SlideShare a Scribd company logo
1 of 114
Download to read offline
GEBRUIKS-
AANWIJZING
MAXIMAT
SUPER 11 CD
2
super 11 CD
4.3 Instellen van de voeding. . . . . . . . . . . . . 29
4.4 Omschakelen van de voeding . . . . . . . . 30
4.5 Koppelen van de slotmoer voor het
snijden van draad . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
4.6 Nomogram toerental. . . . . . . . . . . . . . . . 31
4.7 Richtlijnen voor de snijsnelheid . . . . . . . 32
4.8 Draadsnijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
4.9 Monteren van de wisselwielen . . . . . . . . 36
4.10 Losse kop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
4.11 Montage van de opspangereedschappen
op de spindelneus volgens DIN . . . . . . . 40
4.12 Montage van de opspangereedschappen
op de spindelneus met
camlock-bevestiging. . . . . . . . . . . . . . . . 40
5 Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
5.1 Smeerschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42
5.2 Aanwijzingen voor het kiezen van een
koelsmeermiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
5.3 Reiniging van het koelsmeermiddelreser-
voir . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
6 Nastellen en vervangen. . . . . . . . . . . . . . . . . 45
6.1 Nastellen van de lagering van de
hoofdspindel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
6.2 Nastellen van de spindelmoer van de
dwarsslede . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
6.3 Nastellen van de spindelmoer van de
bovenslede . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
6.4 Nastellen van de geleidingen van
dwars- en bovenslede . . . . . . . . . . . . . . 46
6.5 Nastellen van de slotmoer bij speling
tussen slotmoer en transporteur. . . . . . . 47
6.6 Nastellen van de slotmoergeleiding . . . . 47
6.7 Nastellen bij axiale speling van de
transporteur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
6.8 Vervangen van de breekstift in de
transporteurkoppeling. . . . . . . . . . . . . . . 48
7 Accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
7.1 Supportslijpmachine . . . . . . . . . . . . . . . . 49
7.2 Voetrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
7.3 Draadsnijklok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
7.4 Conusliniaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56
7.5 Machinelamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
8 Onderdelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
1 Algemene aanwijzingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
1.1 Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
1.2 Bestemming van de machine . . . . . . . . . . 5
1.3 Garantiebepalingen voor nieuwe
EMCO-machines . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
1.4 Veiligheidsvoorschriften. . . . . . . . . . . . . . . 6
1.5 Veilig opspannen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
1.6 Algemene werkaanwijzingen . . . . . . . . . . . 9
1.7 Gebruikte symbolen. . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
1.8 Technische gegevens . . . . . . . . . . . . . . . 10
2 Machine installeren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
2.1 Acceptatie van de machine . . . . . . . . . . . 11
2.2 Basisuitvoering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
2.3 Transport van de machine. . . . . . . . . . . . 12
2.3.1 Transport op pallet . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12
2.3.2 Transport zonder pallet. . . . . . . . . . . . . . . .12
2.4 Voorwaarden voor opstelling . . . . . . . . . . 13
2.4.1 Ondergrond . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
2.4.2 Ergonomie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
2.4.3 Benodigde ruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
2.4.4 Afmetingen van de machine. . . . . . . . . . . .14
2.4.5 Opstelmogelijkheden . . . . . . . . . . . . . . . . .15
2.4.6 Aanvullende eisen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16
2.5 Transportbeveiliging . . . . . . . . . . . . . . . . 17
2.6 Montage van de koelmiddelinrichting
(accessoire) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
2.7 Elektrische aansluiting. . . . . . . . . . . . . . . 18
2.8 Eerste gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
3 Milieu-aspecten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
3.2 Milieubelasting in de verspaningstechniek .
21
3.2.1 Smeermiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .21
3.2.2 Koelsmeermiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . .21
3.2.3 Oplosmiddelen en reinigingsmiddelen . . . .22
3.2.4 spanen met resten koelsmeermiddel . . . . .22
3.2.5 Olienevel, oliedamp, stof en dergelijke. . . .22
3.2.6 Andere belastingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . .22
3.3 Maatregelen ter vermindering van de
milieubelasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
3.3.1 Algemene maatregelen . . . . . . . . . . . . . . .22
3.3.2 Omgang met smeerolie . . . . . . . . . . . . . . .23
3.3.3 Omgang met koelsmeermiddelen. . . . . . . .23
3.3.4 Omgang met spanen . . . . . . . . . . . . . . . . .24
3.3.5 Omgang met gevaarlijke stoffen. . . . . . . . .24
4 Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
4.1 Bedieningselementen . . . . . . . . . . . . . . . 27
4.2 Instellen van het toerental . . . . . . . . . . . . 28
Het is niet toegestaan deze uitgave, of delen uit deze uitgave, te vermenigvuldigen of over te nemen, op welke wijze dan ook, tenzij na
verkregen uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de uitgever, VDH te Utrecht.
Deze uitgave is met zorg samengesteld en weerspiegelt de stand van zaken op het moment van verschijnen (september 1998). Aan het
in deze uitgave vermelde of afgebeelde kunnen geen rechten worden ontleend.
Door de voortgaande ontwikkeling van de machine en de accessoires kunnen zich verschillen voordoen tussen hetgeen in deze uitgave
is vermeld of afgebeeld, en de machines of accessoires die worden geleverd. Wij streven ernaar de gebruiksaanwijzing zo goed mogelijk
aan te passen en uit te breiden. Het kan echter voorkomen, dat nieuwere uitvoeringen of accessoires nog niet, of niet volledig, in deze
gebruiksaanwijzing zijn opgenomen. Neem in geval van twijfel contact op met de importeur.
3
super 11 CD
Gebruiksaanwijzing
voor de
EMCO MAXIMAT 11 CD draaibank
importeur voor de Benelux:
VDH Machines en Gereedschappen B.V.
Texasdreef 8
3565 CL Utrecht
tel.: (030) 296 32 70
EG-conformiteit
Het nevenstaande teken geeft aan, dat samen met de EG-conformiteitsverklaring,
de machine en de handleiding overeenkomstig de EG-richtlijn voor machines 89/
392/EWG en de aanpassingen 91/368/EWG en 93/68/EWG zijn uitgevoerd.
fabrikant:
EMCO MAIER Ges. m. b. H
Postfach 131
A-5400 Hallein
Austria
eerste druk, september 1998
bestelnummer 08.990.27
© VDH Machines en Gereedschappen B.V.
Utrecht
4
algemeensuper 11 CD
1 Algemene aanwijzingen
1.1 Voorwoord
Sedert meer dan veertig jaar ontwikkelt en bouwt EMCO machines voor de hout- en metaalbewerking. Sinds
1980 worden ook met succes computergestuurde machines geproduceerd.
Van deze grote ervaring profiteert ook de draaibank ‘EMCO MAXIMAT SUPER 11 CD’.
De uitgebreide keuze aan accessoires stelt u in staat een veelheid aan draai- en freeswerkzaamheden met
deze machine te verrichten.
De wereldwijde toepassing van onze machines heeft geleid tot de ontwikkeling van een alomvattend service-
netwerk. Voor ons zijn direct inzetbare service-technici, telefonische service en een voor 100% gegaran-
deerde levering van onderdelen, ook nog ver buiten de verplichte 10-jarige periode,vanzelfsprekend.
Over vernieuwingen en uitbreidingen (bijvoorbeeld voor het opspannen van werkstukken) en de mogelijkhe-
den deze achteraf toe te voegen, verstrekt een van onze meer dan 100 algemene vertegenwoordigingen
graag nadere inlichtingen.
In deze gebruiksaanwijzing vindt u een volledige beschrijving van een veilige werkwijze, het transport, de
opstelling, het gebruik en het onderhoud van de machine. Leest u daarom deze gebruiksaanwijzing in zijn
geheel door, voordat u de machine gebruikt.
De in deze gebruiksaanwijzing opgenomen afbeeldingen tonen omwille van de duidelijkheid niet altijd de
voorgeschreven afschermingen.
In de gebruiksaanwijzing vindt u explosietekeningen van de verschillende onderdelen van de machine. Deze
kunnen worden gebruikt om het nummer van een gewenst onderdeel op te zoeken. Aan de hand van het
nummer kan het onderdeel worden besteld.
Als u nadere inlichtingen wenst of voorstellen hebt voor verbetering van deze gebruiksaanwijzing, kunt u zich
rechtstreeks wenden tot:
EMCO MAIER Gesellschaft m. b. H.
Afdeling Technische Documentatie
A-5400 Hallein, Austria
of contact opnemen met haar vertegenwoordiging:
VDH Machines & Gereedschappen B.V.
Jekerstraat 88
3521 EK UTRECHT
telefoon: +31 (0)30 2 963 270
telefax: +31 (0)30 2 954 278
5
algemeen super 11 CD
1.2 Bestemming van de machine
De machine is bestemd voor het draaien van verspaanbare metalen en verspaanbare kunststoffen.
De bewerking van andere materialen is niet toegestaan, tenzij in bijzondere gevallen, in overleg met de fabri-
kant van de machine.
Het gebruik volgens de voorschriften houdt tevens in, dat de door de fabrikant gegeven aanwijzingen voor het
gebruik en het onderhoud van de machine worden opgevolgd.
De machine mag uitsluitend worden bediend door personen die bekend zijn met de bediening, het onderhoud
en het instellen van de machine en die op de hoogte zijn van de gevaren.
Alle aanwijzingen ter voorkoming van ongevallen en verhoging van de veiligheid die gelden voor het werken
met machines, moeten altijd worden opgevolgd.
Als de machine niet volgens de voorschriften wordt gebruikt, acht de fabrikant zich ontheven van elke aan-
sprakelijkheid. De verantwoordelijkheid ligt dan uitsluitend bij de gebruiker.
5 De garantietermijn voor vervangende onderde-
len bedraagt 6 maanden vanaf de levering of de
inbouw, waarbij de garantie ook bij herhaaldelijke
aanspraak daarop niet meer omvat dan de bij de
eerste aanspraak op de garantie geldende dek-
king.
6 Voor gebreken die zijn ontstaan door het niet
opvolgen van bedienings-, veiligheids- en toela-
tingsvoorschriften, of andere aanwijzingen die de
levering, opstelling, ingebruikneming of het
gebruik van de machine betreffen, door onjuist of
ondeskundig gebruik, door foutieve montage of
ingebruikneming, evenals door eigenmachtige,
niet uitdrukkelijk voorgeschreven of toegestane
ingrepen of veranderingen aan de machine door
de koper of door derden, door normale slijtage,
door foutieve of onzorgvuldige behandeling, door
chemische, electrochemische of electrische
invloeden, door onvoldoende energietoevoer en
door overmacht, bestaat geen aanspraak op
garantie.
7 De kosten voor prestaties die buiten de garantie
vallen komen voor rekening van de koper.
1.3 Garantiebepalingen voor nieuwe EMCO-machines
1 De garantietermijn voor nieuwe EMCO-machi-
nes bedraagt, ongeacht het aantal bedrijfsuren,
12 maanden vanaf de levering van de machine
door EMCO of door een geautoriseerde leveran-
cier. Wanneer EMCO of haar geautoriseerde ver-
tegenwoordiging tevens de installatie verzorgt,
begint de termijn aansluitend aan de voltooide
installatie van de machine.
Als de installatie buiten de schuld van EMCO of
haar gevolmachtigde vertegenwoordiging vertra-
ging oploopt, verstrijkt de termijn 12 maanden na
het oorspronkelijk voorziene tijdstip van installa-
tie.
2 De garantie omvat het verhelpen van alle defec-
ten aan materiaal en constructie voorzover deze
de normale functie van de machine belemmeren.
3 Geconstateerde gebreken moeten onverwijld en
onder gedetailleerde beschrijving worden
gemeld aan de EMCO-vertegenwoordiging of
aan de dichtstbijzijnde EMCO-service-afdeling,
hetzij schriftelijk, hetzij mondeling met aanslui-
tende schriftelijke bevestiging.
4 Volgens de regels gemelde en door de garantie
omvatte defecten worden door reparatie van de
defecten of door vervanging zonder kosten voor
de koper hersteld. Defecte onderdelen moeten
indien dit gewenst wordt, naar EMCO of haar
vertegenwoordiging worden teruggezonden. De
kosten en risico’s van deze verzending komen
voor rekening van de koper.
6
algemeensuper 11 CD
1.4 Veiligheidsvoorschriften
Spaanhaak gebruiken
Spanen alleen bij uitgeschakelde machine en met
een spaanhaak verwijderen.
Niet in de draaiende machine grijpen!
Uitstekende delen afschermen
Bij het bewerken van stafmateriaal moet het uit de
vaste kop stekende deel over de gehele lengte voor-
zien zijn van een vaste afscherming.
Gereedschap verwisselen
Gereedschappen alleen verwisselen bij stilstaande
machine.
Metingen
Metingen alleen uitvoeren als de machine stilstaat en
de NOODSTOP-knop ingedrukt is.
Lichaamsbescherming
Let erop, dat beharing niet in de machine kan gera-
ken: draag een hoofddeksel. Bescherm de ogen met
een beschermbril.
Draag geen loszittende werkkleding. De werkkleding
moet rond polsen en heupen strak aansluiten.
De machine in het oog houden
Een draaiende machine nooit uit het oog verliezen.
Alvorens de werkplaats te verlaten de machine uit-
schakelen en vergrendelen tegen onbevoegd
gebruik.
Onderhoud en nastellen
Alle onderhouds- en nastelwerkzaamheden mogen
alleen bij uitgeschakelde machine en ingedrukte
NOODSTOP-knop worden uitgevoerd.
Werkzaamheden bij stilstaande machine
Alle meet-, opspan- en instelwerkzaamheden, als-
mede verwisseling van werkstuk en gereedschap,
mogen alleen worden uitgevoerd bij stilstaande
machine met de NOODSTOP-knop ingedrukt.
Omgeving vrij maken
Vóór het begin van de werkzaamheden moeten alle
voorwerpen die zich in de werkomgeving van de
machine bevinden, zoals sleutels, meet- en ander
gereedschap worden verwijderd.
Gereedschap
Alleen met scherp en correct geslepen gereedschap-
pen werken. Op de juiste draairichting van gereed-
schappen letten.
Gevaarlijke materialen
Wegens brandgevaar is het verspanen van magne-
sium en magnesiumlegeringen niet toegestaan.
Schade
In geval van botsing of andere schade in verbinding
Handleiding lezen
Lees deze handleiding in zijn geheel vóórdat de
machine in gebruik wordt genomen.
Electrische aansluiting
De machine mag uitsluitend door een bevoegd des-
kundige worden aangesloten op het electrische net.
De machine mag alleen worden
Bevoegde bediening
De machine mag uitsluitend door daartoe bevoegde
personen worden bediend.
Verhinder onbevoegd gebruik van de machine (verg-
rendelbare hoofdschakelaar).
Ingebruikneming
Overtuig u vóór iedere ingebruikneming ervan, dat
de machine in goede staat van onderhoud verkeert
en dat alle veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn.
Geen veranderingen aanbrengen
Eigenmachtige veranderingen aan veiligheidsvoor-
zieningen, onwerkzaam maken van bewakingsvoor-
zieningen en elke ingreep in het electrische/
electronische deel van de machine zijn verboden.
Veronachtzamen van dit voorschrift kan gevaar ople-
veren voor degene die de machine bedient. De wer-
king van de machine kan nadelig worden beïnvloed.
Alle aanspraken op garantie komen te vervallen.
Bij gevaar: NOODSTOP
Bij dreigend gevaar de machine onmiddellijk stilzet-
ten met de NOODSTOP-knop.
Veilig opspannen
Vóór het begin van een bewerking nagaan of werk-
stuk en gereedschap stevig, veilig en betrouwbaar
opgespannen zijn.
Klauwplaatsleutel afnemen
Vóór het begin van een bewerking nagaan of de
klauwplaatsleutel uit de klauwplaat verwijderd is.
Klauwplaatsleutels en dergelijke mogen niet met ket-
tingen, banden of dergelijke aan de machine worden
bevestigd.
Maximaal toerental niet overschrijden
Opspanmiddelen zijn onderhevig aan een maximaal
toerental. Let erop, dat dit maximale toerental niet
overschreden wordt.
Lange werkstukken
Lange werkstukken (lengte meer dan 3 × de spandia-
meter) ondersteunen met bril of center.
Niet te krap opspannen
Vermijd een kleine opspandiameter bij een grote
draaidiameter. Het werkstuk moet goed aansluiten.
7
algemeen super 11 CD
treden met de vertegenwoordiging of de fabriek.
Bij reclamaties en schade, bij onduidelijkheid en bij
bestelling van onderdelen altijd het nummer van de
machine vermelden.
Voor onderdelen die niet door EMCO geleverd zijn,
kan EMCO niet aansprakelijk worden gesteld.
Reinheid
De werkomgeving en de machine altijd schoon hou-
den. Spanen niet verwijderen bij lopende machine.
Daarvoor een spaanhaak, kwast of veger gebruiken.
Een niet-opgeruimde werkomgeving en een vuile
machine verhogen de kans op ongevallen.
Werkomgeving
De machine zo opstellen, dat er voldoende ruimte
overblijft voor het bedienen en onderhouden van de
machine. In deze ruimte niets neerzetten of opslaan
en hierdoor geen elektrische leidingen voeren.
Machineverlichting
De afstand tussen de machinelamp en het besche-
nen vlak moet minstens 0,1 m bedragen, daar de
lamp anders ten gevolge van hitte defect kan raken.
Aanslagstift instellen
De aanslagstiften voor de langsbeweging (acces-
soire) en voor de dwarsbeweging (accessoire) moe-
ten zo worden ingesteld, dat de afstand tussen het
einde van de stift en het huis minstens 25 mm
bedraagt (zie afbeelding 1 en afbeelding 2).
Heflast
Let bij het heffen van de machine op de maximaal
toelaatbare heflast van de hefmachine.
Opspangereedschap monteren
Monteren of afnemen van opspangereedschap voor
de spindelneus mag alleen plaatsvinden bij stil-
staande machine en omhooggeklapte afscherming.
Als de ril van de camlock-pen onder of boven het vlak
van het opspangereedschap ligt, is stevig en
betrouwbaar opspannen niet gewaarborgd.
Afscherming
De afscherming van de hoofdspindelneus moet altijd
worden gebruikt.
Beknellingsbeschermingen
De inrichtingen die bescherming bieden tegen
beknelling nooit verwijderen. Op de langsslede
bevindt zich een beschermer 1 (zie afbeelding 3) die
beknelling tussen langsslede en losse kop moet
voorkomen. Deze wig mag niet worden verwijderd.
Beknelling tussen de langsslede en de plaat van de
losse kop wordt voorkomen door een bout (lengte 25
mm). Deze bout niet verwijderen.
Afb. 1: Langsaanslag.
Afb. 2: Dwarsaanslag.
Afb. 3: Bescherming tegen beklemming.
8
algemeensuper 11 CD
1.5 Veilig opspannen
(Zie ook afbeelding 4.)
Oppervlak
Opspangereedschappen alleen op voorgedraaide,
voorbewerkte, gladde oppervlakken laten klemmen.
Ondersteuning bij langere werkstukken!
Als het deel van het werkstuk dat buiten de klauw-
plaat (of ander inspangereedschap) steekt, langer is
dan drie maal de diameter, moet het werkstuk onder-
steund worden met de losse kop (met vast of mee-
draaiend center) of de vaste bril.
Anders bestaat het gevaar, dat het werkstuk door-
buigt onder druk van de beitel. Het begint dan te rate-
len. Het gevolg is: slecht draairesultaat, breuk van de
beitel, verbuigen of wegslingeren van het werkstuk.
De meelopende bril
Dunne werkstukken buigen door onder de druk van
de beitel. Gebruik in dergelijke gevallen de meelo-
pende bril als steun. De meelopende bril wordt aan
de langsslede bevestigd.
De vaste bril
Als ondersteuning door de losse kop niet mogelijk is,
moet u de vaste bril gebruiken. De vaste bril wordt op
het bed van de machine gemonteerd.
Als u de vaste bril niet gebruikt, kan het gevolg zijn:
slecht draairesultaat, breuk van de beitel, verbuigen
of wegslingeren van het werkstuk.
Draaibeitel zo weinig mogelijk laten uitste-
ken
Een draaibeitel die te ver uit de houder steekt, buigt
teveel door, gaat ratelen en breekt. De breukstukken
vliegen als projectielen weg: uiterst gevaarlijk! De
beitelpunt moet precies op centerhoogte staan.
Werkstuk niet te krap opspannen (A)
Het werkstuk moet ruim gevat worden door het
opspangereedschap, anders wordt het weggeslin-
gerd.
Vermijd een kleine spandiameter (d) bij een
grote draaidiameter (D)
De houdkrachten bij de kleine diameter zijn te klein,
het werkstuk kan weggeslingerd worden. Altijd alle
bekken van het opspangereedschap vastzetten.
Overschrijd het spanbereik van de opspan-
gereedschappen niet
Let op de spanbereiken van de opspangereedschap-
pen. Bekken die te ver uitsteken, breken en worden
als projectielen weggeslingerd. De spanbereiken van
de opspangereedschappen worden door de fabrikant
ervan vastgelegd.
Afb. 4: Veilige en onveilige manieren van op-
spannen.
9
algemeen super 11 CD
1.6 Algemene werkaanwijzingen
In stilstand omschakelen
De hefbomen voor het omschakelen van het toeren-
tal alleen bij stilstaande machine omzetten. Alle
schakelhefbomen laten inklikken, nooit tussen twee
standen laten staan.
Alle omschakelingen die de hoofdspindel betreffen
alleen bij stilstaande machine uitvoeren.
Breekstift
De breekstift van de voedingsspindel is om veilig-
heidsredenen van een aluminiumlegering vervaar-
digd. Als de stift door overbelasting breekt, mag deze
alleen door een originele breekstift, in geen geval
een uit harder materiaal, worden vervangen.
Vergrendeling
De transporteur en de voedingsspindel kunnen niet
gelijktijdig gebruikt worden.
Machine reinigen
Na werkzaamheden waarbij koelsmeermiddel is
gebruikt, de machine reinigen en opnieuw oliën. De
machine nooit reinigen met perslucht, daar anders
spanen in de geleidingen kunnen geraken.
Door een juiste behandeling van de spanen kan de
milieuschade worden beperkt en de restwaarde van
de spanen worden vergroot.
Spindel
Niet op de hoofdspindel slaan, daar de precisie van
de lagering anders in gevaar komt.
Smeren
De machine volgens het smeerplan onderhouden en
regelmatig het oliepeil nakijken.
Slijpen
Bij gebruik van een supportslijpmachine alle geleidin-
gen grondig afdekken.
Centerhoogte
Alle draaibeitels altijd op centerhoogte laten werken.
Zonodig onderlegplaatjes gebruiken.
Geluidsbelasting van eenfasige machine-
aandrijving bij lage toerentallen
Voor het aanlopen en bij het omkeren van de draai-
richting wordt om technische redenen een condensa-
torcombinatie gedurende ongeveer 2,5 s
bijgeschakeld. Dit veroorzaakt bij lage toerentallen
een verhoogde geluidsbelasting.
Werken met het hoogste toerental (2200
omw/min) bij de 115 V - versie
Voor de aanloopfase bij het hoogste toerental moet
eerst de schakelaar 5 (zie afbeelding 5) worden inge-
schakeld, en na 2,5 s (aanloopcondensatoren zijn
gedurende deze tijd bijgeschakeld) moet de schake-
Afb. 5: Motorschakelaars.
laar 4 van stand 1 op stand 2 worden gezet. Als
direct naar stand 2 geschakeld wordt, komt de hoofd-
spindel niet op toeren.
1.7 Gebruikte symbolen
Het hiernaast weergegeven sym-
bool attendeert op een mogelijk
gevaar voor personen of voor
beschadiging van de machine.
Het wordt overal in deze
gebruiksaanwijzing geplaatst,
waar op een specifieke gevaren-
situatie wordt gewezen.
Dit symbool vindt u bij tips en
andere aanwijzingen voor een
juiste bediening van de machine,
ter vergemakkelijking van het
werk en om beschadigingen aan
de machine te voorkomen.
Het milieusymbool wordt afge-
beeld bij een aanbeveling in ver-
band met afname van de
belasting voor het milieu. In deze
gebruiksaanwijzing zijn op enkele
plaatsen milieusymbolen opgeno-
men. Een uitgebreidere verhan-
deling over de milieu-aspecten
van de verspaningstechniek
staat op pagina 21.
10
algemeensuper 11 CD
1.8 Technische gegevens
Werkruimte
centerafstand ................................................ 650 mm
centerhoogte................................................. 140 mm
draaidiameter boven het bed ........................ 280 mm
draaidiameter boven de dwarsslede ............. 170 mm
breedte van het bed ...................................... 155 mm
verplaatsbaarheid langsslede ....................... 590 mm
verplaatsbaarheid dwarsslede ...................... 135 mm
verplaatsbaarheid bovenslede ...................... 100 mm
afstand centerlijn – bovenslede....................... 23 mm
draaibereik bovenslede........................-180° – +180°
doorsnede draaibeitel ...................... 12 mm × 12 mm
Hoofdspindel
spindelneus DIN 55021................................... maat 3
camlockneus ASA 5,9 D1 ............................... maat 4
binnenconus DIN ...............................................MC 4
binnenconus camlock.........................................MC 5
spindeldoorlaat DIN/camlock .......................... 26 mm
spindeldoorlaat camlock ................................. 35 mm
spindeldiameter in voorste lager ..................... 45 mm
aantal spindeltoerentallen........................................ 8
spindeltoerentallen................. 55, 110, 200, 410, 300
..........................................600, 1100, 2200 omw/min
Aandrijfmotor (poolomschakeling, IEC)
vermogen (draaistroom) S6–60% .............1,1/1,4 kW
vermogen (wisselstroom) S6–60% .........0,75/1,0 kW
Voedingen
aantal langsvoedingen ........................................... 14
langsvoeding...............................0,03 – 0,3 mm/omw
aantal dwarsvoedingen .......................................... 14
dwarsvoedingen......................0,015 – 0,15 mm/omw
Draadsnijden
aantal metrische spoeden...................................... 14
spoed ...............................0,25 – 2,5 mm (M1 – M12)
9 engelse spoeden.................................... 96 – 12 tpi
extra met accessoire wisselwielen:
13 metrische spoeden.......................... 0,125 – 5 mm
29 Engelse spoeden ................................... 76 – 4 tpi
12 modulaire spoeden ....................... m 0,25 – m 2,5
25 diametral pitch-spoeden....................... 96 – 11 tpi
Losse kop
diameter pinole ............................................... 30 mm
binnenconus pinole ............................................MC 2
slag van de pinole ........................................... 80 mm
zijwaartse verplaatsbaarheid ..........-8 mm – +10 mm
Schaalringen van de handwielen
langsslede.................................................... 0,02 mm
dwarsslede................................................... 0,05 mm
bovenslede................................................. 0,025 mm
losse kop...................................................... 0,05 mm
Toelaatbare werkstukmassa
vrijdraaiend ........................................................45 kg
met ondersteuning losse kop.............................80 kg
Elektrische aansluiting
spanningsverzorging (~1/N/PE)..............115 – 230 V
spanningsverzorging (~3/PE) .................200 – 440 V
max. toelaatbare spanningsfluctuatie .....-10% – +6%
frekwentie .............................................50 Hz / 60 Hz
aansluitwaarde..................................................3 kVA
hoofdzekering ............................................16 A traag
Afmetingen van de machine
totale lengte ................................................ 1385 mm
totale breedte................................................ 714 mm
totale hoogte............................................... 1166 mm
afstand hoofdspindel – vloer....................... 1050 mm
gewicht van de machine ..................................243 kg
Geluidsbelasting
max. geluidsniveau ...................................... 77 dB(A)
onder de volgende condities:
meting: volgens DIN 45635
meetpunt: 1 m afstand en 1,6 m boven de vloer
bedrijfstoestand: hoogste toerental, onbelast
(Wijzigingen voorbehouden.)
11
installatie super 11 CD
2 Machine
installeren
2.1 Acceptatie van de machine
Denk bij de acceptatie van de machine aan het vol-
gende:
• Onderzoek de machine op eventuele transport-
schade en op volledigheid van de levering. Bij
defecten onmiddellijk de leverancier, de transport-
onderneming en de verzekering inlichten onder
vermelding van het type, het serienummer en het
nummer van de elektrische installatie van de
machine.
• Bij transportschade de machine en de toebehoren
vrijwaren van verdere schade (bijvoorbeeld door
weersinvloeden).
Serienummer en nummer elektrische instal-
latie
(Zie afbeelding 6.) Het serienummer 1 van de
machine bevindt zich op de aangegeven plaats.
Het plaatje 2 met het nummer van de elektrische
installatie bevindt zich opzij van de aansluitkast.
Het nummer van de elektrische installatie is een uit 9
tekens bestaande aanduiding (bijvoorbeeld Y5A 300
000). In tabellarische vorm is het versienummer (bij-
voorbeeld V1) weergegeven. V1 betekent versie 1.
De voor deze versie geldende schakelschema’s vindt
u in de elektrische documentatie, bestelnummer ZVP
674 373 V1 voor de éénfasige, en bestelnummer
ZVP 674 374 V1 voor de driefasige uitvoering
(bevindt zich in de aansluitkast voor de elektrische
bedrading).
2.2 Basisuitvoering
De basisuitvoering bestaat uit:
bed met prismatische geleidingen, machine-onder-
kast, tandwielaandrijving hoofdspindel, losse kop,
langs-, dwars- en bovenslede, enkelvoudige beitel-
houder (beitelspanplaat), klauwplaatafscherming
met schakelaar, voedingsaandrijving, voedingsspin-
del met slipkoppeling, transporteur met klauwkoppe-
ling, schaar met wisselwielen (30, 90, 120 en 127
tanden), vast center MC4 of MC5, vast center MC2, 3
breekstiften, meenemer, meenemerstift, vetspuit,
gebruiksaanwijzing en elektrische documentatie;
gereedschapsset bestaande uit:
1 dubbele ringsleutel 17 × 13 DIN837, 1 dopsleutel
B13 × 17-A DIN896, 1 inbussleutel maat 5 DIN911, 1
inbussleutel maat 6 DIN911, 1 dubbele steeksleutel
8 × 10 DIN895, 1 enkele steeksleutel maat 13
DIN894.
Afb. 6: Plaats van serienummer en nummer
elektrische installatie.
12
installatiesuper 11 CD
2.3 Transport van de machine
Let bij het heffen van de machine op het hefver-
mogen van het hefwerktuig en op de ligging van
het zwaartepunt.
vorkbreedte ..................................minimaal 1000 mm
heflast (inclusief verpakking)............minimaal 350 kg
2.3.1 Transport op pallet
De verpakking van de machine is verschillend, al
naar gelang het land van levering. Het pallet is echter
voor alle uitvoeringen gelijk.
(Zie afbeelding 7.) Plaats de vork 1 zoonder het pal-
let, dat het zwaartepunt ongeveer in het midden van
de vork komt.
De vork moet minstens 900 mm onder het pallet
komen.
2.3.2 Transport zonder pallet
Verwijder de schroeven waarmee het pallet aan de
machine bevestigd is.
(Zie afbeelding 8.) Plaats de vork 1 van het hefwerk-
tuig als afgebeeld onder de machine (let op de lig-
ging van het zwaartepunt).
Vóór het plaatsen van de vork 1 onder de
machine houten balken 2 op de vork leggen, om
de machine niet te beschadigen.
Afb. 7: Transport op pallet.
Afb. 8: Transport zonder pallet.
13
installatie super 11 CD
2.4 Voorwaarden voor opstelling
2.4.1 Ondergrond
De machine moet op een zo horizontaal mogelijke
onderlaag opgesteld worden met voldoende draag-
vermogen. Een solide opstelling voorkomt trillingen,
die de nauwkeurigheid van bewerkingen negatief
kunnen beïnvloeden.
2.4.2 Ergonomie
De machine is met ergonomische uitgangspunten
ontworpen, waardoor de bediening geoptimaliseerd
is.
Let bij de keuze van de opstelplaats echter ook op
voldoende verlichting.
2.4.3 Benodigde ruimte
Zie voor de benodigde ruimte voor bediening en
onderhoud afbeelding 9 en afbeelding 10.
Afb. 9: Benodigde ruimte aan de voor- en ach-
terzijde van de machine.
Afb. 10: Benodigde ruimte aan de linker- en
rechterzijde van de machine.
14
installatiesuper 11 CD
2.4.4 Afmetingen van de machine
(Wijzigingen voorbehouden.)
Afb. 11: Belangrijkste afmetingen van de machine.
15
installatie super 11 CD
2.4.5 Opstelmogelijkheden
Het machinebed is nauwkeurig gepositioneerd op de
machine-onderkast.
Om de nauwkeurigheid van de machine niet te
beïnvloeden moet de machine alleen met de drie
stelschroeven 2 (zie afbeelding 12) horizontaal
worden opgesteld. De schroeven borgen.
Na het opstellen van de machine de stelschroef 6
tot aan de onderlaag indraaien en borgen.
opstelling op nivelleervoeten
Hiervoor zijn nodig: 4 stuks nivelleervoeten, bestel-
nummer 585 110.
• Draai de stelschroeven 2 M10 × 45 (zie afbeelding
13) in de daarvoor bestemde openingen in de uit-
sparingen van de machine-onderkast. Vantevoren
de borgmoeren 3 op de schroeven draaien.
• De machine zó op de nivelleervoeten 1 plaatsen,
dat de stelschroeven 2 precies in de uitsparingen
van de nivelleervoeten vallen.
• De machine uitrichten met de drie stelschroeven 2.
• De stelschroeven 2 met de moeren 3 borgen.
• De stelschroef 6 aandraaien tot deze de onderlaag
raakt en eveneens borgen.
In plaats van de nivelleervoeten kan ook een vlak
stuk staalplaat van 80 mm × 80 mm × 10 mm worden
gebruikt.
vaste opstelling
Als de machine vast met de onderlaag verbonden
moet worden, moeten drie boorgaten 5 (zie afbeel-
ding 14) voor pluggen S10 in de onderlaag worden
aangebracht (voor de maten zie Afmetingen van de
machine).
Wij raden het gebruik van houtschroeven 8 × 70
DIN571 aan.
De machine wordt met drie stelschroeven 2 M10 × 45
en bijpassende moeren uitgericht en door het vast-
draaien van de houtschroeven 5 bevestigd.
De stelschroef 6 slechts licht aandraaien en even-
eens borgen.
Gebruik een vlakke staalplaat, maat 80 mm × 80 mm
× 10 mm 4 als onderlegger, zodat de stelschroeven
de onderlaag niet kunnen binnendringen.
Afb. 12: Plaats van de stelschroeven voor het
recht opstellen van de machine.
Afb. 13: Opstelling op nivelleervoeten.
Afb. 14: Verankering in de ondergrond.
16
installatiesuper 11 CD
2.4.6 Aanvullende eisen
Naast de vermelde draagkracht en trillingsvrij-
heid moet bij de opstelling ook rekening worden
gehouden met de volgende factoren:
• De plaats waar de machine is opgesteld moet
een onderlaag hebben die volledig ondoor-
dringbaar is voor grondwater, koelsmeermiddel
en olie, om lekkage van koelmiddel en smeer-
middel naar het grondwater te voorkomen. In
het ideale geval vormt de opstelplaats tevens
de opvangplaats voor koelmiddel.
• De trillingsdempende eigenschappen van de
opstelplaats moeten zo goed mogelijk zijn, om
overdracht van trillingen op voorwerpen in de
buurt te voorkomen.
• Er moet gelet worden op de persoonlijke
geluidsbelasting van de verspaningstechnicus
aan de machine. Bedenk, dat, al naar gelang
de specifieke bedrijfssituatie, deskundigen aan
de machine moeten werken die veeleisend
werk verrichten.
De gemiddelde geluidsbelasting moet daarom
niet hoger zijn dan 70 à 75 dB(A). Soms kan
met behulp van geluidswerende wanden een
verbetering van de situatie worden bereikt.
Uit onderzoek is gebleken, dat bij een verdub-
beling van de afstand tot de geluidsbron de
geluidsdruk met 3 à 5 dB(A) afneemt. Een ver-
dubbeling van het aantal geluidsbronnen, bij
gelijkblijvende intensiteit, leidt tot een toename
van 3 dB(A).
• Een goede en voldoende verlichting van het
werkveld maakt het gebruik van de machine
gemakkelijker en verhoogt de kwaliteit van het
werk.
• Ongunstige lichtverhoudingen, bijvoorbeeld
directe inval van zonlicht, kunnen leiden tot
reflecties en vermindering van de zichtbaar-
heid.
• Warmtebronnen met variërende temperatuur in
de nabijheid van de machine en tocht beïnvloe-
den naast de kwaliteit van de werkomgeving
ook de nauwkeurigheid van de machine. Neem
eventueel maatregelen voor afscherming.
17
installatie super 11 CD
2.5 Transportbeveiliging
De langsslede is met een schroef 1 (zie afbeelding
15) vastgezet. Vóór het begin van de werkzaamhe-
den moet de schroef losgedraaid worden.
Om de hoogste nauwkeurigheid te bereiken bij het
vlakdraaien, verdient het aanbeveling de langsslede
in dat geval vast te zetten met schroef 1.
2.6 Montage van de koelmiddelinrichting
(accessoire)
Het aanbrengen van de koelmiddelinrichting mag
alleen plaatsvinden bij uitgeschakelde machine,
met de NOODSTOP-knop ingedrukt, en door een
electrotechnisch deskundige.
technische gegevens koelmiddelinstallatie
vermogen van de pompmotor ..........................110 W
inhoud van het reservoir ...................................... 27 l
maximale pompcapaciteit ..............................40 l/min
montage
• Koelmiddelpomp op het koelmiddelreservoir
bevestigen.
• Terugvoerslang van spanenbak naar koelmiddelre-
servoir aanbrengen.
• Kabel van koelmiddelpomp via klem 1 (zie afbeel-
ding 16 of afbeelding 17) binnenleiden in de aan-
sluitkast en als volgt aansluiten:
Bij een éénfasige uitvoering beide aders onder de
klemmen 13 en 14 van connector X1 vastzetten;
de geelgroene ader met de aardconnector 2 ver-
binden.
Bij een driefasige uitvoering de zwarte ader onder
klem 13, de bruine ader onder klem 14 en de
blauwe ader onder klem 15 van connector X1 vast-
zetten; de geelgroene ader met de aardconnector
2 verbinden.
• Koelmiddelreservoir aan de achterzijde van de
machine in de onderkast plaatsen.
• Reservoir vullen met koelsmeermiddel. Zie voor
soort en standtijd van het koelsmeermiddel het
hoofdstuk 5.2 Aanwijzingen voor het kiezen van
een koelsmeermiddel op pagina 44.
Afb. 15: Klemschroef van de langsslede.
Afb. 16: Elektrische aansluiting koelmiddel-
pomp (éénfasig).
connector X1
Afb. 17: Elektrische aansluiting koelmiddel-
pomp (driefasig).
connector X1
18
installatiesuper 11 CD
De koelmiddelpomp is voorzien van een schake-
laar. Let erop, dat deze schakelaar steeds inge-
schakeld is, anders kan de pomp vanaf de
bedieningsconsole niet gestart worden.
Een juiste keuze van het koelsmeermiddel,
vooral in verband met de gebruikte leibaanolie,
heeft belangrijke gevolgen voor de levensduur
van de emulsie. Door een juiste keuze te maken
kan de standtijd aanzienlijk verhoogd en de
milieubelasting daardoor verlaagd worden.
2.7 Elektrische aansluiting
aansluitwaarden
type 1 ................................115 V ~ 1/N/PE/ 50/60 Hz
type 2 ................................200 V ~ 1/N/PE/ 50/60 Hz
type 3 ................................230 V ~ 1/N/PE/ 50/60 Hz
type 4 ................................... 200 V ~ 3/PE/ 50/60 Hz
type 5 ................................... 230 V ~ 3/PE/ 50/60 Hz
type 6 ................................... 400 V ~ 3/PE/ 50/60 Hz
type 7 ................................... 440 V ~ 3/PE/ 50/60 Hz
max. toelaatbare spanningsfluctuatie ........-10 – +6%
hoofdzekering ............................................16 A traag
aansluitwaarde..................................................3 kVA
kabeldoorsnede éénfasig........ minimaal 3 × 2,5 mm2
kabeldoorsnede driefasig........ minimaal 4 × 2,5 mm2
aansluiting van de transformator per type
Zie voor de aansluitingen afbeelding 18 en afbeel-
ding 19.
Al naar gelang het elektrische type van de machine
worden beide aders met de aansluitklemmen van de
transformator verbonden.
De elektrische aansluiting van de transformator
mag alleen door een vakkundig elektrotechnicus
worden verricht.
Bij het aansluiten van de aders mag de kabel nog
niet op het net zijn aangesloten!
Afb. 18: Aansluiting van de transformator bij
éénfasige uitvoeringen.
Afb. 19: Aansluiting van de transformator bij
driefasige uitvoeringen.
19
installatie super 11 CD
aansluiting van de netkabel
De elektrische aansluiting aan het net mag alleen
door een vakkundig elektrotechnicus worden ver-
richt.
Alvorens de netkabel aan te sluiten, eerst de
aansluiting van de transformator controleren, om
te voorkomen dat de netkabel weer moet worden
losgenomen.
• Aansluitkast openen.
• De netkabel van de achterzijde via de klem in de
aansluitkast voeren.
• Bij draaistroomuitvoering de fasen L1, L2 en L3
volgens afbeelding 20 aan de connector X1 aan-
sluiten.
Bij wisselstroomuitvoering de fasedraad en de nul-
draad volgens afbeelding 21 aan de connector X1
aansluiten.
De geelgroene aarddraad onder klem 4 vastzetten.
• Kabelklem vastschroeven.
controleren van de juiste aansluiting
Controleer of de draairichting van de hoofdspindel na
het inschakelen van de machine juist is. Als de rich-
ting van de spindel niet overeenkomt met de symbo-
len bij schakelaar 1 (zie afbeelding 22), moeten bij de
draaistroomuitvoering de aansluitingen van twee van
de drie fasen (bijvoorbeeld L1 en L2) verwisseld wor-
den op connector X1.
Vóór het veranderen van de aansluitingen de
netkabel losnemen van het net.
zekeringen
zie de elektrische documentatie, die zich in de aan-
sluitkast bevindt.
Afb. 20: Aansluiting van de netkabel bij driefa-
sige uitvoeringen.
connector X1
Afb. 21: Aansluiting van de netkabel bij éénfa-
sige uitvoeringen.
connector X1
Afb. 22: Motorschakelaar.
20
installatiesuper 11 CD
2.8 Eerste gebruik
• Alle blanke delen moeten met een schone doek
worden ontdaan van het roestbeschermingsmid-
del. Aansluitend deze delen licht oliën.
• Bij het eerste gebruik, maar ook na een langere
periode van stilstand, de leibanen smeren.
• Controleer het oliepeil van de aandrijvingen van
hoofdspindel en voeding door middel van de kijk-
glazen 1 en 2 (zie afbeelding 23).
Als de machine wordt geleverd, is er reeds olie in
de tandwielkasten aanwezig.
• Als er een koelmiddelinrichting aanwezig is (acces-
soire), moet het reservoir daarvan met koelsmeer-
middel worden gevuld.
• Machine inschakelen met de hoofdschakelaar.
Afb. 23: Kijkglazen voor het oliepeil van
hoofdspindel- en voedingsaandrijving.
21
milieu super 11 CD
3 Milieu-aspecten
3.1 Inleiding
Naast de voortdurend toenemende eisen aan de pro-
duktiviteit en de flexibiliteit van de werkzaamheden,
krijgt ook de eis naar milieuvriendelijkheid een
steeds groter wordende betekenis. Het vermijden
van milieubelastende handelingen is in de laatste
jaren een centraal-maatschappelijke taak geworden.
Niet langer is het mogelijk de verantwoordelijkheid op
een ander af te schuiven. Iedere sector moet zijn bij-
drage leveren.
Ook de verspaningstechniek kent vele momenten die
kunnen bijdragen tot de belasting voor het milieu.
Enkele van de belangrijkste zijn:
• met koelsmeermiddelen verontreinigde spanen
• hulpstoffen en andere chemicaliën (zoals koel-
smeermiddelen, snij-oliën, smeerolie)
• chemisch afval (zoals met olie vervuilde poetslap-
pen, gebruikte emulsies)
• olienevelvorming
• geluidsbelasting en trillingen
• restwarmte
Uit de noodzaak tot bescherming van ons milieu zijn
er wetten en regels opgesteld die moeten bijdragen
tot verbetering van de huidige situatie. Bovendien is
de controle op handhaving van deze regels aanmer-
kelijk verscherpt.
In toenemende mate ondervinden ook kleinere
bedrijven de druk van deze tendens. Ook zij moeten
een zo hoog mogelijke mate van milieusparende
maatregelen implementeren.
Tijdig reageren op de veranderde situatie is daarom
van wezenlijk bedrijfsbelang.
EMCO heeft zich tot taak gesteld bij te dragen in de
oplossing van de huidige milieu- en afvalproblema-
tiek. In dit licht moeten ok de volgende belangrijke
aanwijzingen en richtlijnen bezien worden.
Het opvolgen van deze aanwijzingen maakt het ook
voor u mogelijk een directe bijdrage te leveren aan
de bescherming van onze leefomgeving in het alge-
meen, maar tevens aan de verbetering van de kwali-
teit van uw eigen werkomgeving.
De aanwijzingen zijn opgesteld in zo’n vorm, dat het
opvolgen ervan geen extra kosten met zich mee-
brengt, of in veel gevallen juist tot een op korte ter-
mijn waarneembare vermindering van kosten leidt.
Voor een beter begrip van de aangeboden voorstel-
len wordt, voorafgaande aan de eigenlijke aanwijzin-
gen, een kort overzicht gegeven van de in de
verspaningstechniek optredende milieuproblemen.
3.2 Milieubelasting in de verspanings-
techniek
3.2.1 Smeermiddelen
Het gebruik van smeermiddelen is in de verspanings-
techniek onontkoombaar. Vaak gebeurt het echter,
dat de smeermiddelen door onwetendheid niet eco-
nomisch optimaal worden gebruikt. Vooral bij de
opslag van smeermiddelen wordt veel te zorgeloos
met de stoffen omgegaan, waardoor de smeermidde-
len in de grond terechtkomen en daar bijdragen aan
de belasting van het grondwater.
Lekkende, beschadigde vaten, onoplettendheid bij
de omgang met oliën, ontbrekende of slecht onder-
houden olie-afscheiders, ‘lege’ containers, die buiten
door de regen ‘uitgewassen’ worden: slechts enkele
voorbeelden van de veel te vaak voorkomende situa-
tie in de bedrijven. Ook het stiefmoederlijke bestaan
van de oliecontainers in de verste hoek van de werk-
plaats vormt niet de gewenste oplossing. Niet voor
niets leiden met olie vervuilde werkvloeren en even
vuile machines – resultaat van een verkeerd gebruik
van smeerolie – tot een belangrijke verslechtering
van de kwaliteit van de werkplaats en daardoor indi-
rect ook van de van de kwaliteit van de produkten.
3.2.2 Koelsmeermiddelen
Evenals de smeermiddelen zijn ook de koelsmeer-
middelen niet meer weg te denken uit de verspan-
ende bewerkingen. De koelsmeermiddelen zijn
gecompliceerde chemische verbindingen, die een
zorgvuldige omgang vergen. Verkeerd gebruik kan
tot ernstige schade aan de gezondheid leiden. Fijn
verstoven emulsie (open werkruimte) dringt tot in de
longen door en blijft daar achter. Ook kan verkeerd
gebruik van emulsie tot huidziekten leiden (ontste-
king, allergische reacties) en door middel van wond-
jes tot infecties. Door een doeltreffende
bedrijfshygiëne kunnen deze gevaren worden verme-
den.
Emulsies zijn bijzonder gevaarlijk voor het grondwa-
ter. Ze mogen daarom in geen geval zorgeloos weg-
gegooid worden. Biologisch afbreekbare
koelsmeermiddelen vormen in dit opzicht ook geen
alternatief. Deze middelen zijn weliswaar zoals ze
worden geleverd biologisch afbreekbaar, maar tij-
dens het gebruik worden ze verontreinigd met lek-
kende olie, slijpstof en dergelijke. Daardoor gaat de
biologische afbreekbaarheid verloren en kunnen de
middelen niet meer in de afvoer geloosd worden.
Een bijzondere bron van gevaar vormen de resten
emulsie die aan de spanen blijven kleven. Bij de
opslag van spanen buiten, of onder een ondicht
afdak, kunnen de emulsieresten door de regen wor-
den uitgewassen en in het riool of het grondwater
terechtkomen.
De levensduur van koelsmeermiddelen is beperkt.
22
milieusuper 11 CD
Omdat koelsmeermiddelen organische bestanddelen
bevatten, kunnen ze door micro-organismen worden
aangetast. Als het aantal micro-organismen in een
emulsie boven een bepaalde maat stijgt, slaat de
emulsie om en is deze niet meer bruikbaar. Door ver-
hindering van de vermeerdering van de micro-orga-
nismen kan de standtijd worden verlengd.
Door goede verzorging en zorgvuldig gebruik kan de
levensduur van de emulsies aanzienlijk verlengd
worden.
De micro-organismen geraken in de emulsie door:
• de lucht
• afvalwater
• lekkende olie
• afval, dat direct of indirect met de emulsie in con-
tact komt (sigarettepeuken, lege drankblikken)
• het bewerkte werkstuk
• het bedieningspersoneel
• gebrekkige bedrijfshygiëne
Door op de volgende aanwijzingen voor de verzor-
ging te letten, kunt u wezenlijk bijdragen tot de verbe-
tering van de situatie en tot besparing van kosten.
3.2.3 Oplosmiddelen en reinigingsmiddelen
Reinigingsmiddellen worden bij verspanende bewer-
kingen veelvuldig gebruikt, zowel voor het reinigen
van produkten, als ook bij reparaties en bij de reini-
ging van gereedschappen en machines. Vooral de
chloorhoudende koolwaterstoffen (bijvoorbeeld
trichloorethyleen, trichloorethaan en perchloorethy-
leen) hebben een breed werkterrein.
Deze middelen vormen een voor de gebruiker niet
altijd duidelijk gevaar. Juist vanwege het ogenschijn-
lijke gemak dat deze stoffen bieden (onbrandbaar,
zeer goed vetoplossend, geringe reuk, enz.) wordt
niet beseft, dat deze middelen zware gifstoffen voor
de lever en het zenuwstelsel zijn. Het is daarom
noodzakelijk bij het gebruik van deze stoffen daar-
mee rekening te houden.
Daarenboven hebben deze stoffen de eigenschap
dat ze, op grond van hun lage dichtheid, zonder meer
door (om het even hoe dikke) betonnen vloeren kun-
nen sijpelen en zo het grondwater verontreinigen.
Vanwege het lage kookpunt vervluchtigen deze mid-
delen ook uit open vaten (bijvoorbeeld uit een open
reinigingstank).
Bijzonder onaangenaam is het feit, dat deze stoffen
niet biologisch afbreekbaar zijn en daardoor ook in
de toekomst nog tot de milieubelasting bijdragen. In
het verleden heeft dit al geleid tot situaties waarbij
grondwaterbekkens vervuild raakten.
1 kg chloorhoudende koolwaterstoffen kan 40 mil-
joen liter drinkwater voor altijd onbruikbaar maken!
3.2.4 spanen met resten koelsmeermiddel
Met de spanen worden aanzienlijke hoeveelheden
smeermiddelen en emulsie door de machine ‘uitge-
scheiden’. Door de spanen te laten uitdruipen, kan
een deel van deze stoffen teruggewonnen worden en
als waardevolle hulpstof opnieuw worden gebruikt.
De rest gaat ‘verloren’ tijdens het transport en de
opslag en vormt zo een belasting voor het grondwa-
ter.
Spanen zijn geen afval, maar waardevolle grondstof!
Daarom is het belangrijk:
• dat de spaanlade niet als afvalemmer gebruikt
wordt: peuken, kunststof bekertjes en dergelijke
horen niet in de spaancontainer;
• dat de spanen soort bij soort verzameld worden;
• dat de spanen zo olievrij mogelijk bij de verwer-
kende industrie terechtkomen, anders ontstaan er
enorme belastingen bij het smelten.
3.2.5 Olienevel, oliedamp, stof en dergelijke
Olienevel ontstaat door verdamping en verneveling
van smeer- of koelsmeermiddelen in de werkruimte.
Een grote bijdrage aan het ontstaan van olienevel
levert het gebruik van perslucht voor het reinigen van
werkstukken, machines en installaties. Iets dergelijks
geldt ook voor de stofontwikkeling bij droog bewer-
ken.
Olienevel en oliedampen vormen zowel een belas-
ting voor de werkomgeving (verontreiniging van
machines en installaties: aan vettige delen hecht zich
meer stof), maar ook een gevaar voor de gezondheid
van het bedieningspersoneel.
3.2.6 Andere belastingen
Naast de al genoemde belastingen vormen ook
gehoorbeschadigend lawaai, problemen met de
afvoer van restwarmte en het gebruik van andere,
indirect in verband met de verspaning staande stof-
fen, zoals schoonmaakmiddelen, gietharsen, verpak-
kingsmaterialen belastingen voor het
bedieningspersoneel van de machines en het milieu.
3.3 Maatregelen ter vermindering van de
milieubelasting
3.3.1 Algemene maatregelen
De beste manier om afval te verwerken is geen afval
te produceren!
Vermijd daarom zoveel als maar enigszins mogelijk
is het ontstaan van chemisch afval.
Ga spaarzaam om met milieubelastende stoffen!
Ga bij het gebruik gevaarlijke stoffen op de juiste
manier ermee om!
Zorgeloos omgaan met belastende stoffen is niet iets
om trots op te zijn, het kan uw gezondheid in gevaar
brengen, draagt bij tot de belasting van het milieu en
23
milieu super 11 CD
kost uiteindelijk meer.
Gebruik de juiste doseringen!
Neem de aanwijzingen van de fabrikant in acht!
Vermijd onnodige afvalstukken!
3.3.2 Omgang met smeerolie
opslag van smeerolie
Vermijd iedere vorm van verlies van smeermiddelen:
bij de opslag, bij het gebruik (lekkende leidingen, lek-
kende pakkingen), tijdens het overgieten, tijdens het
transport, enzovoort.
Dit geldt natuurlijk ook voor afgewerkte olie.
Let erop, dat de opslag op een dichte ondergrond
plaatsvindt, en dat de oliecontainers niet kunnen
omkiepen.
Lekschalen moeten de olieresten kunnen opvangen.
Als de lege olievaten buiten worden opgeslagen,
moeten ze worden afgesloten tegen weersinvloeden
om uitspoelen te voorkomen.
Afgewerkte olie is chemisch afval en moet als zoda-
nig behandeld worden.
Markeer duidelijk alle vaten, die voor het verzamelen
van verschillende soorten afval zijn opgesteld (bij-
voorbeeld afgewerkte olie, gebruikte oliefilters, olie-
gedrenkte lappen).
gebruik van smeerolie
Gebruik alleen voor het doel geschikte smeermidde-
len. Verkeerde smeermiddelen zijn sneller verbruikt,
leiden tot rookontwikkeling en tot onnodig afval.
Let bij het kiezen van smeermiddelen ook op de ver-
enigbaarheid met andere hulpstoffen, zoals emul-
sies. De fabrikant geeft daarover nadere informatie.
Vraag in twijfelgevallen altijd na, want een foutief
gebruik van produkten kan tot een flinke kostenpost
aanleiding zijn.
Verzorg de smeermiddelen goed! Regelmatig reini-
gen en verwisselen van de filters verlengt de stand-
tijd.
Sluit de vulopeningen zorgvuldig af.
3.3.3 Omgang met koelsmeermiddelen
Gebruik alleen koelsmeermiddelen die verenigbaar
zijn met de gebruikte smeermiddelen. Onverenig-
baarheid leidt tot een kortere levensduur van de koel-
smeermiddelen.
Gebruik zo mogelijk halogeenvrije koelsmeermidde-
len, want deze zijn als afval goedkoper te verwerken.
Let op de opslagvoorwaarden voor de vaten met con-
centraat (geen vorst, geen grote hitte, enz.).
Hergebruik van vaten helpt de afvalberg te verklei-
nen en is daarom aan te raden.
Zorg goed voor uw koelsmeermiddelen! Door zorg-
vuldig met deze stoffen om te gaan, wordt de stand-
tijd op zijn minst verdubbeld. Let op de volgende
aanwijzingen:
• Vermijd elke verontreiniging van de emulsie.
• De koelsmeermiddelcontainer is geen afvalvat.
• Vermijd dat olieresten in de emulsie terechtkomen.
Olie is lichter dan de emulsie en drijft aan de
oppervlakte. Daardoor wordt de zuurstoftoevoer
naar de emulsie bemoeilijkt, waardoor een ideale
voedingsbodem ontstaat voor anaerobe micro-
organismen.
• Verwijder regelmatig drijvende olieresten van de
emulsie (dagelijks voor het begin van de werk-
zaamheden). Op de eenvoudigste manier kan dat
door de emulsie ‘af te romen’.
• Vermijd verontreiniging van de emulsie door lek-
kende olie (lekkende hydraulische installatie).
• Controleer regelmatig de concentratie van de
emulsie. Te vette emulsies brengen een groter
gevaar voor de gezondheid met zich mee en tasten
de machine aan.
• Controleer dagelijks het peil van de emulsie: bij te
weinig emulsie ontstaat er een te sterke verwar-
ming, waardoor de bakteriegroei wordt bevorderd.
• Vermijd onnodig verlies van emulsie door een
juiste opbouw van de installatie.
• Bij langere perioden van stilstand van de machine
moet de emulsie dagelijks minstens éénmaal rond-
gepompt worden, om zuurstof aan de vloeistof toe
te voegen.
• Verwijder na de werkzaamheden de spanen van
de machine. Meestal is een kort laten doorlopen
van de afvoerinstallatie voldoende.
• Let bij het vervangen van de emulsie op:
Het opvangen van de afgewerkte emulsie in voor
iedereen duidelijk gekenmerkte vaten, zodat ook in
noodgevallen geen verwisseling mogelijk is.
Het niet mengen van de afgewerkte emulsie met
andere stoffen, omdat anders de afvalverwerkings-
kosten hoger worden.
De zeer zorgvuldige reiniging van de gehele koels-
meerinstallatie. Verontreinigingen, vooral in moei-
lijk toegankelijke hoeken, zijn kweekplaatsen voor
bakteriën, die de verse emulsie direct weer
besmetten.
Let op: het gebruik van reinigingsmiddelen kan de
verwerkingskosten van de emulsie doen stijgen.
Let op de juiste mengverhouding bij de bereiding
van verse emulsie.
Emulsie altijd vers bereiden, niet in voorraad hou-
den.
24
milieusuper 11 CD
3.3.4 Omgang met spanen
algemene aanwijzingen
Spanen vormen een waardevolle grondstof! Behan-
del ze niet als afval!
Bij verkeerde omgang met spanen kunnen deze,
voorzover ze verontreinigd zijn met emulsie en
smeermiddelen, het grondwater en de grond veront-
reinigen.
verzamelen, voorbehandelen en opslaan van
spanen
Spanen moeten, in de toestand waarin ze de
machine verlaten, in een oliedichte container
bewaard worden, waarin de mogelijkheid is inge-
bouwd voor het afdruipen van de emulsie- en olieres-
tanten. Op de bodem van het vat moet een ruimte
aanwezig zijn waarin de emulsie kan worden verza-
meld, zonder dat vermenging met spanen plaats-
vindt. Met een kraan moet het mogelijk zijn de
opgevangen emulsie af te tappen.
De afdruiptijd moet lang genoeg zijn, evenzo moet de
temperatuur hoog genoeg zijn om te zorgen dat de
emulsie zo volledig mogelijk van de spanen afdruipt.
Bij koude kan het nodig zijn het afdruipvat in een ver-
warmde ruimte op te stellen.
De verzameling van emulsie en olie moet soort bij
soort plaatsvinden, om te zorgen dat bij het opnieuw
gebruiken geen onnodige verontreinigingen in het
systeem komen.
De spanen moeten eveneens soort bij soort worden
verzameld en opgeslagen, want een mengsel bete-
kent een achteruitgang in de kwaliteit van de grond-
stof.
De spanencontainer mag niet tevens als algemene
afvalbak dienen: afval hoort niet bij waardevolle
grondstoffen.
Na het uitdruipen moeten de spanen, eveneens soort
bij soort, tot ze worden afgehaald voor verdere ver-
werking, worden opgeslagen.
Daarbij moet erop worden gelet, dat eventuele res-
tanten (koel-)smeermiddel worden opgevangen,
zodat grond en grondwater geen gevaar lopen.
In elk geval moet de opslag buiten of onder een lek-
kend afdak vermeden worden, daar in deze omstan-
digheden de regen de olieresten kan uitwassen.
3.3.5 Omgang met gevaarlijke stoffen
Probeer alternatieve, niet gevaarlijke stoffen te
gebruiken, voordat u gevaarlijke stoffen toepast.
Het argument van de kosten is, met het oog op de
stijgende afvalverwerkingskosten en veelal ook met
het oog op de verrekening van deze kosten in de
algemene afvalverwerkingskosten, meestal niet
houdbaar.
Vermijd het gebruik van gevaarlijke stoffen waar
mogelijk door:
• besparingsmaatregelen en optimalisatie van het
gebruik;
• overschakeling op voor hergebruik of biologische
afbreekbaarheid geschikte produkten in plaats van
de gevaarlijke stoffen.
Als gevaarlijke stoffen niet vermijdbaar zijn, moeten
alleen die gebruikt worden die kunnen worden ver-
werkt:
• voor hergebruik (recycling)
• voor biochemische omzetting (compostering)
• voor energielevering (verbranding)
Afval dat noch vermeden, noch verwerkt kan worden,
moet met zo weinig mogelijk schade worden afge-
voerd (depot na geschikte voorbehandeling).
Bijzonder zorgvuldig moet worden omgegaan met
chemisch afval. Een overzicht van dit afval is opge-
nomen op de volgende pagina’s. Het is ontleend aan
de Oostenrijkse ÖNORM S 2101, waarin stoffen zijn
vermeld die een bijzondere afvalverwerking vereisen.
Voor al deze stoffen geldt:
• een identificatie- en meldingsplicht;
• een registratieplicht;
• de plicht tot schadevrije verwerking;
• een declaratieplicht.
25
milieu super 11 CD
Tabel 1: Gevaarlijke stoffen
beschrijving
sleutel-
nummer
eigenschappen
aggregatie-
toestand
aantekeningen en
herkomst (voorbeelden)
met olie verontreinigde
grond (afgraafmateriaal)
31423 waterbelastend vast, ook pas-
teus
bij verzamelen, transporteren en
opslag beschermen tegen warmte
ongelukken, oliewinning, erfenissen
uit het verleden
gebruikte filters en opzuig-
machines, voorzover
belast met chemisch afval
31434 waterbelastend( zie
aantekening)
vast sorteren naar de aard van het gefil-
terde materiaal
waterzuivering, voedings- en genot-
middelfabricage, chemische indus-
trie, chemische reiniging, adsorptieve
reiniging van gassen en vloeistoffen
non-ferrometaalhoudend
stof
35321 toxisch, waterbelas-
tend, explosief
vast kunnen lood, cadmium, arsenicum en
beryllium bevatten
bijzondere maatregelen nodig ter
voorkoming van explosies
zinkwinning, zinkverwerking, alumini-
umwinning, gieterijen, loodwinning,
magnesiumwinning, vuurstenen en
pyrotechnische industrie, elektrotech-
niek
kwikhoudende batterijen 35324 toxisch, waterbelastend vast vervaardiging van batterijen, handel,
gebruik
droge batterijen, kwik- en
zilverbevattend
35325 toxisch, waterbelastend vast vervaardiging van batterijen, handel,
gebruik
zuurhoudende olie 54101 waterbelastend, etsend
bij pH < 3, kunnen met
lucht explosieve meng-
sels vormen
vloeibaar textielindustrie
afgewerkte olie 54102 waterbelastend, restan-
ten van de verwerking
van afgewerkte olie kun-
nen toxisch zijn, kun-
nen met lucht
explosieve mengsels
vormen
vloeibaar tot vast ook hydraulische olie en remvloeistof-
fen
handel en industrie, tankstations,
garages
boor-, snij- en slijpolie 54109 waterbelastend, kun-
nen met lucht explo-
sieve mengsels vormen
vloeibaar metaalbewerking
synthetische koel- en
smeermiddelen
54401 waterbelastend vloeibaar metaalbewerking
boor- en slijpolie-emulsies
en mengsels van emulsies
54402 waterbelastend vloeibaar metaalbewerking
olie-water-mengsels 54408 waterbelastend vloeibaar
inhoud van olie- en ben-
zine-afscheiders
54702 waterbelastend vloeibaar tot vast
slib uit oliescheidingsin-
stallaties
54703 waterbelastend vloeibaar tot vast
slib van tank- of vatreini-
ging
54704 waterbelastend vloeibaar tot vast
slib van paraffine-olie 54706 waterbelastend vloeibaar tot vast petrochemie, handel
oliehoudend slijpslib 54710 waterbelastend vloeibaar tot vast metaal-, glas- en steenbewerking
gebruikte oliebindmidde-
len
54926 waterbelastend
gebruikte olie- en luchtfil-
ters (minerale-olie-hou-
dend)
54928 waterbelastend
26
milieusuper 11 CD
perchloorethyleen (Per) 55209 waterbelastend vloeibaar chemische industrie, textielindustrie,
chemische reiniging, ontvetting, verf-
fabricage
trichloorethaan 55212 waterbelastend, toxisch
is alleen 1,1,2-trichloor-
ethaan, schadelijk voor
de gezondheid
vloeibaar chemische industrie, textielindustrie,
chemische reiniging, ontvetting, verf-
fabricage
trichloorethyleen (Tri) 55213 waterbelastend, scha-
delijk voor de gezond-
heid
vloeibaar chemische industrie, textielindustrie,
chemische reiniging, ontvetting, verf-
fabricage
halogeenhoudende reini-
gingsmiddelen
55214 waterbelastend vloeibaar handel en industrie
mengsels van halogeen-
houdende oplosmiddelen
55220 waterbelastend, kun-
nen toxisch zijn
vloeibaar handel en industrie
nitro-oplosmiddel 55359 waterbelastend, kan
met lucht explosieve
mengsels vormen
vloeibaar reiniging en ontvetting van metaalop-
pervlakken, verffabricage, textielin-
dustrie, kunststofverwerking,
chemische industrie
petroleum 55360 waterbelastend, kan
met lucht explosieve
mengsels vormen
vloeibaar reiniging en ontvetting van metaalop-
pervlakken
mengsels van halogeen-
vrije oplosmiddelen
55370 waterbelastend, kun-
nen toxisch zijn, kun-
nen met lucht
explosieve mengsels
vormen
vloeibaar handel en industrie
slib van halogeenhou-
dende oplosmiddelen
55401 waterbelastend, kun-
nen toxisch zijn
vloeibaar tot
pasteus
handel en industrie, afvalverwerking
slib van halogeenvrije
oplosmiddelen
55402 waterbelastend, kun-
nen toxisch zijn
vloeibaar tot
pasteus
handel en industrie, afvalverwerking
Tabel 1: Gevaarlijke stoffen (vervolg)
beschrijving
sleutel-
nummer
eigenschappen
aggregatie-
toestand
aantekeningen en
herkomst (voorbeelden)
27
gebruik super 11 CD
4 Gebruik
Afb. 24: Bedieningselementen van de machine.
4.1 Bedieningselementen
1 vergrendelbare hoofdschakelaar
2 schakelaar voor koelmiddelpomp
3 elektrische-aansluitkast
4 NOODSTOP-knop
5 schakelaar voor verticale kolom
6 schakelaar voor toerental langzaam – snel
7 schakelaar voor hoofdspindel aan – uit (links/
rechts)
8 hendel voor langs- en dwarsvoeding
9 slotmoerhendel
10 handwiel dwarsslede
11 handwiel langsslede
12 slipkoppeling
13 uitschakelbare klauwkoppeling
14 kijkglas oliepeil voedingsaandrijving
15 draaiknoppen voor voeding en spoed
16 machine-onderstel
17 kijkglas oliepeil spindelaandrijving
18 draaiknop voor voedingsrichting
19 schakelknoppen voor toerental
20 klauwplaatafscherming
21 hoofdspindel
22 voedingsaandrijving
23 spatscherm
24 bovenslede
25 moeren voor vastzetten bovenslede
26 klemschroef voor vastzetten dwarsslede
27 klemschroef voor vastzetten langsslede
28 handwiel bovenslede
29 pinole losse kop
30 klemhendel voor pinole losse kop
31 handwiel pinole losse kop
32 smeernippel voor pinole losse kop
33 handwiel pinole losse kop
34 losse kop
35 machinebed
36 dwarsslede
37 slotkast
28
gebruiksuper 11 CD
4.2 Instellen van het toerental
De machine beschikt over acht verschillende,
mechanisch instelbare toerentallen.
De instelling vindt plaats met de schakelhendels 1 en
2 (zie afbeelding 25) volgens tabel 3.
Tijdens het omschakelen de hoofdspindel voorzichtig
met de hand draaien, zodat de schakelhendels voel-
baar en gemakkelijk inspringen.
Het instellen van het toerental mag alleen bij stil-
staande machine geschieden.
voorbeeld
Bij een gewenst toerental van 600 omw/min moeten
de hendels 1 en 2 staan zoals in de tabel is aangege-
ven.
De hoofdspindel wordt na het instellen van het toe-
rental en na het inschakelen met de hoofdschakelaar
6 (zie afbeelding 26) met de schakelaar 4 aangezet.
Daarbij roteert de hoofdspindel rechtsom als de
schakelaar naar rechts wordt gezet, en linksom bij
naar links zetten van de schakelaar. Met schakelaar
5 kan worden gekozen tussen langzaam draaien
(regel 1 in de toerentaltabel) en snel draaien (regel
2).
• Alle tandwielen zijn gehard en geslepen.
Onoordeelkundig schakelen kan de flanken
van de tanden beschadigen, waardoor de
machine meer lawaai maakt.
• Als u voor een bepaald toerental de keuze hebt
uit twee mogelijkheden (de toerentalbereiken
overlappen elkaar), kies dan het laagste toe-
rentalbereik. Het moment is dan groter.
• Let bij eenfasige machines op wat vermeld is
over de geluidsbelasting bij lage toerentallen
en over het werken met het hoogste toerental
bij de 115 volt-versie (zie 1.6 Algemene werk-
aanwijzingen op pagina 9).
Afb. 25: Instelling van het toerental.
Afb. 26: Motorschakelaars voor riching en
langzaam/snel en hoofdschakelaar.
29
gebruik super 11 CD
4.3 Instellen van de voeding
De automatische voeding kan zowel voor bewegin-
gen in de langs- (Z) als voor bewegingen in de
dwarsrichting (X) worden gebruikt.
Vóór de voedingsaandrijving is een omkeeraandrij-
ving geschakeld. Daardoor is het mogelijk de richting
van de voeding om te keren bij gelijkblijvende draai-
richting van de spindel.
In de voedingstabel (zie afbeelding 27) zijn de voe-
dingen in mm/omw bij de metrische versie en in inch/
omw bij de imperial-versie.
Daarbij moet echter worden bedacht, dat de waarden
voor de dwarsvoeding als diametermaten staan aan-
gegeven. De daadwerkelijke voeding is dus telkens
de helft van de aangegeven waarde.
Verder kunnen uit het diagram de posities van de
wisselwielen worden afgelezen.
• Het instellen van de voeding mag alleen bij stil-
staande machine plaatsvinden.
• Omkeren van de richting van de voeding met
draaiknop 1 (zie afbeelding 28) mag alleen bij
stilstaande machine plaatsvinden.
Als de automatische voeding niet gebruikt wordt,
de draaiknop 1 op “0” zetten. De aandrijving van
de voeding wordt dan niet onnodig belast.
Met de draaiknop 1 wordt de richting van de voeding
ingesteld.
In de stand “0” is er geen koppeling tussen hoofd-
spindel en voedingsaandrijving. De voedingsaandrij-
ving, de wisselwielen, de transporteur en de
voedingsspindel staan stil, ook bij draaiende hoofd-
spindel.
Met de draaiknoppen 2 en 3 wordt de gewenste voe-
ding ingesteld. Daarbij wordt uitgegaan van de tabel-
len 4 of 5.
Bij het instellen de hoofdspindel voorzichtig met de
hand draaien, zodat de draaiknoppen voelbaar en
gemakkelijk in de juiste stand inspringen.
Om de hoofdspindel gemakkelijk te kunnen draaien,
kan het beste een hoog toerental worden ingesteld.
Afb. 27: Tabel voor het instellen van de voe-
ding.
Afb. 28: Schakelaars voor het instellen van de
voeding.
30
gebruiksuper 11 CD
4.4 Omschakelen van de voeding
Grijp bij het werken met automatische voeding
nooit tussen slede en losse kop! Er is gevaar
voor beknelling!
De hendel voor de voeding (zie afbeelding 29 en
afbeelding 30) is gekenmerkt door twee pijlsymbolen.
Telkens is slechts één van beide symbolen zichtbaar,
en alleen de bijbehorende voedingsrichting kan wor-
den gebruikt.
Voor het verkrijgen van de andere voedingsrichting
moet u de hendel uittrekken en dan 180° draaien.
inschakelen van de langsvoeding
• De voedingshendel in de stand langsvoeding zet-
ten (zie pijlen).
• De voedingshendel uittrekken en naar boven zet-
ten.
inschakelen van de dwarsvoeding
• De voedingshendel in de stand dwarsvoeding zet-
ten (zie pijlen).
• De voedingshendel uittrekken en naar beneden
zetten.
4.5 Koppelen van de slotmoer voor het
snijden van draad
Door de slotmoerhendel 1 (zie afbeelding 31) met de
klok mee te draaien grijpt de slotmoer in de transpor-
teur.
Om de hendel gemakkelijk te laten schakelen, wordt
bij stilstaande transporteur, de langsslede met
behulp van het handwiel voorzichtig verschoven.
Afb. 29: Geschakeld voor langsvoeding.
Afb. 30: Geschakeld voor dwarsvoeding.
Afb. 31: Schakelhendel voor sluiting van de
slotmoer.
31
gebruik super 11 CD
4.6 Nomogram toerental
In het nomogram (zie afbeelding 32) is te vinden, welk toerental moet worden ingesteld bij een gegeven draai-
diameter en snijsnelheid.
Afb. 32: Nomogram voor de bepaling van het toerental.
draaidiameter in mm
snijsnelheidinm/min
toerentallen in omw/min
32
gebruiksuper 11 CD
4.7 Richtlijnen voor de snijsnelheid
De in de tabel (zie tabel 2) vermelde waarden hebben betrekking op de in afbeelding 33 aangegeven hoeken.
De waarden gelden voor droge verspaning, standtijd voor HSS van 60 min (snijsnelheid v60), standtijd voor
HM van 240 min (snijsnelheid v240), instelhoek κ = 45°, neushoek ε = 90°, hellingshoek λ = 0° − 8° (bij non-
ferro-metalen, kunststoffen en persstoffen λ = 5° – 10°);
snijsnelheid in m/min; waarbij d = draaidiameter, n = toerental.
De richtwaarden gelden voor snijdiepten tot 5 mm. Bij snijdiepten boven 5 mm ligt de snijsnelheid 10% – 20%
lager. (N.B.: 1 kp/mm2
= 9,80665 N/mm2
.)
Afb. 33: Hoeken van het snijgereedschap.
werkstuk
beitel
v =
d • π • n
1000
Tabel 2: Hoeken en snijsnelheden
materiaal
hardheid /
treksterkte
in
kp/mm2
gereedschap
snijhoeken voeding in mm/omw
koeling /
smering
α γ
0,1 0,2 0,4 0,8
voor
dr.
na
dr.
snijsnelheid in m/min
ongelegeerd staal
St 34, St 37, St 42
tot 50 SS
S1
8
5
14
10 280
60
236
45
200
34
170 E
E
of P
St 50, St 60 50 – 70 SS
S1
8
5
14
10 240
44
205
32
175
24
145 E
E
of P
St 70 70 – 85 SS
S1
8
5
14
10 200
32
170
24
132
18
106 E
E
of P
gietstaal 50 – 70 SS
S1
8
5
10
6 118
34
100
25
85
19
71 E D
gelegeerd staal 85 – 100 SS
S1
8
5
10
6 150
24
118
17
95
12
75 E
E
of P
Mn-staal, Cr-Ni-staal,
Cr-Mo-staal
100 – 140 SS
S1
8
5
6
6 95
16
75
11
60
8
50 E
E
of P
en andere gelegeerde
staalsoorten
140 – 180 SS
S1
8
5
6
6 60
9,5
48
6
38 32 E
E
of P
gereedschapsstaal 150 ≠– 180 SS
S1
8
5
6
6 50 40 32 27 E
R
of P
GG 20, GG 25 200 – 250 HB SS
S1
8
5
0
0 106
32
90
18
75
13
63
D
of E D
koperlegeringen,
messing
80 – 120 HB SS
H1
8
5
0
6 600
125
530
85
450
56
400
D, E
of L D
gietbrons SS
G1
8
5
0
6 355
63
280
53
236
43
200
E
of L D
lichtmetaal,
zuiver aluminium
SS
G1
12
12
30
30
400
1320
300
1120
200
950
118
850
E
of S
E, P
of S
Al-legeringen
(11% – 13% Si)
SS
G1
12
12
18
18
100
224
67
190
45
160
30
140 E
O
of P
magnesiumlegeringen
(BRANDGEVAAR!)
SS
G1
8
5
6
6
1000
1800
900
1500
800
1250
750
1060
D
of B
D
of B
kunststoffen, persstof-
fen,
hardrubber
SS
G1
12
12
10
10 300 280 250 224 D D
persstoffen, bakeliet,
Novotext, Pertinax
SS
G1
12
12
14
14 280 212 170 132 D D
Legenda
SS: snelstaal (HSS)
S1, H1, G1: hardmetaal
NB: magnesium(legeringen)
niet koelen met waterbevat-
tende koelsmeermiddelen!
B: brandremmende olie
D: droog
E: (boor-)emulsie
P: petroleum
R: raapolie
S: zeepspiritus
L: lucht
O: snijolie S II
33
gebruik super 11 CD
4.8 Draadsnijden
Op de deksel van de voedingsaandrijving zijn de
draadspoeden die zonder wisselwielen kunnen wor-
den gesneden, vermeld.
Voor het draadsnijden wordt uitsluitend gebruik
gemaakt van de transporteur, die aangekoppeld
moet worden.
Meestal wordt een draad in verschillende doorgan-
gen gesneden. De slotmoer moet dan niet ontkop-
peld worden, omdat het moeilijk is het precieze begin
van de draad terug te vinden. In plaats daarvan
wordt aan het einde van de draad de dwarsslede
teruggehaald en door omschakeling van de draai-
richting van de motor weer naar de beginpositie
gebracht.
Het beschikbare aantal spoeden, de soort spoed
(metrisch, Engels, modulair, diametral pitch) kan met
de set wisselwielen enorm worden uitgebreid.
De volgende overzichten tonen alle standaard draad-
soorten die in de praktijk worden toegepast.
Het uitrekenen van de wisselwielcombinatie voor bij-
zondere draadsoorten is soms ook voor geoefenden
niet eenvoudig. Als bjizondere spoeden gewenst zijn,
kunnen onze technici daarbij behulpzaam zijn.
metrische draad
tandwiel-
combinatie
spoed
in mm
stand
knoppen
0,125 A 1
0,15 A 2
0,175 A 3
0,2 A 4
0,75 C 2
0,45 A 1
0,9 A 5 of B 1
2,25 C 1
4,5 B 5
3,0 C 2
3,5 C 3
4,0 C 4
5,0 C 5
34
gebruiksuper 11 CD
modulaire draad
tandwiel-
combinatie
moduul-
maat
stand
knoppen
0,25 A 1
0,3 A 2
0,4 A 4
0,5 A 5 of B 1
0,7 B 3
1,0 B 5
1,25 C 1
1,5 C 2
1,75 C 3
2,0 C 4
2,5 C 5
2,25 C 4
diametral pitch-draad
tandwiel-
combinatie
t.p.i.
stand
knoppen
12 C 4
16 C 2
24 B 5
30 B 4
40 B 2
48 B 1 of A 5
60 A 4
80 A 2
96 A 1
20 B 4
32 B 1
64 A 1
18 C 4
36 B 5
72 B 1 of A 5
11 C 4
22 B 5
44 B 1 of A 5
88 A 1
14 B 5
28 B 1 of A 5
56 A 1
13 B 5
26 B 1 of A 5
52 A 1
35
gebruik super 11 CD
Engelse draad
tandwiel-
combinatie
t.p.i.
stand
knoppen
12 C 4
16 C 2
24 B 5
30 B 4
40 B 2
48 B 1 of A 5
60 A 4
80 A 2
96 A 1
32 B 1
64 A 1
4 C 5
5 C 4
8 C 1
10 B 5
20 B 1 of A 5
9 C 4
18 B 5
36 B 1 of A 5
72 A 1
6 1
⁄2 C 4
13 B 5
26 B 1 of A 5
52 A 1
9 1
⁄2 C 4
19 B 5
38 B 1 of A 5
76 A 1
7 C 4
14 B 5
28 B 1 of A 5
56 A 1
5 1
⁄2 C 4
11 B 5
22 B 1 of A 5
44 A 1
27 A 1
4 1⁄2 C 1
Engelse draad (vervolg)
tandwiel-
combinatie
t.p.i.
stand
knoppen
36
gebruiksuper 11 CD
4.9 Monteren van de wisselwielen
• Het verwisselen van de wisselwielen mag
alleen met de hoofdschakelaar op uit en de
NOODSTOP-knop ingedrukt gebeuren.
• De machine nooit gebruiken als het deksel van
de wisselwielenkast afgenomen is.
algemeen
Tussen de in elkaar grijpende tandwielen moet enige
speling bestaan. Dit kan worden bereikt door tussen
de tandwielen een strook papier te laten lopen bij het
monteren van de assen. De speling heeft geen
invloed op de nauwkeurigheid van de voeding.
Elk wisselwiel is gekenmerkt door een getal, dat het
aantal tanden aangeeft.
voorbeeld van een combinatie
Gewenste draad: modulaire draad m 0,5 (effectieve
spoed is m × π = 0,5 × 3,14 = 1,57 [mm]). De tabel
voor modulaire spoed geeft aan:
1 tandwiel 55 drijft tandwiel 90 aan (zie afbeelding
34);
2 tandwiel 90 drijft tandwiel 70 aan; tandwiel 70 zit
op dezelfde lagerbus als tandwiel 80 en heeft
dus hetzelfde toerental;
3 tandwiel 80 drijft tandwiel 60 aan, dat op de
transporteuras zit;
4 de schakelknoppen worden in stand A5 of B1
gezet.
montage
1 Schaar naar beneden draaien. De op de schaar
aanwezige wisselwielen worden afgenomen. Op
het onderste been van de schaar 1 (zie afbeel-
ding 35) wordt de as gemonteerd.
Afb. 34: Wisselwielencombinatie voor modu-
laire draad, moduulmaat 0,5.
Afb. 35: Montage van de as op de schaar.
37
gebruik super 11 CD
2 Op de schuif-as wordt tandwiel 55 (zie afbeel-
ding 36) en op de transporteur-as tandwiel 60
gemonteerd (zie afbeelding 37).
3 De tandwielen 80 11 (zie afbeelding 38) en 70 12
worden op de lagerbus van het onderste been
van de schaar geschoven en met de vulring 13
en de gekartelde moer 14 bevestigd.
De as wordt nu zó aan de schaarbevestigd, dat
de tandwielen 60 en 80 in elkaar grijpen.
De tweede lagerbus krijgt eerst een afstandsbus
en vervolgens tandwiel 90. Ook dit tandwiel
wordt met vulring en gekartelde moer bevestigd.
De as wordt zo aan de schaar bevestigd, dat
tandwiel 90 in tandwiel 70 grijpt.
4 Door de schaar te draaien grijpt tandwiel 90 in
tandwiel 55. De schaar wordt met de zeskant-
moer vastgezet.
5 Het deksel wordt weer teruggeplaatst.
Afb. 36: Montage van tandwiel 55 op de
schuif-as.
Afb. 37: Montage van tandwiel 60 op de trans-
porteur-as.
Afb. 38: Montage van tandwielen 70 en 80 op
de schaar.
1 Legenda bij de afbeeldingen:
1 wisselwielenschaar
2 vierkantmoer
3 aandrukring
4 as
5 lagerbus
6 schuif-as
7 afstandsbus
8 tandwiel 55
9 spanring
10 inbusschroef
11 tandwiel 60
38
gebruiksuper 11 CD
4.10 Losse kop
De losse kop is vervaardigd uit hoogwaardig, trillings-
dempend grijs gietijzer. De losse kop loopt op een
eigen prismageleiding.
Het handwiel aan de losse kop dient voor de ver-
plaatsing van de pinole (slag van de pinole 90 mm).
De pinole is voorzien van een mm-schaal.
Nauwkeurige verstelling is mogelijk met behulp van
de instelbare schaalring (verdeling in 0,05 mm) van
het handwiel van de losse kop.
De pinole, behalve bij het boren, altijd vastklem-
men.
De binnenconus van de pinole van de losse kop
(morse-conus 2) is bestemd voor de opname van het
center, het meedraaiend center en de boorkop. Als
de pinole terug in het huis wordt gedraaid, wordt het
gemonteerde gereedschap automatisch uitgewor-
pen.
De losse kop zelf wordt met de klemhendel op het
bed van de machine vastgezet.
draaien van de klemhendel
De klemhendel kan in stappen van 60° gedraaid wor-
den, om de gunstigste stand te kunnen gebruiken.
werkwijze:
(zie afbeelding 39.) De klemhendel 1 wordt zover los-
gedraaid, dat de kop van de zeskantschroefbout 2
ten opzichte van de gleuf in de wig 3 gedraaid kan
worden. Houd daarbij de wig 3 naar boven gedrukt,
tegen de klemplaat 4. Zet de hendel weer vast.
zijwaarts verplaatsen van de losse kop
voorbeeld: verplaatsen naar voren
(Zie afbeelding 40.) De achterste stelschroef wordt
losgedraaid. Door nu de voorste stelschroef 1 verder
in te draaien komt de losse kop naar voren. Als de
juiste positie is verkregen, moet de achterste stel-
schroef weer vastgezet worden.
Met behulp van de markering 2 kan de losse kop
weer in zijn neutrale stand teruggezet worden. Een
aansluitende controle is aan te bevelen.
Afb. 39: Kleminrichting losse kop.
Afb. 40: Zijwaarts verplaatsen van de losse
kop.
39
gebruik super 11 CD
conisch draaien door zijwaarts verplaatsen
van de losse kop
Relatief lang conisch draaiwerk kan worden verricht
door het zijwaarts verplaatsen van de losse kop (zie
afbeelding 41). Hierbij kan ook de automatische voe-
ding worden gebruikt. Het werkstuk moet tussen de
centers opgespannen zijn.
Formule voor de verplaatsing:
waarin:
v: zijwaartse verplaatsing van de losse kop [mm]
D: grootste diameter van de kegel [mm]
d: kleinste diameter van de kegel [mm]
L: lengte van het werkstuk [mm]
l: lengte van de kegel [mm]
voorbeeld:
D = 70 mm, d = 65 mm, L = 400 mm, l = 200 mm;
dit geeft voor de verplaatsing in mm:
Afb. 41: Schema bij de berekening van de ver-
plaatsing van de losse kop.
v = D − d
2 l
× L
v = × = × 2 = 5
5
2
70 − 65
2
400
200
40
gebruiksuper 11 CD
4.11 Montage van de opspangereed-
schappen op de spindelneus volgens
DIN
De hoofdspindel (zie afbeelding 42) heeft een door-
laat van 26 mm diameter.
De spindelneus is genormeerd volgens DIN 55021.
De maximale diameter van de klauwplaat is 140 mm.
De maximale diameter van de onafhankelijke vier-
klauwplaat is 152 mm.
montage van het spangereedschap
Voordat een spangereedschap op de spindel-
neus wordt gemonteerd, moeten zowel de spin-
delneus als het spangereedschap worden
ontdaan van spanen en andere verontreinigin-
gen.
Monteren of afnemen van een spangereedschap
mag slechts plaatsvinden bij stilstaande machine
en omhoog geklapte klauwplaatafscherming.
werkwijze
Spangereedschap, voorzien van draadeinden, op de
spindelneus plaatsen. Vastzetten met de drie zes-
kantmoeren M 10.
4.12 Montage van de opspangereed-
schappen op de spindelneus met cam-
lock-bevestiging
De hoofdspindel (zie afbeelding 43) heeft een door-
laat van 35 mm diameter.
De spindelneus is genormeerd volgens DIN 55029.
De maximale diameter van de klauwplaat is 140 mm.
De maximale diameter van de onafhankelijke vier-
klauwplaat is 152 mm.
Afb. 42: Spindelneus volgens DIN.
binnenconus MC 4
binnenconus MC 4
Afb. 43: Spindelneus met camlock-bevesti-
ging.
41
gebruik super 11 CD
montage van het spangereedschap
Voordat een spangereedschap op de spindel-
neus wordt gemonteerd, moeten zowel de spin-
delneus als het spangereedschap worden
ontdaan van spanen en andere verontreinigin-
gen.
Monteren of afnemen van een spangereedschap
mag slechts plaatsvinden bij stilstaande machine
en omhoog geklapte klauwplaatafscherming.
voorbereiden van het spangereedschap
(Zie afbeelding 44.) Alle zes camloc-pennen 2 in de
van draad voorziene openingen van het spangereed-
schap 4 draaien.
De camlock-pennen zover indraaien, dat de groef 3
in de pen gelijk komt te liggen met de vlakke achter-
zijde van het spangereedschap (zie afbeelding op
voorkant), en de borgschroeven 1 kunnen worden
ingedraaid.
De zes borgschroeven 1 indraaien en vastzetten.
Als de groef op de camlock-pen niet gelijk staat
met het achtervlak van het spangereedschap, is
het niet mogelijk betrouwbaar te spannen.
montage
Het spangereedschap 4 (zie afbeelding 45) met de
camlock-pennen 3 in de boringen van de spindel-
neus 2 plaatsen.
Het spangereedschap vastzetten door de drie klem-
nokken 1 met een vierkantsleutel met de klok mee te
draaien.
De klemnokken 1 staan open als de markeringen op
de nokken gelijk staan met de markeringen op de
spindelneus.
Afb. 44: Montage van de camlock-pennen.
Afb. 45: Klemnok en camlock-pen.
42
onderhoudsuper 11 CD
5 Onderhoud
Afb. 46: Voor het onderhoud belangrijke plaatsen (1).
5.1 Smeerschema
Alle onderhoudswerkzaamheden mogen alleen
bij uitgeschakelde hoofdschakelaar en inge-
drukte NOODSTOP-knop worden verricht.
(Zie afbeelding 46 en afbeelding 47.)
1 vaste kop (olie aanvullen bij geopend deksel)
2 oliekijkglas in de vaste kop
3 olieaftapschroef in de vaste kop
4 olievulschroef in de voedingsaandrijving
5 oliekijkglas in de voedingsaandrijving
6 olieaftapschroef in de voedingsaandrijving
7 smeernippel voor rondsel
8 smeernippel losse kop
9 smeernippel bovenslede
10 smeernippel voedingsspindel
11 smeernippel wisselwielas
12 geleiding van de bovenslede
13 geleiding van de dwarsslede
14 pinole losse kop
Afb. 47: Voor het onderhoud belangrijke plaat-
sen (2).
15 geleidingen op het bed
16 transporteur
17 tandheugel
Bij nummer 2 en nummer 5 geldt, dat het oliepeil
beslist niet boven het midden van het kijkglas mag
komen, eerder iets eronder.
43
onderhoud super 11 CD
Tabel 3: Smeertabel
onderdeel
smeer-
plaats
controle-
plaats
smeer-
middel
soort
hoeveel-
heid
interval
vaste kop 1 2 olie oliebad ong. 0,4 l om de 500 uur
voedingsaandrijving 4 2 olie oliebad ong. 0,4 l om de 500 uur
slotkast 7 - vet vetspuit om de 24 uur
losse kop 8 - vet vetspuit om de 24 uur
bovenslede 9 - vet vetspuit om de 24 uur
transporteur 10 - vet vetspuit om de 24 uur
wisselwielas 11 - vet vetspuit om de 24 uur
geleiding bovenslede 12 - olie oliespuit
meermaals
daags, vooral
de transpor-
teur bij het
draadsnijden
geleiding dwarsslede 13 - olie oliespuit
pinole losse kop 14 - olie oliespuit
geleidingen bed 15 - olie oliespuit
voedingsspindel 16 - olie oliespuit
tandheugel 17 - vet om de 24 uur
Tabel 4: Aanbevolen smeermiddelen en koelsmeermiddelen
toepassing DIN beschrijving voorbeelden
spindelaandrijving, voe-
dingsaandrijving
hydraulische olie HLP DIN
51524/2 ISO VG46
BP
CASTROL
EUROL
ESSO
KLÜBER
MOBIL
Energol HLP 46
Vario HDX
Spezial K
Nuto H 646
Croucolan 46
DTE 25
sledegeleidingen, pinole
losse kop
leibaanolie
CGLP DIN 51502
ISO VG68
BP
CASTROL
ESSO
KLÜBER
MOBIL
Maccurat 68
Magnaglide D68
Febis K 68
Lamora Super Pollad 68
Vactra 2
alle smeerpunten (smeer-
nippels), wisselwielen
smeervet
DIN 51804/T1
NLGI 2
DIN 51807 1
EMCO
BP
CASTROL
KLÜBER
MOBIL
RÖHM
smeervet
L2
Grease MS3
Altemp Q NB 50
Mobilgrease Special
F80
metaalbewerking koelsmeermiddel CASTROL
CASTROL
CASTROL
BP
BP
BP
Syntilo R Plus
DC 282
Alusol B
Fedaro
Olex
Bezora
44
onderhoudsuper 11 CD
5.2 Aanwijzingen voor het kiezen van
een koelsmeermiddel
• De kosten voor de aanschaf van koelsmeer-
middelen spelen bij de verspanende bewerking
meestal een ondergeschikte rol (vaak minder
dan 1% van de fabricagekosten).
Een fout gekozen of fout gebruikt koelsmeer-
middel kan echter een grote invloed uitoefenen
op het produktieproces, en op die manier hoge
kosten veroorzaken.
• Na het einde van hun standtijd moeten koel-
smeerstoffen worden beschouwd als chemisch
afval, waarop toezicht gehouden moet worden
en dat op de juiste manier moet worden ver-
werkt. De verwerkingskosten hebben een
belangrijke invloed op hoe economisch het
gebruik van een bepaald koelsmeermiddel is.
• De hoofdtaken van een koelsmeermiddel zijn:
koelen, smeren en afvoeren van spanen.
Als met hoog vermogen wordt verspaand, ligt
het accent vooral op voldoende koeling van
gereedschap en werkstuk. In dat geval gaat de
voorkeur uit naar met water mengbare koel-
smeermiddelen.
Bij gecompliceerde verspaning, zoals bij draad-
snijden en ruimen, gaat het vooral om vol-
doende smering op de contactvlakken van
gereedschap en werkstuk en smering van de
spanen. In die gevallen kunnen betere resulta-
ten worden behaald met niet-watermengbare
koelsmeerstoffen.
Een doeltreffende afvoer van spanen wordt
minder door de soort koelsmeermiddel
bepaald als door de soort en de plaats van de
sproeiers en de druk en de stroomsnelheid van
het koelsmeermiddel.
• Naast deze algemene criteria voor de keuze
van een koelsmeermiddel, moet ook op de vol-
gende aspecten, al naar gelang de situatie in
meerdere of mindere mate, worden gelet:
afvalverwerking (afbreekbaarheid); samenstel-
ling (chloor-, nitraat-, fenolbevattend); corrode-
rende werking; viscositeit (ook in samenhang
met reiniging van spanen); vergankelijkheid en
standtijd; groeiremming van micro-organismen;
emulgeerbaarheid en omslaggedrag; schuim-
vorming; vuilafscheidingsvermogen; bevochti-
gend vermogen; filtreerbaarheid; transparantie;
afwasbaarheid van de resterende film; ver-
draagbaarheid door metalen, kunststoffen en
lakken; de eigenschappen van resten; ontvlam-
baarheid; geur; effect op de gezondheid (nevel-
vorming, huidreacties, giftigheid, kankerver-
wekkende eigenschappen, enz.)
• De niet met water mengbare koelsmeermidde-
len zijn gewoonlijk bij gebruik op de machine
zonder problemen voor wat betreft de verzor-
ging, de standtijd, de corroderende werking en
de verdraagbaarheid. De moeilijkheden treden
op bij de nevelvorming en de reiniging van spa-
nen.
5.3 Reiniging van het koelsmeermiddel-
reservoir
• De verbruikte koelsmeermiddelen moeten in
een duidelijk gekenmerkt vat worden bewaard
om verwisseling met andere vloeistoffen te
voorkomen.
• Resten in het koelsmeersysteem (slib) zijn che-
misch afval; ze mogen niet met het huishoude-
lijk afval worden afgevoerd.
• Voor de reiniging van het koelsmeermiddelre-
servoir mogen geen vetoplossende FCKW’s
(bijvoorbeeld trichloorethyleen, trichloorethaan,
perchloorethyleen) worden gebruikt, omdat het
gebruik van deze stoffen in niet-gesloten kring-
lopen in hoge mate schadelijk is voor de
gezondheid.
• Bij de reiniging moet op volledige verwijdering
van afzettingen worden gelet, vooral bij moeilijk
toegankelijke hoeken en richels. Achterblij-
vende verontreinigingen vormen broeinesten
voor bacteriën, die de verse emulsie besmetten
en de standtijd sterk doen teruglopen.
• Met olie besmeurde poetslappen vormen che-
misch afval. Ze mogen niet bij het huishoudelijk
afval worden gevoegd.
• Poetslappen en reinigingsmiddelen moeten zo
spaarzaam mogelijk worden gebruikt, om de
resulterende hoeveelheid chemisch afval zo
klein mogelijk te houden.
45
nastellen super 11 CD
6 Nastellen en
vervangen
Voor alle nastelwerkzaamheden geldt, dat ze
alleen mogen worden uitgevoerd met de hoofd-
schakelaar op “0” en de NOODSTOP-knop inge-
drukt.
6.1 Nastellen van de lagering van de
hoofdspindel
De precisie-kegellagers zijn door de fabriek voorge-
spannen, zodat de hoofdspindel zonder speling
draait. Als na lang gebruik speling optreedt, moet de
lagering nagesteld worden.
werkwijze (zie afbeelding 48)
Stelschroef 1 losdraaien en spanmoer 2 met een
haaksleutel natrekken. De stelschroef weer vast-
draaien.
controle
De schuivende tandwielen in de vaste kop buiten
werking stellen. De omkeerinrichting in de stand “0”
zetten.
Als u nu de klauwplaat op de spindelneus met de
hand een stevige zet geeft, moet de spindel onge-
veer één hele omwenteling nadraaien.
Te sterk voorgespannen lagers veroorzaken veel
wrijvingswarmte en onnodige slijtage.
6.2 Nastellen van de spindelmoer van de
dwarsslede
Speling is merkbaar aan de ‘dode slag’ van het hand-
wiel. Het handwiel kan over een bepaalde hoek wor-
den gedraaid, zonder dat de slede beweegt.
werkwijze (zie afbeelding 49)
Bovenslede verwijderen. De stelschroef 1 zover
draaien, dat de dode slag verdwenen is.
controle
De bovenslede moet snel reageren op draaien aan
Afb. 48: Nastellen van het hoofdspindellager.
Afb. 49: Nastellen van de moer van de dwars-
slede.
46
nastellensuper 11 CD
het handwiel. Bedenk echter wel, dat een te strakke
instelling leidt tot onnodige slijtage van de spindel-
moer.
6.3 Nastellen van de spindelmoer van de
bovenslede
Speling is merkbaar aan de ‘dode slag’ van het hand-
wiel. Het handwiel kan over een bepaalde hoek wor-
den gedraaid, zonder dat de slede beweegt.
werkwijze (zie afbeelding 50)
Bovenslede verwijderen. De stelschroef 1 aan de
onderkant van de bovenslede zover draaien, dat de
dode slag verdwenen is.
controle
De bovenslede moet snel reageren op draaien aan
het handwiel. Bedenk echter ook hier, dat een te
strakke instelling leidt tot onnodige slijtage van de
spindelmoer.
6.4 Nastellen van de geleidingen van
dwars- en bovenslede
De dwarsslede en de bovenslede zijn uitgerust met
nastelstrippen. Met de stelschroeven 3 (zie afbeel-
ding 51) wordt meer of minder druk uitgeoefend op
de strippen. De zeskantmoeren 2 dienen voor het
borgen van de schroeven na instelling.
werkwijze
De zeskantmoeren losdraaien, de stelschroeven
indraaien tot de sleden zonder speling lopen. De
schroef in deze positie met een schroevendraaier
vasthouden en met een sleutel de borgmoer vast-
draaien. De schroef zou anders mee gaan draaien bij
het vastdraaien van de moer en de slede klemmen.
Afb. 50: Nastellen van de moer en de gelei-
ding van de bovenslede.
Afb. 51: Nastellen van de geleiding van de
dwarsslede.
47
nastellen super 11 CD
6.5 Nastellen van de slotmoer bij speling
tussen slotmoer en transporteur
(Zie afbeelding 52.) De inbusschroef 1 twee à drie
omwentelingen losdraaien. Met de slotmoerhendel
de slotmoer geheel sluiten.
Nu de inbusschroef 1 zover vastdraaien, dat deze de
tegenoverliggende helft van de slotmoer net raakt.
Vervolgens de inbusschroef 1 nog een halve omwen-
teling verder draaien. Daarmee is de juiste speling
tussen de flanken van de draad ingesteld.
De mate van speling op de flanken heeft geen
invloed op de nauwkeurigheid bij het draadsnij-
den. Zonder speling bestaat gevaar voor bescha-
diging en onnodige slijtage.
6.6 Nastellen van de slotmoergeleiding
Als de slotmoerhendel tijdens het draadsnijden uit
eigen beweging naar beneden zakt, moet de gelei-
ding van de slotmoer worden nagesteld.
werkwijze (zie afbeelding 52)
De twee zeskantschroeven 2 losdraaien. De stel-
schroef 3 zover indraaien dat de speling verdwenen
is. De zeskantschroeven 2 weer vastdraaien.
controle
De slotmoer moet snel reageren op het omzetten van
de hendel, maar het schakelen mag niet zwaar gaan.
6.7 Nastellen bij axiale speling van de
transporteur
Er is teveel speling, als de transporteur met de hand
heen-en-weer geschoven kan worden.
werkwijze (zie afbeelding 53)
De zelfborgende zeskantmoer 1 natrekken, tot de
speling in axiale richting nog maar ongeveer 0,05
mm is. Om de transporteur tegen te houden bij het
aandraaien van de zeskantmoer de slotmoer sluiten.
controle
De transporteur moet nog met de hand draaibaar
zijn, anders is de zeskantmoer te strak aangedraaid.
Afb. 52: Nastelling van de speling op de flan-
ken van de slotmoer en de geleiding van de
slotmoer.
Afb. 53: Nastelling van de axiale speling van
de transporteur.
48
nastellensuper 11 CD
6.8 Vervangen van de breekstift in de
transporteurkoppeling
Als de breekstift 1 (zie afbeelding 54) door overbe-
lasting of door onjuist gebruik is gebroken, moet
deze worden vervangen door een originele breek-
stift.
werkwijze
Met een passende doorslag de rest van de breekstift
verwijderen. De nieuwe stift plaatsen.
Afb. 54: Localisatie van de breekstift van de
transporteur.
49
accessoires super 11 CD
7 Accessoires
7.1 Supportslijpmachine
Het monteren en afnemen van de supportslijp-
machine mag alleen bij uitgeschakelde machine
en ingedrukte NOODSTOP-knop plaatsvinden.
technische gegevens
spindeltoerental.......13000, 10000 en 7000 omw/min
afstand basisvlak – slijpas .............................. 23 mm
motor................................... IEC genormeerde motor
frekwentie............................................. 50 Hz / 60 Hz
motorvermogen................................................185 W
afscherming .......................................................IP 54
slijpschijven en toerentallen
Rechte schijf (in mm): ∅ 80 × 10 × 20; voor uitwendig
slijpwerk.
Bijbehorend toerental: 7000 omw/min.
Rechte schijf (in mm): ∅ 20 × 10 × 6; voor inwendig
slijpwerk.
Bijbehorend toerental: 13000 omw/min.
Rechte komschijf (in mm): ∅ 45 × 30 × 20; voor kops
slijpwerk.
Bijbehorend toerental: 10000 omw/min.
leveringsomvang
Supportslijpmachine inclusief aandrijfmotor en aan-
sluitkabel, doorn voor inwendig slijpen, gereedschap,
drie slijpschijven als boven beschreven, korrel 80.
elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting van de supportslijpma-
chine wordt verbonden met contactpunt 1 (zie afbeel-
ding 55).
montage van de supportslijpmachine
Neem de beitelhouder van de slede af en monteer de
supportslijpmachine met de zeskantmoer zo, dat de
as van de slijpdoorn evenwijdig loopt aan de center-
lijn van de draaibank.
instellen van het spindeltoerental
Op het huis van de supportslijpmachine bevindt zich
een schild, waarop de toerentallen en de bijbeho-
rende posities van de aandrijfsnaar zijn vermeld.
1 Snaarafscherming afnemen en de beide zes-
kantschroefbouten voor het op spanning bren-
gen van de snaar losdraaien.
Afb. 55: Connector voor de aansluiting van de
supportslijpmachine.
50
accessoiressuper 11 CD
2 De motor naar voren kantelen en de snaar om
om de gewenste snaarwielen leggen.
3 De motor naar achteren kantelen, waardoor de
snaar gespannen wordt. Met de beide zeskant-
schroefbouten vastzetten en de snaarafscher-
ming monteren.
montage van de uitwendige slijpschijven
De onderstaande werkwijze geldt voor de rechte
slijpschijf ∅ 80 mm × 10 mm × 20 mm en voor de
rechte komschijf ∅ 45 mm × 30 mm × 20 mm (zie
afbeelding 56).
1 Slijpschijfafscherming monteren.
2 Slijpdoorn 2 met klemschroef 3 vastzetten. Om
de as tegen te houden is aan het snaarwiel een
vlak voor een sleutel (maat 19) aangebracht.
3 De slijpschijf op de slijpdoorn plaatsen en met de
gleufmoer 4 bevestigen. Op de slijpdoorn is een
vlak voor een sleutel aangebracht, zodat de
doorn kan worden tegengehouden.
montage van de inwendige slijpschijf
Voor het monteren van de slijpschijf ∅ 20 mm × 10
mm × 6 mm voor inwendig slijpwerk moet ook de
slijpdoorn worden vervangen door de slijpdoorn voor
inwendig slijpen (zie afbeelding 57 en afbeelding 58).
1 Gleufmoer en slijpschijf afnemen. Met behulp
van de uitwerpschroef 5, die in de slijpdoorn
gedraaid wordt, de slijpdoorn 2 voor uitwendig
slijpen van de as nemen. Om de as tegen te hou-
den gebruik maken van de sleutelvlakken (sleu-
tel 19) op het snaarwiel.
2 Schroef 6 in de opening van de slijpspindel
draaien.
3 De slijpdoorn op het tapeind draaien, tot de
doorn stevig tegen de conus aansluit.
Voor het vastzetten van de slijpdoorn kunnen de
sleutelvlakken op de doorn en op het snaarwiel
worden gebruikt.
4 Slijpschijf monteren als weergegeven in afbeel-
ding 58.
aanwijzingen voor het gebruik
• Toerental van het werkstuk maximaal 110 omw/
min.
• Voeding van de supportslijpmachine: ongeveer 2
mm/spindelomwenteling van de draaibank.
• De slijpschijven afritsen, want alleen met een
scherpe steen kan een goed resultaat worden ver-
kregen.
• De leibanen van de draaibank moeten met grote
zorgvuldigheid worden afgedekt. Het slijpstof kan
gemakkelijk de nauwkeurige geleidingen beschadi-
gen.
Afb. 56: Montage van de uitwendige slijpschij-
ven.
Afb. 57: Afnemen van de slijpdoorn voor uit-
wendig slijpen.
Afb. 58: Montage van de slijpdoorn voor in-
wendig slijpen.
51
accessoires super 11 CD
• Bij alle slijpwerkzaamheden een beschermbril
dragen.
• Nooit werken met afgenomen afschermingen
van slijpschijf of snaar.
• Slijpschijfafscherming altijd boven de slijpschijf
zetten.
• De aanwijzingen voor de montage van slijp-
schijven opvolgen.
• De slijpschijven moeten zo worden bewaard,
dat ze beschermd zijn tegen stoten, slagen en
trillingen.
• De asboring van slijpschijven mag niet achteraf
worden vergroot wegens het daarmee gepaard
gaande gevaar voor breuk.
• Vóór het monteren van een slijpschijf deze
door aanslaan controleren op scheuren.
• Voordat een nieuwe slijpschijf gebruikt wordt,
eerst zonder belasting een proefloop van onge-
veer 5 minuten uitvoeren.
• Ongelijk lopende schijven afnemen met een
slijpsteenafnemer.
• Algemene regels voor de voorkoming van
ongevallen opvolgen.
52
accessoiressuper 11 CD
7.2 Voetrem
Het monteren en afnemen van de voetreminrich-
ting mag alleen bij uitgeschakelde machine en
ingedrukte NOODSTOP-knop plaatsvinden.
functie
Door middel van de voetrem wordt de aandrijfmotor
uitgeschakeld en wordt de hoofdspindel mechanisch
afgeremd.
montage
5 N.B.: Verschillende secties van de voetreminrich-
ting zijn al geassembleerd. In de explosieteke-
ning is echter elk onderdeel apart afgebeeld (zie
afbeelding 59 en afbeelding 60.).
Afb. 59: Montage van de voetrem.
Afb. 60: Componenten van de voetreminrichting.
53
accessoires super 11 CD
1 De remstang 1 in de linker zuil van de machine-
onderkast voeren en nok A in de opening van de
rechter zuil laten vallen.
2 Hefboom 5 met twee seegerringen 24 op de
draaias 6 monteren. De draaias 6 met twee rin-
gen 30 en twee zeskantschroefbouten 24 in de
zuil van de onderkast bevestigenDe flens van de
remstang met zeskantschroefbout 20 en trek-
veerschroef 9 aan de hefboom 5 bevestigen.
De tweede trekveerschroef 9 met zeskantmoer
16 aan de onderkast bevestigen. Tussen beide
schroeven 9 de trekveer 14 spannen.
3 Duwstang 3 door de bovenste opening in de
machinekast voeren. Drukveer 15 op de duw-
stang 3 schuiven. De duwstang 3 in de bus 2
schuiven en de stelschroef 25 in de bus 2
schroeven. De zeskantmoer 17 dient om stel-
schroef 25 te borgen.
Let op:
De stelschroef moet in de uitsparing van de duw-
stang vallen;
De duwstang mag niet vastgezet worden door de
stelschroef. De stelschroef dient alleen om te
voorkomen dat de duwstang uit de bus schiet.
4 De drukveer 15 met behulp van zeskantmoer 19
zo voorspannen, dat de afstand bovenkant bus –
zeskantmoer ongeveer 20 mm is.
5 Deksel van de aandrijving van de machine afne-
men. De remschoen-sectie met schroef 7 aan de
vaste kop bevestigen. Het verbindingsstuk 4
zover op de duwstang schroeven, dat de afstand
tussen de remschoen 8 en het snaarwiel in
geheel afgemonteerde toestand 1 à 2 mm
bedraagt.
Aantal en dikte van de onderlegringen 29 moe-
ten zo worden gekozen, dat de profielen van de
remschoen 8 en het snaarwiel in elkaar passen.
6 Schakelaar 12 met inbusschroeven 22 op de
plaat 31 bevestigen. De plaat 31 met inbus-
schroeven 18 en ringen 27 tegen de zuil van de
onderkast monteren.
elektrische aansluiting van de voetrem
De elektrische aansluiting van de voetrem mag
alleen bij uitgeschakelde machine en ingedrukte
NOODSTOP-knop door een bevoegd electro-
technicus worden verricht.
• De elektrische-aansluitingenkast openen.
• De jumper tussen de klemmen 8 en 9 op connector
X3 (zie afbeelding 61) verwijderen.
• De kabel van de schakelaar van de voetreminrich-
ting via de trekontlasting binnenleiden in de aan-
sluitingenkast.
• De beide aders aan de klemmen 8 en 9 van con-
nector X3 aansluiten.
• Trekontlasting vastzetten.
nastellen
Bij slijtage van remschoen 8 moet het verbindings-
stuk 4 ( zie afbeelding 62) verder omhoog worden
geschroefd (zie punt 6 van de montage-aanwijzin-
gen).
Een versleten remschoen moet worden vervangen.
Afb. 61: Elektrische aansluiting van de scha-
kelaar van de voetrem.
Afb. 62: Nastelling van de voetrem.
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11
EMCO MAXIMAT SUPER 11

More Related Content

Similar to EMCO MAXIMAT SUPER 11

344478 chicago 220_isdn
344478 chicago 220_isdn344478 chicago 220_isdn
344478 chicago 220_isdnRené Jordaan
 
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]Rémy Cleenwerck
 
080824 Instellen Boog
080824 Instellen Boog080824 Instellen Boog
080824 Instellen BoogKees Methorst
 
Western Digital Handleiding, Dutch Language. Nederlandse Handleiding
Western Digital Handleiding, Dutch Language. Nederlandse HandleidingWestern Digital Handleiding, Dutch Language. Nederlandse Handleiding
Western Digital Handleiding, Dutch Language. Nederlandse Handleidingevertzwijn
 
Niko NV - Home control
Niko NV - Home controlNiko NV - Home control
Niko NV - Home controlArchitectura
 
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve BoogschuttersKees Methorst
 
XML en Organisatie: vijf tegenstellingen
XML en Organisatie: vijf tegenstellingenXML en Organisatie: vijf tegenstellingen
XML en Organisatie: vijf tegenstellingenPieter van der Hijden
 
Joris Ide - catalogus 2020 NL
Joris Ide - catalogus 2020 NLJoris Ide - catalogus 2020 NL
Joris Ide - catalogus 2020 NLArchitectura
 
Onetouch 810 user manual - dutch
Onetouch 810   user manual - dutchOnetouch 810   user manual - dutch
Onetouch 810 user manual - dutchMatinator10
 
Visuele Enterprise Architectuur, Studieboek over de open methode Dragon1
Visuele Enterprise Architectuur, Studieboek over de open methode Dragon1Visuele Enterprise Architectuur, Studieboek over de open methode Dragon1
Visuele Enterprise Architectuur, Studieboek over de open methode Dragon1Mark Paauwe
 
EtherCAT DeltaRobot Xilinx Spartan FPGA
EtherCAT DeltaRobot Xilinx Spartan FPGAEtherCAT DeltaRobot Xilinx Spartan FPGA
EtherCAT DeltaRobot Xilinx Spartan FPGAVincent Claes
 
Fedasil wil stress medewerkers aanpakken
Fedasil wil stress medewerkers aanpakkenFedasil wil stress medewerkers aanpakken
Fedasil wil stress medewerkers aanpakkenThierry Debels
 
Meerjarenbeleidsplan Participatie
Meerjarenbeleidsplan ParticipatieMeerjarenbeleidsplan Participatie
Meerjarenbeleidsplan Participatievmpfundt
 
Joris Ide - Catalogus 2019
Joris Ide - Catalogus 2019Joris Ide - Catalogus 2019
Joris Ide - Catalogus 2019Architectura
 
Algemene regeling gbo handboek
Algemene regeling gbo handboekAlgemene regeling gbo handboek
Algemene regeling gbo handboekFrank Smilda
 

Similar to EMCO MAXIMAT SUPER 11 (20)

344478 chicago 220_isdn
344478 chicago 220_isdn344478 chicago 220_isdn
344478 chicago 220_isdn
 
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]
Flexibele oplossingen voor het laagspanningsnet van morgen [pt. I]
 
Tutorial siemensplc s7300
Tutorial siemensplc s7300Tutorial siemensplc s7300
Tutorial siemensplc s7300
 
080824 Instellen Boog
080824 Instellen Boog080824 Instellen Boog
080824 Instellen Boog
 
Western Digital Handleiding, Dutch Language. Nederlandse Handleiding
Western Digital Handleiding, Dutch Language. Nederlandse HandleidingWestern Digital Handleiding, Dutch Language. Nederlandse Handleiding
Western Digital Handleiding, Dutch Language. Nederlandse Handleiding
 
Fiat Stilo Instructieboek
Fiat Stilo InstructieboekFiat Stilo Instructieboek
Fiat Stilo Instructieboek
 
Niko NV - Home control
Niko NV - Home controlNiko NV - Home control
Niko NV - Home control
 
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters
080824 Ned Vertaling Informatiegids Voor Recurve Boogschutters
 
XML en Organisatie: vijf tegenstellingen
XML en Organisatie: vijf tegenstellingenXML en Organisatie: vijf tegenstellingen
XML en Organisatie: vijf tegenstellingen
 
Joris Ide - catalogus 2020 NL
Joris Ide - catalogus 2020 NLJoris Ide - catalogus 2020 NL
Joris Ide - catalogus 2020 NL
 
Onetouch 810 user manual - dutch
Onetouch 810   user manual - dutchOnetouch 810   user manual - dutch
Onetouch 810 user manual - dutch
 
Visuele Enterprise Architectuur, Studieboek over de open methode Dragon1
Visuele Enterprise Architectuur, Studieboek over de open methode Dragon1Visuele Enterprise Architectuur, Studieboek over de open methode Dragon1
Visuele Enterprise Architectuur, Studieboek over de open methode Dragon1
 
Toegepaste fysica volledig
Toegepaste fysica volledigToegepaste fysica volledig
Toegepaste fysica volledig
 
Verslag van Deskundig Onderzoek
Verslag van Deskundig OnderzoekVerslag van Deskundig Onderzoek
Verslag van Deskundig Onderzoek
 
EtherCAT DeltaRobot Xilinx Spartan FPGA
EtherCAT DeltaRobot Xilinx Spartan FPGAEtherCAT DeltaRobot Xilinx Spartan FPGA
EtherCAT DeltaRobot Xilinx Spartan FPGA
 
Fedasil wil stress medewerkers aanpakken
Fedasil wil stress medewerkers aanpakkenFedasil wil stress medewerkers aanpakken
Fedasil wil stress medewerkers aanpakken
 
Meerjarenbeleidsplan Participatie
Meerjarenbeleidsplan ParticipatieMeerjarenbeleidsplan Participatie
Meerjarenbeleidsplan Participatie
 
Joris Ide - Catalogus 2019
Joris Ide - Catalogus 2019Joris Ide - Catalogus 2019
Joris Ide - Catalogus 2019
 
Algemene regeling gbo handboek
Algemene regeling gbo handboekAlgemene regeling gbo handboek
Algemene regeling gbo handboek
 
Annet Oorschot
Annet OorschotAnnet Oorschot
Annet Oorschot
 

EMCO MAXIMAT SUPER 11

  • 2. 2 super 11 CD 4.3 Instellen van de voeding. . . . . . . . . . . . . 29 4.4 Omschakelen van de voeding . . . . . . . . 30 4.5 Koppelen van de slotmoer voor het snijden van draad . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 4.6 Nomogram toerental. . . . . . . . . . . . . . . . 31 4.7 Richtlijnen voor de snijsnelheid . . . . . . . 32 4.8 Draadsnijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33 4.9 Monteren van de wisselwielen . . . . . . . . 36 4.10 Losse kop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38 4.11 Montage van de opspangereedschappen op de spindelneus volgens DIN . . . . . . . 40 4.12 Montage van de opspangereedschappen op de spindelneus met camlock-bevestiging. . . . . . . . . . . . . . . . 40 5 Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 5.1 Smeerschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 5.2 Aanwijzingen voor het kiezen van een koelsmeermiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 5.3 Reiniging van het koelsmeermiddelreser- voir . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 6 Nastellen en vervangen. . . . . . . . . . . . . . . . . 45 6.1 Nastellen van de lagering van de hoofdspindel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45 6.2 Nastellen van de spindelmoer van de dwarsslede . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45 6.3 Nastellen van de spindelmoer van de bovenslede . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 6.4 Nastellen van de geleidingen van dwars- en bovenslede . . . . . . . . . . . . . . 46 6.5 Nastellen van de slotmoer bij speling tussen slotmoer en transporteur. . . . . . . 47 6.6 Nastellen van de slotmoergeleiding . . . . 47 6.7 Nastellen bij axiale speling van de transporteur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47 6.8 Vervangen van de breekstift in de transporteurkoppeling. . . . . . . . . . . . . . . 48 7 Accessoires . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49 7.1 Supportslijpmachine . . . . . . . . . . . . . . . . 49 7.2 Voetrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52 7.3 Draadsnijklok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 7.4 Conusliniaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56 7.5 Machinelamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57 8 Onderdelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 1 Algemene aanwijzingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 1.1 Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 1.2 Bestemming van de machine . . . . . . . . . . 5 1.3 Garantiebepalingen voor nieuwe EMCO-machines . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 1.4 Veiligheidsvoorschriften. . . . . . . . . . . . . . . 6 1.5 Veilig opspannen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 1.6 Algemene werkaanwijzingen . . . . . . . . . . . 9 1.7 Gebruikte symbolen. . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 1.8 Technische gegevens . . . . . . . . . . . . . . . 10 2 Machine installeren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 2.1 Acceptatie van de machine . . . . . . . . . . . 11 2.2 Basisuitvoering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 2.3 Transport van de machine. . . . . . . . . . . . 12 2.3.1 Transport op pallet . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12 2.3.2 Transport zonder pallet. . . . . . . . . . . . . . . .12 2.4 Voorwaarden voor opstelling . . . . . . . . . . 13 2.4.1 Ondergrond . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13 2.4.2 Ergonomie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13 2.4.3 Benodigde ruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13 2.4.4 Afmetingen van de machine. . . . . . . . . . . .14 2.4.5 Opstelmogelijkheden . . . . . . . . . . . . . . . . .15 2.4.6 Aanvullende eisen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16 2.5 Transportbeveiliging . . . . . . . . . . . . . . . . 17 2.6 Montage van de koelmiddelinrichting (accessoire) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 2.7 Elektrische aansluiting. . . . . . . . . . . . . . . 18 2.8 Eerste gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 3 Milieu-aspecten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 3.2 Milieubelasting in de verspaningstechniek . 21 3.2.1 Smeermiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .21 3.2.2 Koelsmeermiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . .21 3.2.3 Oplosmiddelen en reinigingsmiddelen . . . .22 3.2.4 spanen met resten koelsmeermiddel . . . . .22 3.2.5 Olienevel, oliedamp, stof en dergelijke. . . .22 3.2.6 Andere belastingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . .22 3.3 Maatregelen ter vermindering van de milieubelasting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22 3.3.1 Algemene maatregelen . . . . . . . . . . . . . . .22 3.3.2 Omgang met smeerolie . . . . . . . . . . . . . . .23 3.3.3 Omgang met koelsmeermiddelen. . . . . . . .23 3.3.4 Omgang met spanen . . . . . . . . . . . . . . . . .24 3.3.5 Omgang met gevaarlijke stoffen. . . . . . . . .24 4 Gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 4.1 Bedieningselementen . . . . . . . . . . . . . . . 27 4.2 Instellen van het toerental . . . . . . . . . . . . 28 Het is niet toegestaan deze uitgave, of delen uit deze uitgave, te vermenigvuldigen of over te nemen, op welke wijze dan ook, tenzij na verkregen uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de uitgever, VDH te Utrecht. Deze uitgave is met zorg samengesteld en weerspiegelt de stand van zaken op het moment van verschijnen (september 1998). Aan het in deze uitgave vermelde of afgebeelde kunnen geen rechten worden ontleend. Door de voortgaande ontwikkeling van de machine en de accessoires kunnen zich verschillen voordoen tussen hetgeen in deze uitgave is vermeld of afgebeeld, en de machines of accessoires die worden geleverd. Wij streven ernaar de gebruiksaanwijzing zo goed mogelijk aan te passen en uit te breiden. Het kan echter voorkomen, dat nieuwere uitvoeringen of accessoires nog niet, of niet volledig, in deze gebruiksaanwijzing zijn opgenomen. Neem in geval van twijfel contact op met de importeur.
  • 3. 3 super 11 CD Gebruiksaanwijzing voor de EMCO MAXIMAT 11 CD draaibank importeur voor de Benelux: VDH Machines en Gereedschappen B.V. Texasdreef 8 3565 CL Utrecht tel.: (030) 296 32 70 EG-conformiteit Het nevenstaande teken geeft aan, dat samen met de EG-conformiteitsverklaring, de machine en de handleiding overeenkomstig de EG-richtlijn voor machines 89/ 392/EWG en de aanpassingen 91/368/EWG en 93/68/EWG zijn uitgevoerd. fabrikant: EMCO MAIER Ges. m. b. H Postfach 131 A-5400 Hallein Austria eerste druk, september 1998 bestelnummer 08.990.27 © VDH Machines en Gereedschappen B.V. Utrecht
  • 4. 4 algemeensuper 11 CD 1 Algemene aanwijzingen 1.1 Voorwoord Sedert meer dan veertig jaar ontwikkelt en bouwt EMCO machines voor de hout- en metaalbewerking. Sinds 1980 worden ook met succes computergestuurde machines geproduceerd. Van deze grote ervaring profiteert ook de draaibank ‘EMCO MAXIMAT SUPER 11 CD’. De uitgebreide keuze aan accessoires stelt u in staat een veelheid aan draai- en freeswerkzaamheden met deze machine te verrichten. De wereldwijde toepassing van onze machines heeft geleid tot de ontwikkeling van een alomvattend service- netwerk. Voor ons zijn direct inzetbare service-technici, telefonische service en een voor 100% gegaran- deerde levering van onderdelen, ook nog ver buiten de verplichte 10-jarige periode,vanzelfsprekend. Over vernieuwingen en uitbreidingen (bijvoorbeeld voor het opspannen van werkstukken) en de mogelijkhe- den deze achteraf toe te voegen, verstrekt een van onze meer dan 100 algemene vertegenwoordigingen graag nadere inlichtingen. In deze gebruiksaanwijzing vindt u een volledige beschrijving van een veilige werkwijze, het transport, de opstelling, het gebruik en het onderhoud van de machine. Leest u daarom deze gebruiksaanwijzing in zijn geheel door, voordat u de machine gebruikt. De in deze gebruiksaanwijzing opgenomen afbeeldingen tonen omwille van de duidelijkheid niet altijd de voorgeschreven afschermingen. In de gebruiksaanwijzing vindt u explosietekeningen van de verschillende onderdelen van de machine. Deze kunnen worden gebruikt om het nummer van een gewenst onderdeel op te zoeken. Aan de hand van het nummer kan het onderdeel worden besteld. Als u nadere inlichtingen wenst of voorstellen hebt voor verbetering van deze gebruiksaanwijzing, kunt u zich rechtstreeks wenden tot: EMCO MAIER Gesellschaft m. b. H. Afdeling Technische Documentatie A-5400 Hallein, Austria of contact opnemen met haar vertegenwoordiging: VDH Machines & Gereedschappen B.V. Jekerstraat 88 3521 EK UTRECHT telefoon: +31 (0)30 2 963 270 telefax: +31 (0)30 2 954 278
  • 5. 5 algemeen super 11 CD 1.2 Bestemming van de machine De machine is bestemd voor het draaien van verspaanbare metalen en verspaanbare kunststoffen. De bewerking van andere materialen is niet toegestaan, tenzij in bijzondere gevallen, in overleg met de fabri- kant van de machine. Het gebruik volgens de voorschriften houdt tevens in, dat de door de fabrikant gegeven aanwijzingen voor het gebruik en het onderhoud van de machine worden opgevolgd. De machine mag uitsluitend worden bediend door personen die bekend zijn met de bediening, het onderhoud en het instellen van de machine en die op de hoogte zijn van de gevaren. Alle aanwijzingen ter voorkoming van ongevallen en verhoging van de veiligheid die gelden voor het werken met machines, moeten altijd worden opgevolgd. Als de machine niet volgens de voorschriften wordt gebruikt, acht de fabrikant zich ontheven van elke aan- sprakelijkheid. De verantwoordelijkheid ligt dan uitsluitend bij de gebruiker. 5 De garantietermijn voor vervangende onderde- len bedraagt 6 maanden vanaf de levering of de inbouw, waarbij de garantie ook bij herhaaldelijke aanspraak daarop niet meer omvat dan de bij de eerste aanspraak op de garantie geldende dek- king. 6 Voor gebreken die zijn ontstaan door het niet opvolgen van bedienings-, veiligheids- en toela- tingsvoorschriften, of andere aanwijzingen die de levering, opstelling, ingebruikneming of het gebruik van de machine betreffen, door onjuist of ondeskundig gebruik, door foutieve montage of ingebruikneming, evenals door eigenmachtige, niet uitdrukkelijk voorgeschreven of toegestane ingrepen of veranderingen aan de machine door de koper of door derden, door normale slijtage, door foutieve of onzorgvuldige behandeling, door chemische, electrochemische of electrische invloeden, door onvoldoende energietoevoer en door overmacht, bestaat geen aanspraak op garantie. 7 De kosten voor prestaties die buiten de garantie vallen komen voor rekening van de koper. 1.3 Garantiebepalingen voor nieuwe EMCO-machines 1 De garantietermijn voor nieuwe EMCO-machi- nes bedraagt, ongeacht het aantal bedrijfsuren, 12 maanden vanaf de levering van de machine door EMCO of door een geautoriseerde leveran- cier. Wanneer EMCO of haar geautoriseerde ver- tegenwoordiging tevens de installatie verzorgt, begint de termijn aansluitend aan de voltooide installatie van de machine. Als de installatie buiten de schuld van EMCO of haar gevolmachtigde vertegenwoordiging vertra- ging oploopt, verstrijkt de termijn 12 maanden na het oorspronkelijk voorziene tijdstip van installa- tie. 2 De garantie omvat het verhelpen van alle defec- ten aan materiaal en constructie voorzover deze de normale functie van de machine belemmeren. 3 Geconstateerde gebreken moeten onverwijld en onder gedetailleerde beschrijving worden gemeld aan de EMCO-vertegenwoordiging of aan de dichtstbijzijnde EMCO-service-afdeling, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling met aanslui- tende schriftelijke bevestiging. 4 Volgens de regels gemelde en door de garantie omvatte defecten worden door reparatie van de defecten of door vervanging zonder kosten voor de koper hersteld. Defecte onderdelen moeten indien dit gewenst wordt, naar EMCO of haar vertegenwoordiging worden teruggezonden. De kosten en risico’s van deze verzending komen voor rekening van de koper.
  • 6. 6 algemeensuper 11 CD 1.4 Veiligheidsvoorschriften Spaanhaak gebruiken Spanen alleen bij uitgeschakelde machine en met een spaanhaak verwijderen. Niet in de draaiende machine grijpen! Uitstekende delen afschermen Bij het bewerken van stafmateriaal moet het uit de vaste kop stekende deel over de gehele lengte voor- zien zijn van een vaste afscherming. Gereedschap verwisselen Gereedschappen alleen verwisselen bij stilstaande machine. Metingen Metingen alleen uitvoeren als de machine stilstaat en de NOODSTOP-knop ingedrukt is. Lichaamsbescherming Let erop, dat beharing niet in de machine kan gera- ken: draag een hoofddeksel. Bescherm de ogen met een beschermbril. Draag geen loszittende werkkleding. De werkkleding moet rond polsen en heupen strak aansluiten. De machine in het oog houden Een draaiende machine nooit uit het oog verliezen. Alvorens de werkplaats te verlaten de machine uit- schakelen en vergrendelen tegen onbevoegd gebruik. Onderhoud en nastellen Alle onderhouds- en nastelwerkzaamheden mogen alleen bij uitgeschakelde machine en ingedrukte NOODSTOP-knop worden uitgevoerd. Werkzaamheden bij stilstaande machine Alle meet-, opspan- en instelwerkzaamheden, als- mede verwisseling van werkstuk en gereedschap, mogen alleen worden uitgevoerd bij stilstaande machine met de NOODSTOP-knop ingedrukt. Omgeving vrij maken Vóór het begin van de werkzaamheden moeten alle voorwerpen die zich in de werkomgeving van de machine bevinden, zoals sleutels, meet- en ander gereedschap worden verwijderd. Gereedschap Alleen met scherp en correct geslepen gereedschap- pen werken. Op de juiste draairichting van gereed- schappen letten. Gevaarlijke materialen Wegens brandgevaar is het verspanen van magne- sium en magnesiumlegeringen niet toegestaan. Schade In geval van botsing of andere schade in verbinding Handleiding lezen Lees deze handleiding in zijn geheel vóórdat de machine in gebruik wordt genomen. Electrische aansluiting De machine mag uitsluitend door een bevoegd des- kundige worden aangesloten op het electrische net. De machine mag alleen worden Bevoegde bediening De machine mag uitsluitend door daartoe bevoegde personen worden bediend. Verhinder onbevoegd gebruik van de machine (verg- rendelbare hoofdschakelaar). Ingebruikneming Overtuig u vóór iedere ingebruikneming ervan, dat de machine in goede staat van onderhoud verkeert en dat alle veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn. Geen veranderingen aanbrengen Eigenmachtige veranderingen aan veiligheidsvoor- zieningen, onwerkzaam maken van bewakingsvoor- zieningen en elke ingreep in het electrische/ electronische deel van de machine zijn verboden. Veronachtzamen van dit voorschrift kan gevaar ople- veren voor degene die de machine bedient. De wer- king van de machine kan nadelig worden beïnvloed. Alle aanspraken op garantie komen te vervallen. Bij gevaar: NOODSTOP Bij dreigend gevaar de machine onmiddellijk stilzet- ten met de NOODSTOP-knop. Veilig opspannen Vóór het begin van een bewerking nagaan of werk- stuk en gereedschap stevig, veilig en betrouwbaar opgespannen zijn. Klauwplaatsleutel afnemen Vóór het begin van een bewerking nagaan of de klauwplaatsleutel uit de klauwplaat verwijderd is. Klauwplaatsleutels en dergelijke mogen niet met ket- tingen, banden of dergelijke aan de machine worden bevestigd. Maximaal toerental niet overschrijden Opspanmiddelen zijn onderhevig aan een maximaal toerental. Let erop, dat dit maximale toerental niet overschreden wordt. Lange werkstukken Lange werkstukken (lengte meer dan 3 × de spandia- meter) ondersteunen met bril of center. Niet te krap opspannen Vermijd een kleine opspandiameter bij een grote draaidiameter. Het werkstuk moet goed aansluiten.
  • 7. 7 algemeen super 11 CD treden met de vertegenwoordiging of de fabriek. Bij reclamaties en schade, bij onduidelijkheid en bij bestelling van onderdelen altijd het nummer van de machine vermelden. Voor onderdelen die niet door EMCO geleverd zijn, kan EMCO niet aansprakelijk worden gesteld. Reinheid De werkomgeving en de machine altijd schoon hou- den. Spanen niet verwijderen bij lopende machine. Daarvoor een spaanhaak, kwast of veger gebruiken. Een niet-opgeruimde werkomgeving en een vuile machine verhogen de kans op ongevallen. Werkomgeving De machine zo opstellen, dat er voldoende ruimte overblijft voor het bedienen en onderhouden van de machine. In deze ruimte niets neerzetten of opslaan en hierdoor geen elektrische leidingen voeren. Machineverlichting De afstand tussen de machinelamp en het besche- nen vlak moet minstens 0,1 m bedragen, daar de lamp anders ten gevolge van hitte defect kan raken. Aanslagstift instellen De aanslagstiften voor de langsbeweging (acces- soire) en voor de dwarsbeweging (accessoire) moe- ten zo worden ingesteld, dat de afstand tussen het einde van de stift en het huis minstens 25 mm bedraagt (zie afbeelding 1 en afbeelding 2). Heflast Let bij het heffen van de machine op de maximaal toelaatbare heflast van de hefmachine. Opspangereedschap monteren Monteren of afnemen van opspangereedschap voor de spindelneus mag alleen plaatsvinden bij stil- staande machine en omhooggeklapte afscherming. Als de ril van de camlock-pen onder of boven het vlak van het opspangereedschap ligt, is stevig en betrouwbaar opspannen niet gewaarborgd. Afscherming De afscherming van de hoofdspindelneus moet altijd worden gebruikt. Beknellingsbeschermingen De inrichtingen die bescherming bieden tegen beknelling nooit verwijderen. Op de langsslede bevindt zich een beschermer 1 (zie afbeelding 3) die beknelling tussen langsslede en losse kop moet voorkomen. Deze wig mag niet worden verwijderd. Beknelling tussen de langsslede en de plaat van de losse kop wordt voorkomen door een bout (lengte 25 mm). Deze bout niet verwijderen. Afb. 1: Langsaanslag. Afb. 2: Dwarsaanslag. Afb. 3: Bescherming tegen beklemming.
  • 8. 8 algemeensuper 11 CD 1.5 Veilig opspannen (Zie ook afbeelding 4.) Oppervlak Opspangereedschappen alleen op voorgedraaide, voorbewerkte, gladde oppervlakken laten klemmen. Ondersteuning bij langere werkstukken! Als het deel van het werkstuk dat buiten de klauw- plaat (of ander inspangereedschap) steekt, langer is dan drie maal de diameter, moet het werkstuk onder- steund worden met de losse kop (met vast of mee- draaiend center) of de vaste bril. Anders bestaat het gevaar, dat het werkstuk door- buigt onder druk van de beitel. Het begint dan te rate- len. Het gevolg is: slecht draairesultaat, breuk van de beitel, verbuigen of wegslingeren van het werkstuk. De meelopende bril Dunne werkstukken buigen door onder de druk van de beitel. Gebruik in dergelijke gevallen de meelo- pende bril als steun. De meelopende bril wordt aan de langsslede bevestigd. De vaste bril Als ondersteuning door de losse kop niet mogelijk is, moet u de vaste bril gebruiken. De vaste bril wordt op het bed van de machine gemonteerd. Als u de vaste bril niet gebruikt, kan het gevolg zijn: slecht draairesultaat, breuk van de beitel, verbuigen of wegslingeren van het werkstuk. Draaibeitel zo weinig mogelijk laten uitste- ken Een draaibeitel die te ver uit de houder steekt, buigt teveel door, gaat ratelen en breekt. De breukstukken vliegen als projectielen weg: uiterst gevaarlijk! De beitelpunt moet precies op centerhoogte staan. Werkstuk niet te krap opspannen (A) Het werkstuk moet ruim gevat worden door het opspangereedschap, anders wordt het weggeslin- gerd. Vermijd een kleine spandiameter (d) bij een grote draaidiameter (D) De houdkrachten bij de kleine diameter zijn te klein, het werkstuk kan weggeslingerd worden. Altijd alle bekken van het opspangereedschap vastzetten. Overschrijd het spanbereik van de opspan- gereedschappen niet Let op de spanbereiken van de opspangereedschap- pen. Bekken die te ver uitsteken, breken en worden als projectielen weggeslingerd. De spanbereiken van de opspangereedschappen worden door de fabrikant ervan vastgelegd. Afb. 4: Veilige en onveilige manieren van op- spannen.
  • 9. 9 algemeen super 11 CD 1.6 Algemene werkaanwijzingen In stilstand omschakelen De hefbomen voor het omschakelen van het toeren- tal alleen bij stilstaande machine omzetten. Alle schakelhefbomen laten inklikken, nooit tussen twee standen laten staan. Alle omschakelingen die de hoofdspindel betreffen alleen bij stilstaande machine uitvoeren. Breekstift De breekstift van de voedingsspindel is om veilig- heidsredenen van een aluminiumlegering vervaar- digd. Als de stift door overbelasting breekt, mag deze alleen door een originele breekstift, in geen geval een uit harder materiaal, worden vervangen. Vergrendeling De transporteur en de voedingsspindel kunnen niet gelijktijdig gebruikt worden. Machine reinigen Na werkzaamheden waarbij koelsmeermiddel is gebruikt, de machine reinigen en opnieuw oliën. De machine nooit reinigen met perslucht, daar anders spanen in de geleidingen kunnen geraken. Door een juiste behandeling van de spanen kan de milieuschade worden beperkt en de restwaarde van de spanen worden vergroot. Spindel Niet op de hoofdspindel slaan, daar de precisie van de lagering anders in gevaar komt. Smeren De machine volgens het smeerplan onderhouden en regelmatig het oliepeil nakijken. Slijpen Bij gebruik van een supportslijpmachine alle geleidin- gen grondig afdekken. Centerhoogte Alle draaibeitels altijd op centerhoogte laten werken. Zonodig onderlegplaatjes gebruiken. Geluidsbelasting van eenfasige machine- aandrijving bij lage toerentallen Voor het aanlopen en bij het omkeren van de draai- richting wordt om technische redenen een condensa- torcombinatie gedurende ongeveer 2,5 s bijgeschakeld. Dit veroorzaakt bij lage toerentallen een verhoogde geluidsbelasting. Werken met het hoogste toerental (2200 omw/min) bij de 115 V - versie Voor de aanloopfase bij het hoogste toerental moet eerst de schakelaar 5 (zie afbeelding 5) worden inge- schakeld, en na 2,5 s (aanloopcondensatoren zijn gedurende deze tijd bijgeschakeld) moet de schake- Afb. 5: Motorschakelaars. laar 4 van stand 1 op stand 2 worden gezet. Als direct naar stand 2 geschakeld wordt, komt de hoofd- spindel niet op toeren. 1.7 Gebruikte symbolen Het hiernaast weergegeven sym- bool attendeert op een mogelijk gevaar voor personen of voor beschadiging van de machine. Het wordt overal in deze gebruiksaanwijzing geplaatst, waar op een specifieke gevaren- situatie wordt gewezen. Dit symbool vindt u bij tips en andere aanwijzingen voor een juiste bediening van de machine, ter vergemakkelijking van het werk en om beschadigingen aan de machine te voorkomen. Het milieusymbool wordt afge- beeld bij een aanbeveling in ver- band met afname van de belasting voor het milieu. In deze gebruiksaanwijzing zijn op enkele plaatsen milieusymbolen opgeno- men. Een uitgebreidere verhan- deling over de milieu-aspecten van de verspaningstechniek staat op pagina 21.
  • 10. 10 algemeensuper 11 CD 1.8 Technische gegevens Werkruimte centerafstand ................................................ 650 mm centerhoogte................................................. 140 mm draaidiameter boven het bed ........................ 280 mm draaidiameter boven de dwarsslede ............. 170 mm breedte van het bed ...................................... 155 mm verplaatsbaarheid langsslede ....................... 590 mm verplaatsbaarheid dwarsslede ...................... 135 mm verplaatsbaarheid bovenslede ...................... 100 mm afstand centerlijn – bovenslede....................... 23 mm draaibereik bovenslede........................-180° – +180° doorsnede draaibeitel ...................... 12 mm × 12 mm Hoofdspindel spindelneus DIN 55021................................... maat 3 camlockneus ASA 5,9 D1 ............................... maat 4 binnenconus DIN ...............................................MC 4 binnenconus camlock.........................................MC 5 spindeldoorlaat DIN/camlock .......................... 26 mm spindeldoorlaat camlock ................................. 35 mm spindeldiameter in voorste lager ..................... 45 mm aantal spindeltoerentallen........................................ 8 spindeltoerentallen................. 55, 110, 200, 410, 300 ..........................................600, 1100, 2200 omw/min Aandrijfmotor (poolomschakeling, IEC) vermogen (draaistroom) S6–60% .............1,1/1,4 kW vermogen (wisselstroom) S6–60% .........0,75/1,0 kW Voedingen aantal langsvoedingen ........................................... 14 langsvoeding...............................0,03 – 0,3 mm/omw aantal dwarsvoedingen .......................................... 14 dwarsvoedingen......................0,015 – 0,15 mm/omw Draadsnijden aantal metrische spoeden...................................... 14 spoed ...............................0,25 – 2,5 mm (M1 – M12) 9 engelse spoeden.................................... 96 – 12 tpi extra met accessoire wisselwielen: 13 metrische spoeden.......................... 0,125 – 5 mm 29 Engelse spoeden ................................... 76 – 4 tpi 12 modulaire spoeden ....................... m 0,25 – m 2,5 25 diametral pitch-spoeden....................... 96 – 11 tpi Losse kop diameter pinole ............................................... 30 mm binnenconus pinole ............................................MC 2 slag van de pinole ........................................... 80 mm zijwaartse verplaatsbaarheid ..........-8 mm – +10 mm Schaalringen van de handwielen langsslede.................................................... 0,02 mm dwarsslede................................................... 0,05 mm bovenslede................................................. 0,025 mm losse kop...................................................... 0,05 mm Toelaatbare werkstukmassa vrijdraaiend ........................................................45 kg met ondersteuning losse kop.............................80 kg Elektrische aansluiting spanningsverzorging (~1/N/PE)..............115 – 230 V spanningsverzorging (~3/PE) .................200 – 440 V max. toelaatbare spanningsfluctuatie .....-10% – +6% frekwentie .............................................50 Hz / 60 Hz aansluitwaarde..................................................3 kVA hoofdzekering ............................................16 A traag Afmetingen van de machine totale lengte ................................................ 1385 mm totale breedte................................................ 714 mm totale hoogte............................................... 1166 mm afstand hoofdspindel – vloer....................... 1050 mm gewicht van de machine ..................................243 kg Geluidsbelasting max. geluidsniveau ...................................... 77 dB(A) onder de volgende condities: meting: volgens DIN 45635 meetpunt: 1 m afstand en 1,6 m boven de vloer bedrijfstoestand: hoogste toerental, onbelast (Wijzigingen voorbehouden.)
  • 11. 11 installatie super 11 CD 2 Machine installeren 2.1 Acceptatie van de machine Denk bij de acceptatie van de machine aan het vol- gende: • Onderzoek de machine op eventuele transport- schade en op volledigheid van de levering. Bij defecten onmiddellijk de leverancier, de transport- onderneming en de verzekering inlichten onder vermelding van het type, het serienummer en het nummer van de elektrische installatie van de machine. • Bij transportschade de machine en de toebehoren vrijwaren van verdere schade (bijvoorbeeld door weersinvloeden). Serienummer en nummer elektrische instal- latie (Zie afbeelding 6.) Het serienummer 1 van de machine bevindt zich op de aangegeven plaats. Het plaatje 2 met het nummer van de elektrische installatie bevindt zich opzij van de aansluitkast. Het nummer van de elektrische installatie is een uit 9 tekens bestaande aanduiding (bijvoorbeeld Y5A 300 000). In tabellarische vorm is het versienummer (bij- voorbeeld V1) weergegeven. V1 betekent versie 1. De voor deze versie geldende schakelschema’s vindt u in de elektrische documentatie, bestelnummer ZVP 674 373 V1 voor de éénfasige, en bestelnummer ZVP 674 374 V1 voor de driefasige uitvoering (bevindt zich in de aansluitkast voor de elektrische bedrading). 2.2 Basisuitvoering De basisuitvoering bestaat uit: bed met prismatische geleidingen, machine-onder- kast, tandwielaandrijving hoofdspindel, losse kop, langs-, dwars- en bovenslede, enkelvoudige beitel- houder (beitelspanplaat), klauwplaatafscherming met schakelaar, voedingsaandrijving, voedingsspin- del met slipkoppeling, transporteur met klauwkoppe- ling, schaar met wisselwielen (30, 90, 120 en 127 tanden), vast center MC4 of MC5, vast center MC2, 3 breekstiften, meenemer, meenemerstift, vetspuit, gebruiksaanwijzing en elektrische documentatie; gereedschapsset bestaande uit: 1 dubbele ringsleutel 17 × 13 DIN837, 1 dopsleutel B13 × 17-A DIN896, 1 inbussleutel maat 5 DIN911, 1 inbussleutel maat 6 DIN911, 1 dubbele steeksleutel 8 × 10 DIN895, 1 enkele steeksleutel maat 13 DIN894. Afb. 6: Plaats van serienummer en nummer elektrische installatie.
  • 12. 12 installatiesuper 11 CD 2.3 Transport van de machine Let bij het heffen van de machine op het hefver- mogen van het hefwerktuig en op de ligging van het zwaartepunt. vorkbreedte ..................................minimaal 1000 mm heflast (inclusief verpakking)............minimaal 350 kg 2.3.1 Transport op pallet De verpakking van de machine is verschillend, al naar gelang het land van levering. Het pallet is echter voor alle uitvoeringen gelijk. (Zie afbeelding 7.) Plaats de vork 1 zoonder het pal- let, dat het zwaartepunt ongeveer in het midden van de vork komt. De vork moet minstens 900 mm onder het pallet komen. 2.3.2 Transport zonder pallet Verwijder de schroeven waarmee het pallet aan de machine bevestigd is. (Zie afbeelding 8.) Plaats de vork 1 van het hefwerk- tuig als afgebeeld onder de machine (let op de lig- ging van het zwaartepunt). Vóór het plaatsen van de vork 1 onder de machine houten balken 2 op de vork leggen, om de machine niet te beschadigen. Afb. 7: Transport op pallet. Afb. 8: Transport zonder pallet.
  • 13. 13 installatie super 11 CD 2.4 Voorwaarden voor opstelling 2.4.1 Ondergrond De machine moet op een zo horizontaal mogelijke onderlaag opgesteld worden met voldoende draag- vermogen. Een solide opstelling voorkomt trillingen, die de nauwkeurigheid van bewerkingen negatief kunnen beïnvloeden. 2.4.2 Ergonomie De machine is met ergonomische uitgangspunten ontworpen, waardoor de bediening geoptimaliseerd is. Let bij de keuze van de opstelplaats echter ook op voldoende verlichting. 2.4.3 Benodigde ruimte Zie voor de benodigde ruimte voor bediening en onderhoud afbeelding 9 en afbeelding 10. Afb. 9: Benodigde ruimte aan de voor- en ach- terzijde van de machine. Afb. 10: Benodigde ruimte aan de linker- en rechterzijde van de machine.
  • 14. 14 installatiesuper 11 CD 2.4.4 Afmetingen van de machine (Wijzigingen voorbehouden.) Afb. 11: Belangrijkste afmetingen van de machine.
  • 15. 15 installatie super 11 CD 2.4.5 Opstelmogelijkheden Het machinebed is nauwkeurig gepositioneerd op de machine-onderkast. Om de nauwkeurigheid van de machine niet te beïnvloeden moet de machine alleen met de drie stelschroeven 2 (zie afbeelding 12) horizontaal worden opgesteld. De schroeven borgen. Na het opstellen van de machine de stelschroef 6 tot aan de onderlaag indraaien en borgen. opstelling op nivelleervoeten Hiervoor zijn nodig: 4 stuks nivelleervoeten, bestel- nummer 585 110. • Draai de stelschroeven 2 M10 × 45 (zie afbeelding 13) in de daarvoor bestemde openingen in de uit- sparingen van de machine-onderkast. Vantevoren de borgmoeren 3 op de schroeven draaien. • De machine zó op de nivelleervoeten 1 plaatsen, dat de stelschroeven 2 precies in de uitsparingen van de nivelleervoeten vallen. • De machine uitrichten met de drie stelschroeven 2. • De stelschroeven 2 met de moeren 3 borgen. • De stelschroef 6 aandraaien tot deze de onderlaag raakt en eveneens borgen. In plaats van de nivelleervoeten kan ook een vlak stuk staalplaat van 80 mm × 80 mm × 10 mm worden gebruikt. vaste opstelling Als de machine vast met de onderlaag verbonden moet worden, moeten drie boorgaten 5 (zie afbeel- ding 14) voor pluggen S10 in de onderlaag worden aangebracht (voor de maten zie Afmetingen van de machine). Wij raden het gebruik van houtschroeven 8 × 70 DIN571 aan. De machine wordt met drie stelschroeven 2 M10 × 45 en bijpassende moeren uitgericht en door het vast- draaien van de houtschroeven 5 bevestigd. De stelschroef 6 slechts licht aandraaien en even- eens borgen. Gebruik een vlakke staalplaat, maat 80 mm × 80 mm × 10 mm 4 als onderlegger, zodat de stelschroeven de onderlaag niet kunnen binnendringen. Afb. 12: Plaats van de stelschroeven voor het recht opstellen van de machine. Afb. 13: Opstelling op nivelleervoeten. Afb. 14: Verankering in de ondergrond.
  • 16. 16 installatiesuper 11 CD 2.4.6 Aanvullende eisen Naast de vermelde draagkracht en trillingsvrij- heid moet bij de opstelling ook rekening worden gehouden met de volgende factoren: • De plaats waar de machine is opgesteld moet een onderlaag hebben die volledig ondoor- dringbaar is voor grondwater, koelsmeermiddel en olie, om lekkage van koelmiddel en smeer- middel naar het grondwater te voorkomen. In het ideale geval vormt de opstelplaats tevens de opvangplaats voor koelmiddel. • De trillingsdempende eigenschappen van de opstelplaats moeten zo goed mogelijk zijn, om overdracht van trillingen op voorwerpen in de buurt te voorkomen. • Er moet gelet worden op de persoonlijke geluidsbelasting van de verspaningstechnicus aan de machine. Bedenk, dat, al naar gelang de specifieke bedrijfssituatie, deskundigen aan de machine moeten werken die veeleisend werk verrichten. De gemiddelde geluidsbelasting moet daarom niet hoger zijn dan 70 à 75 dB(A). Soms kan met behulp van geluidswerende wanden een verbetering van de situatie worden bereikt. Uit onderzoek is gebleken, dat bij een verdub- beling van de afstand tot de geluidsbron de geluidsdruk met 3 à 5 dB(A) afneemt. Een ver- dubbeling van het aantal geluidsbronnen, bij gelijkblijvende intensiteit, leidt tot een toename van 3 dB(A). • Een goede en voldoende verlichting van het werkveld maakt het gebruik van de machine gemakkelijker en verhoogt de kwaliteit van het werk. • Ongunstige lichtverhoudingen, bijvoorbeeld directe inval van zonlicht, kunnen leiden tot reflecties en vermindering van de zichtbaar- heid. • Warmtebronnen met variërende temperatuur in de nabijheid van de machine en tocht beïnvloe- den naast de kwaliteit van de werkomgeving ook de nauwkeurigheid van de machine. Neem eventueel maatregelen voor afscherming.
  • 17. 17 installatie super 11 CD 2.5 Transportbeveiliging De langsslede is met een schroef 1 (zie afbeelding 15) vastgezet. Vóór het begin van de werkzaamhe- den moet de schroef losgedraaid worden. Om de hoogste nauwkeurigheid te bereiken bij het vlakdraaien, verdient het aanbeveling de langsslede in dat geval vast te zetten met schroef 1. 2.6 Montage van de koelmiddelinrichting (accessoire) Het aanbrengen van de koelmiddelinrichting mag alleen plaatsvinden bij uitgeschakelde machine, met de NOODSTOP-knop ingedrukt, en door een electrotechnisch deskundige. technische gegevens koelmiddelinstallatie vermogen van de pompmotor ..........................110 W inhoud van het reservoir ...................................... 27 l maximale pompcapaciteit ..............................40 l/min montage • Koelmiddelpomp op het koelmiddelreservoir bevestigen. • Terugvoerslang van spanenbak naar koelmiddelre- servoir aanbrengen. • Kabel van koelmiddelpomp via klem 1 (zie afbeel- ding 16 of afbeelding 17) binnenleiden in de aan- sluitkast en als volgt aansluiten: Bij een éénfasige uitvoering beide aders onder de klemmen 13 en 14 van connector X1 vastzetten; de geelgroene ader met de aardconnector 2 ver- binden. Bij een driefasige uitvoering de zwarte ader onder klem 13, de bruine ader onder klem 14 en de blauwe ader onder klem 15 van connector X1 vast- zetten; de geelgroene ader met de aardconnector 2 verbinden. • Koelmiddelreservoir aan de achterzijde van de machine in de onderkast plaatsen. • Reservoir vullen met koelsmeermiddel. Zie voor soort en standtijd van het koelsmeermiddel het hoofdstuk 5.2 Aanwijzingen voor het kiezen van een koelsmeermiddel op pagina 44. Afb. 15: Klemschroef van de langsslede. Afb. 16: Elektrische aansluiting koelmiddel- pomp (éénfasig). connector X1 Afb. 17: Elektrische aansluiting koelmiddel- pomp (driefasig). connector X1
  • 18. 18 installatiesuper 11 CD De koelmiddelpomp is voorzien van een schake- laar. Let erop, dat deze schakelaar steeds inge- schakeld is, anders kan de pomp vanaf de bedieningsconsole niet gestart worden. Een juiste keuze van het koelsmeermiddel, vooral in verband met de gebruikte leibaanolie, heeft belangrijke gevolgen voor de levensduur van de emulsie. Door een juiste keuze te maken kan de standtijd aanzienlijk verhoogd en de milieubelasting daardoor verlaagd worden. 2.7 Elektrische aansluiting aansluitwaarden type 1 ................................115 V ~ 1/N/PE/ 50/60 Hz type 2 ................................200 V ~ 1/N/PE/ 50/60 Hz type 3 ................................230 V ~ 1/N/PE/ 50/60 Hz type 4 ................................... 200 V ~ 3/PE/ 50/60 Hz type 5 ................................... 230 V ~ 3/PE/ 50/60 Hz type 6 ................................... 400 V ~ 3/PE/ 50/60 Hz type 7 ................................... 440 V ~ 3/PE/ 50/60 Hz max. toelaatbare spanningsfluctuatie ........-10 – +6% hoofdzekering ............................................16 A traag aansluitwaarde..................................................3 kVA kabeldoorsnede éénfasig........ minimaal 3 × 2,5 mm2 kabeldoorsnede driefasig........ minimaal 4 × 2,5 mm2 aansluiting van de transformator per type Zie voor de aansluitingen afbeelding 18 en afbeel- ding 19. Al naar gelang het elektrische type van de machine worden beide aders met de aansluitklemmen van de transformator verbonden. De elektrische aansluiting van de transformator mag alleen door een vakkundig elektrotechnicus worden verricht. Bij het aansluiten van de aders mag de kabel nog niet op het net zijn aangesloten! Afb. 18: Aansluiting van de transformator bij éénfasige uitvoeringen. Afb. 19: Aansluiting van de transformator bij driefasige uitvoeringen.
  • 19. 19 installatie super 11 CD aansluiting van de netkabel De elektrische aansluiting aan het net mag alleen door een vakkundig elektrotechnicus worden ver- richt. Alvorens de netkabel aan te sluiten, eerst de aansluiting van de transformator controleren, om te voorkomen dat de netkabel weer moet worden losgenomen. • Aansluitkast openen. • De netkabel van de achterzijde via de klem in de aansluitkast voeren. • Bij draaistroomuitvoering de fasen L1, L2 en L3 volgens afbeelding 20 aan de connector X1 aan- sluiten. Bij wisselstroomuitvoering de fasedraad en de nul- draad volgens afbeelding 21 aan de connector X1 aansluiten. De geelgroene aarddraad onder klem 4 vastzetten. • Kabelklem vastschroeven. controleren van de juiste aansluiting Controleer of de draairichting van de hoofdspindel na het inschakelen van de machine juist is. Als de rich- ting van de spindel niet overeenkomt met de symbo- len bij schakelaar 1 (zie afbeelding 22), moeten bij de draaistroomuitvoering de aansluitingen van twee van de drie fasen (bijvoorbeeld L1 en L2) verwisseld wor- den op connector X1. Vóór het veranderen van de aansluitingen de netkabel losnemen van het net. zekeringen zie de elektrische documentatie, die zich in de aan- sluitkast bevindt. Afb. 20: Aansluiting van de netkabel bij driefa- sige uitvoeringen. connector X1 Afb. 21: Aansluiting van de netkabel bij éénfa- sige uitvoeringen. connector X1 Afb. 22: Motorschakelaar.
  • 20. 20 installatiesuper 11 CD 2.8 Eerste gebruik • Alle blanke delen moeten met een schone doek worden ontdaan van het roestbeschermingsmid- del. Aansluitend deze delen licht oliën. • Bij het eerste gebruik, maar ook na een langere periode van stilstand, de leibanen smeren. • Controleer het oliepeil van de aandrijvingen van hoofdspindel en voeding door middel van de kijk- glazen 1 en 2 (zie afbeelding 23). Als de machine wordt geleverd, is er reeds olie in de tandwielkasten aanwezig. • Als er een koelmiddelinrichting aanwezig is (acces- soire), moet het reservoir daarvan met koelsmeer- middel worden gevuld. • Machine inschakelen met de hoofdschakelaar. Afb. 23: Kijkglazen voor het oliepeil van hoofdspindel- en voedingsaandrijving.
  • 21. 21 milieu super 11 CD 3 Milieu-aspecten 3.1 Inleiding Naast de voortdurend toenemende eisen aan de pro- duktiviteit en de flexibiliteit van de werkzaamheden, krijgt ook de eis naar milieuvriendelijkheid een steeds groter wordende betekenis. Het vermijden van milieubelastende handelingen is in de laatste jaren een centraal-maatschappelijke taak geworden. Niet langer is het mogelijk de verantwoordelijkheid op een ander af te schuiven. Iedere sector moet zijn bij- drage leveren. Ook de verspaningstechniek kent vele momenten die kunnen bijdragen tot de belasting voor het milieu. Enkele van de belangrijkste zijn: • met koelsmeermiddelen verontreinigde spanen • hulpstoffen en andere chemicaliën (zoals koel- smeermiddelen, snij-oliën, smeerolie) • chemisch afval (zoals met olie vervuilde poetslap- pen, gebruikte emulsies) • olienevelvorming • geluidsbelasting en trillingen • restwarmte Uit de noodzaak tot bescherming van ons milieu zijn er wetten en regels opgesteld die moeten bijdragen tot verbetering van de huidige situatie. Bovendien is de controle op handhaving van deze regels aanmer- kelijk verscherpt. In toenemende mate ondervinden ook kleinere bedrijven de druk van deze tendens. Ook zij moeten een zo hoog mogelijke mate van milieusparende maatregelen implementeren. Tijdig reageren op de veranderde situatie is daarom van wezenlijk bedrijfsbelang. EMCO heeft zich tot taak gesteld bij te dragen in de oplossing van de huidige milieu- en afvalproblema- tiek. In dit licht moeten ok de volgende belangrijke aanwijzingen en richtlijnen bezien worden. Het opvolgen van deze aanwijzingen maakt het ook voor u mogelijk een directe bijdrage te leveren aan de bescherming van onze leefomgeving in het alge- meen, maar tevens aan de verbetering van de kwali- teit van uw eigen werkomgeving. De aanwijzingen zijn opgesteld in zo’n vorm, dat het opvolgen ervan geen extra kosten met zich mee- brengt, of in veel gevallen juist tot een op korte ter- mijn waarneembare vermindering van kosten leidt. Voor een beter begrip van de aangeboden voorstel- len wordt, voorafgaande aan de eigenlijke aanwijzin- gen, een kort overzicht gegeven van de in de verspaningstechniek optredende milieuproblemen. 3.2 Milieubelasting in de verspanings- techniek 3.2.1 Smeermiddelen Het gebruik van smeermiddelen is in de verspanings- techniek onontkoombaar. Vaak gebeurt het echter, dat de smeermiddelen door onwetendheid niet eco- nomisch optimaal worden gebruikt. Vooral bij de opslag van smeermiddelen wordt veel te zorgeloos met de stoffen omgegaan, waardoor de smeermidde- len in de grond terechtkomen en daar bijdragen aan de belasting van het grondwater. Lekkende, beschadigde vaten, onoplettendheid bij de omgang met oliën, ontbrekende of slecht onder- houden olie-afscheiders, ‘lege’ containers, die buiten door de regen ‘uitgewassen’ worden: slechts enkele voorbeelden van de veel te vaak voorkomende situa- tie in de bedrijven. Ook het stiefmoederlijke bestaan van de oliecontainers in de verste hoek van de werk- plaats vormt niet de gewenste oplossing. Niet voor niets leiden met olie vervuilde werkvloeren en even vuile machines – resultaat van een verkeerd gebruik van smeerolie – tot een belangrijke verslechtering van de kwaliteit van de werkplaats en daardoor indi- rect ook van de van de kwaliteit van de produkten. 3.2.2 Koelsmeermiddelen Evenals de smeermiddelen zijn ook de koelsmeer- middelen niet meer weg te denken uit de verspan- ende bewerkingen. De koelsmeermiddelen zijn gecompliceerde chemische verbindingen, die een zorgvuldige omgang vergen. Verkeerd gebruik kan tot ernstige schade aan de gezondheid leiden. Fijn verstoven emulsie (open werkruimte) dringt tot in de longen door en blijft daar achter. Ook kan verkeerd gebruik van emulsie tot huidziekten leiden (ontste- king, allergische reacties) en door middel van wond- jes tot infecties. Door een doeltreffende bedrijfshygiëne kunnen deze gevaren worden verme- den. Emulsies zijn bijzonder gevaarlijk voor het grondwa- ter. Ze mogen daarom in geen geval zorgeloos weg- gegooid worden. Biologisch afbreekbare koelsmeermiddelen vormen in dit opzicht ook geen alternatief. Deze middelen zijn weliswaar zoals ze worden geleverd biologisch afbreekbaar, maar tij- dens het gebruik worden ze verontreinigd met lek- kende olie, slijpstof en dergelijke. Daardoor gaat de biologische afbreekbaarheid verloren en kunnen de middelen niet meer in de afvoer geloosd worden. Een bijzondere bron van gevaar vormen de resten emulsie die aan de spanen blijven kleven. Bij de opslag van spanen buiten, of onder een ondicht afdak, kunnen de emulsieresten door de regen wor- den uitgewassen en in het riool of het grondwater terechtkomen. De levensduur van koelsmeermiddelen is beperkt.
  • 22. 22 milieusuper 11 CD Omdat koelsmeermiddelen organische bestanddelen bevatten, kunnen ze door micro-organismen worden aangetast. Als het aantal micro-organismen in een emulsie boven een bepaalde maat stijgt, slaat de emulsie om en is deze niet meer bruikbaar. Door ver- hindering van de vermeerdering van de micro-orga- nismen kan de standtijd worden verlengd. Door goede verzorging en zorgvuldig gebruik kan de levensduur van de emulsies aanzienlijk verlengd worden. De micro-organismen geraken in de emulsie door: • de lucht • afvalwater • lekkende olie • afval, dat direct of indirect met de emulsie in con- tact komt (sigarettepeuken, lege drankblikken) • het bewerkte werkstuk • het bedieningspersoneel • gebrekkige bedrijfshygiëne Door op de volgende aanwijzingen voor de verzor- ging te letten, kunt u wezenlijk bijdragen tot de verbe- tering van de situatie en tot besparing van kosten. 3.2.3 Oplosmiddelen en reinigingsmiddelen Reinigingsmiddellen worden bij verspanende bewer- kingen veelvuldig gebruikt, zowel voor het reinigen van produkten, als ook bij reparaties en bij de reini- ging van gereedschappen en machines. Vooral de chloorhoudende koolwaterstoffen (bijvoorbeeld trichloorethyleen, trichloorethaan en perchloorethy- leen) hebben een breed werkterrein. Deze middelen vormen een voor de gebruiker niet altijd duidelijk gevaar. Juist vanwege het ogenschijn- lijke gemak dat deze stoffen bieden (onbrandbaar, zeer goed vetoplossend, geringe reuk, enz.) wordt niet beseft, dat deze middelen zware gifstoffen voor de lever en het zenuwstelsel zijn. Het is daarom noodzakelijk bij het gebruik van deze stoffen daar- mee rekening te houden. Daarenboven hebben deze stoffen de eigenschap dat ze, op grond van hun lage dichtheid, zonder meer door (om het even hoe dikke) betonnen vloeren kun- nen sijpelen en zo het grondwater verontreinigen. Vanwege het lage kookpunt vervluchtigen deze mid- delen ook uit open vaten (bijvoorbeeld uit een open reinigingstank). Bijzonder onaangenaam is het feit, dat deze stoffen niet biologisch afbreekbaar zijn en daardoor ook in de toekomst nog tot de milieubelasting bijdragen. In het verleden heeft dit al geleid tot situaties waarbij grondwaterbekkens vervuild raakten. 1 kg chloorhoudende koolwaterstoffen kan 40 mil- joen liter drinkwater voor altijd onbruikbaar maken! 3.2.4 spanen met resten koelsmeermiddel Met de spanen worden aanzienlijke hoeveelheden smeermiddelen en emulsie door de machine ‘uitge- scheiden’. Door de spanen te laten uitdruipen, kan een deel van deze stoffen teruggewonnen worden en als waardevolle hulpstof opnieuw worden gebruikt. De rest gaat ‘verloren’ tijdens het transport en de opslag en vormt zo een belasting voor het grondwa- ter. Spanen zijn geen afval, maar waardevolle grondstof! Daarom is het belangrijk: • dat de spaanlade niet als afvalemmer gebruikt wordt: peuken, kunststof bekertjes en dergelijke horen niet in de spaancontainer; • dat de spanen soort bij soort verzameld worden; • dat de spanen zo olievrij mogelijk bij de verwer- kende industrie terechtkomen, anders ontstaan er enorme belastingen bij het smelten. 3.2.5 Olienevel, oliedamp, stof en dergelijke Olienevel ontstaat door verdamping en verneveling van smeer- of koelsmeermiddelen in de werkruimte. Een grote bijdrage aan het ontstaan van olienevel levert het gebruik van perslucht voor het reinigen van werkstukken, machines en installaties. Iets dergelijks geldt ook voor de stofontwikkeling bij droog bewer- ken. Olienevel en oliedampen vormen zowel een belas- ting voor de werkomgeving (verontreiniging van machines en installaties: aan vettige delen hecht zich meer stof), maar ook een gevaar voor de gezondheid van het bedieningspersoneel. 3.2.6 Andere belastingen Naast de al genoemde belastingen vormen ook gehoorbeschadigend lawaai, problemen met de afvoer van restwarmte en het gebruik van andere, indirect in verband met de verspaning staande stof- fen, zoals schoonmaakmiddelen, gietharsen, verpak- kingsmaterialen belastingen voor het bedieningspersoneel van de machines en het milieu. 3.3 Maatregelen ter vermindering van de milieubelasting 3.3.1 Algemene maatregelen De beste manier om afval te verwerken is geen afval te produceren! Vermijd daarom zoveel als maar enigszins mogelijk is het ontstaan van chemisch afval. Ga spaarzaam om met milieubelastende stoffen! Ga bij het gebruik gevaarlijke stoffen op de juiste manier ermee om! Zorgeloos omgaan met belastende stoffen is niet iets om trots op te zijn, het kan uw gezondheid in gevaar brengen, draagt bij tot de belasting van het milieu en
  • 23. 23 milieu super 11 CD kost uiteindelijk meer. Gebruik de juiste doseringen! Neem de aanwijzingen van de fabrikant in acht! Vermijd onnodige afvalstukken! 3.3.2 Omgang met smeerolie opslag van smeerolie Vermijd iedere vorm van verlies van smeermiddelen: bij de opslag, bij het gebruik (lekkende leidingen, lek- kende pakkingen), tijdens het overgieten, tijdens het transport, enzovoort. Dit geldt natuurlijk ook voor afgewerkte olie. Let erop, dat de opslag op een dichte ondergrond plaatsvindt, en dat de oliecontainers niet kunnen omkiepen. Lekschalen moeten de olieresten kunnen opvangen. Als de lege olievaten buiten worden opgeslagen, moeten ze worden afgesloten tegen weersinvloeden om uitspoelen te voorkomen. Afgewerkte olie is chemisch afval en moet als zoda- nig behandeld worden. Markeer duidelijk alle vaten, die voor het verzamelen van verschillende soorten afval zijn opgesteld (bij- voorbeeld afgewerkte olie, gebruikte oliefilters, olie- gedrenkte lappen). gebruik van smeerolie Gebruik alleen voor het doel geschikte smeermidde- len. Verkeerde smeermiddelen zijn sneller verbruikt, leiden tot rookontwikkeling en tot onnodig afval. Let bij het kiezen van smeermiddelen ook op de ver- enigbaarheid met andere hulpstoffen, zoals emul- sies. De fabrikant geeft daarover nadere informatie. Vraag in twijfelgevallen altijd na, want een foutief gebruik van produkten kan tot een flinke kostenpost aanleiding zijn. Verzorg de smeermiddelen goed! Regelmatig reini- gen en verwisselen van de filters verlengt de stand- tijd. Sluit de vulopeningen zorgvuldig af. 3.3.3 Omgang met koelsmeermiddelen Gebruik alleen koelsmeermiddelen die verenigbaar zijn met de gebruikte smeermiddelen. Onverenig- baarheid leidt tot een kortere levensduur van de koel- smeermiddelen. Gebruik zo mogelijk halogeenvrije koelsmeermidde- len, want deze zijn als afval goedkoper te verwerken. Let op de opslagvoorwaarden voor de vaten met con- centraat (geen vorst, geen grote hitte, enz.). Hergebruik van vaten helpt de afvalberg te verklei- nen en is daarom aan te raden. Zorg goed voor uw koelsmeermiddelen! Door zorg- vuldig met deze stoffen om te gaan, wordt de stand- tijd op zijn minst verdubbeld. Let op de volgende aanwijzingen: • Vermijd elke verontreiniging van de emulsie. • De koelsmeermiddelcontainer is geen afvalvat. • Vermijd dat olieresten in de emulsie terechtkomen. Olie is lichter dan de emulsie en drijft aan de oppervlakte. Daardoor wordt de zuurstoftoevoer naar de emulsie bemoeilijkt, waardoor een ideale voedingsbodem ontstaat voor anaerobe micro- organismen. • Verwijder regelmatig drijvende olieresten van de emulsie (dagelijks voor het begin van de werk- zaamheden). Op de eenvoudigste manier kan dat door de emulsie ‘af te romen’. • Vermijd verontreiniging van de emulsie door lek- kende olie (lekkende hydraulische installatie). • Controleer regelmatig de concentratie van de emulsie. Te vette emulsies brengen een groter gevaar voor de gezondheid met zich mee en tasten de machine aan. • Controleer dagelijks het peil van de emulsie: bij te weinig emulsie ontstaat er een te sterke verwar- ming, waardoor de bakteriegroei wordt bevorderd. • Vermijd onnodig verlies van emulsie door een juiste opbouw van de installatie. • Bij langere perioden van stilstand van de machine moet de emulsie dagelijks minstens éénmaal rond- gepompt worden, om zuurstof aan de vloeistof toe te voegen. • Verwijder na de werkzaamheden de spanen van de machine. Meestal is een kort laten doorlopen van de afvoerinstallatie voldoende. • Let bij het vervangen van de emulsie op: Het opvangen van de afgewerkte emulsie in voor iedereen duidelijk gekenmerkte vaten, zodat ook in noodgevallen geen verwisseling mogelijk is. Het niet mengen van de afgewerkte emulsie met andere stoffen, omdat anders de afvalverwerkings- kosten hoger worden. De zeer zorgvuldige reiniging van de gehele koels- meerinstallatie. Verontreinigingen, vooral in moei- lijk toegankelijke hoeken, zijn kweekplaatsen voor bakteriën, die de verse emulsie direct weer besmetten. Let op: het gebruik van reinigingsmiddelen kan de verwerkingskosten van de emulsie doen stijgen. Let op de juiste mengverhouding bij de bereiding van verse emulsie. Emulsie altijd vers bereiden, niet in voorraad hou- den.
  • 24. 24 milieusuper 11 CD 3.3.4 Omgang met spanen algemene aanwijzingen Spanen vormen een waardevolle grondstof! Behan- del ze niet als afval! Bij verkeerde omgang met spanen kunnen deze, voorzover ze verontreinigd zijn met emulsie en smeermiddelen, het grondwater en de grond veront- reinigen. verzamelen, voorbehandelen en opslaan van spanen Spanen moeten, in de toestand waarin ze de machine verlaten, in een oliedichte container bewaard worden, waarin de mogelijkheid is inge- bouwd voor het afdruipen van de emulsie- en olieres- tanten. Op de bodem van het vat moet een ruimte aanwezig zijn waarin de emulsie kan worden verza- meld, zonder dat vermenging met spanen plaats- vindt. Met een kraan moet het mogelijk zijn de opgevangen emulsie af te tappen. De afdruiptijd moet lang genoeg zijn, evenzo moet de temperatuur hoog genoeg zijn om te zorgen dat de emulsie zo volledig mogelijk van de spanen afdruipt. Bij koude kan het nodig zijn het afdruipvat in een ver- warmde ruimte op te stellen. De verzameling van emulsie en olie moet soort bij soort plaatsvinden, om te zorgen dat bij het opnieuw gebruiken geen onnodige verontreinigingen in het systeem komen. De spanen moeten eveneens soort bij soort worden verzameld en opgeslagen, want een mengsel bete- kent een achteruitgang in de kwaliteit van de grond- stof. De spanencontainer mag niet tevens als algemene afvalbak dienen: afval hoort niet bij waardevolle grondstoffen. Na het uitdruipen moeten de spanen, eveneens soort bij soort, tot ze worden afgehaald voor verdere ver- werking, worden opgeslagen. Daarbij moet erop worden gelet, dat eventuele res- tanten (koel-)smeermiddel worden opgevangen, zodat grond en grondwater geen gevaar lopen. In elk geval moet de opslag buiten of onder een lek- kend afdak vermeden worden, daar in deze omstan- digheden de regen de olieresten kan uitwassen. 3.3.5 Omgang met gevaarlijke stoffen Probeer alternatieve, niet gevaarlijke stoffen te gebruiken, voordat u gevaarlijke stoffen toepast. Het argument van de kosten is, met het oog op de stijgende afvalverwerkingskosten en veelal ook met het oog op de verrekening van deze kosten in de algemene afvalverwerkingskosten, meestal niet houdbaar. Vermijd het gebruik van gevaarlijke stoffen waar mogelijk door: • besparingsmaatregelen en optimalisatie van het gebruik; • overschakeling op voor hergebruik of biologische afbreekbaarheid geschikte produkten in plaats van de gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen niet vermijdbaar zijn, moeten alleen die gebruikt worden die kunnen worden ver- werkt: • voor hergebruik (recycling) • voor biochemische omzetting (compostering) • voor energielevering (verbranding) Afval dat noch vermeden, noch verwerkt kan worden, moet met zo weinig mogelijk schade worden afge- voerd (depot na geschikte voorbehandeling). Bijzonder zorgvuldig moet worden omgegaan met chemisch afval. Een overzicht van dit afval is opge- nomen op de volgende pagina’s. Het is ontleend aan de Oostenrijkse ÖNORM S 2101, waarin stoffen zijn vermeld die een bijzondere afvalverwerking vereisen. Voor al deze stoffen geldt: • een identificatie- en meldingsplicht; • een registratieplicht; • de plicht tot schadevrije verwerking; • een declaratieplicht.
  • 25. 25 milieu super 11 CD Tabel 1: Gevaarlijke stoffen beschrijving sleutel- nummer eigenschappen aggregatie- toestand aantekeningen en herkomst (voorbeelden) met olie verontreinigde grond (afgraafmateriaal) 31423 waterbelastend vast, ook pas- teus bij verzamelen, transporteren en opslag beschermen tegen warmte ongelukken, oliewinning, erfenissen uit het verleden gebruikte filters en opzuig- machines, voorzover belast met chemisch afval 31434 waterbelastend( zie aantekening) vast sorteren naar de aard van het gefil- terde materiaal waterzuivering, voedings- en genot- middelfabricage, chemische indus- trie, chemische reiniging, adsorptieve reiniging van gassen en vloeistoffen non-ferrometaalhoudend stof 35321 toxisch, waterbelas- tend, explosief vast kunnen lood, cadmium, arsenicum en beryllium bevatten bijzondere maatregelen nodig ter voorkoming van explosies zinkwinning, zinkverwerking, alumini- umwinning, gieterijen, loodwinning, magnesiumwinning, vuurstenen en pyrotechnische industrie, elektrotech- niek kwikhoudende batterijen 35324 toxisch, waterbelastend vast vervaardiging van batterijen, handel, gebruik droge batterijen, kwik- en zilverbevattend 35325 toxisch, waterbelastend vast vervaardiging van batterijen, handel, gebruik zuurhoudende olie 54101 waterbelastend, etsend bij pH < 3, kunnen met lucht explosieve meng- sels vormen vloeibaar textielindustrie afgewerkte olie 54102 waterbelastend, restan- ten van de verwerking van afgewerkte olie kun- nen toxisch zijn, kun- nen met lucht explosieve mengsels vormen vloeibaar tot vast ook hydraulische olie en remvloeistof- fen handel en industrie, tankstations, garages boor-, snij- en slijpolie 54109 waterbelastend, kun- nen met lucht explo- sieve mengsels vormen vloeibaar metaalbewerking synthetische koel- en smeermiddelen 54401 waterbelastend vloeibaar metaalbewerking boor- en slijpolie-emulsies en mengsels van emulsies 54402 waterbelastend vloeibaar metaalbewerking olie-water-mengsels 54408 waterbelastend vloeibaar inhoud van olie- en ben- zine-afscheiders 54702 waterbelastend vloeibaar tot vast slib uit oliescheidingsin- stallaties 54703 waterbelastend vloeibaar tot vast slib van tank- of vatreini- ging 54704 waterbelastend vloeibaar tot vast slib van paraffine-olie 54706 waterbelastend vloeibaar tot vast petrochemie, handel oliehoudend slijpslib 54710 waterbelastend vloeibaar tot vast metaal-, glas- en steenbewerking gebruikte oliebindmidde- len 54926 waterbelastend gebruikte olie- en luchtfil- ters (minerale-olie-hou- dend) 54928 waterbelastend
  • 26. 26 milieusuper 11 CD perchloorethyleen (Per) 55209 waterbelastend vloeibaar chemische industrie, textielindustrie, chemische reiniging, ontvetting, verf- fabricage trichloorethaan 55212 waterbelastend, toxisch is alleen 1,1,2-trichloor- ethaan, schadelijk voor de gezondheid vloeibaar chemische industrie, textielindustrie, chemische reiniging, ontvetting, verf- fabricage trichloorethyleen (Tri) 55213 waterbelastend, scha- delijk voor de gezond- heid vloeibaar chemische industrie, textielindustrie, chemische reiniging, ontvetting, verf- fabricage halogeenhoudende reini- gingsmiddelen 55214 waterbelastend vloeibaar handel en industrie mengsels van halogeen- houdende oplosmiddelen 55220 waterbelastend, kun- nen toxisch zijn vloeibaar handel en industrie nitro-oplosmiddel 55359 waterbelastend, kan met lucht explosieve mengsels vormen vloeibaar reiniging en ontvetting van metaalop- pervlakken, verffabricage, textielin- dustrie, kunststofverwerking, chemische industrie petroleum 55360 waterbelastend, kan met lucht explosieve mengsels vormen vloeibaar reiniging en ontvetting van metaalop- pervlakken mengsels van halogeen- vrije oplosmiddelen 55370 waterbelastend, kun- nen toxisch zijn, kun- nen met lucht explosieve mengsels vormen vloeibaar handel en industrie slib van halogeenhou- dende oplosmiddelen 55401 waterbelastend, kun- nen toxisch zijn vloeibaar tot pasteus handel en industrie, afvalverwerking slib van halogeenvrije oplosmiddelen 55402 waterbelastend, kun- nen toxisch zijn vloeibaar tot pasteus handel en industrie, afvalverwerking Tabel 1: Gevaarlijke stoffen (vervolg) beschrijving sleutel- nummer eigenschappen aggregatie- toestand aantekeningen en herkomst (voorbeelden)
  • 27. 27 gebruik super 11 CD 4 Gebruik Afb. 24: Bedieningselementen van de machine. 4.1 Bedieningselementen 1 vergrendelbare hoofdschakelaar 2 schakelaar voor koelmiddelpomp 3 elektrische-aansluitkast 4 NOODSTOP-knop 5 schakelaar voor verticale kolom 6 schakelaar voor toerental langzaam – snel 7 schakelaar voor hoofdspindel aan – uit (links/ rechts) 8 hendel voor langs- en dwarsvoeding 9 slotmoerhendel 10 handwiel dwarsslede 11 handwiel langsslede 12 slipkoppeling 13 uitschakelbare klauwkoppeling 14 kijkglas oliepeil voedingsaandrijving 15 draaiknoppen voor voeding en spoed 16 machine-onderstel 17 kijkglas oliepeil spindelaandrijving 18 draaiknop voor voedingsrichting 19 schakelknoppen voor toerental 20 klauwplaatafscherming 21 hoofdspindel 22 voedingsaandrijving 23 spatscherm 24 bovenslede 25 moeren voor vastzetten bovenslede 26 klemschroef voor vastzetten dwarsslede 27 klemschroef voor vastzetten langsslede 28 handwiel bovenslede 29 pinole losse kop 30 klemhendel voor pinole losse kop 31 handwiel pinole losse kop 32 smeernippel voor pinole losse kop 33 handwiel pinole losse kop 34 losse kop 35 machinebed 36 dwarsslede 37 slotkast
  • 28. 28 gebruiksuper 11 CD 4.2 Instellen van het toerental De machine beschikt over acht verschillende, mechanisch instelbare toerentallen. De instelling vindt plaats met de schakelhendels 1 en 2 (zie afbeelding 25) volgens tabel 3. Tijdens het omschakelen de hoofdspindel voorzichtig met de hand draaien, zodat de schakelhendels voel- baar en gemakkelijk inspringen. Het instellen van het toerental mag alleen bij stil- staande machine geschieden. voorbeeld Bij een gewenst toerental van 600 omw/min moeten de hendels 1 en 2 staan zoals in de tabel is aangege- ven. De hoofdspindel wordt na het instellen van het toe- rental en na het inschakelen met de hoofdschakelaar 6 (zie afbeelding 26) met de schakelaar 4 aangezet. Daarbij roteert de hoofdspindel rechtsom als de schakelaar naar rechts wordt gezet, en linksom bij naar links zetten van de schakelaar. Met schakelaar 5 kan worden gekozen tussen langzaam draaien (regel 1 in de toerentaltabel) en snel draaien (regel 2). • Alle tandwielen zijn gehard en geslepen. Onoordeelkundig schakelen kan de flanken van de tanden beschadigen, waardoor de machine meer lawaai maakt. • Als u voor een bepaald toerental de keuze hebt uit twee mogelijkheden (de toerentalbereiken overlappen elkaar), kies dan het laagste toe- rentalbereik. Het moment is dan groter. • Let bij eenfasige machines op wat vermeld is over de geluidsbelasting bij lage toerentallen en over het werken met het hoogste toerental bij de 115 volt-versie (zie 1.6 Algemene werk- aanwijzingen op pagina 9). Afb. 25: Instelling van het toerental. Afb. 26: Motorschakelaars voor riching en langzaam/snel en hoofdschakelaar.
  • 29. 29 gebruik super 11 CD 4.3 Instellen van de voeding De automatische voeding kan zowel voor bewegin- gen in de langs- (Z) als voor bewegingen in de dwarsrichting (X) worden gebruikt. Vóór de voedingsaandrijving is een omkeeraandrij- ving geschakeld. Daardoor is het mogelijk de richting van de voeding om te keren bij gelijkblijvende draai- richting van de spindel. In de voedingstabel (zie afbeelding 27) zijn de voe- dingen in mm/omw bij de metrische versie en in inch/ omw bij de imperial-versie. Daarbij moet echter worden bedacht, dat de waarden voor de dwarsvoeding als diametermaten staan aan- gegeven. De daadwerkelijke voeding is dus telkens de helft van de aangegeven waarde. Verder kunnen uit het diagram de posities van de wisselwielen worden afgelezen. • Het instellen van de voeding mag alleen bij stil- staande machine plaatsvinden. • Omkeren van de richting van de voeding met draaiknop 1 (zie afbeelding 28) mag alleen bij stilstaande machine plaatsvinden. Als de automatische voeding niet gebruikt wordt, de draaiknop 1 op “0” zetten. De aandrijving van de voeding wordt dan niet onnodig belast. Met de draaiknop 1 wordt de richting van de voeding ingesteld. In de stand “0” is er geen koppeling tussen hoofd- spindel en voedingsaandrijving. De voedingsaandrij- ving, de wisselwielen, de transporteur en de voedingsspindel staan stil, ook bij draaiende hoofd- spindel. Met de draaiknoppen 2 en 3 wordt de gewenste voe- ding ingesteld. Daarbij wordt uitgegaan van de tabel- len 4 of 5. Bij het instellen de hoofdspindel voorzichtig met de hand draaien, zodat de draaiknoppen voelbaar en gemakkelijk in de juiste stand inspringen. Om de hoofdspindel gemakkelijk te kunnen draaien, kan het beste een hoog toerental worden ingesteld. Afb. 27: Tabel voor het instellen van de voe- ding. Afb. 28: Schakelaars voor het instellen van de voeding.
  • 30. 30 gebruiksuper 11 CD 4.4 Omschakelen van de voeding Grijp bij het werken met automatische voeding nooit tussen slede en losse kop! Er is gevaar voor beknelling! De hendel voor de voeding (zie afbeelding 29 en afbeelding 30) is gekenmerkt door twee pijlsymbolen. Telkens is slechts één van beide symbolen zichtbaar, en alleen de bijbehorende voedingsrichting kan wor- den gebruikt. Voor het verkrijgen van de andere voedingsrichting moet u de hendel uittrekken en dan 180° draaien. inschakelen van de langsvoeding • De voedingshendel in de stand langsvoeding zet- ten (zie pijlen). • De voedingshendel uittrekken en naar boven zet- ten. inschakelen van de dwarsvoeding • De voedingshendel in de stand dwarsvoeding zet- ten (zie pijlen). • De voedingshendel uittrekken en naar beneden zetten. 4.5 Koppelen van de slotmoer voor het snijden van draad Door de slotmoerhendel 1 (zie afbeelding 31) met de klok mee te draaien grijpt de slotmoer in de transpor- teur. Om de hendel gemakkelijk te laten schakelen, wordt bij stilstaande transporteur, de langsslede met behulp van het handwiel voorzichtig verschoven. Afb. 29: Geschakeld voor langsvoeding. Afb. 30: Geschakeld voor dwarsvoeding. Afb. 31: Schakelhendel voor sluiting van de slotmoer.
  • 31. 31 gebruik super 11 CD 4.6 Nomogram toerental In het nomogram (zie afbeelding 32) is te vinden, welk toerental moet worden ingesteld bij een gegeven draai- diameter en snijsnelheid. Afb. 32: Nomogram voor de bepaling van het toerental. draaidiameter in mm snijsnelheidinm/min toerentallen in omw/min
  • 32. 32 gebruiksuper 11 CD 4.7 Richtlijnen voor de snijsnelheid De in de tabel (zie tabel 2) vermelde waarden hebben betrekking op de in afbeelding 33 aangegeven hoeken. De waarden gelden voor droge verspaning, standtijd voor HSS van 60 min (snijsnelheid v60), standtijd voor HM van 240 min (snijsnelheid v240), instelhoek κ = 45°, neushoek ε = 90°, hellingshoek λ = 0° − 8° (bij non- ferro-metalen, kunststoffen en persstoffen λ = 5° – 10°); snijsnelheid in m/min; waarbij d = draaidiameter, n = toerental. De richtwaarden gelden voor snijdiepten tot 5 mm. Bij snijdiepten boven 5 mm ligt de snijsnelheid 10% – 20% lager. (N.B.: 1 kp/mm2 = 9,80665 N/mm2 .) Afb. 33: Hoeken van het snijgereedschap. werkstuk beitel v = d • π • n 1000 Tabel 2: Hoeken en snijsnelheden materiaal hardheid / treksterkte in kp/mm2 gereedschap snijhoeken voeding in mm/omw koeling / smering α γ 0,1 0,2 0,4 0,8 voor dr. na dr. snijsnelheid in m/min ongelegeerd staal St 34, St 37, St 42 tot 50 SS S1 8 5 14 10 280 60 236 45 200 34 170 E E of P St 50, St 60 50 – 70 SS S1 8 5 14 10 240 44 205 32 175 24 145 E E of P St 70 70 – 85 SS S1 8 5 14 10 200 32 170 24 132 18 106 E E of P gietstaal 50 – 70 SS S1 8 5 10 6 118 34 100 25 85 19 71 E D gelegeerd staal 85 – 100 SS S1 8 5 10 6 150 24 118 17 95 12 75 E E of P Mn-staal, Cr-Ni-staal, Cr-Mo-staal 100 – 140 SS S1 8 5 6 6 95 16 75 11 60 8 50 E E of P en andere gelegeerde staalsoorten 140 – 180 SS S1 8 5 6 6 60 9,5 48 6 38 32 E E of P gereedschapsstaal 150 ≠– 180 SS S1 8 5 6 6 50 40 32 27 E R of P GG 20, GG 25 200 – 250 HB SS S1 8 5 0 0 106 32 90 18 75 13 63 D of E D koperlegeringen, messing 80 – 120 HB SS H1 8 5 0 6 600 125 530 85 450 56 400 D, E of L D gietbrons SS G1 8 5 0 6 355 63 280 53 236 43 200 E of L D lichtmetaal, zuiver aluminium SS G1 12 12 30 30 400 1320 300 1120 200 950 118 850 E of S E, P of S Al-legeringen (11% – 13% Si) SS G1 12 12 18 18 100 224 67 190 45 160 30 140 E O of P magnesiumlegeringen (BRANDGEVAAR!) SS G1 8 5 6 6 1000 1800 900 1500 800 1250 750 1060 D of B D of B kunststoffen, persstof- fen, hardrubber SS G1 12 12 10 10 300 280 250 224 D D persstoffen, bakeliet, Novotext, Pertinax SS G1 12 12 14 14 280 212 170 132 D D Legenda SS: snelstaal (HSS) S1, H1, G1: hardmetaal NB: magnesium(legeringen) niet koelen met waterbevat- tende koelsmeermiddelen! B: brandremmende olie D: droog E: (boor-)emulsie P: petroleum R: raapolie S: zeepspiritus L: lucht O: snijolie S II
  • 33. 33 gebruik super 11 CD 4.8 Draadsnijden Op de deksel van de voedingsaandrijving zijn de draadspoeden die zonder wisselwielen kunnen wor- den gesneden, vermeld. Voor het draadsnijden wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de transporteur, die aangekoppeld moet worden. Meestal wordt een draad in verschillende doorgan- gen gesneden. De slotmoer moet dan niet ontkop- peld worden, omdat het moeilijk is het precieze begin van de draad terug te vinden. In plaats daarvan wordt aan het einde van de draad de dwarsslede teruggehaald en door omschakeling van de draai- richting van de motor weer naar de beginpositie gebracht. Het beschikbare aantal spoeden, de soort spoed (metrisch, Engels, modulair, diametral pitch) kan met de set wisselwielen enorm worden uitgebreid. De volgende overzichten tonen alle standaard draad- soorten die in de praktijk worden toegepast. Het uitrekenen van de wisselwielcombinatie voor bij- zondere draadsoorten is soms ook voor geoefenden niet eenvoudig. Als bjizondere spoeden gewenst zijn, kunnen onze technici daarbij behulpzaam zijn. metrische draad tandwiel- combinatie spoed in mm stand knoppen 0,125 A 1 0,15 A 2 0,175 A 3 0,2 A 4 0,75 C 2 0,45 A 1 0,9 A 5 of B 1 2,25 C 1 4,5 B 5 3,0 C 2 3,5 C 3 4,0 C 4 5,0 C 5
  • 34. 34 gebruiksuper 11 CD modulaire draad tandwiel- combinatie moduul- maat stand knoppen 0,25 A 1 0,3 A 2 0,4 A 4 0,5 A 5 of B 1 0,7 B 3 1,0 B 5 1,25 C 1 1,5 C 2 1,75 C 3 2,0 C 4 2,5 C 5 2,25 C 4 diametral pitch-draad tandwiel- combinatie t.p.i. stand knoppen 12 C 4 16 C 2 24 B 5 30 B 4 40 B 2 48 B 1 of A 5 60 A 4 80 A 2 96 A 1 20 B 4 32 B 1 64 A 1 18 C 4 36 B 5 72 B 1 of A 5 11 C 4 22 B 5 44 B 1 of A 5 88 A 1 14 B 5 28 B 1 of A 5 56 A 1 13 B 5 26 B 1 of A 5 52 A 1
  • 35. 35 gebruik super 11 CD Engelse draad tandwiel- combinatie t.p.i. stand knoppen 12 C 4 16 C 2 24 B 5 30 B 4 40 B 2 48 B 1 of A 5 60 A 4 80 A 2 96 A 1 32 B 1 64 A 1 4 C 5 5 C 4 8 C 1 10 B 5 20 B 1 of A 5 9 C 4 18 B 5 36 B 1 of A 5 72 A 1 6 1 ⁄2 C 4 13 B 5 26 B 1 of A 5 52 A 1 9 1 ⁄2 C 4 19 B 5 38 B 1 of A 5 76 A 1 7 C 4 14 B 5 28 B 1 of A 5 56 A 1 5 1 ⁄2 C 4 11 B 5 22 B 1 of A 5 44 A 1 27 A 1 4 1⁄2 C 1 Engelse draad (vervolg) tandwiel- combinatie t.p.i. stand knoppen
  • 36. 36 gebruiksuper 11 CD 4.9 Monteren van de wisselwielen • Het verwisselen van de wisselwielen mag alleen met de hoofdschakelaar op uit en de NOODSTOP-knop ingedrukt gebeuren. • De machine nooit gebruiken als het deksel van de wisselwielenkast afgenomen is. algemeen Tussen de in elkaar grijpende tandwielen moet enige speling bestaan. Dit kan worden bereikt door tussen de tandwielen een strook papier te laten lopen bij het monteren van de assen. De speling heeft geen invloed op de nauwkeurigheid van de voeding. Elk wisselwiel is gekenmerkt door een getal, dat het aantal tanden aangeeft. voorbeeld van een combinatie Gewenste draad: modulaire draad m 0,5 (effectieve spoed is m × π = 0,5 × 3,14 = 1,57 [mm]). De tabel voor modulaire spoed geeft aan: 1 tandwiel 55 drijft tandwiel 90 aan (zie afbeelding 34); 2 tandwiel 90 drijft tandwiel 70 aan; tandwiel 70 zit op dezelfde lagerbus als tandwiel 80 en heeft dus hetzelfde toerental; 3 tandwiel 80 drijft tandwiel 60 aan, dat op de transporteuras zit; 4 de schakelknoppen worden in stand A5 of B1 gezet. montage 1 Schaar naar beneden draaien. De op de schaar aanwezige wisselwielen worden afgenomen. Op het onderste been van de schaar 1 (zie afbeel- ding 35) wordt de as gemonteerd. Afb. 34: Wisselwielencombinatie voor modu- laire draad, moduulmaat 0,5. Afb. 35: Montage van de as op de schaar.
  • 37. 37 gebruik super 11 CD 2 Op de schuif-as wordt tandwiel 55 (zie afbeel- ding 36) en op de transporteur-as tandwiel 60 gemonteerd (zie afbeelding 37). 3 De tandwielen 80 11 (zie afbeelding 38) en 70 12 worden op de lagerbus van het onderste been van de schaar geschoven en met de vulring 13 en de gekartelde moer 14 bevestigd. De as wordt nu zó aan de schaarbevestigd, dat de tandwielen 60 en 80 in elkaar grijpen. De tweede lagerbus krijgt eerst een afstandsbus en vervolgens tandwiel 90. Ook dit tandwiel wordt met vulring en gekartelde moer bevestigd. De as wordt zo aan de schaar bevestigd, dat tandwiel 90 in tandwiel 70 grijpt. 4 Door de schaar te draaien grijpt tandwiel 90 in tandwiel 55. De schaar wordt met de zeskant- moer vastgezet. 5 Het deksel wordt weer teruggeplaatst. Afb. 36: Montage van tandwiel 55 op de schuif-as. Afb. 37: Montage van tandwiel 60 op de trans- porteur-as. Afb. 38: Montage van tandwielen 70 en 80 op de schaar. 1 Legenda bij de afbeeldingen: 1 wisselwielenschaar 2 vierkantmoer 3 aandrukring 4 as 5 lagerbus 6 schuif-as 7 afstandsbus 8 tandwiel 55 9 spanring 10 inbusschroef 11 tandwiel 60
  • 38. 38 gebruiksuper 11 CD 4.10 Losse kop De losse kop is vervaardigd uit hoogwaardig, trillings- dempend grijs gietijzer. De losse kop loopt op een eigen prismageleiding. Het handwiel aan de losse kop dient voor de ver- plaatsing van de pinole (slag van de pinole 90 mm). De pinole is voorzien van een mm-schaal. Nauwkeurige verstelling is mogelijk met behulp van de instelbare schaalring (verdeling in 0,05 mm) van het handwiel van de losse kop. De pinole, behalve bij het boren, altijd vastklem- men. De binnenconus van de pinole van de losse kop (morse-conus 2) is bestemd voor de opname van het center, het meedraaiend center en de boorkop. Als de pinole terug in het huis wordt gedraaid, wordt het gemonteerde gereedschap automatisch uitgewor- pen. De losse kop zelf wordt met de klemhendel op het bed van de machine vastgezet. draaien van de klemhendel De klemhendel kan in stappen van 60° gedraaid wor- den, om de gunstigste stand te kunnen gebruiken. werkwijze: (zie afbeelding 39.) De klemhendel 1 wordt zover los- gedraaid, dat de kop van de zeskantschroefbout 2 ten opzichte van de gleuf in de wig 3 gedraaid kan worden. Houd daarbij de wig 3 naar boven gedrukt, tegen de klemplaat 4. Zet de hendel weer vast. zijwaarts verplaatsen van de losse kop voorbeeld: verplaatsen naar voren (Zie afbeelding 40.) De achterste stelschroef wordt losgedraaid. Door nu de voorste stelschroef 1 verder in te draaien komt de losse kop naar voren. Als de juiste positie is verkregen, moet de achterste stel- schroef weer vastgezet worden. Met behulp van de markering 2 kan de losse kop weer in zijn neutrale stand teruggezet worden. Een aansluitende controle is aan te bevelen. Afb. 39: Kleminrichting losse kop. Afb. 40: Zijwaarts verplaatsen van de losse kop.
  • 39. 39 gebruik super 11 CD conisch draaien door zijwaarts verplaatsen van de losse kop Relatief lang conisch draaiwerk kan worden verricht door het zijwaarts verplaatsen van de losse kop (zie afbeelding 41). Hierbij kan ook de automatische voe- ding worden gebruikt. Het werkstuk moet tussen de centers opgespannen zijn. Formule voor de verplaatsing: waarin: v: zijwaartse verplaatsing van de losse kop [mm] D: grootste diameter van de kegel [mm] d: kleinste diameter van de kegel [mm] L: lengte van het werkstuk [mm] l: lengte van de kegel [mm] voorbeeld: D = 70 mm, d = 65 mm, L = 400 mm, l = 200 mm; dit geeft voor de verplaatsing in mm: Afb. 41: Schema bij de berekening van de ver- plaatsing van de losse kop. v = D − d 2 l × L v = × = × 2 = 5 5 2 70 − 65 2 400 200
  • 40. 40 gebruiksuper 11 CD 4.11 Montage van de opspangereed- schappen op de spindelneus volgens DIN De hoofdspindel (zie afbeelding 42) heeft een door- laat van 26 mm diameter. De spindelneus is genormeerd volgens DIN 55021. De maximale diameter van de klauwplaat is 140 mm. De maximale diameter van de onafhankelijke vier- klauwplaat is 152 mm. montage van het spangereedschap Voordat een spangereedschap op de spindel- neus wordt gemonteerd, moeten zowel de spin- delneus als het spangereedschap worden ontdaan van spanen en andere verontreinigin- gen. Monteren of afnemen van een spangereedschap mag slechts plaatsvinden bij stilstaande machine en omhoog geklapte klauwplaatafscherming. werkwijze Spangereedschap, voorzien van draadeinden, op de spindelneus plaatsen. Vastzetten met de drie zes- kantmoeren M 10. 4.12 Montage van de opspangereed- schappen op de spindelneus met cam- lock-bevestiging De hoofdspindel (zie afbeelding 43) heeft een door- laat van 35 mm diameter. De spindelneus is genormeerd volgens DIN 55029. De maximale diameter van de klauwplaat is 140 mm. De maximale diameter van de onafhankelijke vier- klauwplaat is 152 mm. Afb. 42: Spindelneus volgens DIN. binnenconus MC 4 binnenconus MC 4 Afb. 43: Spindelneus met camlock-bevesti- ging.
  • 41. 41 gebruik super 11 CD montage van het spangereedschap Voordat een spangereedschap op de spindel- neus wordt gemonteerd, moeten zowel de spin- delneus als het spangereedschap worden ontdaan van spanen en andere verontreinigin- gen. Monteren of afnemen van een spangereedschap mag slechts plaatsvinden bij stilstaande machine en omhoog geklapte klauwplaatafscherming. voorbereiden van het spangereedschap (Zie afbeelding 44.) Alle zes camloc-pennen 2 in de van draad voorziene openingen van het spangereed- schap 4 draaien. De camlock-pennen zover indraaien, dat de groef 3 in de pen gelijk komt te liggen met de vlakke achter- zijde van het spangereedschap (zie afbeelding op voorkant), en de borgschroeven 1 kunnen worden ingedraaid. De zes borgschroeven 1 indraaien en vastzetten. Als de groef op de camlock-pen niet gelijk staat met het achtervlak van het spangereedschap, is het niet mogelijk betrouwbaar te spannen. montage Het spangereedschap 4 (zie afbeelding 45) met de camlock-pennen 3 in de boringen van de spindel- neus 2 plaatsen. Het spangereedschap vastzetten door de drie klem- nokken 1 met een vierkantsleutel met de klok mee te draaien. De klemnokken 1 staan open als de markeringen op de nokken gelijk staan met de markeringen op de spindelneus. Afb. 44: Montage van de camlock-pennen. Afb. 45: Klemnok en camlock-pen.
  • 42. 42 onderhoudsuper 11 CD 5 Onderhoud Afb. 46: Voor het onderhoud belangrijke plaatsen (1). 5.1 Smeerschema Alle onderhoudswerkzaamheden mogen alleen bij uitgeschakelde hoofdschakelaar en inge- drukte NOODSTOP-knop worden verricht. (Zie afbeelding 46 en afbeelding 47.) 1 vaste kop (olie aanvullen bij geopend deksel) 2 oliekijkglas in de vaste kop 3 olieaftapschroef in de vaste kop 4 olievulschroef in de voedingsaandrijving 5 oliekijkglas in de voedingsaandrijving 6 olieaftapschroef in de voedingsaandrijving 7 smeernippel voor rondsel 8 smeernippel losse kop 9 smeernippel bovenslede 10 smeernippel voedingsspindel 11 smeernippel wisselwielas 12 geleiding van de bovenslede 13 geleiding van de dwarsslede 14 pinole losse kop Afb. 47: Voor het onderhoud belangrijke plaat- sen (2). 15 geleidingen op het bed 16 transporteur 17 tandheugel Bij nummer 2 en nummer 5 geldt, dat het oliepeil beslist niet boven het midden van het kijkglas mag komen, eerder iets eronder.
  • 43. 43 onderhoud super 11 CD Tabel 3: Smeertabel onderdeel smeer- plaats controle- plaats smeer- middel soort hoeveel- heid interval vaste kop 1 2 olie oliebad ong. 0,4 l om de 500 uur voedingsaandrijving 4 2 olie oliebad ong. 0,4 l om de 500 uur slotkast 7 - vet vetspuit om de 24 uur losse kop 8 - vet vetspuit om de 24 uur bovenslede 9 - vet vetspuit om de 24 uur transporteur 10 - vet vetspuit om de 24 uur wisselwielas 11 - vet vetspuit om de 24 uur geleiding bovenslede 12 - olie oliespuit meermaals daags, vooral de transpor- teur bij het draadsnijden geleiding dwarsslede 13 - olie oliespuit pinole losse kop 14 - olie oliespuit geleidingen bed 15 - olie oliespuit voedingsspindel 16 - olie oliespuit tandheugel 17 - vet om de 24 uur Tabel 4: Aanbevolen smeermiddelen en koelsmeermiddelen toepassing DIN beschrijving voorbeelden spindelaandrijving, voe- dingsaandrijving hydraulische olie HLP DIN 51524/2 ISO VG46 BP CASTROL EUROL ESSO KLÜBER MOBIL Energol HLP 46 Vario HDX Spezial K Nuto H 646 Croucolan 46 DTE 25 sledegeleidingen, pinole losse kop leibaanolie CGLP DIN 51502 ISO VG68 BP CASTROL ESSO KLÜBER MOBIL Maccurat 68 Magnaglide D68 Febis K 68 Lamora Super Pollad 68 Vactra 2 alle smeerpunten (smeer- nippels), wisselwielen smeervet DIN 51804/T1 NLGI 2 DIN 51807 1 EMCO BP CASTROL KLÜBER MOBIL RÖHM smeervet L2 Grease MS3 Altemp Q NB 50 Mobilgrease Special F80 metaalbewerking koelsmeermiddel CASTROL CASTROL CASTROL BP BP BP Syntilo R Plus DC 282 Alusol B Fedaro Olex Bezora
  • 44. 44 onderhoudsuper 11 CD 5.2 Aanwijzingen voor het kiezen van een koelsmeermiddel • De kosten voor de aanschaf van koelsmeer- middelen spelen bij de verspanende bewerking meestal een ondergeschikte rol (vaak minder dan 1% van de fabricagekosten). Een fout gekozen of fout gebruikt koelsmeer- middel kan echter een grote invloed uitoefenen op het produktieproces, en op die manier hoge kosten veroorzaken. • Na het einde van hun standtijd moeten koel- smeerstoffen worden beschouwd als chemisch afval, waarop toezicht gehouden moet worden en dat op de juiste manier moet worden ver- werkt. De verwerkingskosten hebben een belangrijke invloed op hoe economisch het gebruik van een bepaald koelsmeermiddel is. • De hoofdtaken van een koelsmeermiddel zijn: koelen, smeren en afvoeren van spanen. Als met hoog vermogen wordt verspaand, ligt het accent vooral op voldoende koeling van gereedschap en werkstuk. In dat geval gaat de voorkeur uit naar met water mengbare koel- smeermiddelen. Bij gecompliceerde verspaning, zoals bij draad- snijden en ruimen, gaat het vooral om vol- doende smering op de contactvlakken van gereedschap en werkstuk en smering van de spanen. In die gevallen kunnen betere resulta- ten worden behaald met niet-watermengbare koelsmeerstoffen. Een doeltreffende afvoer van spanen wordt minder door de soort koelsmeermiddel bepaald als door de soort en de plaats van de sproeiers en de druk en de stroomsnelheid van het koelsmeermiddel. • Naast deze algemene criteria voor de keuze van een koelsmeermiddel, moet ook op de vol- gende aspecten, al naar gelang de situatie in meerdere of mindere mate, worden gelet: afvalverwerking (afbreekbaarheid); samenstel- ling (chloor-, nitraat-, fenolbevattend); corrode- rende werking; viscositeit (ook in samenhang met reiniging van spanen); vergankelijkheid en standtijd; groeiremming van micro-organismen; emulgeerbaarheid en omslaggedrag; schuim- vorming; vuilafscheidingsvermogen; bevochti- gend vermogen; filtreerbaarheid; transparantie; afwasbaarheid van de resterende film; ver- draagbaarheid door metalen, kunststoffen en lakken; de eigenschappen van resten; ontvlam- baarheid; geur; effect op de gezondheid (nevel- vorming, huidreacties, giftigheid, kankerver- wekkende eigenschappen, enz.) • De niet met water mengbare koelsmeermidde- len zijn gewoonlijk bij gebruik op de machine zonder problemen voor wat betreft de verzor- ging, de standtijd, de corroderende werking en de verdraagbaarheid. De moeilijkheden treden op bij de nevelvorming en de reiniging van spa- nen. 5.3 Reiniging van het koelsmeermiddel- reservoir • De verbruikte koelsmeermiddelen moeten in een duidelijk gekenmerkt vat worden bewaard om verwisseling met andere vloeistoffen te voorkomen. • Resten in het koelsmeersysteem (slib) zijn che- misch afval; ze mogen niet met het huishoude- lijk afval worden afgevoerd. • Voor de reiniging van het koelsmeermiddelre- servoir mogen geen vetoplossende FCKW’s (bijvoorbeeld trichloorethyleen, trichloorethaan, perchloorethyleen) worden gebruikt, omdat het gebruik van deze stoffen in niet-gesloten kring- lopen in hoge mate schadelijk is voor de gezondheid. • Bij de reiniging moet op volledige verwijdering van afzettingen worden gelet, vooral bij moeilijk toegankelijke hoeken en richels. Achterblij- vende verontreinigingen vormen broeinesten voor bacteriën, die de verse emulsie besmetten en de standtijd sterk doen teruglopen. • Met olie besmeurde poetslappen vormen che- misch afval. Ze mogen niet bij het huishoudelijk afval worden gevoegd. • Poetslappen en reinigingsmiddelen moeten zo spaarzaam mogelijk worden gebruikt, om de resulterende hoeveelheid chemisch afval zo klein mogelijk te houden.
  • 45. 45 nastellen super 11 CD 6 Nastellen en vervangen Voor alle nastelwerkzaamheden geldt, dat ze alleen mogen worden uitgevoerd met de hoofd- schakelaar op “0” en de NOODSTOP-knop inge- drukt. 6.1 Nastellen van de lagering van de hoofdspindel De precisie-kegellagers zijn door de fabriek voorge- spannen, zodat de hoofdspindel zonder speling draait. Als na lang gebruik speling optreedt, moet de lagering nagesteld worden. werkwijze (zie afbeelding 48) Stelschroef 1 losdraaien en spanmoer 2 met een haaksleutel natrekken. De stelschroef weer vast- draaien. controle De schuivende tandwielen in de vaste kop buiten werking stellen. De omkeerinrichting in de stand “0” zetten. Als u nu de klauwplaat op de spindelneus met de hand een stevige zet geeft, moet de spindel onge- veer één hele omwenteling nadraaien. Te sterk voorgespannen lagers veroorzaken veel wrijvingswarmte en onnodige slijtage. 6.2 Nastellen van de spindelmoer van de dwarsslede Speling is merkbaar aan de ‘dode slag’ van het hand- wiel. Het handwiel kan over een bepaalde hoek wor- den gedraaid, zonder dat de slede beweegt. werkwijze (zie afbeelding 49) Bovenslede verwijderen. De stelschroef 1 zover draaien, dat de dode slag verdwenen is. controle De bovenslede moet snel reageren op draaien aan Afb. 48: Nastellen van het hoofdspindellager. Afb. 49: Nastellen van de moer van de dwars- slede.
  • 46. 46 nastellensuper 11 CD het handwiel. Bedenk echter wel, dat een te strakke instelling leidt tot onnodige slijtage van de spindel- moer. 6.3 Nastellen van de spindelmoer van de bovenslede Speling is merkbaar aan de ‘dode slag’ van het hand- wiel. Het handwiel kan over een bepaalde hoek wor- den gedraaid, zonder dat de slede beweegt. werkwijze (zie afbeelding 50) Bovenslede verwijderen. De stelschroef 1 aan de onderkant van de bovenslede zover draaien, dat de dode slag verdwenen is. controle De bovenslede moet snel reageren op draaien aan het handwiel. Bedenk echter ook hier, dat een te strakke instelling leidt tot onnodige slijtage van de spindelmoer. 6.4 Nastellen van de geleidingen van dwars- en bovenslede De dwarsslede en de bovenslede zijn uitgerust met nastelstrippen. Met de stelschroeven 3 (zie afbeel- ding 51) wordt meer of minder druk uitgeoefend op de strippen. De zeskantmoeren 2 dienen voor het borgen van de schroeven na instelling. werkwijze De zeskantmoeren losdraaien, de stelschroeven indraaien tot de sleden zonder speling lopen. De schroef in deze positie met een schroevendraaier vasthouden en met een sleutel de borgmoer vast- draaien. De schroef zou anders mee gaan draaien bij het vastdraaien van de moer en de slede klemmen. Afb. 50: Nastellen van de moer en de gelei- ding van de bovenslede. Afb. 51: Nastellen van de geleiding van de dwarsslede.
  • 47. 47 nastellen super 11 CD 6.5 Nastellen van de slotmoer bij speling tussen slotmoer en transporteur (Zie afbeelding 52.) De inbusschroef 1 twee à drie omwentelingen losdraaien. Met de slotmoerhendel de slotmoer geheel sluiten. Nu de inbusschroef 1 zover vastdraaien, dat deze de tegenoverliggende helft van de slotmoer net raakt. Vervolgens de inbusschroef 1 nog een halve omwen- teling verder draaien. Daarmee is de juiste speling tussen de flanken van de draad ingesteld. De mate van speling op de flanken heeft geen invloed op de nauwkeurigheid bij het draadsnij- den. Zonder speling bestaat gevaar voor bescha- diging en onnodige slijtage. 6.6 Nastellen van de slotmoergeleiding Als de slotmoerhendel tijdens het draadsnijden uit eigen beweging naar beneden zakt, moet de gelei- ding van de slotmoer worden nagesteld. werkwijze (zie afbeelding 52) De twee zeskantschroeven 2 losdraaien. De stel- schroef 3 zover indraaien dat de speling verdwenen is. De zeskantschroeven 2 weer vastdraaien. controle De slotmoer moet snel reageren op het omzetten van de hendel, maar het schakelen mag niet zwaar gaan. 6.7 Nastellen bij axiale speling van de transporteur Er is teveel speling, als de transporteur met de hand heen-en-weer geschoven kan worden. werkwijze (zie afbeelding 53) De zelfborgende zeskantmoer 1 natrekken, tot de speling in axiale richting nog maar ongeveer 0,05 mm is. Om de transporteur tegen te houden bij het aandraaien van de zeskantmoer de slotmoer sluiten. controle De transporteur moet nog met de hand draaibaar zijn, anders is de zeskantmoer te strak aangedraaid. Afb. 52: Nastelling van de speling op de flan- ken van de slotmoer en de geleiding van de slotmoer. Afb. 53: Nastelling van de axiale speling van de transporteur.
  • 48. 48 nastellensuper 11 CD 6.8 Vervangen van de breekstift in de transporteurkoppeling Als de breekstift 1 (zie afbeelding 54) door overbe- lasting of door onjuist gebruik is gebroken, moet deze worden vervangen door een originele breek- stift. werkwijze Met een passende doorslag de rest van de breekstift verwijderen. De nieuwe stift plaatsen. Afb. 54: Localisatie van de breekstift van de transporteur.
  • 49. 49 accessoires super 11 CD 7 Accessoires 7.1 Supportslijpmachine Het monteren en afnemen van de supportslijp- machine mag alleen bij uitgeschakelde machine en ingedrukte NOODSTOP-knop plaatsvinden. technische gegevens spindeltoerental.......13000, 10000 en 7000 omw/min afstand basisvlak – slijpas .............................. 23 mm motor................................... IEC genormeerde motor frekwentie............................................. 50 Hz / 60 Hz motorvermogen................................................185 W afscherming .......................................................IP 54 slijpschijven en toerentallen Rechte schijf (in mm): ∅ 80 × 10 × 20; voor uitwendig slijpwerk. Bijbehorend toerental: 7000 omw/min. Rechte schijf (in mm): ∅ 20 × 10 × 6; voor inwendig slijpwerk. Bijbehorend toerental: 13000 omw/min. Rechte komschijf (in mm): ∅ 45 × 30 × 20; voor kops slijpwerk. Bijbehorend toerental: 10000 omw/min. leveringsomvang Supportslijpmachine inclusief aandrijfmotor en aan- sluitkabel, doorn voor inwendig slijpen, gereedschap, drie slijpschijven als boven beschreven, korrel 80. elektrische aansluiting De elektrische aansluiting van de supportslijpma- chine wordt verbonden met contactpunt 1 (zie afbeel- ding 55). montage van de supportslijpmachine Neem de beitelhouder van de slede af en monteer de supportslijpmachine met de zeskantmoer zo, dat de as van de slijpdoorn evenwijdig loopt aan de center- lijn van de draaibank. instellen van het spindeltoerental Op het huis van de supportslijpmachine bevindt zich een schild, waarop de toerentallen en de bijbeho- rende posities van de aandrijfsnaar zijn vermeld. 1 Snaarafscherming afnemen en de beide zes- kantschroefbouten voor het op spanning bren- gen van de snaar losdraaien. Afb. 55: Connector voor de aansluiting van de supportslijpmachine.
  • 50. 50 accessoiressuper 11 CD 2 De motor naar voren kantelen en de snaar om om de gewenste snaarwielen leggen. 3 De motor naar achteren kantelen, waardoor de snaar gespannen wordt. Met de beide zeskant- schroefbouten vastzetten en de snaarafscher- ming monteren. montage van de uitwendige slijpschijven De onderstaande werkwijze geldt voor de rechte slijpschijf ∅ 80 mm × 10 mm × 20 mm en voor de rechte komschijf ∅ 45 mm × 30 mm × 20 mm (zie afbeelding 56). 1 Slijpschijfafscherming monteren. 2 Slijpdoorn 2 met klemschroef 3 vastzetten. Om de as tegen te houden is aan het snaarwiel een vlak voor een sleutel (maat 19) aangebracht. 3 De slijpschijf op de slijpdoorn plaatsen en met de gleufmoer 4 bevestigen. Op de slijpdoorn is een vlak voor een sleutel aangebracht, zodat de doorn kan worden tegengehouden. montage van de inwendige slijpschijf Voor het monteren van de slijpschijf ∅ 20 mm × 10 mm × 6 mm voor inwendig slijpwerk moet ook de slijpdoorn worden vervangen door de slijpdoorn voor inwendig slijpen (zie afbeelding 57 en afbeelding 58). 1 Gleufmoer en slijpschijf afnemen. Met behulp van de uitwerpschroef 5, die in de slijpdoorn gedraaid wordt, de slijpdoorn 2 voor uitwendig slijpen van de as nemen. Om de as tegen te hou- den gebruik maken van de sleutelvlakken (sleu- tel 19) op het snaarwiel. 2 Schroef 6 in de opening van de slijpspindel draaien. 3 De slijpdoorn op het tapeind draaien, tot de doorn stevig tegen de conus aansluit. Voor het vastzetten van de slijpdoorn kunnen de sleutelvlakken op de doorn en op het snaarwiel worden gebruikt. 4 Slijpschijf monteren als weergegeven in afbeel- ding 58. aanwijzingen voor het gebruik • Toerental van het werkstuk maximaal 110 omw/ min. • Voeding van de supportslijpmachine: ongeveer 2 mm/spindelomwenteling van de draaibank. • De slijpschijven afritsen, want alleen met een scherpe steen kan een goed resultaat worden ver- kregen. • De leibanen van de draaibank moeten met grote zorgvuldigheid worden afgedekt. Het slijpstof kan gemakkelijk de nauwkeurige geleidingen beschadi- gen. Afb. 56: Montage van de uitwendige slijpschij- ven. Afb. 57: Afnemen van de slijpdoorn voor uit- wendig slijpen. Afb. 58: Montage van de slijpdoorn voor in- wendig slijpen.
  • 51. 51 accessoires super 11 CD • Bij alle slijpwerkzaamheden een beschermbril dragen. • Nooit werken met afgenomen afschermingen van slijpschijf of snaar. • Slijpschijfafscherming altijd boven de slijpschijf zetten. • De aanwijzingen voor de montage van slijp- schijven opvolgen. • De slijpschijven moeten zo worden bewaard, dat ze beschermd zijn tegen stoten, slagen en trillingen. • De asboring van slijpschijven mag niet achteraf worden vergroot wegens het daarmee gepaard gaande gevaar voor breuk. • Vóór het monteren van een slijpschijf deze door aanslaan controleren op scheuren. • Voordat een nieuwe slijpschijf gebruikt wordt, eerst zonder belasting een proefloop van onge- veer 5 minuten uitvoeren. • Ongelijk lopende schijven afnemen met een slijpsteenafnemer. • Algemene regels voor de voorkoming van ongevallen opvolgen.
  • 52. 52 accessoiressuper 11 CD 7.2 Voetrem Het monteren en afnemen van de voetreminrich- ting mag alleen bij uitgeschakelde machine en ingedrukte NOODSTOP-knop plaatsvinden. functie Door middel van de voetrem wordt de aandrijfmotor uitgeschakeld en wordt de hoofdspindel mechanisch afgeremd. montage 5 N.B.: Verschillende secties van de voetreminrich- ting zijn al geassembleerd. In de explosieteke- ning is echter elk onderdeel apart afgebeeld (zie afbeelding 59 en afbeelding 60.). Afb. 59: Montage van de voetrem. Afb. 60: Componenten van de voetreminrichting.
  • 53. 53 accessoires super 11 CD 1 De remstang 1 in de linker zuil van de machine- onderkast voeren en nok A in de opening van de rechter zuil laten vallen. 2 Hefboom 5 met twee seegerringen 24 op de draaias 6 monteren. De draaias 6 met twee rin- gen 30 en twee zeskantschroefbouten 24 in de zuil van de onderkast bevestigenDe flens van de remstang met zeskantschroefbout 20 en trek- veerschroef 9 aan de hefboom 5 bevestigen. De tweede trekveerschroef 9 met zeskantmoer 16 aan de onderkast bevestigen. Tussen beide schroeven 9 de trekveer 14 spannen. 3 Duwstang 3 door de bovenste opening in de machinekast voeren. Drukveer 15 op de duw- stang 3 schuiven. De duwstang 3 in de bus 2 schuiven en de stelschroef 25 in de bus 2 schroeven. De zeskantmoer 17 dient om stel- schroef 25 te borgen. Let op: De stelschroef moet in de uitsparing van de duw- stang vallen; De duwstang mag niet vastgezet worden door de stelschroef. De stelschroef dient alleen om te voorkomen dat de duwstang uit de bus schiet. 4 De drukveer 15 met behulp van zeskantmoer 19 zo voorspannen, dat de afstand bovenkant bus – zeskantmoer ongeveer 20 mm is. 5 Deksel van de aandrijving van de machine afne- men. De remschoen-sectie met schroef 7 aan de vaste kop bevestigen. Het verbindingsstuk 4 zover op de duwstang schroeven, dat de afstand tussen de remschoen 8 en het snaarwiel in geheel afgemonteerde toestand 1 à 2 mm bedraagt. Aantal en dikte van de onderlegringen 29 moe- ten zo worden gekozen, dat de profielen van de remschoen 8 en het snaarwiel in elkaar passen. 6 Schakelaar 12 met inbusschroeven 22 op de plaat 31 bevestigen. De plaat 31 met inbus- schroeven 18 en ringen 27 tegen de zuil van de onderkast monteren. elektrische aansluiting van de voetrem De elektrische aansluiting van de voetrem mag alleen bij uitgeschakelde machine en ingedrukte NOODSTOP-knop door een bevoegd electro- technicus worden verricht. • De elektrische-aansluitingenkast openen. • De jumper tussen de klemmen 8 en 9 op connector X3 (zie afbeelding 61) verwijderen. • De kabel van de schakelaar van de voetreminrich- ting via de trekontlasting binnenleiden in de aan- sluitingenkast. • De beide aders aan de klemmen 8 en 9 van con- nector X3 aansluiten. • Trekontlasting vastzetten. nastellen Bij slijtage van remschoen 8 moet het verbindings- stuk 4 ( zie afbeelding 62) verder omhoog worden geschroefd (zie punt 6 van de montage-aanwijzin- gen). Een versleten remschoen moet worden vervangen. Afb. 61: Elektrische aansluiting van de scha- kelaar van de voetrem. Afb. 62: Nastelling van de voetrem.