2. De som van alle micro-economie
Dus:
Totale Productie (Aanbod)
en:
Alle consumptie, investeringen,
overheidsbestedingen, en netto-export
3.
4. Y=C+S+B
En: Y = C + I + O + E –M
Hieruit volgt:
(S – I) + (B – O) = (E – M)
5. De totale vraag naar goederen en diensten in
een land:
1) Consumptie
2) Investeringen
3) Overheidsbestedingen
4) Netto-Export (export – import)
6. De koopkracht van de geaggregeerde vraag
hangt af van het prijspeil
In het algemeen neemt de vraag af als de
prijzen stijgen
Dit zie je terug in de geaggregeerde
vraagcurve
7. Langs de verticale as:
Prijspeil (indexcijfer)
Geaggregeerde Vraag
140
120
100
80
60 Geaggregeerde Vraag
40
Langs de horizontale as:
20 Reeel BBP (hoeveelheid)
0
Q1 Q2 Q3 Q4 Q5
8. Geaggregeerde Vraag
140 We nemen nu eens aan dat
het prijspeil daalt naar index
120 80.
100 Door de lagere prijzen
kunnen consumenten meer
80 producten kopen, bedrijven
met hetzelfde geld meer
investeringen doen, deVraag
Geaggregeerde
60
overheid ook en het
buitenland zal meer vraag
40
uitoefenen naar onze
producten door de lage
20 prijzen.
De gevraagde hoeveelheid
0 neemt toe.
Q1 Q2 Q3 Q4 Q5
9. 160 Als bij gelijkblijvend prijspeil een
van de factoren van geaggregeerde
140 vraag verandert gaat de lijn
schuiven.
120
Oorzaak van deze verschuiving zou
100 bijvoorbeeld kunnen zijn:
-Toename
80 consumentenvertrouwen Curve 1
-Toename overheidsbestedingen
60 -Belastingverlaging
Curve 2
40 Gevolg:
Een stijgend reeel inkomen
20 (=economische groei)
0
Q1 Q2 Q3 Q4 Q5
10. Het totale aanbod van goederen en diensten in een land
Onderscheid tussen korte en lange termijn
Korte termijn = Keynesianen
Lange termijn = Monetaristen
11. Korte Termijn Lange Termijn
Prijzen zijn star/rigide – Producenten Prijzen zijn oneindig flexibel – Iedere
passen alleen de hoeveelheden aan als de verandering in de gevraagde hoeveelheid
gevraagde hoeveelheid verandert komt tot uitdrukking in de prijs
Lonen zijn star/rigide – Daling van vraag Lonen zijn oneindig flexibel – Daling van
naar producten zorgt voor daling van vraag vraag naar producten zorgt voor daling van
naar arbeid en (conjuncturele) lonen en zo hoeft de werkloosheid minder
werkloosheid ontstaat groot te zijn
Producenten zitten vast aan contracten Alles is onderhandelbaar met de nieuwe
met leveranciers, klanten en werknemers situatie in het achterhoofd
15. Fiscaal ingrijpen Monetair ingrijpen
Regeringen van lidstaten EMU ECB en DNB
Vergroting of verkleining Veranderen basisgeldhoeveelheid
overheidsuitgaven (monetary base) waardoor de
maatschappelijke geldhoeveelheid zal
veranderen. Dit kan giraal maar ook
chartaal.
Verhogen of verlagen belastingen Verhogen of verlagen rentestand waardoor
de maatschappelijke geldhoeveelheid zal
veranderen
16. M xV = P xT
M x V = P xY
M = Maatschappelijke geldhoeveelheid (al het girale en chartale geld in
handen van het publiek)
V = Omloopsnelheid van het geld
P = Gemiddeld prijsniveau
T = Aantal transacties
Y = Eigenlijk YR – Het reeel inkomen
17. Dit heet: Monetaire verruiming
Geldschepping zorgt op de korte termijn voor
een stijging van het inkomen
Geldschepping zorgt voor meer vraag en het
prijsniveau is immers constant.
Ook een renteverlaging werkt positief op de
totale vraag in de economie (lenen
goedkoper, sparen onaantrekkelijker)
19. Totaal ineffectieve maatregel
De maatschappelijke geldhoeveelheid
vergroten zorgt op de lange termijn voor een
stijging van het prijspeil (=inflatie)
Geld scheppen (drukpers aan) zorgt voor
inflatie
Ook een renteverlaging zou voor inflatie gaan
zorgen
Er ontstaat overbesteding!