SlideShare a Scribd company logo
1 of 48
Download to read offline
Bachelorscriptie HBO-Rechten
Met de notaris de grens over
- Een onderzoek naar de gevolgen van de Europese Erfrechtverordening-
Stephanie de Laat
Marks Wachters notarissen
januari 2014
Bachelorscripite HBO-Rechten
Met de notaris de grens over
- Een onderzoek naar de gevolgen van de Europese Erfrechtverordening -
Eindhoven, januari 2014
Juridische Hogeschool Avans-Fontys te Tilburg
Student
Stephanie de Laat
2035454
Afstudeerorganisatie
Marks Wachters notarissen te Eindhoven
Afstudeermentor: dhr. mr. R.H.J. (Raymond) van de Wouw
Afstudeerperiode
2 september 2013 – 6 januari 2014
Afstudeerdocenten
Eerste docent: mevr. mr. M.E.R. (Maud) van Remortel
Tweede docent: mevr. mr. dr. S.A.D.D. (Suzanne) de Rooij
Voorwoord
Vanaf de allereerste dag op het hbo besef je dat alles wat je doet op dat moment, elke
beslissing die je maakt in je studieloopbaan uiteindelijk maar naar één ding leidt: afstuderen.
Het moment is bijna daar en er is nogal wat aan vooraf gegaan. Allereerst vier mooie jaren
op de Juridische Hogeschool. Een kleinschalige, gezellige hogeschool waar ik niet alleen
mijn studie zou gaan volgen, ik zou er nieuwe vrienden vinden, mezelf verder ontwikkelen en
het uiteindelijk gaan missen.
De afstudeerperiode begint met een stage, waar ik dhr. mr. R.H.J. (Raymond) van de Wouw
hartelijk voor wil danken. Hij bood me de kans deze stage te volgen bij Marks Wachters
notarissen, ik kijk met veel plezier terug op deze periode. Het kiezen van een
afstudeeronderwerp was niet gemakkelijk. Uiteindelijk heb ik gekozen voor het internationale
privaatrecht, erfrecht om precies te zijn. Een onderwerp wat tijdens mijn studie niet aan bod
is gekomen en daarom erg uitdagend en interessant voor mij is gebleken.
Het schrijven van een afstudeerscriptie gaat niet zonder horten of stoten. Gelukkig kon ik bij
mijn eerste afstudeerdocent mevr. mr. M.E.R. (Maud) van Remortel terecht voor de nodige
feedback. Ook mijn tweede afstudeerdocent mevr. mr. dr. S.A.D.D. (Suzanne) de Rooij heeft
mij, in afwezigheid van mevrouw Van Remortel kunnen bijstaan in het ontwikkelingsproces
van mijn onderzoeksformulering. Hierdoor heb ik enkele nieuwe inzichten gedaan en mijn
scriptie kunnen voltooien tot het document wat nu voor u ligt.
Ik wens u veel leesplezier.
Stephanie de Laat
Eindhoven, januari 2014
Lijst van afkortingen
AMvB Algemene Maatregel van Bestuur
art. artikel
BW Burgerlijk Wetboek
DNotI Deutches Notar Insitut
dr. doctor
ErfVo Europese Erfrechtverordening
EU Europese Unie
HCIP Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht
HEV Haags Erfrechtverdrag
HTV Haags Testamentsvormenverdrag
IPR Internationaal Privaatrecht
jo. juncto
KNB Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie
m.b.t. met betrekking tot
mr. Meester in de rechten
o.a. onder andere
prof. professor
t/m tot en met
WCErf Wet Conflictenrecht Erfopvolging
WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie
Samenvatting
Op 27 juli 2012 is de Europese Erfrechtverordening gepubliceerd in het publicatieblad van de
Europese Unie. Vanaf 17 augustus 2015 zullen deze bepalingen gaan gelden voor de
lidstaten. Er is de lidstaten een periode van ruim drie jaar geboden om zich voor te bereiden
op deze wijziging betreffende het internationale erfrecht.
Momenteel bestaat er een driedeling in het Nederlandse internationale rechtssysteem met
betrekking tot het erfrecht, te weten het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 dat ziet op
de vorm van testamentaire beschikkingen, het Haags Erfrechtverdrag 1989 dat ziet op de
vererving en tot slot Boek 10 BW dat ziet op de vereffening en afwikkeling van de
nalatenschap. Voor de afhandeling van een grensoverschrijdende nalatenschap moeten
vaak alle drie die bronnen worden geraadpleegd. Het Haags Erfrechtverdrag is nooit in
werking getreden omdat het niet maar door één land is geratificeerd terwijl het verdrag drie
ratificaties vereist voor inwerkingtreding. In Nederland zijn de bepalingen van dit verdrag toch
geldig via de verwijzing naar dit verdrag in art. 10:145 lid 1 BW.
De Europese Erfrechtverordening heeft als doel om de internationale vererving te
vereenvoudigen. De Europese Erfrechtverordening brengt een aantal veranderingen met
zich mee ten opzichte van de huidige regels. Het bevat nieuwe bepalingen, er zijn
bepalingen gewijzigd en er zijn ook bepalingen achterwege gebleven. De meest belangrijke
en nieuwe bepaling in de ErfVo is de Europese erfrechtverklaring. Hiermee wordt het voor de
erfgenamen een stuk gemakkelijker om hun rechten met betrekking tot de nalatenschap in
het buitenland aan te tonen. Een ander nieuwe bepaling in de ErfVo is de forum necessitatis,
een regel die het toepasselijke recht aanwijst indien er door geen van de overige bepalingen
uit de ErfVo een toepasselijk rechtsstelsel kan worden aangewezen.
De regeling die ook wel ‘favor testamenti’ wordt genoemd, regelt dat een testamentaire
beschikking naar zijn vorm zo veel mogelijk erkend dient te worden. Deze regeling is in de
ErfVo ruimer geformuleerd en ziet nu ook op de erfovereenkomst. De objectieve conflictregel
van art. 21 ErfVo is ruimer geformuleerd en stelt minder eisen aan het toewijzen van het
rechtsstelsel, dit vergemakkelijkt het bepalen van de toepasselijke recht. De mogelijkheid tot
het doen van een rechtskeuze is in de ErfVo beperkter dan in de huidige regelgeving. Er kan
niet meer gekozen worden voor het recht van de gewone verblijfplaats. Daarnaast komt de
mogelijkheid voor een partiële rechtskeuze niet terug in de ErfVo, er kan dus geen apart
toepasselijk recht worden aangewezen voor een specifiek gedeelte van de nalatenschap.
Art. 10:146 BW vervalt, het artikel bepaalt welk recht beheerst of iemand bevoegd is tot het
maken van een uiterste wilsbeschikking, de ErfVo ziet op deze testeerbevoegdheid wat art.
10:146 BW overbodig maakt. De gehele nalatenschap wordt d.m.v. de verwerking van het
eenheidsstelsel in de ErfVo beheerst door hetzelfde rechtsstelsel.
De bepaling omtrent de Näherberechtigung (aanknopingsovermacht) komt met de komst van
de ErfVo te vervallen, de ErfVo is in het leven geroepen om dit soort complexe problemen te
voorkomen.
Vanuit verschillende hoeken wordt de komst van de ErfVo toegejuicht maar er zijn enkele
kanttekening geplaatst, de meesten hebben te maken met enige onduidelijkheden die (nog)
heersen.
Voor de notaris is de komst van de Europese erfrechtverklaring de belangrijkste vernieuwing
waar goed op voorbereid moet worden. Verder zijn de beperktere rechtskeuze en de
verdwijning van de partiële rechtskeuze aspecten om rekening mee te houden. Op de ErfVo
is overgangsrecht van toepassing.
Inhoud
Lijst van afkortingen
Samenvatting
1. Inleiding.......................................................................................................................... 8
1.1 Onderzoeksformulering................................................................................................ 8
1.1.2 Achtergrondinformatie ........................................................................................... 8
1.1.3 Probleembeschrijving ............................................................................................ 9
1.1.4 Doelstelling............................................................................................................ 9
1.1.5 Centrale vraag....................................................................................................... 9
1.1.6 Deelvragen...........................................................................................................10
1.2 Onderzoeksopzet........................................................................................................10
1.2.1 Onderzoeksstrategieën.........................................................................................10
1.2.1.1 Onderzoek van het recht................................................................................10
1.2.1.2 Onderzoek van de praktijk..............................................................................10
1.2.2 Bronnen en methoden ..........................................................................................11
1.2.2.1 Wat houdt een betrouwbare bron in? .............................................................11
1.2.2.2 Verantwoording van de bronnen en methoden per deelvraag ........................12
1.2.3 Leeswijzer ............................................................................................................13
2. Nederlands internationaal erfrecht.................................................................................14
2.1 Haags Testamentsvormenverdrag 1961 .....................................................................15
2.1.1 Totstandkoming....................................................................................................15
2.2 Het Haags Erfrechtverdrag 1989.................................................................................15
2.2.1. Nationaliteitsbeginsel vs. domiciliebeginsel .........................................................16
2.2.2 Eenheidsstelsel vs. splitsingsstelsel .....................................................................17
2.2.2.1 Renvoi............................................................................................................17
2.2.3 Rechtskeuze.........................................................................................................18
2.3 Boek 10 Burgerlijk Wetboek........................................................................................19
2.3.1 Wet Conflictenrecht Erfopvolging..........................................................................19
2.3.2 Burgerlijk Wetboek ...............................................................................................19
3. Europese Erfrechtverordening..........................................................................................21
3.1 Voorbereiding en totstandkoming................................................................................21
3.2 Nieuwe bepalingen in de Europese Erfrechtverordening.............................................22
3.2.1 De Europese erfrechtverklaring ............................................................................22
3.2.2 Forum necessitatis ...............................................................................................24
3.3 Gewijzigde bepalingen in de Europese Erfrechtverordening .......................................24
3.3.1 Favor testamenti...................................................................................................24
3.3.1.1 Vormtourisme en de fraus legis......................................................................25
3.3.2 Objectieve conflictregeling....................................................................................26
3.3.3 Rechtskeuze.........................................................................................................27
3.3.3.1 Beperktere rechtskeuze .................................................................................27
3.3.3.2 Partiële rechtskeuze.......................................................................................28
3.3.4 Art. 10:146 BW vervalt..........................................................................................28
3.3.5 Eenheidsstelsel ....................................................................................................29
3.3.6 Gewijzigde rechtsmachtbepaling ..........................................................................30
3.4 Achterwege gelaten bepalingen..................................................................................31
3.4.1 Näherberechtigung...............................................................................................31
3.4.2 Onderscheid vererving enerzijds en afwikkeling anderzijds ..................................32
3.5 Kanttekeningen...........................................................................................................32
3.5.1 KNB......................................................................................................................32
3.5.1.1 Rechtskeuze ..................................................................................................33
3.5.1.2 Toepassen buitenlands recht .........................................................................33
3.5.1.3 Opheffen Haags Erfrechtverdrag....................................................................33
3.5.1.4 Termijn kantonrechter ....................................................................................34
3.5.2 Overige kanttekeningen........................................................................................34
3.5.2.1 Renvoi-regeling verduidelijken .......................................................................34
3.5.2.2 Verrekening ...................................................................................................35
3.5.2.3 Onderhoudsverplichtingen die ontstaan door overlijden .................................35
4. Aandachtspunten voor de notarispraktijk..........................................................................37
4.1 De Europese erfrechtverklaring...................................................................................37
4.1.1 Vergelijking met verklaring van erfrecht ................................................................37
4.1.2 Toepassen buitenlands recht................................................................................38
4.2 Beperktere rechtskeuze ..............................................................................................39
4.3 Overgangsrecht tot 17 augustus 2015 ........................................................................39
4.4 HEV opgeheven?........................................................................................................40
4.4.1. (Partiële) Rechtskeuze ........................................................................................40
5. Conclusies en aanbevelingen...........................................................................................41
5.1 Conclusies ..................................................................................................................41
5.2 Aanbevelingen............................................................................................................43
Evaluatie van het onderzoek ................................................................................................44
Bronnenlijst ..........................................................................................................................45
8
1. Inleiding
Dit hoofdstuk omhelst het onderzoeksplan; de opbouw van het onderzoek. Ten eerste komt
de onderzoeksformulering aan bod waar toelichting wordt gegeven op de formulering en
totstandkoming van het onderzoek, de probleembeschrijving, de centrale vraagstelling en de
deelvragen. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan de onderzoeksopzet, waar
beschreven wordt welke methoden en technieken moeten worden gebruikt voor het
beantwoorden van de deelvragen, en daarmee de centrale vraagstelling. Het hoofdstuk
wordt afgesloten met een leeswijzer.
1.1 Onderzoeksformulering
In deze paragraaf zullen de algemene kenmerken van het onderzoek aan bod komen. Er
wordt begonnen met achtergrondinformatie betreffende het erfrecht in Nederland en
grensoverschrijdend erfrecht. In de paragraaf daarna wordt de doelstelling van het
onderzoek gegeven. Er wordt afgesloten met de uiteenzetting van de centrale vraag waar
deelvragen uit voortgevloeid zijn. Aan de hand van deze vragen is het onderzoek
opgebouwd.
1.1.2 Achtergrondinformatie
Wanneer een persoon komt te overlijden (de erflater) is het niet in alle gevallen
vanzelfsprekend dat enkel het Nederlandse erfrecht van toepassing is. In de onderstaande
situaties is het waarschijnlijk dat er naast het Nederlands erfrecht, het erfrecht van een ander
land mede van toepassing is:
 wanneer de erflater in Nederland woont en zijn bezittingen, of een deel daarvan
(bijvoorbeeld een bankrekening of een vakantiehuis) in het buitenland zijn gelegen;
 wanneer de erflater een buitenlandse nationaliteit heeft en in Nederland woont;
 wanneer de erflater de Nederlandse of een buitenlandse nationaliteit heeft en
bezittingen in Nederland heeft, maar niet in Nederland woont1
.
Zoals hierboven blijkt, is het mogelijk dat wetgeving uit verschillende landen geraadpleegd
moeten worden indien een nalatenschap openvalt. Dit leidt tot veel extra werk omdat
Nederlandse juristen zich moeten verdiepen in, voor hen, vrij onbekende wetgeving. Hier
komt echter een verandering in met de komst van de Europese Erfrechtverordening (hierna:
ErfVo of de Verordening). De Verordening is op 17 augustus 2012 in werking getreden. De
landen die de Verordening hebben getekend krijgen echter drie jaar de tijd om zich voor te
bereiden op de toepassing van de verordening. Als gevolg daarvan heeft de Verordening pas
gelding op 17 augustus 2015.
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) heeft kennis genomen van de
verordening en is positief gestemd. Er zijn echter nog wat punten van aandacht naar voren
gebracht. De KNB vraagt zich onder andere af hoe hard de opgenomen termijn is die de
kantonrechter stelt waarbinnen de notaris een nieuwe of gecorrigeerde verklaring van
1
‘De notaris en Internationaal erfrecht’, brochure Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, Den Haag
2010 p. 5
9
erfrecht zal afgeven. Daarnaast lijkt het de organisatie wellicht beter als het Haags
Erfrechtverdrag 1989 wordt opgeheven2
.
De verordening kent vier onderdelen. Ten eerste bestaat het uit een regeling over de
internationale rechtsmacht bij geschillen over nalatenschappen. Daarnaast vindt men in de
verordening een regeling over welk recht op de vererving van de nalatenschap van
toepassing is. Ook is er een regeling over de erkenning en tenuitvoerlegging van
gerechtelijke beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfrecht te vinden. Ten
slotte bevat de verordening een onderdeel betreffende de Europese erfrechtverklaring ten
behoeve van erfgenamen en legatarissen bij erfenissen waarbij op de nalatenschap
verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn.
1.1.3 Probleembeschrijving
De Europese Erfrechtverordening is vanaf 17 augustus 2015 van toepassing. De
verordening zorgt ervoor dat vanaf dat moment grensoverschrijdende vererving en
afwikkeling van nalatenschappen in een groot aantal Europese landen op bepaalde punten
op dezelfde manier wordt geregeld.
Een dergelijke verordening brengt voor verschillende organisaties gevolgen met zich mee.
Het is dan ook nodig om je als organisatie voor te bereiden op de komst van nieuwe taken,
bevoegdheden of anderszins gewijzigde regelgeving.
Bij Marks Wachters notarissen rijst nu de vraag hoe de huidige regels met betrekking tot het
internationale erfrecht, zoals te vinden in Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW),
het Haags Erfrechtverdrag 1989 en het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, zich
verhouden tot de Europese Erfrechtverordening. De aandachtspunten van de KNB en
andere kritische punten moeten daarin worden meegenomen. In mijn onderzoek wil ik de
huidige regels uit Boek 10 BW, Haags Erfrechtverdrag en het Haags
Testamentsvormenverdrag ten opzichte van de Europese Erfrechtverordening onderzoeken.
Hieruit zullen de wijzigingen voor de notarispraktijk voortvloeien.
1.1.4 Doelstelling
De doelstelling van dit onderzoek is om op 6 januari 2014 een scriptie op te leveren waarin
de verhouding tussen de regels uit het Haags Erfrechtverdrag, het Haags
Testamentsvormenverdrag en Boek 10 BW en de nieuwe Europese Erfrechtverordening, die
vanaf 17 augustus 2015 van toepassing is, wordt uiteengezet. Deze scriptie zorgt voor een
heldere beschrijving en beeld van de toekomstige regelgeving en de gevolgen hiervan voor
Marks Wachters notarissen.
1.1.5 Centrale vraag
Hieronder staat de centrale vraag beschreven. Zoals het woord al zegt, staat deze vraag
centraal in het onderzoek. Het onderzoek draait om de beantwoording van de centrale vraag.
Uit de centrale vraag vloeien deelvragen voort die in de volgende paragraaf uiteengezet
zullen worden. De centrale vraag binnen dit onderzoek is:
Wat zijn, na het onderzoeken van de verhoudingen tussen het huidige grensoverschrijdende
erfrecht ten opzichte van de toekomstige Europese regelgeving, de gevolgen van de
2
‘Nieuwe taak notaris in Europees Erfrecht’, KNB, 27 juni 2013, www.knb.nl/nieuwsberichten/nieuwe-
taak-notaris-in-europees-erfrecht
10
invoering van de Europese Erfrechtverordening voor de werkzaamheden van Marks
Wachters Notarissen?
1.1.6 Deelvragen
Uit de centrale vraag zijn deelvragen voortgevloeid. Om tot een goed antwoord op de
centrale vraag te komen dienen er een aantal deelvragen beantwoord te worden:
1. Hoe is Nederlandse internationale erfrecht geregeld?
I. Haags Erfrechtverdrag
II. Haags Testamentsvormenverdrag
III. Boek 10 Burgerlijk Wetboek
2. Welke toevoegingen, wijzigingen of verwijderingen treden er op bij de toepassing van
de Europese Erfrechtverordening?
I. Welke bepalingen zijn nieuw ten opzichte van het huidige internationale
erfrecht?
i. Waarom zijn deze bepalingen ingevoerd?
II. Welke bepalingen zijn gewijzigd ten opzichte van het huidige internationale
erfrecht?
i. Waarom zijn deze bepalingen gewijzigd?
III. Welke bepalingen zijn verwijderd ten opzichte van het huidige internationale
erfrecht?
i. Waarom zijn deze bepalingen verwijderd?
3. Welke gevolgen heeft deze nieuwe regelgeving voor de notarispraktijk?
I. Welke veranderingen zullen er plaatsvinden voor de notarispraktijk?
II. Welke voorbereidingen moet de (kandidaat-)notaris treffen gelet op de
veranderingen die zullen plaatsvinden?
1.2 Onderzoeksopzet
In dit hoofdstuk wordt de opzet van het onderzoek toegelicht. Om de betrouwbaarheid van dit
onderzoek te garanderen worden de bronnen en de methoden en technieken van onderzoek
verantwoord in de volgende paragrafen.
1.2.1 Onderzoeksstrategieën
Achter elk onderzoek schuilt een bepaalde strategie om tot een gedegen antwoord op de
centrale vraag te komen. Bij een praktijkgericht juridisch onderzoek bestaat het onderzoek
altijd uit twee deelonderzoeken: het onderzoek van het recht en het onderzoek van de
praktijk. In de komende subparagrafen worden beide deelonderzoeken nader toegelicht.
1.2.1.1 Onderzoek van het recht
Onderzoek van het recht houdt een rechtsbronnen- en literatuuronderzoek in. Aan de hand
van de literatuur en de relevante rechtsbronnen kom ik tot een antwoord op de vraag wat de
nieuwe verordening inhoudt ten opzichte van de huidige regelgeving. Ik maak een
vergelijking van de huidige regelgeving ten opzichte van de nieuwe regelgeving en zal me
daarvoor moeten verdiepen in zowel de wet als de literatuur.
1.2.1.2 Onderzoek van de praktijk
Onderzoek van de praktijk ondersteunt en vult de uitkomsten van het onderzoek van recht
aan. Door middel van het praktijkonderzoek maakt het rapport de omschakeling van een
juridisch onderzoek naar een praktijkgericht juridisch onderzoek. Informatie verkregen uit het
onderzoek van het recht wordt toegepast binnen het onderzoek van de praktijk.
11
1.2.2 Bronnen en methoden
Tijdens het onderzoek wordt een ruim scala aan bronnen gebruikt. Bronnen moeten worden
gescand op effectiviteit en betrouwbaarheid. Een effectieve bron bevat juridisch relevante
inhoud en geeft geheel of gedeeltelijk antwoord op een deelvraag. Mogelijke bronnen
kunnen zijn: wet, boek, jurisprudentie, tijdschrift, etc.
Iedere soort bron (literatuur, personen, organisatie) vereist een andere aanpak. De literatuur
en de wet- en regelgeving zal een inhoudsanalyse ondervinden, via een grondige analyse
van de bron worden de relevante bepalingen geselecteerd.
Observatie van de rechtspraktijk binnen de organisatie levert specifieke informatie die
bruikbaar is voor het onderzoek. Uit een observatie komen de kenmerken van de
organisatie, de dagelijkse gang van zaken naar voren die het onderzoek toespitsen op een
bepaalde situatie binnen de organisatie.
1.2.2.1 Wat houdt een betrouwbare bron in?
Een bruikbare bron voor dit onderzoek is betrouwbaar en effectief. Om de betrouwbaarheid
van een bron te meten, moeten een aantal aspecten van die bron nader bekeken worden.
Informatiebehoefte
Vervult de informatiebron de informatiebehoefte? Dit is een vraag die gesteld moet worden
bij het zoeken en vinden van een nieuwe bron. Geeft deze bron (deels) antwoord op de
vraag die is gesteld? Wanneer een bron hier niet aan voldoet, is de bron niet relevant
genoeg om als betrouwbare bron te gelden.
Objectief
Een objectieve bron is noodzakelijk om als objectieve schrijver een onderzoeksrapport te
verwezenlijken. Wanneer de bronnen subjectief zijn, zal de schrijver (onbewust) een
subjectief rapport opstellen.
Deskundig
Wie is de auteur? Is deze persoon deskundig of niet? Dat is een vraag die gesteld wordt bij
iedere bron. Wanneer deskundige personen (denk aan een hoogleraar) een boek of artikel
hebben geschreven is het waarschijnlijk dat deze bron betrouwbaar is. Toch is er een klein
vergelijkingsonderzoek nodig. Welke bronnen gebruikt de auteur? Zijn er meerdere
deskundige auteurs die hetzelfde schrijven? Ook de uitgever kan veel informatie geven over
de betrouwbaarheid van de bron, is het uitgegeven door een juridische uitgever, dan ligt
redelijke betrouwbaarheid voor de hand. Door deze vergelijking te maken kunnen de
onbetrouwbare bronnen er uit gefilterd worden.
Recent
Een betrouwbare bron is recent van datum. Bronnen met juridische inhoud kennen een
bepaalde houdbaarheidsdatum omdat het recht vrijwel continu aan veranderingen
onderhavig is. Het is daarom van belang om de datum van publicatie op waarde te kunnen
schatten. Is er sinds de datum van publicatie nog iets veranderd in de regelgeving met
betrekking tot dat onderwerp? Dan is de bron naar alle waarschijnlijkheid niet meer volledig
juist, en dus niet meer volledig betrouwbaar.
12
1.2.2.2 Verantwoording van de bronnen en methoden per deelvraag
Iedere deelvraag moet op een specifieke, eigen wijze worden beantwoord. Hieronder wordt
per deelvraag (en subdeelvraag) aangegeven met behulp van welke bronnen er tot een
antwoord wordt gekomen.
1. Hoe is het huidige Nederlandse internationale erfrecht geregeld?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt te rade gegaan bij de wetgeving en
literatuur omtrent het internationale erfrecht. Een grondig onderzoek van wet- en
regelgeving en literatuur levert voldoende kennis op om een helder antwoord te
formuleren.
I. Haags Erfrechtverdrag
Voor de beantwoording van deze subdeelvraag wordt het Haags
Erfrechtverdrag 1989 en bijbehorende literatuur bestudeerd, met een heldere
beschrijving van deze regelgeving als resultaat.
II. Haags Testamentsvormenverdrag
Door middel van bestudering van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961
en de literatuur die daarover is verschenen, wordt bij beantwoording van deze
subdeelvraag een heldere beschrijving over deze regelgeving gegeven.
III. Boek 10 Burgerlijk Wetboek
Het antwoord op deze vraag is, net zoals de vorige subdeelvragen, tot stand
gekomen door de wetgeving en literatuur te bestuderen. Na grondig is het
resultaat wederom een heldere uiteenzetting van deze regelgeving.
2. Welke toevoegingen, wijzigingen of verwijderingen treden er op bij de toepassing van
de Europese Erfrechtverordening?
Nadat er een helder beeld is gevormd over de huidige regelgeving met betrekking tot
het internationale erfrecht, is de volgende stap in dit onderzoek het bestuderen van
de nieuwe regelgeving, te weten de Europese Erfrechtverordening. Het staat vast dat
er veranderingen zullen optreden wanneer deze verordening van toepassing wordt.
Welke veranderingen dat zullen zijn wordt beantwoord aan de hand van de volgende
subdeelvragen.
I. Welke bepalingen zijn nieuw ten opzichte van het huidige internationale
erfrecht, en waarom?
Met de Europese Erfrechtverordening en literatuur daarover in de hand, wordt
de vergelijking gemaakt tussen de huidige regelgeving en de Europese
Erfrechtverordening. Zowel een onderzoek van het recht en bijbehorende
literatuur moeten tot een antwoord leiden. Specifiek wordt gelet op de
bepalingen met betrekking op de notaris en de nieuwe bepalingen worden
toegelicht en uiteengezet.
II. Welke bepalingen zijn gewijzigd ten opzichte van het huidige internationale
erfrecht, en waarom?
Ook bij deze subdeelvraag wordt de vergelijking gemaakt tussen huidige
regelgeving en de Europese Erfrechtverordening. Naast een onderzoek van
de regelgeving wordt hierbij ook literatuur gebruikt ter ondersteuning. Als
vanzelfsprekend wordt de focus gelegd op de bepalingen die betrekking
hebben op het notariaat. Na het lezen van de uitwerking van deze
subdeelvraag is er een beeld gevormd over de gewijzigde bepalingen in de
Erfrechtverordening ten opzichte van de huidige regelgeving.
13
III. Welke bepalingen zijn verwijderd ten opzichte van het huidige internationale
erfrecht, en waarom?
Onderzocht moet worden of er met de komst van de Europese
Erfrechtverordening er ook bepalingen zullen worden verwijderd. Wederom
een vergelijking en onderzoek van de literatuur zal tot een antwoord op deze
vraag leiden.
3. Welke gevolgen heeft de nieuwe regelgeving voor de notarispraktijk?
De uiteenzettingen zoals te vinden in de voorafgaande deelvragen, dienen als
uitgangspunt voor de beschrijving van de gevolgen die er zullen optreden binnen het
kantoor. Om bij deze vragen tot een antwoord te komen moet er behalve de
uitkomsten van de voorgaande deelvragen, gekeken worden naar de gang van zaken
binnen het kantoor.
I. Welke aanpassingen zullen er plaatsvinden in de praktijk van de
(kandidaat-)notaris?
Om bij deze vraag tot een antwoord te komen is het niet voldoende om puur
de tekstuele informatie om te zetten in toekomstbeeld voor de uitvoerende rol
van de notaris. Het zal nodig zijn om de praktijk te bestuderen om een
antwoord te kunnen formuleren.
II. Welke voorbereidingen moet de (kandidaat-)notaris treffen gelet op de
aanpassingen die zullen plaatsvinden in de praktijk?
Deze vraag kan worden beantwoord door de bevindingen uit de vorige vraag
te verwerken tot een realistische manier van voorbereidingen op de komst van
de ErfVo.
1.2.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het huidige Nederlandse internationale erfrecht belicht. De verschillende
wet- en regelgeving die hieraan ten grondslag ligt (Haags Erfrechtverdrag 1989, Haags
Testamentsvormenverdrag 1961 & Boek 10 BW) wordt toegelicht. Per rechtsbron wordt de
inhoud kort samengevat en blijkt de essentie.
Het derde hoofdstuk beschrijft uitvoerig de Europese Erfrechtverordening. In dit hoofdstuk
worden de bepalingen van de ErfVo vergeleken met die van het Haags Erfrechtverdag 1989,
het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 en Boek 10 BW. De nieuwe, gewijzigde en
achterwege gelaten bepalingen worden beschreven en er wordt aangegeven waar de
verschillen liggen tussen de huidige bepalingen en de nieuwe uit de Europese
Erfrechtverordening. Vervolgens komen in hoofdstuk 3 een tal van kanttekeningen aan bod
die door verschillende specialisten en organisaties naar voren zijn gebracht.
In hoofdstuk 4 worden aan de hand van de informatie die verkregen is in hoofdstuk 2 en drie
de gevolgen voor de notaris beschreven.
Ten slotte worden in hoofdstuk 5 conclusies en aanbevelingen gegeven. Dit hoofdstuk geeft
antwoord op de deelvragen en uiteindelijk op de centrale vraag. De aanbevelingen zijn
gericht tot Marks Wachters notarissen en hebben betrekking op de voorbereiding op de
ErfVo.
14
2. Nederlands internationaal erfrecht
Wanneer een persoon komt te overlijden, is bij de vererving en vereffening van zijn
nalatenschap in sommige gevallen naast het Nederlandse erfrecht ook het buitenlandse
erfrecht van toepassing. Onder vererving wordt verstaan het toekennen van de erfgenamen,
onder vereffening wordt verstaan het verdelen en verder afwikkelen van de nalatenschap. Dit
doet zich voor in drie situaties, te weten:
 Wanneer de overleden persoon in Nederland woonachtig was en zijn bezittingen, of
een deel daarvan (bijvoorbeeld een bankrekening of een vakantiehuis), in het
buitenland zijn gelegen.
 Wanneer de overleden persoon een buitenlandse nationaliteit heeft en in Nederland
woont.
 Wanneer de overleden persoon de Nederlandse of een buitenlandse nationaliteit
heeft en bezittingen in Nederland heeft, maar niet in Nederland woont3
.
Ieder land kent zijn eigen regels betreffende het erfrecht. Nederlandse autoriteiten passen de
regels van het Nederlandse internationale privaatrecht toe, ongeacht de nationaliteit van de
erflater4
. In het buitenland zal ook de eigen regelgeving m.b.t. internationaal erfrecht worden
toegepast. Wanneer er bij de afhandeling van een nalatenschap meerdere landen betrokken
zijn, kan het gebeuren dat de verwijzingsregels van deze landen niet eensgezind zijn.
Wanneer daar sprake van is wijzen de verwijzingsregels van de desbetreffende landen niet
hetzelfde rechtsstelsel aan, dit leidt tot tegenstrijdige resultaten5
. Vanwege de vrijheid die in
de loop der jaren aan de burgers van de EU is gegeven, (denk hierbij o.a. een het vrij
verkeer van goederen en personen) nemen de grensoverschrijdende nalatenschappen
gestaag toe. Om de tegenstrijdige resultaten van het erfrecht uit verschillende landen het
hoofd te bieden, zijn een aantal landen samengekomen67
om geharmoniseerde regels te
verwezenlijken.
Het Nederlandse internationale erfrecht is in drie verschillende onderwerpen uiteengezet; de
testamentaire vorm, de vererving en ten slotte de vereffening en afwikkeling. De regels met
betrekking tot de testamentaire vorm zijn te vinden in het Haags Testamentsvormenverdrag
1961 (hierna: HTV) en de regels m.b.t. vererving, vereffening en afwikkeling zijn in Boek 10
Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te vinden. Het Haags Erfrechtverdrag 1989 (hierna: HEV)
regelt puur welk recht van toepassing is op de afwikkeling van nalatenschappen.
Het Nederlandse internationale erfrecht is dus gelegen in verschillende rechtsbronnen. Om
een duidelijk inzicht te krijgen van de hedendaagse regelgeving worden in de komende
paragrafen de drie rechtsbronnen nader toegelicht.
3
‘De notaris en internationaal erfrecht’, brochure Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, Den Haag
2010, p. 5
4
Onder erflater wordt verstaan de persoon die is overleden.
5
‘De notaris en internationaal erfrecht’, brochure Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, Den Haag
2010, p. 6
6
HEV ondertekend door: Argentinië, Luxemburg, Nederland en Zwitserland.
7
HTV ondertekend door: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië,
Japan, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Verenigd Koninkrijk,
Zweden, Zwitserland.
15
2.1 Haags Testamentsvormenverdrag 1961
Het Haags Testamentsvormenverdrag 19618
(hierna: HTV) is een verdrag dat toeziet op het
toepasselijke recht op de bepaling van de vormvereisten voor een testamentaire
beschikking. Aangezien het HTV geldig blijft, ook wanneer de ErfVo van kracht is geworden,
wordt hier volstaan met een globale beschrijving.
2.1.1 Totstandkoming
In 1960 is tijdens de Negende Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal
Privaatrecht het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 opgesteld9
. Het HTV ziet alleen op
de formele geldigheid van de testamentaire beschikking, de vorm10
. Het verdrag is tot stand
gekomen omdat men in de eerste plaats, ter eerbiediging van de wensen van de erflater,
zoveel mogelijk wilde voorkomen dat bij internationale nalatenschappen een testament
wegens vormgebreken ongeldig zou zijn. Daarnaast bestond de mogelijkheid dat het
testament in het ene land wel en in het andere land niet geldig werd geacht, wat zou leiden
tot hinkende rechtsverhoudingen, aldus Knot11
. De strekking van het verdrag kan worden
samengevat met de Latijnse woorden favor testamenti, wat zoveel betekent als dat de
testamentaire beschikkingen zoveel mogelijk erkend dienen te worden wat de vorm betreft.
Het verdrag moet bevorderen dat in veel landen testamenten op dezelfde manier op
geldigheid worden beoordeeld. Op die manier wordt veelal gewaarborgd dat iemand met één
testament over zijn gehele vermogen kan beschikken.
Daarom stelt het verdrag in art. 1 een achttal aanknopingsfactoren voor de geldigheid van
een testament, wanneer het testament aan de vormvoorschriften van één van deze
aanknopingsfactoren voldoet, wordt het geacht geldig te zijn in alle verdragsluitende landen;
 de plaats waar de testateur beschikte;
 de nationaliteit van de testateur op het moment van beschikken;
 de nationaliteit van de testateur op het moment van overlijden;
 de woonplaats van de testateur op het moment van beschikken;
 de woonplaats van de testateur op het moment van overlijden;
 de gewone verblijfplaats van de testateur op het moment van beschikken;
 de gewone verblijfplaats van de testateur op het moment van overlijden;
 voor onroerende zaken: de plaats van hun ligging12
.
Ook de herroeping van een testamentaire beschikking is geldig indien het voldoet aan één
van de bovenstaande aanknopingsfactoren.
2.2 Het Haags Erfrechtverdrag 1989
Sinds 1893 is de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (hierna: HCIP) actief
om wereldwijd afspraken te maken over verschillende onderwerpen van het internationale
privaatrecht13
. Ruim zeventig landen zijn lid van de HCIP en dit aantal groeit nog steeds. In
1988 is de HCIP erin geslaagd een verdrag tot stand te brengen met betrekking tot het
8
Verdrag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen 1961
9
Asser/Vonken 10-II 2012/389
10
Knot 2010, p. 93
11
Knot 2010, p. 94
12
Knot 2010, pag. 95
13
www.rijksoverheid.nl, zoek op: Haagse Conferentie Internationaal Privaatrecht
16
erfrecht, te weten het Haags Erfrechtverdrag 198914
. Het verdrag zou van toepassing zijn op
alle erfenissen die op of na 1 augustus 1989 zouden openvallen. Conform art. 28 HEV
dienen ten minste drie landen het verdrag te ratificeren alvorens het in werking zal treden.
Tot dusver heeft slechts Nederland het verdrag geratificeerd en is het verdrag dus (nog) niet
in werking getreden. Met de komst van de Wet Conflictenrecht Erfopvolging (hierna: WCErf)
is hier voor Nederland verandering in gekomen. Art. 1 WCErf zegt namelijk dat de
bepalingen van het HEV van toepassing zijn op de erfopvolging. Met de inwerkingtreding van
de WCErf in 1996, kregen eveneens de bepaling uit het HEV gelding in Nederland.
De totstandkoming van het HEV stond al lang op de verlanglijst maar de vaststelling ervan
bleek meer obstakels te hebben dan verwacht. Verschillende aspecten werden punt van
discussie waardoor de totstandkoming van het verdrag steeds werd uitgesteld. Belangrijke
punten van discussie waren de traditionele verdeeldheid tussen het nationaliteitsbeginsel en
het domiciliebeginsel, de vraag of er moest worden gekozen voor een splitsingsstelsel of een
eenheidsstelsel en ook of de erflater invloed kan uitoefenen op het toepasselijke recht op de
vererving van zijn nalatenschap.
2.2.1. Nationaliteitsbeginsel vs. domiciliebeginsel
Al lange tijd staan het nationaliteitsbeginsel en het domiciliebeginsel in de wereld van het
personen- en familierecht scherp tegenover elkaar15
. Op het gebied van erfrecht houdt het
nationaliteitsbeginsel in, dat de nationaliteit van de erflater de bepalende factor is voor het
toepasselijke rechtsstelsel. Het domiciliebeginsel gaat uit van de woonplaats van de erflater
voor de bepaling van het toepasselijke recht op zijn nalatenschap.
De voorstanders van het nationaliteitsbeginsel zeggen dat het via dit beginsel het
eenvoudigst is vast te stellen wat het nauwst verbonden recht is wat op de erflater van
toepassing kan zijn. Het nationaliteitsbeginsel stamt al uit de 19e
eeuw16
. Het
nationaliteitsbeginsel was in die tijd een logische keuze, er was nog geen sprake van
personen met meerdere nationaliteiten en emigreren was ook slechts bij uitzondering. Het
land van de nationaliteit van een persoon was daarom ook vrijwel altijd het land waar deze
persoon het nauwst mee verbonden was. Nu, twee eeuwen later, is het nationaliteitsbeginsel
ietwat verouderd maar blijft het evengoed een resolute manier om het toepasselijke recht te
bepalen.
Het domiciliebeginsel (woonplaatsbeginsel) gaat er van uit dat je de nauwste band hebt met
de plaats waar je woonachtig bent en dat om die reden het recht van het land van je
woonplaats als toepasselijk moet worden verklaard. Iemand kan maar één gewone
verblijfplaats hebben en kent daarom niet het probleem zoals we zien bij het
nationaliteitsbeginsel (meerdere nationaliteiten). Om vast te stellen wat de gewone
verblijfplaats is van een persoon, gaat men uit van het résidence habituelle, oftewel; het
centrum van zijn maatschappelijke leven, het centrum van zijn belangen, er bestaat een
nauwe en duurzame band met dit land. Het domiciliebeginsel is halverwege de vorige eeuw
in opkomst gekomen en leek een oplossing voor de gebreken die het nationaliteitsbeginsel
liet zien.
14
Strikwerda 2012, p. 142
15
Strikwerda 2012, p. 73
16
De wettelijke basis voor de nationaliteitsaanknoping vormde het bij de invoering van Boek 10 van
het Burgerlijk Wetboek vervallen verklaarde artikel 6 van de Wet houdende algemeene bepalingen der
wetgeving van het Koningrijk van 15 mei 1829, S. 28
17
In het Haags Erfrechtverdrag is een compromis gemaakt tussen beide beginselen. Het
domiciliebeginsel is het primaire aanknopingspunt, het nationaliteitsbeginsel is het
subsidiaire aanknopingspunt17
. Dit compromis komt tot uiting in art. 3 van het HEV:
Artikel 3:
Lid 1: De erfopvolging wordt beheerst door het recht van de Staat waar de overledene zijn
gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn overlijden, indien hij op dat tijdstip de
nationaliteit van die Staat bezat.
Lid 2: De erfopvolging wordt eveneens beheerst door het recht van de Staat waar de
overledene zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn overlijden, indien hij daar
gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan zijn overlijden
zijn verblijfplaats had. Echter, in uitzonderlijke omstandigheden, indien de overledene op het
tijdstip van zijn overlijden kennelijk nauwere banden had met de Staat waarvan hij op dat
tijdstip de nationaliteit bezat, is het recht van die Staat van toepassing.
Lid 3: Voor het overige wordt de erfopvolging beheerst door het recht van de Staat waarvan
de overledene op het tijdstip van zijn overlijden de nationaliteit bezat, tenzij hij op dat tijdstip
nauwere banden had met een anders Staat, in welk geval het recht van de laatstbedoelde
Staat van toepassing is.
2.2.2 Eenheidsstelsel vs. splitsingsstelsel
Bij de totstandkoming van het HEV was verdeeldheid in mening betreffende de keus tussen
het eenheidsstelsel en het splitsingsstelsel. Het eenheidsstelsel houdt in dat de complete
afwikkeling van de nalatenschap beheerst wordt door één en hetzelfde rechtsstelsel. Dit is
het rechtsstelsel dat van rechtswege de nalatenschap beheerst of het rechtsstelsel waar bij
rechtskeuze (zie hierna) is verkozen. Bij het splitsingsstelsel wordt een onderscheid gemaakt
tussen roerende en onroerende goederen. Invoering van het splitsingsstelsel binnen de EU
wordt niet wenselijk geacht omdat er gezocht wordt naar het recht waar de erflater het
nauwst mee verbonden is, niet het recht waar de goederen het meest mee verbonden zijn18
.
Daarom is er in het HEV gekozen voor de toepassing van het eenheidsstelsel, verwoord in
art. 7 lid 1 HEV.
Er kunnen zich situaties voordoen waarop er toch meerdere rechtsstelsel op de afwikkeling
van de nalatenschap van toepassing zijn. In art. 6 HEV krijgt de erflater de bevoegdheid om
een partiële rechtskeuze19
te doen. Bij zo’n partiële rechtskeuze kiest de erflater bij uiterste
wilsbeschikking voor een gedeelte van zijn nalatenschap een toepasselijk rechtsstelsel. Het
kan dus zo zijn dat op het overige gedeelte van zijn nalatenschap niet hetzelfde rechtsstelsel
van toepassing is. Een andere situatie waarin meerdere rechtsstelsels van toepassing zijn is
de situatie waarin renvoi wordt aanvaard. Een korte toelichting over wat renvoi inhoud is op
zijn plaats.
2.2.2.1 Renvoi
Strikwerda geeft in zijn Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht (2012) een
beschrijving over wat het renvoiprobleem inhoudt.
“Bij het renvoiprobleem gaat het steeds om een conflict tussen onze verwijzingsregel en de
verwijzingsregel van het rechtsstelsel dat wij toepasselijke achten, of anders gezegd, om een
17
Asser/Vonken 10-II 2012/2
18
Reactie Groenboek Erfopvolging en testamenten Ulrik Huber Instituut, Groningen (Nederland),
september 2005
19
Strikwerda 2012, p. 145
18
conflict tussen de verwijzingsregel van de lex fori en een verwijzingsregel van de lex
causae.”
Er is bijvoorbeeld sprake van renvoi wanneer de Nederlandse verwijzingsregels (lex fori) het
Deens recht aanwijzen als toepasselijk recht, en de Deense verwijzingsregels (lex causae)
weer het Nederlands recht aanwijzen als toepasselijk recht20
. Renvoi wordt in het HEV
uitgesloten in art. 17, dit artikel zegt namelijk dat onder recht wordt verstaan het recht wat in
een staat geldt met uitzondering van de verwijzingsregels. Art. 4 vormt echter een
uitzondering op art. 17. Art. 4 geeft het volgende te kennen21
:
Artikel 4:
Indien het ingevolge artikel 3 toepasselijk recht van een niet-Verdragsluitende Staat is, en
indien de verwijzingsregels van die Staat ten aanzien van het geheel of een gedeelte van de
nalatenschap verwijst naar het recht van een ander niet-Verdragsluitende Staat die zijn eigen
recht zou toepassen, is het recht van die andere Staat van toepassing.
Art. 3 van het verdrag omvat de objectieve conflictregel, zo’n objectieve conflictregel wijst het
toepasselijke recht aan. Wanneer er in art. 3 een land wordt aangewezen wat geen
verdragsstaat is (dat is dus elk land behalve Nederland, gelet op het feit dat Nederland als
enige heeft geratificeerd in de nationale wetgeving) en dit aangewezen land verwijst weer
door naar een ander niet-Verdragsluitende staat, dan is conform art. 4 het recht van dat
laatstgenoemde land van toepassing. Bij renvoi is er dus sprake van verwijzen na een
verwijzing22
, dit wordt ook wel aangeduid als doorverwijzing of verderverwijzing.
2.2.3 Rechtskeuze
Wanneer er sprake is van een internationale nalatenschap (de nalatenschap valt onder één
van de drie situaties zoals geschetst aan begin van dit hoofdstuk), dan staat de optie tot een
rechtskeuze open voor de erflater op grond van art. 5 HEV. De rechtskeuze houdt in dat je
bij een verklaring, die wat vorm betreft voldoet aan de eisen van een uiterste wilsbeschikking
(meestal een testament), kiest voor het toepasselijke recht op je nalatenschap. Een keuze
voor het toepasselijke recht kan worden gemaakt tussen de volgende gevallen:
 het recht van de staat van zijn nationaliteit ten tijde van het uitbrengen van de
rechtskeuze;
 het recht van de staat van zijn nationaliteit ten tijde van zijn overlijden;
 het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats ten tijde van het uitbrengen van
de rechtskeuze en
 het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats ten tijde van zijn overlijden.
Deze mogelijkheid tot rechtskeuze wordt de ‘beperkte rechtskeuze’ genoemd. Dit omdat er
maar uit een beperkt aantal rechtsstelsel kan worden gekozen, zie bovenstaande
opsomming.
Tijdens de ontwikkeling van het HEV vroeg men zich af of de mogelijkheid tot het doen van
een rechtskeuze wenselijk was. Het invoeren van de mogelijkheid tot rechtskeuze bleek
wenselijk vanwege het aspect dat de gehele nalatenschap door het gekozen rechtsstelsel
20
Strikwerda 2012, p. 59
21
P. Vlas & F. Ibili, ‘Ontwikkelingen: IPR-erfrecht’, WPNR 2013, p. 766
22
J. Erauw, ‘Renvoi gerenvooieerd’, TRD&I 1995-06, p. 607
19
wordt beheerst. Daarnaast kan de persoon die de rechtskeuze maakt kiezen voor het voor
hem meest wenselijke rechtsstelsel.
2.3 Boek 10 Burgerlijk Wetboek
In 2009 is Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: Boek 10) tot stand gekomen,
vervolgens is Boek 10 op 1 januari 2012 van kracht geworden. Boek 10 is tot stand gekomen
om zo de regels met betrekking tot het conflictenrecht te bundelen, waar ze eerst als
afzonderlijke wetten verspreid waren. Zo is de Wet Conflictenrecht Erfopvolging (hierna:
WCErf) samen met andere, voor deze scriptie niet relevante, wetten samengevoegd in Boek
10. In de komende paragrafen wordt allereerst de WCErf uiteengezet om vervolgens de
vergelijking te maken met het gebundelde Boek 10.
2.3.1 Wet Conflictenrecht Erfopvolging
In het tijdperk vóór de totstandkoming van de WCErf bestonden de regels van internationaal
erfrecht vrijwel geheel uit ongeschreven recht. Vanzelfsprekend was het wenselijk deze
regels in een wet vast te leggen. In art. 1 van de WCErf wordt het Haags Erfrechtverdrag
genoemd en via deze weg opgenomen in het Nederlandse internationale erfrecht. Dit is een
belangrijk artikel omdat het HEV nog niet in werking is getreden maar via deze weg toch zijn
toepassing kent.
De WCErf kent universele werking. Dit betekent dat, ook al is het HEV niet in werking
getreden, de regels die door de WCErf worden aangewezen toch moeten worden toegepast
buiten Nederland omdat het via art. 1 WCErf in de nationale regels is opgenomen. Art.3
WCErf bepaalt welke erfwet van toepassing is wanneer de erflater geen rechtskeuze heeft
gemaakt. Art. 4 WCErf omhelst de terugverwijzing, renvoi, uit het HEV zoals in paragraaf
2.1.2.1 al uiteengezet is. Dit artikel dwingt (veelal) de notaris ertoe om een onderzoek te
doen naar het buitenlandse erfrecht, dit wordt vaak als ingewikkeld ervaren en het blijkt dat
het Notarieel Juridisch Bureau en Internationaal Juridisch Instituut vaak bijstand verlenen23
.
Art. 5 WCErf geeft aan dat de taken en bevoegdheden van een door de erflater aangewezen
vereffenaar, worden beheerst door het Nederlandse recht indien de erflater zijn laatste
gewone verblijfplaats in Nederland had.
2.3.2 Burgerlijk Wetboek
In Boek 10 zijn alle wetten omtrent het conflictenrecht gebundeld. De verschillende titels
behelzen verschillende onderwerpen die grotendeels te maken hebben met het personen- en
familierecht. Er is gekozen voor deze opzet zodat de internationaal privaatrechtelijke regels
worden ondergebracht in de internrechtelijke werkingssfeer waarmee zij verband houden24
.
Titel 12 van Boek 10 betreft het erfrecht, de WCErf is bijna volledig overgenomen in deze
titel. Toch is er een nieuwe bepaling te ontdekken. Art. 10:146 BW geeft regels met
betrekking tot de testeerbevoegdheid van een persoon, een dergelijke bepaling was niet
opgenomen in de WCErf. Het HEV zag niet op de testeerbevoegdheid en een bepaling zoals
in art. 10:146 BW ontbrak binnen het Nederlandse internationale privaatrecht (hierna: IPR).
Art. 10:146 geeft aan dat de testeerbevoegdheid wordt bepaald door het nationale recht van
de testateur. Wanneer iemand beschikt over meerdere nationaliteiten, wordt de
testeerbevoegdheid beheerst door het recht waar de testateur zijn gewone verblijfplaats
heeft, indien hij van die staat ook de nationaliteit bezit.
23
Chr. A.J.F.M Hensen, ‘’Nieuw’ Internationaal Erfrecht’, JBN 1996, Jaargang 6, Aflevering 10, Nr. 80
24
Kamerstukken II 2009/10, 32 137, nr. 3, p. 3
20
Art. 10:149 BW is ook letterlijk overgenomen uit de WCErf. Dit artikel regelt dat de
vereffening van de nalatenschap wordt beheerst door het Nederlandse recht indien de
erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had. De situatie waarin de erflater zijn
laatste verblijfplaats buiten Nederland had, maar toch vermogen had in Nederland is in Boek
10 ongeregeld gebleven. Dat is spijtig aldus Frohn & Ibili25
, in een dergelijke situatie rijst dan
de vraag naar de wijze van vereffening.
Art. 10:151 verwijst voor het toepasselijke recht op de vorm van uiterste wilsbeschikkingen
naar het HTV, zoals deze is besproken in paragraaf 2.2.
25
E.N. Frohn en F. Ibili, ‘Boek 10 BW (IPR) en personen- en familierecht’, FJR 2011, 122, p. 363 e.v.
21
3. Europese Erfrechtverordening
Vanaf 17 augustus 2015 is de Europese Erfrechtverordening van toepassing. Dit betekent
dat de ErfVo van toepassing zal zijn op alle nalatenschappen die op of na 17 augustus 2015
openvallen. De ErfVo maakt een einde aan de erfrechtelijke driedeling naar de testamentaire
vorm, de erfopvolging & de vereffening en de verdeling26
. Deze driedeling bestaat uit het
Haags Testamentsvormenverdrag 1961, het Haags Erfrechtverdrag 1989 en de Nederlandse
bepalingen over het internationaal erfrecht zoals verwerkt in Boek 10 van het Burgerlijk
Wetboek. In de ErfVo komt een groot deel van deze regelgeving samen om zo het
internationale erfrecht op een groot aantal aspecten vanuit één verordening te regelen zodat
het overzichtelijker en eenduidiger wordt binnen de lidstaten.
Om een inzicht te krijgen in de ErfVo zal er eerst aandacht worden besteed aan de
totstandkoming van deze verordening. Daarna worden de bepalingen uit de ErfVo
vergeleken met de huidige regelgeving. De nieuwe, gewijzigde en verwijderde bepalingen
ten opzichte van het huidige internationale erfrecht worden uiteengezet en toegelicht.
3.1 Voorbereiding en totstandkoming
Onvermijdelijk is dat de wetgeving met betrekking tot het grensoverschrijdend erfrecht per
land verschilt. In Europa bestaan rechtsstelsels van zevenentwintig landen die allemaal in
meer of mindere mate van elkaar verschillen. Dit leidt op erfrechtelijk gebied steeds vaker tot
problemen omdat de Europese burger steeds vaker vermogensbestanddelen in
verschillende landen bezitten. Hierdoor komen zij bij het maken van een testament, of hun
nabestaanden met de afwikkeling van de nalatenschap, in aanmerking met verschillende
rechtsstelsel die elkaar doorkruisen.
De conflicten die daardoor ontstonden hebben geleid tot het oprichten van verschillende wet-
en regelgeving zoals in hoofdstuk 2 is besproken. De processen rondom wet- en regelgeving
staan echter nooit stil en zo is er een nieuwe stap gezet in het Europese erfrecht; de
Europese Erfrechtverordening. Overweging 7 bij de ErfVo zegt hier het volgende over:
“De goede werking van de interne markt moet worden vergemakkelijkt door het wegnemen
van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden
ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met
grensoverschrijdende gevolgen. In de Europese justitiële ruimte moeten burgers op
voorhand hun erfopvolging kunnen organiseren. De rechten van erfgenamen en
legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de
nalatenschap moeten daadwerkelijk worden gegarandeerd.”
In 1998 kwam het actieplan over de ‘wijze waarop de bepalingen van het Verdrag van
Amsterdam27
over een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen
worden uitgevoerd’ tot stand28
. Dit actieplan is opgesteld door de Europese Raad in
samenwerking met de Europese Commissie. Vervolgens gaf de Commissie opdracht tot een
onderzoek naar het erfrecht binnen Europa. Het onderzoek werd afgerond in 2002 en leidde
in 2004 tot een conferentie in Brussel wat op zijn beurt weer leidde tot het Groenboek
26
Asser/Vonken 10-II 2012/388
27
Door de komst van het Verdrag van Amsterdam is het terrein waarin het Europees Parlement als
medewetgever kan optreden in belangrijke mate uitgebreid.
28
Lokin 2013, p. 162
22
Erfopvolging en testamenten29
. Een Groenboek is een document wat wordt opgesteld door
de Europese Commissie en waarin de stand van zaken omtrent een bepaald onderwerp
wordt geïnventariseerd en waarin aanbevelingen worden gegeven voor te ontwikkelen
beleid30
. Het Groenboek geeft een aanzet tot advisering omtrent grensoverschrijdende
erfopvolging. Er volgden tientallen reacties van deskundigen op deze publicatie en dat leidde
tot een openbare hoorzitting, georganiseerd door de Europese Commissie waarna er een
commissievoorstel31
werd voorbereid. In 2009 verscheen het definitieve commissievoorstel.
De doelstelling van het commissievoorstel luidt als volgt32
:
“Het voorstel beoogt belemmeringen van het vrije verkeer van personen weg te nemen en
dankzij uniforme IPR regels rechtszekerheid en voorspelbaarheid binnen de Europese
justitiële ruimte te garanderen. EU burgers dienen van te voren hun erfopvolging te kunnen
organiseren en de rechten van betrokkenen bij de erfopvolging dienen op een efficiënte
manier te worden gewaarborgd. Deze doelstellingen kunnen, voor zover het in het bereik van
de Unie ligt, worden bereikt door middel van unificatie van de IPR regels, in het bijzonder de
verwijzingsregels.”
Dit voorstel diende als startdocument voor de vergaderingen van de Raad. Begin 2011
stelde het Europees Parlement wijzigingen ten aanzien van het commissievoorstel voor en
eind 2011 werd een algemeen akkoord van de Raad ten aanzien van de tekst van de
Erfrechtverordening bereikt.
3.2 Nieuwe bepalingen in de Europese Erfrechtverordening
In de ErfVo vinden we een aantal bepalingen terug die nieuw zijn ten opzichte van het
huidige Nederlandse IPR. In de komende paragrafen is een uiteenzetting van deze
bepalingen te vinden. De verhouding tussen de nieuwe bepaling en hoe dit onderwerp in het
Nederlands IPR geregeld is wordt toegelicht. Nieuwe bepalingen behelzen de Europese
erfrechtverklaring en de forum necessitatis.
3.2.1 De Europese erfrechtverklaring
De voor de notaris meest belangrijke en meest interessante vernieuwing binnen de ErfVo is
de Europese erfrechtverklaring. Een dergelijke verklaring bevat conform art. 68 ErfVo o.a.:
 de gegevens van de aanvrager;
 de gegevens van de erflater;
 de gegevens van de rechthebbenden;
 gegevens betreffende de door de erflater gesloten huwelijksovereenkomst/huwelijkse
voorwaarden, of, in voorkomend geval, de door de erflater gesloten overeenkomst in
het kader van een relatievorm waaraan volgens het hierop toepasselijke recht
gevolgen worden verbonden welke vergelijkbaar zijn met die van het huwelijk en
informatie betreffende het huwelijksvermogensstelsel of equivalent vermogensstelsel;
 het op de erfopvolging toepasselijke recht en de gegevens op basis waarvan dat
recht is vastgesteld;
29
Commissie van de Europese gemeenschappen, Groenboek Erfopvolging en testamenten, Brussel
maart 2005
30
www.europa-nu.nl, zoek op: Groenboek, eerste resultaat
31
Een commissievoorstel is een voorstel tot nieuwe wetgeving op initiatief van de commissie. Zie
www.europadecentraal.nl – services – praktijkvragen.
32
Lokin 2013, p. 170
23
 informatie waaruit kan worden opgemaakt of het gaat om erfopvolging krachtens
uiterste wilsbeschikking dan wel erfopvolging bij versterf;
 vermelding voor elke rechthebbende van de aard van de aanvaarding of verwerping
van de nalatenschap;
 het erfdeel dat elke erfgenaam toekomt;
 een lijst met rechten en/of goederen die elke legataris toekomen;
 de beperkingen die op de rechten van de erfgenaam of erfgenamen en in
voorkomend geval, van de legataris of legatarissen rusten volgens het op de
erfopvolging toepasselijke recht dan wel ingevolge de uiterste wilsbeschikking;
 de bevoegdheid van de executeur-testamentair en/of de beheerder van de
nalatenschap, en de beperkingen die op deze bevoegdheid rusten volgens het op de
erfopvolging toepasselijke recht dan wel ingevolge de uiterste wilsbeschikking.
Met de Europese erfrechtverklaring wordt de bevoegdheid aangetoond van de erfgenamen,
legatarissen, executeur-testamentair of beheerders van de nalatenschap. Indien de
nalatenschap internationale aspecten bevat, is er in het huidige internationale erfrecht niets
geregeld met betrekking tot de verklaring van erfrecht. Het DNotI-rapport33
, een rapport in
opdracht van de Europese Commissie uitgevoerd door het Deutches Notarinstitut in
samenwerking met prof. dr. H. Dörner en prof. dr. P. Lagarde, heeft aangewezen dat er veel
problemen worden ondervonden met de bewijskracht van internationale akten, zoals de
verklaring van erfrecht. Bij het inschrijven in openbare registers wordt vaak een binnenlandse
akte vereist. Erfgenamen moeten daarom in elk land waar vermogensbestanddelen van de
erflater liggen een verklaring van erfrecht laten opmaken. Dit is een tijdrovend en kostbaar
proces en het vertraagt het Europese rechtsverkeer34
. Vanwege deze belemmeringen is er
besloten een Europese erfrechtverklaring in te voeren, één verklaring die geldig is in iedere
lidstaat. De Europese erfrechtverklaring wordt op verzoek van de rechthebbenden afgegeven
door de lidstaat waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had. Het wordt voor de
burgers met de komst van de Europese erfrechtverklaring een stuk gemakkelijker hun
rechten in het buitenland aan te tonen.
De Europese erfrechtverklaring komt niet in de plaats van de Nederlandse verklaring van
erfrecht, maar zal naast deze nationale verklaring bestaan. Art. 4:188 BW geeft de inhoud
van een Nederlandse verklaring van erfrecht, te weten:
 een of meer in de verklaring genoemde personen, al dan niet voor bepaalde erfdelen,
erfgenaam zijn of de enige erfgenaam zijn, met vermelding of zij de nalatenschap
reeds hebben aanvaard;
 dat al dan niet aan de echtgenoot van de erflater het vruchtgebruik van een of meer
tot de nalatenschap behorende goederen toekomt;
 dat de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig art. 4:13 BW (wettelijke verdeling),
met vermelding of en tot welk moment de echtgenoot de bevoegdheid toekomt als
bedoeld in art. 4:18 lid 1 BW;
 dat al dan niet het beheer van de nalatenschap aan executeurs, bewindvoerders of
de benoemde effenaars is opgedragen; of
 dat een of meer in de verklaring genoemde personen executeur, bewindvoerder of
vereffenaar zijn.
33
ec.europa.eu – kies Duitsland (de) – zoek op: ‘DNotI Lagarde’
34
Knot 2008, p. 192
24
3.2.2 Forum necessitatis
De forum necessitatis is binnen het internationale erfrecht een nieuw begrip. In art. 11 ErfVo
wordt het als volgt geformuleerd:
“Indien geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van andere bepalingen van deze
verordening bevoegd is, kunnen de gerechten van een lidstaat bij wijze van uitzondering
uitspraak doen over de erfopvolging indien in een derde staat waarmee de zaak nauw
verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of
een procedure daar onmogelijk blijkt.
De zaak moet voldoende nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt
gemaakt.”
Deze bepaling is niet van toepassing op de notaris omdat het betrekking heeft op gerechten,
waar de notaris in deze context niet onder valt, en daarom is deze bepaling niet van specifiek
belang. In het kader van volledigheid is het in dit hoofdstuk opgenomen.
3.3 Gewijzigde bepalingen in de Europese Erfrechtverordening
Vergeleken met de huidige wetgeving die wij kennen rondom het Europese erfrecht, brengt
de ErfVo een aantal bepalingen met zich mee die in grote lijnen wel al bestonden maar op
bepaalde specifieke punten gewijzigd zijn. In de onderstaande paragrafen zijn de gewijzigde
bepalingen uitgewerkt.
3.3.1 Favor testamenti
Wanneer men op zoek gaat naar de betekenis van de woorden ‘favor testamenti’, vindt men
het volgende:
 de geneigdheid om in geval van twijfel omtrent de rechtsgeldigheid van een
testament toch tot de geldigverklaring van dit testament te besluiten, dit om de laatste
wil van de testator te eerbiedigen;
 de geneigdheid om een testament dusdanig te interpreteren dat het uitwerking kan
hebben (testamenta interpretantur potius ut voleant quam ut pereant);
 de geneigdheid de woorden van een testament dermate te interpreteren dat zij in
overeenstemming worden geacht met de wil van de testator (verba secundum
voluntatem testatoris exaudienda sunt)35
.
Favor testamenti betekent dat testamentaire beschikkingen zoveel mogelijk erkend dienen te
worden wat de vorm betreft36
. De wil van de erflater moet zoveel mogelijk worden
geëerbiedigd en een testamentaire beschikking zal daarom zelden ongeldig worden
verklaard vanwege de vorm. Degene die het testament ongeldig wil laten verklaren moet
daarvoor vijf wettelijke bepalingen overwinnen37
.
Dit is verwoord in art. 1 sub a t/m e HTV en art. 27 lid 1 sub a t/m e ErfVo.
35
C. De Koninck, Glossarium van Latijnse en Romeinse rechtstermen, Apeldoorn: MAKLU 1997, p.
175 e.v.
36
Estate Tip Review, afl. 2012-14, 11-04-2012, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag
37
G. van Hecke en K. Lenaerts, Internationaal privaatrecht, Gent: Algemene Practische
Rechtsverzameling 1989
25
Art. 1 sub a t/m e HTV Art. 27 lid 1 sub a t/m e ErfVo
Een testamentaire beschikking is wat de
vorm betreft geldig, indien zij beantwoordt
aan de eisen van het interne recht
a. van de plaats waar de testateur
beschikte, of
b. van een Staat waarvan de testateur
de nationaliteit bezat, hetzij op het
ogenblik waarop hij beschikte, hetzij
op het ogenblik van overlijden, of
c. van een plaats waar de testateur zijn
woonplaats had, hetzij op het
ogenblik waarop hij beschikte, hetzij
op het ogenblik van zijn overlijden, of
d. van de plaats waar de testateur zijn
gewoon verblijf had, hetzij op het
ogenblik waarop hij beschikte, hetzij
op het ogenblik van zijn overlijden, of
e. voor onroerende goederen, van de
plaats van hun ligging.
Een schriftelijke uiterste wilsbeschikking is
naar vorm geldig, indien zij voldoet aan het
recht:
a. van de staat waar bij uiterste wil is
beschikt of de erfovereenkomst is
gesloten, of
b. van de staat waarvan de erflater of
ten minste een van de personen
wiens erfopvolging het voorwerp
uitmaakt van een erfovereenkomst de
nationaliteit bezat, hetzij op het tijdstip
waarop bij uiterste wil is beschikt of
de overeenkomst is gesloten, hetzij
op het tijdstip van overlijden, of
c. van de staat waar de erflater of ten
minste een van de personen wier
erfopvolging het voorwerp uitmaakt
van een erfovereenkomst zijn
woonplaats had, hetzij op het tijdstip
waarop bij uiterste wil is beschikt of
de overeenkomst is gesloten, hetzij
op het tijdstip van overlijden, of
d. van de staat waar de erflater of ten
minste een van de personen wier
erfopvolging het voorwerp uitmaakt
van een erfovereenkomst zijn gewone
verblijfplaats had, hetzij op het tijdstip
waarop bij uiterste wil is beschikt of
de overeenkomst is gesloten, hetzij
op het tijdstip van overlijden, of
e. in het geval van onroerende
goederen, van de staat waar deze
gelegen zijn.
De ErfVo ziet met deze bepaling ook op de erfovereenkomst waar het HTV hier niet op ziet38
.
De definitie van een erfovereenkomst wordt gegeven in art. 3 lid 2 onder b ErfVo en luidt als
volgt:
“(…) een overeenkomst, met inbegrip van een uit wederkerige testamentaire beschikkingen
voortvloeiende overeenkomst, die, met of zonder tegenprestatie, rechten op de toekomstige
nalatenschap of nalatenschappen van een of meer partijen bij de overeenkomst in het leven
roept, wijzigt of doet vervallen.”
In Nederland kennen we geen erfovereenkomst en deze bepaling is dan ook niet erg
relevant voor de Nederlandse notaris. Volledigheidshalve is de wijziging met betrekking tot
de erfovereenkomst opgenomen in deze scriptie.
3.3.1.1 Vormtourisme en de fraus legis
Vormtourisme in de vorm van een nationaliteitswijziging of verplaatsing van de gewone
verblijfplaats kan zinvol zijn om zo te kunnen kiezen voor een gewenste erfwet dan wel om
38
Estate Tip Review, afl. 2012-14, 11-04-2012, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag
26
het verwijzingsresultaat te kunnen beïnvloeden39
. Deze vorm van wetsontduiking is niet
uitgesloten maar wordt beperkt in overweging 52 van de ErfVo:
“ (….) De bevoegde autoriteit die bepaalt of een uiterste wilsbeschikking volgens deze
verordening formeel geldig is, moet het oneigenlijk tot stand brengen van een internationaal
aanknopingspunt met als oogmerk de regel betreffende de formele geldigheid te omzeilen,
buiten beschouwing laten.”
In overweging 26 van de ErfVo is de mogelijkheid tot bestrijding van de zogenaamde fraus
legis in het kader van internationaal privaatrecht opgenomen:
“Niets in deze verordening mag een gerecht beletten om mechanismen voor de bestrijding
van wetsontduiking toe te passen, zoals fraus legis in het kader van internationaal
privaatrecht.”
Het begrip fraus legis is door de Hoge Raad geïntroduceerd en verbiedt misbruik van recht.
Van oorsprong is fraus legis een begrip dat uitsluitend in de fiscale wereld werd gebruikt in
zaken met betrekking tot belastingontduiking. De fraus legis binnen het internationale
erfrecht brengt een aantal vraagtekens met zich mee.
Fraus legis is erg specifiek in de overwegingen van de ErfVo opgenomen, maar het is niet
duidelijk wat de reikwijdte van het begrip binnen het internationaal erfrecht is. Wanneer er
sprake is van een dergelijke fraus legis blijkt niet duidelijk uit de overweging en zorgt voor
een verminderde rechtszekerheid op dat gebied. Geconcludeerd kan worden dat wanneer
een nationaliteitswijziging met rechtskeuze slechts heeft plaatsgevonden om personen met
dwingendrechtelijke erfrechtelijke aanspraken te benadelen, de rechter ruimte heeft in om in
te grijpen in het kader van de fraus legis40
.
Wanneer een persoon met dwingendrechtelijke erfrechtelijke aanspraken vindt dat hij is
benadeeld, ligt in beginsel de bewijslast hiervan bij hem.
3.3.2 Objectieve conflictregeling
De objectieve conflictregeling die het toepasselijke recht op de erfopvolging bepaalt, is met
de komst van de ErfVo licht gewijzigd.
Art. 3 HEV Art. 21 ErfVo
1. De erfopvolging wordt beheerst door
het recht van de Staat waar de
overledene zijn gewone verblijfplaats
had op het tijdstip van zijn overlijden,
indien hij op dat tijdstip de nationaliteit
van die staat bezat.
2. De erfopvolging wordt eveneens
beheerst door het recht van de Staat
waar de overledene zijn gewone
1. Tenzij in deze verordening anders is
bepaald, is op de erfopvolging in haar
geheel het recht van de staat van
toepassing waar de erflater op het
tijdstip van overlijden zijn gewone
verblijfplaats had.
2. Als bij wijze van uitzondering, uit alle
omstandigheden van het geval blijkt
dat de erflater op het tijdstip van
39
F.W.J.M. Schols, Overweging 26: testeer- en keuzevrijheid ordre public en fraus legis, BJu
Tijdschriften, nr. 5, oktober 2012, p. 99
40
F.W.J.M. Schols, Overweging 26: testeer- en keuzevrijheid ordre public en fraus legis, BJu
Tijdschriften, nr. 5, oktober 2012, p. 99
27
verblijfplaats had op het tijdstip van
zijn overlijden, indien hij daar
gedurende een tijdvak van ten minste
vijf jaren onmiddellijk voorafgaande
aan zijn overlijden zijn verblijfplaats
had. Echter, in uitzonderlijke
omstandigheden, indien de
overledene op het tijdstip van zijn
overlijden kennelijk nauwere banden
had met de Staat waarvan hij op dat
tijdstip de nationaliteit bezat, is het
recht van die Staat van toepassing.
overlijden een kennelijk nauwere
band had met een andere staat dan
de staat van welke het recht op grond
van lid 1 van toepassing zou zijn, is
het recht van die andere staat op de
erfopvolging van toepassing.
De tekst van de bepaling is, zoals gelezen kan worden, gewijzigd. Maar wat is er nu
inhoudelijk gewijzigd? Wanneer van beide artikelen lid 1 vergeleken wordt, is daar een
belangrijk verschil te herkennen. Het artikel uit het HEV vereist dat de erflater de nationaliteit
van de gewone verblijfplaats bezit, om conform dat recht te vererven. Het artikel uit de ErfVo
stelt het vereiste van de nationaliteit niet. Art. 3 lid 2 HEV kent een bepaling die niet
terugkomt in de ErfVo, namelijk de eerste volzin van dat lid. De vijfjarentermijn zoals
verwoord in art. 3 lid 2 HEV is in de ErfVo niet meer terug te vinden en dus geen voorwaarde
meer voor de objectieve conflictregeling.
Omdat met de komst van de ErfVo de nationaliteit van de erflater geen vereiste is meer is
voor het vaststellen van het rechtsstelsel wat de erfopvolging moet beheersen, is het
makkelijker dit rechtsstelsel vast te kunnen stellen. Er hoeft slechts gekeken te worden naar
de laatste gewone verblijfplaats van de erflater. Ook de vijfjarentermijn uit lid 2 van art. 3
HEV komt niet terug in art. 21 ErfVo. Via art. 21 ErfVo is het toepasselijke rechtsstelsel
makkelijker vast te stellen dan via art. 3 HEV.
3.3.3 Rechtskeuze
Betreffende de rechtskeuze zijn er een tweetal wijzigingen te vinden in de ErfVo ten opzichte
van art. 5 HEV. Ten eerste is de rechtskeuze in de ErfVo beperkter ten opzichte van de
rechtskeuze uit het HEV. Daarnaast komt de partiële rechtskeuze die we kennen uit het HEV
niet terug in de ErfVo.
3.3.3.1 Beperktere rechtskeuze
Een persoon kan het recht van een bepaalde staat aanwijzen als het recht dat de vererving
van zijn gehele nalatenschap beheerst. De aanwijzing heeft alleen gevolg indien deze
persoon op het tijdstip van de aanwijzing of van zijn overlijden de nationaliteit van die staat
bezit of daar zijn gewone verblijfplaats heeft, aldus art. 5 HEV. Voor de rechtskeuze is het
aan te wijzen recht soepeler dan voor de objectieve conflictregel. Voor de rechtskeuze is het
op grond van art. 5 HEV voldoende als de erflater de nationaliteit van dat land bezat óf daar
zijn gewone verblijfplaats had. Bij de objectieve conflictregel uit art. 3 HEV zijn beiden vereist
voor toepasselijkheid.
Hiertegenover staat een soortgelijke bepaling uit de ErfVo, art. 22 lid 1 betreffende de
rechtskeuze: “Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het
recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van rechtskeuze of op het tijdstip van
overlijden de nationaliteit bezit”. Er kan in de toekomst dus niet meer worden gekozen voor
het recht van de gewone verblijfplaats.
28
3.3.3.2 Partiële rechtskeuze
In het HEV bestaat de mogelijkheid tot het doen van een partiële rechtskeuze. Deze partiële
rechtskeuze is als zodanig geformuleerd in art. 6 HEV:
“Een persoon kan het recht van één of meer Staten aanwijzen als het recht dat de vererving
van bepaalde goederen in zijn nalatenschap beheerst. Deze aanwijzing laat evenwel de
toepassing van de dwingende bepalingen van het ingevolge artikel 3 of artikel 5, eerste lid,
toepasselijke recht onverlet.”
In de ErfVo is een dergelijke bepaling niet teruggevonden. De reden dat deze bepaling in de
ErfVo achterwegen is gelaten ligt in het feit dat de ErfVo zoveel mogelijk de versnippering
van de nalatenschap wil voorkomen41
. Vanuit verschillende hoeken is er vraag naar een
partiële rechtskeuze. Oud-notaris dhr. mr. E. Kwakernaak geeft in zijn artikel in het
Financieel Tijdschrift Vermogen te kennen dat het vanuit estate-planning oogpunt zeer
wenselijk is als de mogelijkheid tot partiële rechtskeuze blijft voortduren. De partiële
rechtskeuze is volgens Kwakernaak bij uitstek de mogelijkheid om de goederenrechtelijke
problemen het hoofd te bieden die kunnen ontstaan bij het toepassen van bijvoorbeeld
Nederlands erfrecht op buitenlands onroerend goed42
. Op grond van art. 21 lid 1 ErfVo is op
de gehele erfopvolging van de erflater het recht van de gewone verblijfplaats op tijdstip van
overlijden van de erflater van toepassing, onroerende zaken vallen ook hieronder.
3.3.4 Art. 10:146 BW vervalt
Waar art. 10:146 BW in 2012 nieuw werd ingevoerd naast de bepalingen die waren
overgenomen uit de WCErf, komt deze bepaling bij inwerkingtreding van de ErfVo te
vervallen. Waar het HEV niet zag op de testeerbevoegdheid, ziet de ErfVo daar wel op. De
bepaling van art. 10:146 is dus met inwerkingtreding van de ErfVo overbodig. Gekeken moet
worden of er nog een afwijking is van de nieuwe bepaling uit de ErfVo ten opzichte van art.
10:146 BW.
Art. 10:146 BW Art. 24 ErfVo
1. In hoeverre een natuurlijke persoon
uiterste wilsbeschikkingen kan
maken, wordt bepaald door zijn
nationale recht.
2. Indien de betrokken persoon de
nationaliteit van meer dan een staat
bezit en hij in een van deze staten
zijn gewone verblijfplaats heeft, geldt
het recht van die staat als zijn
nationale recht. Heeft de betrokken
persoon zijn gewone verblijfplaats
niet in een van deze staten, dan geldt
als zijn nationale recht het recht van
de staat van zijn nationaliteit
waarmee hij, alle omstandigheden in
aanmerking genomen, het nauwst is
verbonden.
1. De toelaatbaarheid en de materiële
geldigheid van een uiterste
wilsbeschikking, niet zijnde een
erfovereenkomst, wordt beheerst
door het recht dat op grond van deze
verordening op de erfopvolging van
toepassing zou zijn geweest, indien
de erflater zou zijn overleden op de
dag waarop de wilsbeschikking is
gemaakt.
2. Niettegenstaande lid 1 kan een
persoon ervoor kiezen dat zijn
uiterste wilsbeschikking, ten aanzien
van de toelaatbaarheid en de
materiële geldigheid, wordt beheerst
door het recht dat hij op grond van
artikel 22 en onder de daarin
bepaalde voorwaarden had kunnen
41
Lokin 2013, p. 215
42
FTV 2011 (7-8) 35 Naschrift bij de reactie van mr. E. Kwakernaak
29
kiezen.
3. Lid 1 is in voorkomend geval van
toepassing op de toewijzing of
herroeping van een uiterste
wilsbeschikking, niet zijnde
erfovereenkomst. In geval van een
rechtskeuze overeenkomstig lid 2
wordt de wijziging of herroeping
beheerst door het gekozen recht.
Art. 24 ErfVo verwijst in lid 1 terug naar art. 21 ErfVo, waar de objectieve conflictregeling is
verwoord. Art. 21 ErfVo geeft in lid 1 aan dat het toepasselijke recht het recht van de staat
waar de persoon zijn gewone verblijfplaats heeft. Lid 2 geeft de uitzondering indien de
persoon een kennelijk nauwere band heeft met een andere staat. Het wezenlijke verschil
tussen art. 10:146 lid 1 BW en art. 24 lid 1 ErfVo zit hem niet zozeer in die specifieke
bepalingen als wel in de bepalingen waar deze naar verwijzen. Art. 10:146 lid 1 BW zegt dat
de regeling omtrent de bekwaamheid van een persoon om een uiterste wilsbeschikking te
maken wordt bepaald door het recht van de nationaliteit van deze persoon. In art. 24 lid 1
ErfVo wordt verwezen naar de objectieve verwijzingsregel, die ruimer is geformuleerd dan
art. 10:146 lid 1 BW.
3.3.5 Eenheidsstelsel
Wanneer we de artikelen omtrent het eenheidsstelsel naast elkaar leggen zullen we zien dat,
hoewel de bepalingen veel op elkaar lijken, er een aantal wijzigingen zijn aangebracht.
Art. 7 HEV Art. 23 ErfVo
1. Behoudens het bepaalde in artikel 6
beheerst het ingevolge de artikel 3 en
5, eerste lid, toepasselijke recht de
vererving van de gehele
nalatenschap, ongeacht waar de
goederen zich bevinden.
2. Dit recht beheerst:
a. de aanwijzing van de
erfgenamen en legatarissen,
de bepaling van de
onderscheidene erfdelen van
deze personen en de
verplichtingen die hun door de
overledene zijn opgelegd,
alsook andere rechten op de
nalatenschap die ontstaan als
gevolg van het overlijden,
daaronder begrepen
toewijzingen uit de
nalatenschap door een
rechterlijke of een andere
autoriteit ten gunste van
personen die de overleden na
stonden;
b. de onterving en de uitsluiting
wegens onwaardigheid;
1. Het krachtens artikel 21 of artikel 22
aangewezen recht beheerst de
vererving van de gehele
nalatenschap.
2. Dit recht geldt in het bijzonder:
a. de gronden voor, het tijdstip
en de plaats van het
openvallen van de
nalatenschap;
b. de aanwijzing van
rechthebbenden, de bepaling
van hun onderscheiden
erfdelen en van de
verplichtingen die hun door de
erflater opgelegd kunnen zijn,
alsook de bepaling van
andere rechten op de
nalatenschap, daaronder
begrepen de erfrechten van
de langstlevende echtgenoot
of partner;
c. de bekwaamheid om te erven;
d. de onterving en de uitsluiting
wegens onwaardigheid;
e. de overgang op en de
overdracht aan de
30
c. de inbreng en de inkorting van
schenkingen en makingen
alsmede de wijze waarop
deze bij de berekening van de
erfdelen worden verwerkt;
d. het beschikbare deel, de
wettelijke erfdelen en ander
beperkingen van de
bevoegdheid om bij uiterste
wil te beschikken;
e. de materiële geldigheid van
testamentaire beschikkingen.
3. Het tweede lid belet niet dat in een
Verdragsluitende Staat het ingevolge
dit Verdrag toepasselijk recht wordt
toegepast op andere onderwerpen
die volgens het recht van die Staat
onder het erfrecht vallen.
erfgenamen en, naar gelang
van het geval de legatarissen
van de goederen, rechten en
verplichtingen die de
nalatenschap vormen, met
inbegrip van de voorwaarden
en de gevolgen van de
aanvaarding of verwerping
van de nalatenschap of van
een legaat;
f. de bevoegdheden van de
erfgenamen, van de
executeurs-testamentair en
van andere beheerders van
de nalatenschap, in het
bijzonder wat betreft de
verkoop van eigendom en het
voldoen van schuldeisers,
onverminderd de
bevoegdheden bedoeld in
artikel 29, lid 2 en lid 3;
g. de aansprakelijkheid voor de
schulden van de
nalatenschap;
h. het beschikbare deel van de
nalatenschap, de wettelijke
erfdelen en ander
beperkingen van de
bevoegdheid om bij uiterste
wil te beschikken, alsmede de
mogelijke vorderingen van
personen die de erflater na
stonden op de nalatenschap
of op de erfgenamen;
i. de verplichting tot inbreng en
inkorting van schenkingen,
voorschotten of legaten bij het
vaststellen van de erfdelen
van de verschillende
rechthebbenden, en
j. de verdeling van de
nalatenschap.
Art. 23 ErfVo ziet op een aantal onderwerpen waar art. 7 HEV niet op ziet. Zo ziet het
eenheidsstelsel uit de ErfVo ook op de bekwaamheid om te erven, de bevoegdheid van de
erfgenamen en de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap. Dit betekent dat
er slechts één rechtsstelsel hoeft te worden vastgesteld voor al deze onderdelen tezamen in
plaats van voor elk onderdeel apart. Het eenheidsstelsel zorgt zo voor nog meer efficiëntie
en zekerheid.
3.3.6 Gewijzigde rechtsmachtbepaling
Wanneer er in de Boek 10 BW gesproken wordt van ‘gerecht’ dan wordt hier niet de notaris
mee bedoeld. In de ErfVo is dit echter anders, zo legt overweging 20 bij de ErfVo uit:
31
“(…) Voor de toepassing van deze verordening dient derhalve aan de term ‘gerecht’ een
brede betekenis te worden gegeven om niet alleen gerechten in de wekelijk betekenis van
het woord te dekken maar ook notarissen, en griffies in sommige lidstaten die in bepaalde
erfrechtzaken net zoals gerechte gerechtelijke taken uitvoeren, en ook notarissen en
juridische beroepsbeoefenaren in sommige lidstaten, die in bepaalde erfkwesties
gerechtelijke taken vervullen krachtens een door een gerecht gegeven volmacht.”
Momenteel wordt de bevoegdheid van de notaris nog geregeld door het nationale recht de
lex magistratus. Wanneer de ErfVo van toepassing is zal de bevoegdheid worden bepaald
door art. 4 van de ErfVo:
“De gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone
verblijfplaats had, zijn bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel.”
Waar momenteel de bevoegdheid van de notaris wordt beheerst door het recht van de
nationaliteit van de erflater, zal het vanaf 17 augustus 2015 worden aangewezen door de
ErfVo en is de notaris van de gewone verblijfplaats van de erflater bevoegd43
.
3.4 Achterwege gelaten bepalingen
De nieuwe verordening brengt niet alleen nieuwe en gewijzigde bepalingen met zich mee,
maar er worden ook bepalingen achterwege gelaten. Bepalingen die het huidige Europese
erfrecht wel kent, maar waar in de toekomst niets meer over terug te vinden zal zijn.
3.4.1 Näherberechtigung
Het fenomeen van de Näherberechtigung is verwoord in art 10:147 lid 1 BW en is als volgt te
schetsen:
“De benadeling als gevolg van het feit dat op een buiten Nederland gelegen goed
erfrechtregels worden toegepast die daartoe door plaatselijke regels van internationaal
privaatrecht zijn aangewezen44
.”
In het voorgaande geval is het recht van Staat B sterker en ‘overwint’ het recht van Staat A.
Deze Näherberechtigung (aanknopingsovermacht) kan tot onduidelijkheid leiden over
bijvoorbeeld welk gerecht bevoegd is. Bovendien is er bij Näherberechtigung vaak sprake
van benadeling van een bepaalde erfgenaam die in het buitenland andere rechten geniet
dan in Nederland.
De ErfVo heeft als doel om complexe problemen zoals de Näherberechtigung uit de wereld
te helpen. Juist omdat met de inwerkingtreding van de ErfVo alle lidstaten in hun IPR de
conflictregels van ErfVo gaan toepassen en daarin van het eenheidsstelsel wordt uitgegaan,
zal het probleem van de Näherberechtigung zich haast niet meer voordoen45
.
43
J.G. Knot, ‘Europees internationaal erfrecht op komst: het voorstel voor een Europese
Erfrechtverordening nader belicht’, NIPR 2010-1, p. 8.
44
J.G. Knot, ‘Boek 10 BW (IPR): Titel 12 Erfrecht – Art. 145 tot en met 152’, WPNR 2010, p. 553
45
P. Vlas & F. Ibili, ‘Ontwikkelingen: IPR-erfrecht, WPNR 2013, p. 770
32
Aanknopingsovermacht kan bij internationale nalatenschappen toch nog een rol blijven
spelen, prof. mr. P. Vlas (hoogleraar internationaal privaatrecht Vrije Universiteit) en mr. F.
Ibili (Gerechtsauditeur bij de Hoge Raad der Nederlanden) geven een voorbeeld46
:
“Op basis van de verordening wordt de erfopvolging beheerst door Nederlands recht. De
nalatenschap omvat onder meer een in Brazilië gelegen onroerende zaak dat volgens
Braziliaans IPR vererft volgens de wet van de ligging (lex rai sitae). Gesteld dat volgens
Nederlands recht A en B erfgenaam zouden zijn en naar Braziliaans recht uitsluitend B.
Bestaat er voor A een mogelijkheid tot verrekening?”
Indien er door een situatie zoals hierboven beschreven een persoon benadeeld wordt ten
opzichte van een ander, kan het zo zijn dat de benadeelde verrekening kan vorderen. De
verrekening wordt momenteel geregeld in art. 10:147 lid 2 BW:
“De benadeelde gerechtigde kan echter vorderen dat ter gelegenheid van de vereffening van
de nalatenschap tussen hem en de bevoordeelde gerechtigde een verrekening plaatsvindt
tot ten hoogste het ondervonden nadeel. Verrekening is uitsluitend mogelijk met betrekking
tot goederen van de nalatenschap dan wel door vermindering van een last.”
De ErfVo regelt niets met betrekking tot verrekening. Wanneer er sprake is van verrekening
omdat een situatie zoals is beschreven in het laatste tekstkader van paragraaf 3.4.2 zich
voordoet, blijven wat betreft de verrekening de regels gelden zoals gegeven in Boek 10 BW.
3.4.2 Onderscheid vererving enerzijds en afwikkeling anderzijds
Het onderscheid dat we kennen tussen de bepalingen omtrent vererving in het HEV en de
bepalingen omtrent de vereffening en afwikkeling in Boek 10 BW, komt te vervallen met de
komst van de ErfVo omdat deze drie onderwerpen allemaal samen in de ErfVo zijn
opgenomen. Het onderscheid wat hierin wordt gemaakt, zorgt in de huidige wet- en
regelgeving voor extra werk. Het toepasselijke recht moet namelijk per onderdeel worden
bepaald. Het kan zo zijn dat voor de vererving een ander rechtsstelsel van toepassing is dan
op de afwikkeling. Er moet per onderdeel onderzocht worden welk rechtsstelsel van
toepassing is, wat tijd kost. Wanneer het onderscheid is vervallen met de inwerkingtreding
van de ErfVo, kan op dit gebied efficiënter worden gewerkt.
3.5 Kanttekeningen
Naar aanleiding van de publicatie van de ErfVo zijn er uit verschillende hoeken reacties
gekomen. Over het algemeen zijn alle reacties vol lof, maar enkele kanttekeningen kunnen
niet ontbreken. In de onderstaande paragrafen zal kort aandacht worden besteed aan de
kanttekeningen die zijn gemaakt door de KNB en anderen.
3.5.1 KNB
De KNB brengt op haar website een duidelijke mening naar voren. De ErfVo wordt met open
armen ontvangen en is een welkome vernieuwing in het Europese IPR. Het enthousiasme is
groot maar het KNB heeft ook zo haar kanttekeningen. De vier meest opvallende
kanttekeningen worden hieronder toegelicht.
46
P. Vlas & F. Ibili, ‘Ontwikkelingen: IPR-erfrecht, WPNR 2013, p. 770
33
3.5.1.1 Rechtskeuze
De nieuwe vorm van rechtskeuze zoals te vinden is in art. 22 ErfVo kent twee kanten. Waar
de erflater momenteel bij zijn rechtskeuze kan kiezen uit het land van zijn nationaliteit óf het
land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, is de rechtskeuze onder de ErfVo minder ruim.
Onder de ErfVo kan slechts gekozen worden uit het recht van het land waarvan de persoon
de nationaliteit bezit. Dit sluit voor de rechtskeuze het begrip ‘gewone verblijfplaats’ uit
waardoor de rechtskeuze makkelijker kan worden toegewezen, er hoeft niet meer gekeken te
worden of de rechtskeuze voldoet aan de eisen voor de ‘gewone verblijfplaats’. De
vernieuwde rechtskeuze is ook op de afwikkeling van toepassing.
3.5.1.2 Toepassen buitenlands recht
Tijdens het seminar ‘Internationaal Erfrecht’ dat op 2 juli 2013 in Rotterdam werd gegeven
sprak hoogleraar aan de Universiteit Leiden en notaris T. Mellema over haar bevindingen
betreffende de ErfVo. In haar bijdrage kwam naar voren dat ze verwacht dat de Nederlandse
notaris buitenlands erfrecht zal moeten toepassen in het kader van de afwikkeling van de
nalatenschap47
. Bijvoorbeeld bij het opstellen van de Europese erfrechtverklaring moet het
buitenlands erfrecht worden meegenomen, zo blijkt uit de inhoud van verklaring zoals is
beschreven in art. 68 ErfVo. De erfrechtverklaring wordt op grond van art. 64 ErfVo
afgegeven in de lidstaat van wie de gerechten op grond van art. 4, art. 7, art. 10 of art. 11
bevoegd zijn. Dit zijn respectievelijk de lidstaten van de gewone verblijfplaats, rechtskeuze,
subsidiaire bevoegdheid indien de gewone verblijfplaats niet in een lidstaat was en tot slot de
forum necessitatis.
Er kan een situatie optreden waarbij de lidstaat die de verklaring afgeeft, niet de lidstaat is
van het toepasselijke rechtsstelsel. Stel dat de erfrechtverklaring op grond van art. 64 jo. art.
4 ErfVo moet worden afgegeven door een Nederlandse notaris omdat de erflater in
Nederland zijn gewone verblijfplaats had, maar uit alle omstandigheden van het geval blijkt
dat hij nauwere banden had met Frankrijk dan met Nederland, dan is het recht van Frankrijk
van toepassing op grond van art. 21 lid 2 ErfVo. In een dergelijke situatie wordt de
Nederlandse notaris geacht het Franse erfrecht toe te passen bij het opstellen van de
erfrechtverklaring.
3.5.1.3 Opheffen Haags Erfrechtverdrag
De KNB spreekt zich uit over de mogelijkheid om het HEV op te heffen. De KNB is van
mening dat het HEV opgeheven kan worden omdat art. 10:145 nu nog verwijst naar het HEV
maar in de toekomst zal gaan verwijzen naar de ErfVo.
Opheffing is echter waarschijnlijk niet nodig. Aangekondigd is dat art. 10:145 BW vanaf 17
augustus 2015 zal verwijzen naar de ErfVo en niet meer naar het HEV. Gezien het HEV
nooit in werking is getreden en zijn werking kende via art. 10:145 BW, kent het na wijziging
van dit artikel geen werking meer. Het HEV zou via een nieuw artikel opnieuw
geïncorporeerd kunnen worden in de Nederlandse wetgeving.
Het HEV heeft als voorbeeld gediend voor de ErfVo en de inhoud van de ErfVo lijkt dan ook
op veel punten op het HEV. Het HEV is niet succesvol gebleken en daarmee is een groot
deel van de ErfVo in wijze een verbeterde versie van het HEV. Een nieuw artikel om het HEV
opnieuw te incorporeren ligt daarom ook niet in de lijn der verwachtingen.
47
www.advocatie.nl, zoek op: ‘Nieuwe taak notaris’, eerste resultaat.
34
3.5.1.4 Termijn kantonrechter
Er kan door een ieder die een erfrechtverklaring kan aanvragen of rechtmatig belang kan
aantonen bezwaar worden gemaakt tegen een besluit van de autoriteit van afgifte. Wanneer
uit het bezwaar blijkt dat de afgegeven erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid
overeenstemt, zal de bevoegde autoriteit de verklaring corrigeren, wijzigen of intrekken.
Voorgaande blijkt uit art. 72 lid 1 en 2 ErfVo. Uit de brief die de KNB heeft gericht aan
staatssecretaris Teeven blijkt dat in de het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet Verordening
Erfrecht in art. 9 lid 2 en 3 een termijn wordt gegeven voor deze correctie, wijziging of
intrekking. De KNB vraagt zich af hoe hard de opgenomen termijn is die de Nederlandse
kantonrechter stelt waarbinnen de notaris een nieuwe/gecorrigeerde verklaring zal geven. De
KNB is van mening dat er in plaats van een harde termijn beter van een ‘redelijke termijn’
gesproken kan worden. Dit omdat de mogelijkheid bestaat dat de notaris nader onderzoek
moet doen naar de aanwezigheid van erfgenamen en op die manier makkelijk de termijn kan
overschrijden, zeker wanneer de notaris bij dit onderzoek afhankelijk is van derden.
Wanneer men gaat zoeken naar deze termijn in de ErfVo zal men deze niet vinden. Een
dergelijke bepaling is niet opgenomen in de definitieve ErfVo. Het lijkt erop dat naar
aanleiding van de kanttekening van de KNB deze termijnen die door de kantonrechter
zouden worden gesteld, verwijderd zijn uit de verordening.
3.5.2 Overige kanttekeningen
Naast de KNB zijn er door verschillende specialisten kanttekeningen geplaats bij de ErfVo.
Zo schrijft mr. dr. P.A.M. (Pia) Lokin haar proefschrift over de grensoverschrijdende
erfopvolging. Lokin stelt dat er drie conflictrechtelijke waarden aan de Europese erfrechtelijke
verwijzingssysteem ten grondslag liggen, voorspelbaarheid, rechtszekerheid en
beslissingsharmonie. Aan de hand van deze drie waarden wordt het verwijzingssysteem
beoordeeld. Ook dr. I. (Ian) Curry-Sumner heeft zich verdiept in de ErfVo en kwam met een
artikel in Juridische Berichten voor het Notariaat over dit nieuwe ‘Europese kindje’.
3.5.2.1 Renvoi-regeling verduidelijken
Lokin doet in een artikel48
in het WPNR aanbevelingen met betrekking tot de ErfVo. Eén van
de belangrijkste aanbevelingen is het verduidelijken van de renvoi-regeling.
De renvoi-regeling is in de ErfVo als volgt geformuleerd:
Art. 34 ErfVo
In de gevallen waarin deze verordening de toepassing van het recht van een derde staat
voorschrijft, wordt hieronder verstaan de in die staat geldende rechtsregels, daaronder
begrepen de regels van het internationaal privaatrecht die voorzien in terugverwijzing naar:
a. het recht van een lidstaat, of
b. het recht van een andere derde staat die zijn eigen recht zou toepassen.
Terugverwijzing is uitgesloten in de gevallen bedoeld in artikel 21, lid 2, artikel 22, artikel 27,
artikel 28, onder b), en artikel 30.
Lokin geeft in het artikel aan dat deze verduidelijking gewenst is vanwege de
voorspelbaarheid.
48
P.A.M. Lokin, ‘Proefschrift’, WPNR 2013, p. 798-800
35
Lokin stelt dat het voor de eenheid van de nalatenschap beter is de renvoi-regeling in zijn
geheel uit te sluiten. Wanneer dit geen optie blijkt te zijn, moet naar haar mening het
systeem zo consistent mogelijk zijn en dient de uitzondering op de objectieve hoofdregel,
neergelegd in art. 21 lid 1 ErfVo, niet te worden uitgesloten van renvoi.
Op drie punten stelt Lokin dat de renvoi-regeling niet voldoet aan de eis van de
voorspelbaarheid. Het betreft de volgende punten:
 verduidelijking is wenselijk ten aanzien van de aanvaarding van een gedeeltelijke
en/of gehele terug- dan wel doorverwijzing;
 er dient helderheid te komen ten aanzien van de vraag of een terug- dan wel
doorverwijzing slechts betreffende de gehele erfopvolging wordt aanvaard of tevens
betreffende de verering of betreffende de afwikkeling;
 verduidelijking is wenselijk ten aanzien van de vraag of subjectieve én objectieve
verwijzingsregels of slechts objectieve verwijzingsregels van een derde staat in acht
moeten worden genomen.
De bepalingen zijn niet duidelijk genoeg geformuleerd en een heldere uitleg in de toelichting
ontbreekt zodanig dat de verschillende landen er geen eenduidige betekenis aan kunnen
geven, hetgeen vereist is willen alle landen de verordening uniform kunnen toepassen.
Omdat renvoi in bepaalde gevallen wordt aanvaard, zorgt dit voor een mindere
rechtszekerheid. Er kan namelijk niet volledig worden vertrouwd op de objectieve
conflictregel van art. 21 ErfVo omdat deze regel wordt uitgesloten van renvoi49
.
3.5.2.2 Verrekening
Lokin schrijft over de Näherberechtigung dat het de rechtszekerheid ten goede zou komen
als het Europese verwijzingsresultaat, de uitkomst van de toepassing van de
verwijzingsregels, door middel van een regeling omtrent verrekening wordt beschermd50
.
Wanneer door middel van Näherberechtigung buitenlands recht wordt toegepast, zou het de
rechtszekerheid ten goede komen wanneer erfgenamen kunnen rekenen op een regeling
omtrent verrekening.
Verrekening is mogelijk ten opzichte van degene die zonder verrekening na verdeling van de
nalatenschap door aanknopingsovermacht (Näherberechtigung) is benadeeld. Een dergelijke
regeling omtrent de verrekening is echter niet in de ErfVo opgenomen.
3.5.2.3 Onderhoudsverplichtingen die ontstaan door overlijden
Door overlijden kunnen er onderhoudsverplichtingen ontstaan, de vraag rijst of deze
onderhoudsverplichtingen onder de werkingssfeer van de ErfVo vallen. Art. 1 lid 2 aanhef en
onder e ErfVo luidt als volgt “De verordening is niet van toepassing op andere
onderhoudsverplichtingen dan die welke ontstaan als gevolg van overlijden.”
Duidelijk is dat onderhoudsverplichtingen die niet ontstaan als gevolg van overlijden, niet
onder de ErfVo vallen. Maar onder welke IPR-regels vallen de onderhoudsverplichtingen die
wel ontstaan door overlijden? Dit is een vraag die onbeantwoord blijft. Momenteel worden de
onderhoudsverplichtingen voor een groot deel geregeld door de Alimentatieverordening51
.
49
Lokin 2013, p. 228
50
Lokin 2013, p. 222
51
Zie hierover: P. Vlas, ‘Alimentatie uit Brussel met een Haags randje’, WPNR 2009, 6794
36
Een spiegelbeeldbepaling van art. 1 lid 2 sub e ErfVo ontbreekt echter, waardoor de
werkingssfeer van de ErfVo niet duidelijk is met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen
die ontstaan door overlijden52
.
52
I. Curry-Sumner, ‘Een nieuw Europees kindje… De Europese Erfrecht Verordening’, JBN 2013,
Jaargang 23, Afl. 4, nr. 19, p. 3
37
4. Aandachtspunten voor de notarispraktijk
De inwerkingtreding van de ErfVo brengt voor de notaris gevolgen met zich mee. De notaris
zal moeten anticiperen op de vernieuwde wet- en regelgeving. Belangrijke wijzigingen van de
regelgeving zijn in het voorafgaande hoofdstuk besproken. In dit hoofdstuk worden de
aandachtspunten betreffende de ErfVo voor het notariaat uiteengezet.
Marks Wachters notarissen krijgt gemiddeld zes keer per jaar te maken met de wet- en
regelgeving betreffende het internationale erfrecht. Moeilijkheden worden ervaren bij het
bepalen hoe buitenlands IPR het toepasselijke rechtsstelsel bepaald en volgend daarop het
bepalen van het toepasselijke rechtsstelsel in het specifieke geval.
4.1 De Europese erfrechtverklaring
De meest opvallende wijziging, en daarmee ook het meest interessante gevolg, dat de ErfVo
met zich meebrengt is de invoering van de Europese erfrechtverklaring. Vanaf 17 augustus
2015 zullen de Nederlandse notarissen er een bevoegdheid en taak bij hebben, namelijk het
opmaken en afgeven van een Europese erfrechtverklaring. Een soortgelijke taak bevind zich
al in het takenpakket van de notaris, namelijk het afgeven van de Nederlandse verklaring van
erfrecht.
De Europese erfrechtverklaring is in alle lidstaten geldig, er hoeft niet zoals voorheen een
aparte procedure worden gevolgd in het buitenland. Op grond van art. 64 sub a ErfVo is de
notaris in Nederland bevoegd om een Europese erfrechtverklaring af te geven. Art. 64 sub a
ErfVo verwijst namelijk naar art. 3 lid 2 ErfVo waarin wordt aangegeven dat onder het begrip
‘gerecht’ valt een juridische beroepsbeoefenaar met bevoegdheid in een erfrechtzaak.
Het Burgerlijk Wetboek is in art. 4:188 vrij kort over de inhoud van de Nederlandse verklaring
van erfrecht. In art. 4:188 BW worden vijf feiten vermeld die een verklaring van erfrecht kan
bevatten, minstens één van deze feiten moet zijn opgenomen in de verklaring van erfrecht.
Het artikel vermeldt verder dat er bij AMvB nadere regels m.b.t. de verklaring van erfrecht
kunnen worden vastgesteld. Een dergelijke AMvB is echter niet vastgesteld. Verdere
vormvoorschriften voor de verklaring van erfrecht zijn niet geformuleerd.
De inhoudelijke vereisten voor de Europese erfrechtverklaring zijn uitgebreid beschreven in
art. 68 ErfVo. In dit artikel staat in sub a t/m o nauwkeurig beschreven welke gegevens de
erfrechtverklaring moet bevatten voor zover deze gegevens nodig zijn voor het specifieke
geval. Naast algemene gegevens zoals naam en adres van autoriteit van afgifte,
referentienummer en de gegevens van gesloten overeenkomsten zoals een
huwelijksovereenkomst (sub a t/m h) zijn er specifieke gegevens omschreven die de
erfrechtverklaring (indien van toepassing) moet bevatten (sub i t/m o).
4.1.1 Vergelijking met verklaring van erfrecht
Bij Marks Wachters notarissen worden momenteel drie versies van de verklaring van erfrecht
afgegeven. Die versies zijn als volgt te onderscheiden:
Scriptie Stephanie de Laat
Scriptie Stephanie de Laat
Scriptie Stephanie de Laat
Scriptie Stephanie de Laat
Scriptie Stephanie de Laat
Scriptie Stephanie de Laat
Scriptie Stephanie de Laat
Scriptie Stephanie de Laat
Scriptie Stephanie de Laat
Scriptie Stephanie de Laat

More Related Content

Similar to Scriptie Stephanie de Laat

Vr A 1574 0269 2010 007 001 002
Vr A 1574 0269 2010 007 001 002Vr A 1574 0269 2010 007 001 002
Vr A 1574 0269 2010 007 001 002loeswijnen
 
Liberalen willen verzekeraar laten betalen bij doodstraf
Liberalen willen verzekeraar laten betalen bij doodstrafLiberalen willen verzekeraar laten betalen bij doodstraf
Liberalen willen verzekeraar laten betalen bij doodstrafThierry Debels
 
Toekomst van de bescherming van de sociale rechten in Europa - Document van B...
Toekomst van de bescherming van de sociale rechten in Europa - Document van B...Toekomst van de bescherming van de sociale rechten in Europa - Document van B...
Toekomst van de bescherming van de sociale rechten in Europa - Document van B...FPS Social Security
 
Document van Brussel_presentatie_ Toekomst sociale rechten
Document van Brussel_presentatie_ Toekomst sociale rechtenDocument van Brussel_presentatie_ Toekomst sociale rechten
Document van Brussel_presentatie_ Toekomst sociale rechtenManuel PAOLILLO
 
AJV-Nieuwsbrief-no-1-2011
AJV-Nieuwsbrief-no-1-2011AJV-Nieuwsbrief-no-1-2011
AJV-Nieuwsbrief-no-1-2011Donna Maduro
 
Dispuut met KBC naar Cassatie
Dispuut met KBC naar CassatieDispuut met KBC naar Cassatie
Dispuut met KBC naar CassatieThierry Debels
 

Similar to Scriptie Stephanie de Laat (6)

Vr A 1574 0269 2010 007 001 002
Vr A 1574 0269 2010 007 001 002Vr A 1574 0269 2010 007 001 002
Vr A 1574 0269 2010 007 001 002
 
Liberalen willen verzekeraar laten betalen bij doodstraf
Liberalen willen verzekeraar laten betalen bij doodstrafLiberalen willen verzekeraar laten betalen bij doodstraf
Liberalen willen verzekeraar laten betalen bij doodstraf
 
Toekomst van de bescherming van de sociale rechten in Europa - Document van B...
Toekomst van de bescherming van de sociale rechten in Europa - Document van B...Toekomst van de bescherming van de sociale rechten in Europa - Document van B...
Toekomst van de bescherming van de sociale rechten in Europa - Document van B...
 
Document van Brussel_presentatie_ Toekomst sociale rechten
Document van Brussel_presentatie_ Toekomst sociale rechtenDocument van Brussel_presentatie_ Toekomst sociale rechten
Document van Brussel_presentatie_ Toekomst sociale rechten
 
AJV-Nieuwsbrief-no-1-2011
AJV-Nieuwsbrief-no-1-2011AJV-Nieuwsbrief-no-1-2011
AJV-Nieuwsbrief-no-1-2011
 
Dispuut met KBC naar Cassatie
Dispuut met KBC naar CassatieDispuut met KBC naar Cassatie
Dispuut met KBC naar Cassatie
 

Scriptie Stephanie de Laat

  • 1. Bachelorscriptie HBO-Rechten Met de notaris de grens over - Een onderzoek naar de gevolgen van de Europese Erfrechtverordening- Stephanie de Laat Marks Wachters notarissen januari 2014
  • 2. Bachelorscripite HBO-Rechten Met de notaris de grens over - Een onderzoek naar de gevolgen van de Europese Erfrechtverordening - Eindhoven, januari 2014 Juridische Hogeschool Avans-Fontys te Tilburg Student Stephanie de Laat 2035454 Afstudeerorganisatie Marks Wachters notarissen te Eindhoven Afstudeermentor: dhr. mr. R.H.J. (Raymond) van de Wouw Afstudeerperiode 2 september 2013 – 6 januari 2014 Afstudeerdocenten Eerste docent: mevr. mr. M.E.R. (Maud) van Remortel Tweede docent: mevr. mr. dr. S.A.D.D. (Suzanne) de Rooij
  • 3. Voorwoord Vanaf de allereerste dag op het hbo besef je dat alles wat je doet op dat moment, elke beslissing die je maakt in je studieloopbaan uiteindelijk maar naar één ding leidt: afstuderen. Het moment is bijna daar en er is nogal wat aan vooraf gegaan. Allereerst vier mooie jaren op de Juridische Hogeschool. Een kleinschalige, gezellige hogeschool waar ik niet alleen mijn studie zou gaan volgen, ik zou er nieuwe vrienden vinden, mezelf verder ontwikkelen en het uiteindelijk gaan missen. De afstudeerperiode begint met een stage, waar ik dhr. mr. R.H.J. (Raymond) van de Wouw hartelijk voor wil danken. Hij bood me de kans deze stage te volgen bij Marks Wachters notarissen, ik kijk met veel plezier terug op deze periode. Het kiezen van een afstudeeronderwerp was niet gemakkelijk. Uiteindelijk heb ik gekozen voor het internationale privaatrecht, erfrecht om precies te zijn. Een onderwerp wat tijdens mijn studie niet aan bod is gekomen en daarom erg uitdagend en interessant voor mij is gebleken. Het schrijven van een afstudeerscriptie gaat niet zonder horten of stoten. Gelukkig kon ik bij mijn eerste afstudeerdocent mevr. mr. M.E.R. (Maud) van Remortel terecht voor de nodige feedback. Ook mijn tweede afstudeerdocent mevr. mr. dr. S.A.D.D. (Suzanne) de Rooij heeft mij, in afwezigheid van mevrouw Van Remortel kunnen bijstaan in het ontwikkelingsproces van mijn onderzoeksformulering. Hierdoor heb ik enkele nieuwe inzichten gedaan en mijn scriptie kunnen voltooien tot het document wat nu voor u ligt. Ik wens u veel leesplezier. Stephanie de Laat Eindhoven, januari 2014
  • 4. Lijst van afkortingen AMvB Algemene Maatregel van Bestuur art. artikel BW Burgerlijk Wetboek DNotI Deutches Notar Insitut dr. doctor ErfVo Europese Erfrechtverordening EU Europese Unie HCIP Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht HEV Haags Erfrechtverdrag HTV Haags Testamentsvormenverdrag IPR Internationaal Privaatrecht jo. juncto KNB Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie m.b.t. met betrekking tot mr. Meester in de rechten o.a. onder andere prof. professor t/m tot en met WCErf Wet Conflictenrecht Erfopvolging WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie
  • 5. Samenvatting Op 27 juli 2012 is de Europese Erfrechtverordening gepubliceerd in het publicatieblad van de Europese Unie. Vanaf 17 augustus 2015 zullen deze bepalingen gaan gelden voor de lidstaten. Er is de lidstaten een periode van ruim drie jaar geboden om zich voor te bereiden op deze wijziging betreffende het internationale erfrecht. Momenteel bestaat er een driedeling in het Nederlandse internationale rechtssysteem met betrekking tot het erfrecht, te weten het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 dat ziet op de vorm van testamentaire beschikkingen, het Haags Erfrechtverdrag 1989 dat ziet op de vererving en tot slot Boek 10 BW dat ziet op de vereffening en afwikkeling van de nalatenschap. Voor de afhandeling van een grensoverschrijdende nalatenschap moeten vaak alle drie die bronnen worden geraadpleegd. Het Haags Erfrechtverdrag is nooit in werking getreden omdat het niet maar door één land is geratificeerd terwijl het verdrag drie ratificaties vereist voor inwerkingtreding. In Nederland zijn de bepalingen van dit verdrag toch geldig via de verwijzing naar dit verdrag in art. 10:145 lid 1 BW. De Europese Erfrechtverordening heeft als doel om de internationale vererving te vereenvoudigen. De Europese Erfrechtverordening brengt een aantal veranderingen met zich mee ten opzichte van de huidige regels. Het bevat nieuwe bepalingen, er zijn bepalingen gewijzigd en er zijn ook bepalingen achterwege gebleven. De meest belangrijke en nieuwe bepaling in de ErfVo is de Europese erfrechtverklaring. Hiermee wordt het voor de erfgenamen een stuk gemakkelijker om hun rechten met betrekking tot de nalatenschap in het buitenland aan te tonen. Een ander nieuwe bepaling in de ErfVo is de forum necessitatis, een regel die het toepasselijke recht aanwijst indien er door geen van de overige bepalingen uit de ErfVo een toepasselijk rechtsstelsel kan worden aangewezen. De regeling die ook wel ‘favor testamenti’ wordt genoemd, regelt dat een testamentaire beschikking naar zijn vorm zo veel mogelijk erkend dient te worden. Deze regeling is in de ErfVo ruimer geformuleerd en ziet nu ook op de erfovereenkomst. De objectieve conflictregel van art. 21 ErfVo is ruimer geformuleerd en stelt minder eisen aan het toewijzen van het rechtsstelsel, dit vergemakkelijkt het bepalen van de toepasselijke recht. De mogelijkheid tot het doen van een rechtskeuze is in de ErfVo beperkter dan in de huidige regelgeving. Er kan niet meer gekozen worden voor het recht van de gewone verblijfplaats. Daarnaast komt de mogelijkheid voor een partiële rechtskeuze niet terug in de ErfVo, er kan dus geen apart toepasselijk recht worden aangewezen voor een specifiek gedeelte van de nalatenschap. Art. 10:146 BW vervalt, het artikel bepaalt welk recht beheerst of iemand bevoegd is tot het maken van een uiterste wilsbeschikking, de ErfVo ziet op deze testeerbevoegdheid wat art. 10:146 BW overbodig maakt. De gehele nalatenschap wordt d.m.v. de verwerking van het eenheidsstelsel in de ErfVo beheerst door hetzelfde rechtsstelsel. De bepaling omtrent de Näherberechtigung (aanknopingsovermacht) komt met de komst van de ErfVo te vervallen, de ErfVo is in het leven geroepen om dit soort complexe problemen te voorkomen. Vanuit verschillende hoeken wordt de komst van de ErfVo toegejuicht maar er zijn enkele kanttekening geplaatst, de meesten hebben te maken met enige onduidelijkheden die (nog) heersen. Voor de notaris is de komst van de Europese erfrechtverklaring de belangrijkste vernieuwing waar goed op voorbereid moet worden. Verder zijn de beperktere rechtskeuze en de verdwijning van de partiële rechtskeuze aspecten om rekening mee te houden. Op de ErfVo is overgangsrecht van toepassing.
  • 6. Inhoud Lijst van afkortingen Samenvatting 1. Inleiding.......................................................................................................................... 8 1.1 Onderzoeksformulering................................................................................................ 8 1.1.2 Achtergrondinformatie ........................................................................................... 8 1.1.3 Probleembeschrijving ............................................................................................ 9 1.1.4 Doelstelling............................................................................................................ 9 1.1.5 Centrale vraag....................................................................................................... 9 1.1.6 Deelvragen...........................................................................................................10 1.2 Onderzoeksopzet........................................................................................................10 1.2.1 Onderzoeksstrategieën.........................................................................................10 1.2.1.1 Onderzoek van het recht................................................................................10 1.2.1.2 Onderzoek van de praktijk..............................................................................10 1.2.2 Bronnen en methoden ..........................................................................................11 1.2.2.1 Wat houdt een betrouwbare bron in? .............................................................11 1.2.2.2 Verantwoording van de bronnen en methoden per deelvraag ........................12 1.2.3 Leeswijzer ............................................................................................................13 2. Nederlands internationaal erfrecht.................................................................................14 2.1 Haags Testamentsvormenverdrag 1961 .....................................................................15 2.1.1 Totstandkoming....................................................................................................15 2.2 Het Haags Erfrechtverdrag 1989.................................................................................15 2.2.1. Nationaliteitsbeginsel vs. domiciliebeginsel .........................................................16 2.2.2 Eenheidsstelsel vs. splitsingsstelsel .....................................................................17 2.2.2.1 Renvoi............................................................................................................17 2.2.3 Rechtskeuze.........................................................................................................18 2.3 Boek 10 Burgerlijk Wetboek........................................................................................19 2.3.1 Wet Conflictenrecht Erfopvolging..........................................................................19 2.3.2 Burgerlijk Wetboek ...............................................................................................19 3. Europese Erfrechtverordening..........................................................................................21 3.1 Voorbereiding en totstandkoming................................................................................21 3.2 Nieuwe bepalingen in de Europese Erfrechtverordening.............................................22 3.2.1 De Europese erfrechtverklaring ............................................................................22 3.2.2 Forum necessitatis ...............................................................................................24
  • 7. 3.3 Gewijzigde bepalingen in de Europese Erfrechtverordening .......................................24 3.3.1 Favor testamenti...................................................................................................24 3.3.1.1 Vormtourisme en de fraus legis......................................................................25 3.3.2 Objectieve conflictregeling....................................................................................26 3.3.3 Rechtskeuze.........................................................................................................27 3.3.3.1 Beperktere rechtskeuze .................................................................................27 3.3.3.2 Partiële rechtskeuze.......................................................................................28 3.3.4 Art. 10:146 BW vervalt..........................................................................................28 3.3.5 Eenheidsstelsel ....................................................................................................29 3.3.6 Gewijzigde rechtsmachtbepaling ..........................................................................30 3.4 Achterwege gelaten bepalingen..................................................................................31 3.4.1 Näherberechtigung...............................................................................................31 3.4.2 Onderscheid vererving enerzijds en afwikkeling anderzijds ..................................32 3.5 Kanttekeningen...........................................................................................................32 3.5.1 KNB......................................................................................................................32 3.5.1.1 Rechtskeuze ..................................................................................................33 3.5.1.2 Toepassen buitenlands recht .........................................................................33 3.5.1.3 Opheffen Haags Erfrechtverdrag....................................................................33 3.5.1.4 Termijn kantonrechter ....................................................................................34 3.5.2 Overige kanttekeningen........................................................................................34 3.5.2.1 Renvoi-regeling verduidelijken .......................................................................34 3.5.2.2 Verrekening ...................................................................................................35 3.5.2.3 Onderhoudsverplichtingen die ontstaan door overlijden .................................35 4. Aandachtspunten voor de notarispraktijk..........................................................................37 4.1 De Europese erfrechtverklaring...................................................................................37 4.1.1 Vergelijking met verklaring van erfrecht ................................................................37 4.1.2 Toepassen buitenlands recht................................................................................38 4.2 Beperktere rechtskeuze ..............................................................................................39 4.3 Overgangsrecht tot 17 augustus 2015 ........................................................................39 4.4 HEV opgeheven?........................................................................................................40 4.4.1. (Partiële) Rechtskeuze ........................................................................................40 5. Conclusies en aanbevelingen...........................................................................................41 5.1 Conclusies ..................................................................................................................41 5.2 Aanbevelingen............................................................................................................43 Evaluatie van het onderzoek ................................................................................................44 Bronnenlijst ..........................................................................................................................45
  • 8.
  • 9. 8 1. Inleiding Dit hoofdstuk omhelst het onderzoeksplan; de opbouw van het onderzoek. Ten eerste komt de onderzoeksformulering aan bod waar toelichting wordt gegeven op de formulering en totstandkoming van het onderzoek, de probleembeschrijving, de centrale vraagstelling en de deelvragen. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan de onderzoeksopzet, waar beschreven wordt welke methoden en technieken moeten worden gebruikt voor het beantwoorden van de deelvragen, en daarmee de centrale vraagstelling. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een leeswijzer. 1.1 Onderzoeksformulering In deze paragraaf zullen de algemene kenmerken van het onderzoek aan bod komen. Er wordt begonnen met achtergrondinformatie betreffende het erfrecht in Nederland en grensoverschrijdend erfrecht. In de paragraaf daarna wordt de doelstelling van het onderzoek gegeven. Er wordt afgesloten met de uiteenzetting van de centrale vraag waar deelvragen uit voortgevloeid zijn. Aan de hand van deze vragen is het onderzoek opgebouwd. 1.1.2 Achtergrondinformatie Wanneer een persoon komt te overlijden (de erflater) is het niet in alle gevallen vanzelfsprekend dat enkel het Nederlandse erfrecht van toepassing is. In de onderstaande situaties is het waarschijnlijk dat er naast het Nederlands erfrecht, het erfrecht van een ander land mede van toepassing is:  wanneer de erflater in Nederland woont en zijn bezittingen, of een deel daarvan (bijvoorbeeld een bankrekening of een vakantiehuis) in het buitenland zijn gelegen;  wanneer de erflater een buitenlandse nationaliteit heeft en in Nederland woont;  wanneer de erflater de Nederlandse of een buitenlandse nationaliteit heeft en bezittingen in Nederland heeft, maar niet in Nederland woont1 . Zoals hierboven blijkt, is het mogelijk dat wetgeving uit verschillende landen geraadpleegd moeten worden indien een nalatenschap openvalt. Dit leidt tot veel extra werk omdat Nederlandse juristen zich moeten verdiepen in, voor hen, vrij onbekende wetgeving. Hier komt echter een verandering in met de komst van de Europese Erfrechtverordening (hierna: ErfVo of de Verordening). De Verordening is op 17 augustus 2012 in werking getreden. De landen die de Verordening hebben getekend krijgen echter drie jaar de tijd om zich voor te bereiden op de toepassing van de verordening. Als gevolg daarvan heeft de Verordening pas gelding op 17 augustus 2015. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) heeft kennis genomen van de verordening en is positief gestemd. Er zijn echter nog wat punten van aandacht naar voren gebracht. De KNB vraagt zich onder andere af hoe hard de opgenomen termijn is die de kantonrechter stelt waarbinnen de notaris een nieuwe of gecorrigeerde verklaring van 1 ‘De notaris en Internationaal erfrecht’, brochure Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, Den Haag 2010 p. 5
  • 10. 9 erfrecht zal afgeven. Daarnaast lijkt het de organisatie wellicht beter als het Haags Erfrechtverdrag 1989 wordt opgeheven2 . De verordening kent vier onderdelen. Ten eerste bestaat het uit een regeling over de internationale rechtsmacht bij geschillen over nalatenschappen. Daarnaast vindt men in de verordening een regeling over welk recht op de vererving van de nalatenschap van toepassing is. Ook is er een regeling over de erkenning en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfrecht te vinden. Ten slotte bevat de verordening een onderdeel betreffende de Europese erfrechtverklaring ten behoeve van erfgenamen en legatarissen bij erfenissen waarbij op de nalatenschap verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn. 1.1.3 Probleembeschrijving De Europese Erfrechtverordening is vanaf 17 augustus 2015 van toepassing. De verordening zorgt ervoor dat vanaf dat moment grensoverschrijdende vererving en afwikkeling van nalatenschappen in een groot aantal Europese landen op bepaalde punten op dezelfde manier wordt geregeld. Een dergelijke verordening brengt voor verschillende organisaties gevolgen met zich mee. Het is dan ook nodig om je als organisatie voor te bereiden op de komst van nieuwe taken, bevoegdheden of anderszins gewijzigde regelgeving. Bij Marks Wachters notarissen rijst nu de vraag hoe de huidige regels met betrekking tot het internationale erfrecht, zoals te vinden in Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), het Haags Erfrechtverdrag 1989 en het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, zich verhouden tot de Europese Erfrechtverordening. De aandachtspunten van de KNB en andere kritische punten moeten daarin worden meegenomen. In mijn onderzoek wil ik de huidige regels uit Boek 10 BW, Haags Erfrechtverdrag en het Haags Testamentsvormenverdrag ten opzichte van de Europese Erfrechtverordening onderzoeken. Hieruit zullen de wijzigingen voor de notarispraktijk voortvloeien. 1.1.4 Doelstelling De doelstelling van dit onderzoek is om op 6 januari 2014 een scriptie op te leveren waarin de verhouding tussen de regels uit het Haags Erfrechtverdrag, het Haags Testamentsvormenverdrag en Boek 10 BW en de nieuwe Europese Erfrechtverordening, die vanaf 17 augustus 2015 van toepassing is, wordt uiteengezet. Deze scriptie zorgt voor een heldere beschrijving en beeld van de toekomstige regelgeving en de gevolgen hiervan voor Marks Wachters notarissen. 1.1.5 Centrale vraag Hieronder staat de centrale vraag beschreven. Zoals het woord al zegt, staat deze vraag centraal in het onderzoek. Het onderzoek draait om de beantwoording van de centrale vraag. Uit de centrale vraag vloeien deelvragen voort die in de volgende paragraaf uiteengezet zullen worden. De centrale vraag binnen dit onderzoek is: Wat zijn, na het onderzoeken van de verhoudingen tussen het huidige grensoverschrijdende erfrecht ten opzichte van de toekomstige Europese regelgeving, de gevolgen van de 2 ‘Nieuwe taak notaris in Europees Erfrecht’, KNB, 27 juni 2013, www.knb.nl/nieuwsberichten/nieuwe- taak-notaris-in-europees-erfrecht
  • 11. 10 invoering van de Europese Erfrechtverordening voor de werkzaamheden van Marks Wachters Notarissen? 1.1.6 Deelvragen Uit de centrale vraag zijn deelvragen voortgevloeid. Om tot een goed antwoord op de centrale vraag te komen dienen er een aantal deelvragen beantwoord te worden: 1. Hoe is Nederlandse internationale erfrecht geregeld? I. Haags Erfrechtverdrag II. Haags Testamentsvormenverdrag III. Boek 10 Burgerlijk Wetboek 2. Welke toevoegingen, wijzigingen of verwijderingen treden er op bij de toepassing van de Europese Erfrechtverordening? I. Welke bepalingen zijn nieuw ten opzichte van het huidige internationale erfrecht? i. Waarom zijn deze bepalingen ingevoerd? II. Welke bepalingen zijn gewijzigd ten opzichte van het huidige internationale erfrecht? i. Waarom zijn deze bepalingen gewijzigd? III. Welke bepalingen zijn verwijderd ten opzichte van het huidige internationale erfrecht? i. Waarom zijn deze bepalingen verwijderd? 3. Welke gevolgen heeft deze nieuwe regelgeving voor de notarispraktijk? I. Welke veranderingen zullen er plaatsvinden voor de notarispraktijk? II. Welke voorbereidingen moet de (kandidaat-)notaris treffen gelet op de veranderingen die zullen plaatsvinden? 1.2 Onderzoeksopzet In dit hoofdstuk wordt de opzet van het onderzoek toegelicht. Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te garanderen worden de bronnen en de methoden en technieken van onderzoek verantwoord in de volgende paragrafen. 1.2.1 Onderzoeksstrategieën Achter elk onderzoek schuilt een bepaalde strategie om tot een gedegen antwoord op de centrale vraag te komen. Bij een praktijkgericht juridisch onderzoek bestaat het onderzoek altijd uit twee deelonderzoeken: het onderzoek van het recht en het onderzoek van de praktijk. In de komende subparagrafen worden beide deelonderzoeken nader toegelicht. 1.2.1.1 Onderzoek van het recht Onderzoek van het recht houdt een rechtsbronnen- en literatuuronderzoek in. Aan de hand van de literatuur en de relevante rechtsbronnen kom ik tot een antwoord op de vraag wat de nieuwe verordening inhoudt ten opzichte van de huidige regelgeving. Ik maak een vergelijking van de huidige regelgeving ten opzichte van de nieuwe regelgeving en zal me daarvoor moeten verdiepen in zowel de wet als de literatuur. 1.2.1.2 Onderzoek van de praktijk Onderzoek van de praktijk ondersteunt en vult de uitkomsten van het onderzoek van recht aan. Door middel van het praktijkonderzoek maakt het rapport de omschakeling van een juridisch onderzoek naar een praktijkgericht juridisch onderzoek. Informatie verkregen uit het onderzoek van het recht wordt toegepast binnen het onderzoek van de praktijk.
  • 12. 11 1.2.2 Bronnen en methoden Tijdens het onderzoek wordt een ruim scala aan bronnen gebruikt. Bronnen moeten worden gescand op effectiviteit en betrouwbaarheid. Een effectieve bron bevat juridisch relevante inhoud en geeft geheel of gedeeltelijk antwoord op een deelvraag. Mogelijke bronnen kunnen zijn: wet, boek, jurisprudentie, tijdschrift, etc. Iedere soort bron (literatuur, personen, organisatie) vereist een andere aanpak. De literatuur en de wet- en regelgeving zal een inhoudsanalyse ondervinden, via een grondige analyse van de bron worden de relevante bepalingen geselecteerd. Observatie van de rechtspraktijk binnen de organisatie levert specifieke informatie die bruikbaar is voor het onderzoek. Uit een observatie komen de kenmerken van de organisatie, de dagelijkse gang van zaken naar voren die het onderzoek toespitsen op een bepaalde situatie binnen de organisatie. 1.2.2.1 Wat houdt een betrouwbare bron in? Een bruikbare bron voor dit onderzoek is betrouwbaar en effectief. Om de betrouwbaarheid van een bron te meten, moeten een aantal aspecten van die bron nader bekeken worden. Informatiebehoefte Vervult de informatiebron de informatiebehoefte? Dit is een vraag die gesteld moet worden bij het zoeken en vinden van een nieuwe bron. Geeft deze bron (deels) antwoord op de vraag die is gesteld? Wanneer een bron hier niet aan voldoet, is de bron niet relevant genoeg om als betrouwbare bron te gelden. Objectief Een objectieve bron is noodzakelijk om als objectieve schrijver een onderzoeksrapport te verwezenlijken. Wanneer de bronnen subjectief zijn, zal de schrijver (onbewust) een subjectief rapport opstellen. Deskundig Wie is de auteur? Is deze persoon deskundig of niet? Dat is een vraag die gesteld wordt bij iedere bron. Wanneer deskundige personen (denk aan een hoogleraar) een boek of artikel hebben geschreven is het waarschijnlijk dat deze bron betrouwbaar is. Toch is er een klein vergelijkingsonderzoek nodig. Welke bronnen gebruikt de auteur? Zijn er meerdere deskundige auteurs die hetzelfde schrijven? Ook de uitgever kan veel informatie geven over de betrouwbaarheid van de bron, is het uitgegeven door een juridische uitgever, dan ligt redelijke betrouwbaarheid voor de hand. Door deze vergelijking te maken kunnen de onbetrouwbare bronnen er uit gefilterd worden. Recent Een betrouwbare bron is recent van datum. Bronnen met juridische inhoud kennen een bepaalde houdbaarheidsdatum omdat het recht vrijwel continu aan veranderingen onderhavig is. Het is daarom van belang om de datum van publicatie op waarde te kunnen schatten. Is er sinds de datum van publicatie nog iets veranderd in de regelgeving met betrekking tot dat onderwerp? Dan is de bron naar alle waarschijnlijkheid niet meer volledig juist, en dus niet meer volledig betrouwbaar.
  • 13. 12 1.2.2.2 Verantwoording van de bronnen en methoden per deelvraag Iedere deelvraag moet op een specifieke, eigen wijze worden beantwoord. Hieronder wordt per deelvraag (en subdeelvraag) aangegeven met behulp van welke bronnen er tot een antwoord wordt gekomen. 1. Hoe is het huidige Nederlandse internationale erfrecht geregeld? Voor de beantwoording van deze vraag wordt te rade gegaan bij de wetgeving en literatuur omtrent het internationale erfrecht. Een grondig onderzoek van wet- en regelgeving en literatuur levert voldoende kennis op om een helder antwoord te formuleren. I. Haags Erfrechtverdrag Voor de beantwoording van deze subdeelvraag wordt het Haags Erfrechtverdrag 1989 en bijbehorende literatuur bestudeerd, met een heldere beschrijving van deze regelgeving als resultaat. II. Haags Testamentsvormenverdrag Door middel van bestudering van het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 en de literatuur die daarover is verschenen, wordt bij beantwoording van deze subdeelvraag een heldere beschrijving over deze regelgeving gegeven. III. Boek 10 Burgerlijk Wetboek Het antwoord op deze vraag is, net zoals de vorige subdeelvragen, tot stand gekomen door de wetgeving en literatuur te bestuderen. Na grondig is het resultaat wederom een heldere uiteenzetting van deze regelgeving. 2. Welke toevoegingen, wijzigingen of verwijderingen treden er op bij de toepassing van de Europese Erfrechtverordening? Nadat er een helder beeld is gevormd over de huidige regelgeving met betrekking tot het internationale erfrecht, is de volgende stap in dit onderzoek het bestuderen van de nieuwe regelgeving, te weten de Europese Erfrechtverordening. Het staat vast dat er veranderingen zullen optreden wanneer deze verordening van toepassing wordt. Welke veranderingen dat zullen zijn wordt beantwoord aan de hand van de volgende subdeelvragen. I. Welke bepalingen zijn nieuw ten opzichte van het huidige internationale erfrecht, en waarom? Met de Europese Erfrechtverordening en literatuur daarover in de hand, wordt de vergelijking gemaakt tussen de huidige regelgeving en de Europese Erfrechtverordening. Zowel een onderzoek van het recht en bijbehorende literatuur moeten tot een antwoord leiden. Specifiek wordt gelet op de bepalingen met betrekking op de notaris en de nieuwe bepalingen worden toegelicht en uiteengezet. II. Welke bepalingen zijn gewijzigd ten opzichte van het huidige internationale erfrecht, en waarom? Ook bij deze subdeelvraag wordt de vergelijking gemaakt tussen huidige regelgeving en de Europese Erfrechtverordening. Naast een onderzoek van de regelgeving wordt hierbij ook literatuur gebruikt ter ondersteuning. Als vanzelfsprekend wordt de focus gelegd op de bepalingen die betrekking hebben op het notariaat. Na het lezen van de uitwerking van deze subdeelvraag is er een beeld gevormd over de gewijzigde bepalingen in de Erfrechtverordening ten opzichte van de huidige regelgeving.
  • 14. 13 III. Welke bepalingen zijn verwijderd ten opzichte van het huidige internationale erfrecht, en waarom? Onderzocht moet worden of er met de komst van de Europese Erfrechtverordening er ook bepalingen zullen worden verwijderd. Wederom een vergelijking en onderzoek van de literatuur zal tot een antwoord op deze vraag leiden. 3. Welke gevolgen heeft de nieuwe regelgeving voor de notarispraktijk? De uiteenzettingen zoals te vinden in de voorafgaande deelvragen, dienen als uitgangspunt voor de beschrijving van de gevolgen die er zullen optreden binnen het kantoor. Om bij deze vragen tot een antwoord te komen moet er behalve de uitkomsten van de voorgaande deelvragen, gekeken worden naar de gang van zaken binnen het kantoor. I. Welke aanpassingen zullen er plaatsvinden in de praktijk van de (kandidaat-)notaris? Om bij deze vraag tot een antwoord te komen is het niet voldoende om puur de tekstuele informatie om te zetten in toekomstbeeld voor de uitvoerende rol van de notaris. Het zal nodig zijn om de praktijk te bestuderen om een antwoord te kunnen formuleren. II. Welke voorbereidingen moet de (kandidaat-)notaris treffen gelet op de aanpassingen die zullen plaatsvinden in de praktijk? Deze vraag kan worden beantwoord door de bevindingen uit de vorige vraag te verwerken tot een realistische manier van voorbereidingen op de komst van de ErfVo. 1.2.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het huidige Nederlandse internationale erfrecht belicht. De verschillende wet- en regelgeving die hieraan ten grondslag ligt (Haags Erfrechtverdrag 1989, Haags Testamentsvormenverdrag 1961 & Boek 10 BW) wordt toegelicht. Per rechtsbron wordt de inhoud kort samengevat en blijkt de essentie. Het derde hoofdstuk beschrijft uitvoerig de Europese Erfrechtverordening. In dit hoofdstuk worden de bepalingen van de ErfVo vergeleken met die van het Haags Erfrechtverdag 1989, het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 en Boek 10 BW. De nieuwe, gewijzigde en achterwege gelaten bepalingen worden beschreven en er wordt aangegeven waar de verschillen liggen tussen de huidige bepalingen en de nieuwe uit de Europese Erfrechtverordening. Vervolgens komen in hoofdstuk 3 een tal van kanttekeningen aan bod die door verschillende specialisten en organisaties naar voren zijn gebracht. In hoofdstuk 4 worden aan de hand van de informatie die verkregen is in hoofdstuk 2 en drie de gevolgen voor de notaris beschreven. Ten slotte worden in hoofdstuk 5 conclusies en aanbevelingen gegeven. Dit hoofdstuk geeft antwoord op de deelvragen en uiteindelijk op de centrale vraag. De aanbevelingen zijn gericht tot Marks Wachters notarissen en hebben betrekking op de voorbereiding op de ErfVo.
  • 15. 14 2. Nederlands internationaal erfrecht Wanneer een persoon komt te overlijden, is bij de vererving en vereffening van zijn nalatenschap in sommige gevallen naast het Nederlandse erfrecht ook het buitenlandse erfrecht van toepassing. Onder vererving wordt verstaan het toekennen van de erfgenamen, onder vereffening wordt verstaan het verdelen en verder afwikkelen van de nalatenschap. Dit doet zich voor in drie situaties, te weten:  Wanneer de overleden persoon in Nederland woonachtig was en zijn bezittingen, of een deel daarvan (bijvoorbeeld een bankrekening of een vakantiehuis), in het buitenland zijn gelegen.  Wanneer de overleden persoon een buitenlandse nationaliteit heeft en in Nederland woont.  Wanneer de overleden persoon de Nederlandse of een buitenlandse nationaliteit heeft en bezittingen in Nederland heeft, maar niet in Nederland woont3 . Ieder land kent zijn eigen regels betreffende het erfrecht. Nederlandse autoriteiten passen de regels van het Nederlandse internationale privaatrecht toe, ongeacht de nationaliteit van de erflater4 . In het buitenland zal ook de eigen regelgeving m.b.t. internationaal erfrecht worden toegepast. Wanneer er bij de afhandeling van een nalatenschap meerdere landen betrokken zijn, kan het gebeuren dat de verwijzingsregels van deze landen niet eensgezind zijn. Wanneer daar sprake van is wijzen de verwijzingsregels van de desbetreffende landen niet hetzelfde rechtsstelsel aan, dit leidt tot tegenstrijdige resultaten5 . Vanwege de vrijheid die in de loop der jaren aan de burgers van de EU is gegeven, (denk hierbij o.a. een het vrij verkeer van goederen en personen) nemen de grensoverschrijdende nalatenschappen gestaag toe. Om de tegenstrijdige resultaten van het erfrecht uit verschillende landen het hoofd te bieden, zijn een aantal landen samengekomen67 om geharmoniseerde regels te verwezenlijken. Het Nederlandse internationale erfrecht is in drie verschillende onderwerpen uiteengezet; de testamentaire vorm, de vererving en ten slotte de vereffening en afwikkeling. De regels met betrekking tot de testamentaire vorm zijn te vinden in het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 (hierna: HTV) en de regels m.b.t. vererving, vereffening en afwikkeling zijn in Boek 10 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te vinden. Het Haags Erfrechtverdrag 1989 (hierna: HEV) regelt puur welk recht van toepassing is op de afwikkeling van nalatenschappen. Het Nederlandse internationale erfrecht is dus gelegen in verschillende rechtsbronnen. Om een duidelijk inzicht te krijgen van de hedendaagse regelgeving worden in de komende paragrafen de drie rechtsbronnen nader toegelicht. 3 ‘De notaris en internationaal erfrecht’, brochure Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, Den Haag 2010, p. 5 4 Onder erflater wordt verstaan de persoon die is overleden. 5 ‘De notaris en internationaal erfrecht’, brochure Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, Den Haag 2010, p. 6 6 HEV ondertekend door: Argentinië, Luxemburg, Nederland en Zwitserland. 7 HTV ondertekend door: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Japan, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwitserland.
  • 16. 15 2.1 Haags Testamentsvormenverdrag 1961 Het Haags Testamentsvormenverdrag 19618 (hierna: HTV) is een verdrag dat toeziet op het toepasselijke recht op de bepaling van de vormvereisten voor een testamentaire beschikking. Aangezien het HTV geldig blijft, ook wanneer de ErfVo van kracht is geworden, wordt hier volstaan met een globale beschrijving. 2.1.1 Totstandkoming In 1960 is tijdens de Negende Zitting van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht het Haags Testamentsvormenverdrag 1961 opgesteld9 . Het HTV ziet alleen op de formele geldigheid van de testamentaire beschikking, de vorm10 . Het verdrag is tot stand gekomen omdat men in de eerste plaats, ter eerbiediging van de wensen van de erflater, zoveel mogelijk wilde voorkomen dat bij internationale nalatenschappen een testament wegens vormgebreken ongeldig zou zijn. Daarnaast bestond de mogelijkheid dat het testament in het ene land wel en in het andere land niet geldig werd geacht, wat zou leiden tot hinkende rechtsverhoudingen, aldus Knot11 . De strekking van het verdrag kan worden samengevat met de Latijnse woorden favor testamenti, wat zoveel betekent als dat de testamentaire beschikkingen zoveel mogelijk erkend dienen te worden wat de vorm betreft. Het verdrag moet bevorderen dat in veel landen testamenten op dezelfde manier op geldigheid worden beoordeeld. Op die manier wordt veelal gewaarborgd dat iemand met één testament over zijn gehele vermogen kan beschikken. Daarom stelt het verdrag in art. 1 een achttal aanknopingsfactoren voor de geldigheid van een testament, wanneer het testament aan de vormvoorschriften van één van deze aanknopingsfactoren voldoet, wordt het geacht geldig te zijn in alle verdragsluitende landen;  de plaats waar de testateur beschikte;  de nationaliteit van de testateur op het moment van beschikken;  de nationaliteit van de testateur op het moment van overlijden;  de woonplaats van de testateur op het moment van beschikken;  de woonplaats van de testateur op het moment van overlijden;  de gewone verblijfplaats van de testateur op het moment van beschikken;  de gewone verblijfplaats van de testateur op het moment van overlijden;  voor onroerende zaken: de plaats van hun ligging12 . Ook de herroeping van een testamentaire beschikking is geldig indien het voldoet aan één van de bovenstaande aanknopingsfactoren. 2.2 Het Haags Erfrechtverdrag 1989 Sinds 1893 is de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (hierna: HCIP) actief om wereldwijd afspraken te maken over verschillende onderwerpen van het internationale privaatrecht13 . Ruim zeventig landen zijn lid van de HCIP en dit aantal groeit nog steeds. In 1988 is de HCIP erin geslaagd een verdrag tot stand te brengen met betrekking tot het 8 Verdrag inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen 1961 9 Asser/Vonken 10-II 2012/389 10 Knot 2010, p. 93 11 Knot 2010, p. 94 12 Knot 2010, pag. 95 13 www.rijksoverheid.nl, zoek op: Haagse Conferentie Internationaal Privaatrecht
  • 17. 16 erfrecht, te weten het Haags Erfrechtverdrag 198914 . Het verdrag zou van toepassing zijn op alle erfenissen die op of na 1 augustus 1989 zouden openvallen. Conform art. 28 HEV dienen ten minste drie landen het verdrag te ratificeren alvorens het in werking zal treden. Tot dusver heeft slechts Nederland het verdrag geratificeerd en is het verdrag dus (nog) niet in werking getreden. Met de komst van de Wet Conflictenrecht Erfopvolging (hierna: WCErf) is hier voor Nederland verandering in gekomen. Art. 1 WCErf zegt namelijk dat de bepalingen van het HEV van toepassing zijn op de erfopvolging. Met de inwerkingtreding van de WCErf in 1996, kregen eveneens de bepaling uit het HEV gelding in Nederland. De totstandkoming van het HEV stond al lang op de verlanglijst maar de vaststelling ervan bleek meer obstakels te hebben dan verwacht. Verschillende aspecten werden punt van discussie waardoor de totstandkoming van het verdrag steeds werd uitgesteld. Belangrijke punten van discussie waren de traditionele verdeeldheid tussen het nationaliteitsbeginsel en het domiciliebeginsel, de vraag of er moest worden gekozen voor een splitsingsstelsel of een eenheidsstelsel en ook of de erflater invloed kan uitoefenen op het toepasselijke recht op de vererving van zijn nalatenschap. 2.2.1. Nationaliteitsbeginsel vs. domiciliebeginsel Al lange tijd staan het nationaliteitsbeginsel en het domiciliebeginsel in de wereld van het personen- en familierecht scherp tegenover elkaar15 . Op het gebied van erfrecht houdt het nationaliteitsbeginsel in, dat de nationaliteit van de erflater de bepalende factor is voor het toepasselijke rechtsstelsel. Het domiciliebeginsel gaat uit van de woonplaats van de erflater voor de bepaling van het toepasselijke recht op zijn nalatenschap. De voorstanders van het nationaliteitsbeginsel zeggen dat het via dit beginsel het eenvoudigst is vast te stellen wat het nauwst verbonden recht is wat op de erflater van toepassing kan zijn. Het nationaliteitsbeginsel stamt al uit de 19e eeuw16 . Het nationaliteitsbeginsel was in die tijd een logische keuze, er was nog geen sprake van personen met meerdere nationaliteiten en emigreren was ook slechts bij uitzondering. Het land van de nationaliteit van een persoon was daarom ook vrijwel altijd het land waar deze persoon het nauwst mee verbonden was. Nu, twee eeuwen later, is het nationaliteitsbeginsel ietwat verouderd maar blijft het evengoed een resolute manier om het toepasselijke recht te bepalen. Het domiciliebeginsel (woonplaatsbeginsel) gaat er van uit dat je de nauwste band hebt met de plaats waar je woonachtig bent en dat om die reden het recht van het land van je woonplaats als toepasselijk moet worden verklaard. Iemand kan maar één gewone verblijfplaats hebben en kent daarom niet het probleem zoals we zien bij het nationaliteitsbeginsel (meerdere nationaliteiten). Om vast te stellen wat de gewone verblijfplaats is van een persoon, gaat men uit van het résidence habituelle, oftewel; het centrum van zijn maatschappelijke leven, het centrum van zijn belangen, er bestaat een nauwe en duurzame band met dit land. Het domiciliebeginsel is halverwege de vorige eeuw in opkomst gekomen en leek een oplossing voor de gebreken die het nationaliteitsbeginsel liet zien. 14 Strikwerda 2012, p. 142 15 Strikwerda 2012, p. 73 16 De wettelijke basis voor de nationaliteitsaanknoping vormde het bij de invoering van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek vervallen verklaarde artikel 6 van de Wet houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk van 15 mei 1829, S. 28
  • 18. 17 In het Haags Erfrechtverdrag is een compromis gemaakt tussen beide beginselen. Het domiciliebeginsel is het primaire aanknopingspunt, het nationaliteitsbeginsel is het subsidiaire aanknopingspunt17 . Dit compromis komt tot uiting in art. 3 van het HEV: Artikel 3: Lid 1: De erfopvolging wordt beheerst door het recht van de Staat waar de overledene zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn overlijden, indien hij op dat tijdstip de nationaliteit van die Staat bezat. Lid 2: De erfopvolging wordt eveneens beheerst door het recht van de Staat waar de overledene zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn overlijden, indien hij daar gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan zijn overlijden zijn verblijfplaats had. Echter, in uitzonderlijke omstandigheden, indien de overledene op het tijdstip van zijn overlijden kennelijk nauwere banden had met de Staat waarvan hij op dat tijdstip de nationaliteit bezat, is het recht van die Staat van toepassing. Lid 3: Voor het overige wordt de erfopvolging beheerst door het recht van de Staat waarvan de overledene op het tijdstip van zijn overlijden de nationaliteit bezat, tenzij hij op dat tijdstip nauwere banden had met een anders Staat, in welk geval het recht van de laatstbedoelde Staat van toepassing is. 2.2.2 Eenheidsstelsel vs. splitsingsstelsel Bij de totstandkoming van het HEV was verdeeldheid in mening betreffende de keus tussen het eenheidsstelsel en het splitsingsstelsel. Het eenheidsstelsel houdt in dat de complete afwikkeling van de nalatenschap beheerst wordt door één en hetzelfde rechtsstelsel. Dit is het rechtsstelsel dat van rechtswege de nalatenschap beheerst of het rechtsstelsel waar bij rechtskeuze (zie hierna) is verkozen. Bij het splitsingsstelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen roerende en onroerende goederen. Invoering van het splitsingsstelsel binnen de EU wordt niet wenselijk geacht omdat er gezocht wordt naar het recht waar de erflater het nauwst mee verbonden is, niet het recht waar de goederen het meest mee verbonden zijn18 . Daarom is er in het HEV gekozen voor de toepassing van het eenheidsstelsel, verwoord in art. 7 lid 1 HEV. Er kunnen zich situaties voordoen waarop er toch meerdere rechtsstelsel op de afwikkeling van de nalatenschap van toepassing zijn. In art. 6 HEV krijgt de erflater de bevoegdheid om een partiële rechtskeuze19 te doen. Bij zo’n partiële rechtskeuze kiest de erflater bij uiterste wilsbeschikking voor een gedeelte van zijn nalatenschap een toepasselijk rechtsstelsel. Het kan dus zo zijn dat op het overige gedeelte van zijn nalatenschap niet hetzelfde rechtsstelsel van toepassing is. Een andere situatie waarin meerdere rechtsstelsels van toepassing zijn is de situatie waarin renvoi wordt aanvaard. Een korte toelichting over wat renvoi inhoud is op zijn plaats. 2.2.2.1 Renvoi Strikwerda geeft in zijn Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht (2012) een beschrijving over wat het renvoiprobleem inhoudt. “Bij het renvoiprobleem gaat het steeds om een conflict tussen onze verwijzingsregel en de verwijzingsregel van het rechtsstelsel dat wij toepasselijke achten, of anders gezegd, om een 17 Asser/Vonken 10-II 2012/2 18 Reactie Groenboek Erfopvolging en testamenten Ulrik Huber Instituut, Groningen (Nederland), september 2005 19 Strikwerda 2012, p. 145
  • 19. 18 conflict tussen de verwijzingsregel van de lex fori en een verwijzingsregel van de lex causae.” Er is bijvoorbeeld sprake van renvoi wanneer de Nederlandse verwijzingsregels (lex fori) het Deens recht aanwijzen als toepasselijk recht, en de Deense verwijzingsregels (lex causae) weer het Nederlands recht aanwijzen als toepasselijk recht20 . Renvoi wordt in het HEV uitgesloten in art. 17, dit artikel zegt namelijk dat onder recht wordt verstaan het recht wat in een staat geldt met uitzondering van de verwijzingsregels. Art. 4 vormt echter een uitzondering op art. 17. Art. 4 geeft het volgende te kennen21 : Artikel 4: Indien het ingevolge artikel 3 toepasselijk recht van een niet-Verdragsluitende Staat is, en indien de verwijzingsregels van die Staat ten aanzien van het geheel of een gedeelte van de nalatenschap verwijst naar het recht van een ander niet-Verdragsluitende Staat die zijn eigen recht zou toepassen, is het recht van die andere Staat van toepassing. Art. 3 van het verdrag omvat de objectieve conflictregel, zo’n objectieve conflictregel wijst het toepasselijke recht aan. Wanneer er in art. 3 een land wordt aangewezen wat geen verdragsstaat is (dat is dus elk land behalve Nederland, gelet op het feit dat Nederland als enige heeft geratificeerd in de nationale wetgeving) en dit aangewezen land verwijst weer door naar een ander niet-Verdragsluitende staat, dan is conform art. 4 het recht van dat laatstgenoemde land van toepassing. Bij renvoi is er dus sprake van verwijzen na een verwijzing22 , dit wordt ook wel aangeduid als doorverwijzing of verderverwijzing. 2.2.3 Rechtskeuze Wanneer er sprake is van een internationale nalatenschap (de nalatenschap valt onder één van de drie situaties zoals geschetst aan begin van dit hoofdstuk), dan staat de optie tot een rechtskeuze open voor de erflater op grond van art. 5 HEV. De rechtskeuze houdt in dat je bij een verklaring, die wat vorm betreft voldoet aan de eisen van een uiterste wilsbeschikking (meestal een testament), kiest voor het toepasselijke recht op je nalatenschap. Een keuze voor het toepasselijke recht kan worden gemaakt tussen de volgende gevallen:  het recht van de staat van zijn nationaliteit ten tijde van het uitbrengen van de rechtskeuze;  het recht van de staat van zijn nationaliteit ten tijde van zijn overlijden;  het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats ten tijde van het uitbrengen van de rechtskeuze en  het recht van de staat van zijn gewone verblijfplaats ten tijde van zijn overlijden. Deze mogelijkheid tot rechtskeuze wordt de ‘beperkte rechtskeuze’ genoemd. Dit omdat er maar uit een beperkt aantal rechtsstelsel kan worden gekozen, zie bovenstaande opsomming. Tijdens de ontwikkeling van het HEV vroeg men zich af of de mogelijkheid tot het doen van een rechtskeuze wenselijk was. Het invoeren van de mogelijkheid tot rechtskeuze bleek wenselijk vanwege het aspect dat de gehele nalatenschap door het gekozen rechtsstelsel 20 Strikwerda 2012, p. 59 21 P. Vlas & F. Ibili, ‘Ontwikkelingen: IPR-erfrecht’, WPNR 2013, p. 766 22 J. Erauw, ‘Renvoi gerenvooieerd’, TRD&I 1995-06, p. 607
  • 20. 19 wordt beheerst. Daarnaast kan de persoon die de rechtskeuze maakt kiezen voor het voor hem meest wenselijke rechtsstelsel. 2.3 Boek 10 Burgerlijk Wetboek In 2009 is Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: Boek 10) tot stand gekomen, vervolgens is Boek 10 op 1 januari 2012 van kracht geworden. Boek 10 is tot stand gekomen om zo de regels met betrekking tot het conflictenrecht te bundelen, waar ze eerst als afzonderlijke wetten verspreid waren. Zo is de Wet Conflictenrecht Erfopvolging (hierna: WCErf) samen met andere, voor deze scriptie niet relevante, wetten samengevoegd in Boek 10. In de komende paragrafen wordt allereerst de WCErf uiteengezet om vervolgens de vergelijking te maken met het gebundelde Boek 10. 2.3.1 Wet Conflictenrecht Erfopvolging In het tijdperk vóór de totstandkoming van de WCErf bestonden de regels van internationaal erfrecht vrijwel geheel uit ongeschreven recht. Vanzelfsprekend was het wenselijk deze regels in een wet vast te leggen. In art. 1 van de WCErf wordt het Haags Erfrechtverdrag genoemd en via deze weg opgenomen in het Nederlandse internationale erfrecht. Dit is een belangrijk artikel omdat het HEV nog niet in werking is getreden maar via deze weg toch zijn toepassing kent. De WCErf kent universele werking. Dit betekent dat, ook al is het HEV niet in werking getreden, de regels die door de WCErf worden aangewezen toch moeten worden toegepast buiten Nederland omdat het via art. 1 WCErf in de nationale regels is opgenomen. Art.3 WCErf bepaalt welke erfwet van toepassing is wanneer de erflater geen rechtskeuze heeft gemaakt. Art. 4 WCErf omhelst de terugverwijzing, renvoi, uit het HEV zoals in paragraaf 2.1.2.1 al uiteengezet is. Dit artikel dwingt (veelal) de notaris ertoe om een onderzoek te doen naar het buitenlandse erfrecht, dit wordt vaak als ingewikkeld ervaren en het blijkt dat het Notarieel Juridisch Bureau en Internationaal Juridisch Instituut vaak bijstand verlenen23 . Art. 5 WCErf geeft aan dat de taken en bevoegdheden van een door de erflater aangewezen vereffenaar, worden beheerst door het Nederlandse recht indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had. 2.3.2 Burgerlijk Wetboek In Boek 10 zijn alle wetten omtrent het conflictenrecht gebundeld. De verschillende titels behelzen verschillende onderwerpen die grotendeels te maken hebben met het personen- en familierecht. Er is gekozen voor deze opzet zodat de internationaal privaatrechtelijke regels worden ondergebracht in de internrechtelijke werkingssfeer waarmee zij verband houden24 . Titel 12 van Boek 10 betreft het erfrecht, de WCErf is bijna volledig overgenomen in deze titel. Toch is er een nieuwe bepaling te ontdekken. Art. 10:146 BW geeft regels met betrekking tot de testeerbevoegdheid van een persoon, een dergelijke bepaling was niet opgenomen in de WCErf. Het HEV zag niet op de testeerbevoegdheid en een bepaling zoals in art. 10:146 BW ontbrak binnen het Nederlandse internationale privaatrecht (hierna: IPR). Art. 10:146 geeft aan dat de testeerbevoegdheid wordt bepaald door het nationale recht van de testateur. Wanneer iemand beschikt over meerdere nationaliteiten, wordt de testeerbevoegdheid beheerst door het recht waar de testateur zijn gewone verblijfplaats heeft, indien hij van die staat ook de nationaliteit bezit. 23 Chr. A.J.F.M Hensen, ‘’Nieuw’ Internationaal Erfrecht’, JBN 1996, Jaargang 6, Aflevering 10, Nr. 80 24 Kamerstukken II 2009/10, 32 137, nr. 3, p. 3
  • 21. 20 Art. 10:149 BW is ook letterlijk overgenomen uit de WCErf. Dit artikel regelt dat de vereffening van de nalatenschap wordt beheerst door het Nederlandse recht indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had. De situatie waarin de erflater zijn laatste verblijfplaats buiten Nederland had, maar toch vermogen had in Nederland is in Boek 10 ongeregeld gebleven. Dat is spijtig aldus Frohn & Ibili25 , in een dergelijke situatie rijst dan de vraag naar de wijze van vereffening. Art. 10:151 verwijst voor het toepasselijke recht op de vorm van uiterste wilsbeschikkingen naar het HTV, zoals deze is besproken in paragraaf 2.2. 25 E.N. Frohn en F. Ibili, ‘Boek 10 BW (IPR) en personen- en familierecht’, FJR 2011, 122, p. 363 e.v.
  • 22. 21 3. Europese Erfrechtverordening Vanaf 17 augustus 2015 is de Europese Erfrechtverordening van toepassing. Dit betekent dat de ErfVo van toepassing zal zijn op alle nalatenschappen die op of na 17 augustus 2015 openvallen. De ErfVo maakt een einde aan de erfrechtelijke driedeling naar de testamentaire vorm, de erfopvolging & de vereffening en de verdeling26 . Deze driedeling bestaat uit het Haags Testamentsvormenverdrag 1961, het Haags Erfrechtverdrag 1989 en de Nederlandse bepalingen over het internationaal erfrecht zoals verwerkt in Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek. In de ErfVo komt een groot deel van deze regelgeving samen om zo het internationale erfrecht op een groot aantal aspecten vanuit één verordening te regelen zodat het overzichtelijker en eenduidiger wordt binnen de lidstaten. Om een inzicht te krijgen in de ErfVo zal er eerst aandacht worden besteed aan de totstandkoming van deze verordening. Daarna worden de bepalingen uit de ErfVo vergeleken met de huidige regelgeving. De nieuwe, gewijzigde en verwijderde bepalingen ten opzichte van het huidige internationale erfrecht worden uiteengezet en toegelicht. 3.1 Voorbereiding en totstandkoming Onvermijdelijk is dat de wetgeving met betrekking tot het grensoverschrijdend erfrecht per land verschilt. In Europa bestaan rechtsstelsels van zevenentwintig landen die allemaal in meer of mindere mate van elkaar verschillen. Dit leidt op erfrechtelijk gebied steeds vaker tot problemen omdat de Europese burger steeds vaker vermogensbestanddelen in verschillende landen bezitten. Hierdoor komen zij bij het maken van een testament, of hun nabestaanden met de afwikkeling van de nalatenschap, in aanmerking met verschillende rechtsstelsel die elkaar doorkruisen. De conflicten die daardoor ontstonden hebben geleid tot het oprichten van verschillende wet- en regelgeving zoals in hoofdstuk 2 is besproken. De processen rondom wet- en regelgeving staan echter nooit stil en zo is er een nieuwe stap gezet in het Europese erfrecht; de Europese Erfrechtverordening. Overweging 7 bij de ErfVo zegt hier het volgende over: “De goede werking van de interne markt moet worden vergemakkelijkt door het wegnemen van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die thans moeilijkheden ondervinden om hun rechten te doen gelden in het kader van een erfopvolging met grensoverschrijdende gevolgen. In de Europese justitiële ruimte moeten burgers op voorhand hun erfopvolging kunnen organiseren. De rechten van erfgenamen en legatarissen, van andere personen die de erflater na staan en van schuldeisers van de nalatenschap moeten daadwerkelijk worden gegarandeerd.” In 1998 kwam het actieplan over de ‘wijze waarop de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam27 over een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd’ tot stand28 . Dit actieplan is opgesteld door de Europese Raad in samenwerking met de Europese Commissie. Vervolgens gaf de Commissie opdracht tot een onderzoek naar het erfrecht binnen Europa. Het onderzoek werd afgerond in 2002 en leidde in 2004 tot een conferentie in Brussel wat op zijn beurt weer leidde tot het Groenboek 26 Asser/Vonken 10-II 2012/388 27 Door de komst van het Verdrag van Amsterdam is het terrein waarin het Europees Parlement als medewetgever kan optreden in belangrijke mate uitgebreid. 28 Lokin 2013, p. 162
  • 23. 22 Erfopvolging en testamenten29 . Een Groenboek is een document wat wordt opgesteld door de Europese Commissie en waarin de stand van zaken omtrent een bepaald onderwerp wordt geïnventariseerd en waarin aanbevelingen worden gegeven voor te ontwikkelen beleid30 . Het Groenboek geeft een aanzet tot advisering omtrent grensoverschrijdende erfopvolging. Er volgden tientallen reacties van deskundigen op deze publicatie en dat leidde tot een openbare hoorzitting, georganiseerd door de Europese Commissie waarna er een commissievoorstel31 werd voorbereid. In 2009 verscheen het definitieve commissievoorstel. De doelstelling van het commissievoorstel luidt als volgt32 : “Het voorstel beoogt belemmeringen van het vrije verkeer van personen weg te nemen en dankzij uniforme IPR regels rechtszekerheid en voorspelbaarheid binnen de Europese justitiële ruimte te garanderen. EU burgers dienen van te voren hun erfopvolging te kunnen organiseren en de rechten van betrokkenen bij de erfopvolging dienen op een efficiënte manier te worden gewaarborgd. Deze doelstellingen kunnen, voor zover het in het bereik van de Unie ligt, worden bereikt door middel van unificatie van de IPR regels, in het bijzonder de verwijzingsregels.” Dit voorstel diende als startdocument voor de vergaderingen van de Raad. Begin 2011 stelde het Europees Parlement wijzigingen ten aanzien van het commissievoorstel voor en eind 2011 werd een algemeen akkoord van de Raad ten aanzien van de tekst van de Erfrechtverordening bereikt. 3.2 Nieuwe bepalingen in de Europese Erfrechtverordening In de ErfVo vinden we een aantal bepalingen terug die nieuw zijn ten opzichte van het huidige Nederlandse IPR. In de komende paragrafen is een uiteenzetting van deze bepalingen te vinden. De verhouding tussen de nieuwe bepaling en hoe dit onderwerp in het Nederlands IPR geregeld is wordt toegelicht. Nieuwe bepalingen behelzen de Europese erfrechtverklaring en de forum necessitatis. 3.2.1 De Europese erfrechtverklaring De voor de notaris meest belangrijke en meest interessante vernieuwing binnen de ErfVo is de Europese erfrechtverklaring. Een dergelijke verklaring bevat conform art. 68 ErfVo o.a.:  de gegevens van de aanvrager;  de gegevens van de erflater;  de gegevens van de rechthebbenden;  gegevens betreffende de door de erflater gesloten huwelijksovereenkomst/huwelijkse voorwaarden, of, in voorkomend geval, de door de erflater gesloten overeenkomst in het kader van een relatievorm waaraan volgens het hierop toepasselijke recht gevolgen worden verbonden welke vergelijkbaar zijn met die van het huwelijk en informatie betreffende het huwelijksvermogensstelsel of equivalent vermogensstelsel;  het op de erfopvolging toepasselijke recht en de gegevens op basis waarvan dat recht is vastgesteld; 29 Commissie van de Europese gemeenschappen, Groenboek Erfopvolging en testamenten, Brussel maart 2005 30 www.europa-nu.nl, zoek op: Groenboek, eerste resultaat 31 Een commissievoorstel is een voorstel tot nieuwe wetgeving op initiatief van de commissie. Zie www.europadecentraal.nl – services – praktijkvragen. 32 Lokin 2013, p. 170
  • 24. 23  informatie waaruit kan worden opgemaakt of het gaat om erfopvolging krachtens uiterste wilsbeschikking dan wel erfopvolging bij versterf;  vermelding voor elke rechthebbende van de aard van de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap;  het erfdeel dat elke erfgenaam toekomt;  een lijst met rechten en/of goederen die elke legataris toekomen;  de beperkingen die op de rechten van de erfgenaam of erfgenamen en in voorkomend geval, van de legataris of legatarissen rusten volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht dan wel ingevolge de uiterste wilsbeschikking;  de bevoegdheid van de executeur-testamentair en/of de beheerder van de nalatenschap, en de beperkingen die op deze bevoegdheid rusten volgens het op de erfopvolging toepasselijke recht dan wel ingevolge de uiterste wilsbeschikking. Met de Europese erfrechtverklaring wordt de bevoegdheid aangetoond van de erfgenamen, legatarissen, executeur-testamentair of beheerders van de nalatenschap. Indien de nalatenschap internationale aspecten bevat, is er in het huidige internationale erfrecht niets geregeld met betrekking tot de verklaring van erfrecht. Het DNotI-rapport33 , een rapport in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerd door het Deutches Notarinstitut in samenwerking met prof. dr. H. Dörner en prof. dr. P. Lagarde, heeft aangewezen dat er veel problemen worden ondervonden met de bewijskracht van internationale akten, zoals de verklaring van erfrecht. Bij het inschrijven in openbare registers wordt vaak een binnenlandse akte vereist. Erfgenamen moeten daarom in elk land waar vermogensbestanddelen van de erflater liggen een verklaring van erfrecht laten opmaken. Dit is een tijdrovend en kostbaar proces en het vertraagt het Europese rechtsverkeer34 . Vanwege deze belemmeringen is er besloten een Europese erfrechtverklaring in te voeren, één verklaring die geldig is in iedere lidstaat. De Europese erfrechtverklaring wordt op verzoek van de rechthebbenden afgegeven door de lidstaat waar de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats had. Het wordt voor de burgers met de komst van de Europese erfrechtverklaring een stuk gemakkelijker hun rechten in het buitenland aan te tonen. De Europese erfrechtverklaring komt niet in de plaats van de Nederlandse verklaring van erfrecht, maar zal naast deze nationale verklaring bestaan. Art. 4:188 BW geeft de inhoud van een Nederlandse verklaring van erfrecht, te weten:  een of meer in de verklaring genoemde personen, al dan niet voor bepaalde erfdelen, erfgenaam zijn of de enige erfgenaam zijn, met vermelding of zij de nalatenschap reeds hebben aanvaard;  dat al dan niet aan de echtgenoot van de erflater het vruchtgebruik van een of meer tot de nalatenschap behorende goederen toekomt;  dat de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig art. 4:13 BW (wettelijke verdeling), met vermelding of en tot welk moment de echtgenoot de bevoegdheid toekomt als bedoeld in art. 4:18 lid 1 BW;  dat al dan niet het beheer van de nalatenschap aan executeurs, bewindvoerders of de benoemde effenaars is opgedragen; of  dat een of meer in de verklaring genoemde personen executeur, bewindvoerder of vereffenaar zijn. 33 ec.europa.eu – kies Duitsland (de) – zoek op: ‘DNotI Lagarde’ 34 Knot 2008, p. 192
  • 25. 24 3.2.2 Forum necessitatis De forum necessitatis is binnen het internationale erfrecht een nieuw begrip. In art. 11 ErfVo wordt het als volgt geformuleerd: “Indien geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van andere bepalingen van deze verordening bevoegd is, kunnen de gerechten van een lidstaat bij wijze van uitzondering uitspraak doen over de erfopvolging indien in een derde staat waarmee de zaak nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of een procedure daar onmogelijk blijkt. De zaak moet voldoende nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.” Deze bepaling is niet van toepassing op de notaris omdat het betrekking heeft op gerechten, waar de notaris in deze context niet onder valt, en daarom is deze bepaling niet van specifiek belang. In het kader van volledigheid is het in dit hoofdstuk opgenomen. 3.3 Gewijzigde bepalingen in de Europese Erfrechtverordening Vergeleken met de huidige wetgeving die wij kennen rondom het Europese erfrecht, brengt de ErfVo een aantal bepalingen met zich mee die in grote lijnen wel al bestonden maar op bepaalde specifieke punten gewijzigd zijn. In de onderstaande paragrafen zijn de gewijzigde bepalingen uitgewerkt. 3.3.1 Favor testamenti Wanneer men op zoek gaat naar de betekenis van de woorden ‘favor testamenti’, vindt men het volgende:  de geneigdheid om in geval van twijfel omtrent de rechtsgeldigheid van een testament toch tot de geldigverklaring van dit testament te besluiten, dit om de laatste wil van de testator te eerbiedigen;  de geneigdheid om een testament dusdanig te interpreteren dat het uitwerking kan hebben (testamenta interpretantur potius ut voleant quam ut pereant);  de geneigdheid de woorden van een testament dermate te interpreteren dat zij in overeenstemming worden geacht met de wil van de testator (verba secundum voluntatem testatoris exaudienda sunt)35 . Favor testamenti betekent dat testamentaire beschikkingen zoveel mogelijk erkend dienen te worden wat de vorm betreft36 . De wil van de erflater moet zoveel mogelijk worden geëerbiedigd en een testamentaire beschikking zal daarom zelden ongeldig worden verklaard vanwege de vorm. Degene die het testament ongeldig wil laten verklaren moet daarvoor vijf wettelijke bepalingen overwinnen37 . Dit is verwoord in art. 1 sub a t/m e HTV en art. 27 lid 1 sub a t/m e ErfVo. 35 C. De Koninck, Glossarium van Latijnse en Romeinse rechtstermen, Apeldoorn: MAKLU 1997, p. 175 e.v. 36 Estate Tip Review, afl. 2012-14, 11-04-2012, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag 37 G. van Hecke en K. Lenaerts, Internationaal privaatrecht, Gent: Algemene Practische Rechtsverzameling 1989
  • 26. 25 Art. 1 sub a t/m e HTV Art. 27 lid 1 sub a t/m e ErfVo Een testamentaire beschikking is wat de vorm betreft geldig, indien zij beantwoordt aan de eisen van het interne recht a. van de plaats waar de testateur beschikte, of b. van een Staat waarvan de testateur de nationaliteit bezat, hetzij op het ogenblik waarop hij beschikte, hetzij op het ogenblik van overlijden, of c. van een plaats waar de testateur zijn woonplaats had, hetzij op het ogenblik waarop hij beschikte, hetzij op het ogenblik van zijn overlijden, of d. van de plaats waar de testateur zijn gewoon verblijf had, hetzij op het ogenblik waarop hij beschikte, hetzij op het ogenblik van zijn overlijden, of e. voor onroerende goederen, van de plaats van hun ligging. Een schriftelijke uiterste wilsbeschikking is naar vorm geldig, indien zij voldoet aan het recht: a. van de staat waar bij uiterste wil is beschikt of de erfovereenkomst is gesloten, of b. van de staat waarvan de erflater of ten minste een van de personen wiens erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereenkomst de nationaliteit bezat, hetzij op het tijdstip waarop bij uiterste wil is beschikt of de overeenkomst is gesloten, hetzij op het tijdstip van overlijden, of c. van de staat waar de erflater of ten minste een van de personen wier erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereenkomst zijn woonplaats had, hetzij op het tijdstip waarop bij uiterste wil is beschikt of de overeenkomst is gesloten, hetzij op het tijdstip van overlijden, of d. van de staat waar de erflater of ten minste een van de personen wier erfopvolging het voorwerp uitmaakt van een erfovereenkomst zijn gewone verblijfplaats had, hetzij op het tijdstip waarop bij uiterste wil is beschikt of de overeenkomst is gesloten, hetzij op het tijdstip van overlijden, of e. in het geval van onroerende goederen, van de staat waar deze gelegen zijn. De ErfVo ziet met deze bepaling ook op de erfovereenkomst waar het HTV hier niet op ziet38 . De definitie van een erfovereenkomst wordt gegeven in art. 3 lid 2 onder b ErfVo en luidt als volgt: “(…) een overeenkomst, met inbegrip van een uit wederkerige testamentaire beschikkingen voortvloeiende overeenkomst, die, met of zonder tegenprestatie, rechten op de toekomstige nalatenschap of nalatenschappen van een of meer partijen bij de overeenkomst in het leven roept, wijzigt of doet vervallen.” In Nederland kennen we geen erfovereenkomst en deze bepaling is dan ook niet erg relevant voor de Nederlandse notaris. Volledigheidshalve is de wijziging met betrekking tot de erfovereenkomst opgenomen in deze scriptie. 3.3.1.1 Vormtourisme en de fraus legis Vormtourisme in de vorm van een nationaliteitswijziging of verplaatsing van de gewone verblijfplaats kan zinvol zijn om zo te kunnen kiezen voor een gewenste erfwet dan wel om 38 Estate Tip Review, afl. 2012-14, 11-04-2012, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag
  • 27. 26 het verwijzingsresultaat te kunnen beïnvloeden39 . Deze vorm van wetsontduiking is niet uitgesloten maar wordt beperkt in overweging 52 van de ErfVo: “ (….) De bevoegde autoriteit die bepaalt of een uiterste wilsbeschikking volgens deze verordening formeel geldig is, moet het oneigenlijk tot stand brengen van een internationaal aanknopingspunt met als oogmerk de regel betreffende de formele geldigheid te omzeilen, buiten beschouwing laten.” In overweging 26 van de ErfVo is de mogelijkheid tot bestrijding van de zogenaamde fraus legis in het kader van internationaal privaatrecht opgenomen: “Niets in deze verordening mag een gerecht beletten om mechanismen voor de bestrijding van wetsontduiking toe te passen, zoals fraus legis in het kader van internationaal privaatrecht.” Het begrip fraus legis is door de Hoge Raad geïntroduceerd en verbiedt misbruik van recht. Van oorsprong is fraus legis een begrip dat uitsluitend in de fiscale wereld werd gebruikt in zaken met betrekking tot belastingontduiking. De fraus legis binnen het internationale erfrecht brengt een aantal vraagtekens met zich mee. Fraus legis is erg specifiek in de overwegingen van de ErfVo opgenomen, maar het is niet duidelijk wat de reikwijdte van het begrip binnen het internationaal erfrecht is. Wanneer er sprake is van een dergelijke fraus legis blijkt niet duidelijk uit de overweging en zorgt voor een verminderde rechtszekerheid op dat gebied. Geconcludeerd kan worden dat wanneer een nationaliteitswijziging met rechtskeuze slechts heeft plaatsgevonden om personen met dwingendrechtelijke erfrechtelijke aanspraken te benadelen, de rechter ruimte heeft in om in te grijpen in het kader van de fraus legis40 . Wanneer een persoon met dwingendrechtelijke erfrechtelijke aanspraken vindt dat hij is benadeeld, ligt in beginsel de bewijslast hiervan bij hem. 3.3.2 Objectieve conflictregeling De objectieve conflictregeling die het toepasselijke recht op de erfopvolging bepaalt, is met de komst van de ErfVo licht gewijzigd. Art. 3 HEV Art. 21 ErfVo 1. De erfopvolging wordt beheerst door het recht van de Staat waar de overledene zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip van zijn overlijden, indien hij op dat tijdstip de nationaliteit van die staat bezat. 2. De erfopvolging wordt eveneens beheerst door het recht van de Staat waar de overledene zijn gewone 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, is op de erfopvolging in haar geheel het recht van de staat van toepassing waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had. 2. Als bij wijze van uitzondering, uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de erflater op het tijdstip van 39 F.W.J.M. Schols, Overweging 26: testeer- en keuzevrijheid ordre public en fraus legis, BJu Tijdschriften, nr. 5, oktober 2012, p. 99 40 F.W.J.M. Schols, Overweging 26: testeer- en keuzevrijheid ordre public en fraus legis, BJu Tijdschriften, nr. 5, oktober 2012, p. 99
  • 28. 27 verblijfplaats had op het tijdstip van zijn overlijden, indien hij daar gedurende een tijdvak van ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan zijn overlijden zijn verblijfplaats had. Echter, in uitzonderlijke omstandigheden, indien de overledene op het tijdstip van zijn overlijden kennelijk nauwere banden had met de Staat waarvan hij op dat tijdstip de nationaliteit bezat, is het recht van die Staat van toepassing. overlijden een kennelijk nauwere band had met een andere staat dan de staat van welke het recht op grond van lid 1 van toepassing zou zijn, is het recht van die andere staat op de erfopvolging van toepassing. De tekst van de bepaling is, zoals gelezen kan worden, gewijzigd. Maar wat is er nu inhoudelijk gewijzigd? Wanneer van beide artikelen lid 1 vergeleken wordt, is daar een belangrijk verschil te herkennen. Het artikel uit het HEV vereist dat de erflater de nationaliteit van de gewone verblijfplaats bezit, om conform dat recht te vererven. Het artikel uit de ErfVo stelt het vereiste van de nationaliteit niet. Art. 3 lid 2 HEV kent een bepaling die niet terugkomt in de ErfVo, namelijk de eerste volzin van dat lid. De vijfjarentermijn zoals verwoord in art. 3 lid 2 HEV is in de ErfVo niet meer terug te vinden en dus geen voorwaarde meer voor de objectieve conflictregeling. Omdat met de komst van de ErfVo de nationaliteit van de erflater geen vereiste is meer is voor het vaststellen van het rechtsstelsel wat de erfopvolging moet beheersen, is het makkelijker dit rechtsstelsel vast te kunnen stellen. Er hoeft slechts gekeken te worden naar de laatste gewone verblijfplaats van de erflater. Ook de vijfjarentermijn uit lid 2 van art. 3 HEV komt niet terug in art. 21 ErfVo. Via art. 21 ErfVo is het toepasselijke rechtsstelsel makkelijker vast te stellen dan via art. 3 HEV. 3.3.3 Rechtskeuze Betreffende de rechtskeuze zijn er een tweetal wijzigingen te vinden in de ErfVo ten opzichte van art. 5 HEV. Ten eerste is de rechtskeuze in de ErfVo beperkter ten opzichte van de rechtskeuze uit het HEV. Daarnaast komt de partiële rechtskeuze die we kennen uit het HEV niet terug in de ErfVo. 3.3.3.1 Beperktere rechtskeuze Een persoon kan het recht van een bepaalde staat aanwijzen als het recht dat de vererving van zijn gehele nalatenschap beheerst. De aanwijzing heeft alleen gevolg indien deze persoon op het tijdstip van de aanwijzing of van zijn overlijden de nationaliteit van die staat bezit of daar zijn gewone verblijfplaats heeft, aldus art. 5 HEV. Voor de rechtskeuze is het aan te wijzen recht soepeler dan voor de objectieve conflictregel. Voor de rechtskeuze is het op grond van art. 5 HEV voldoende als de erflater de nationaliteit van dat land bezat óf daar zijn gewone verblijfplaats had. Bij de objectieve conflictregel uit art. 3 HEV zijn beiden vereist voor toepasselijkheid. Hiertegenover staat een soortgelijke bepaling uit de ErfVo, art. 22 lid 1 betreffende de rechtskeuze: “Een persoon kan als het recht dat zijn erfopvolging in het geheel beheerst, het recht van de staat kiezen, waarvan hij op het tijdstip van rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden de nationaliteit bezit”. Er kan in de toekomst dus niet meer worden gekozen voor het recht van de gewone verblijfplaats.
  • 29. 28 3.3.3.2 Partiële rechtskeuze In het HEV bestaat de mogelijkheid tot het doen van een partiële rechtskeuze. Deze partiële rechtskeuze is als zodanig geformuleerd in art. 6 HEV: “Een persoon kan het recht van één of meer Staten aanwijzen als het recht dat de vererving van bepaalde goederen in zijn nalatenschap beheerst. Deze aanwijzing laat evenwel de toepassing van de dwingende bepalingen van het ingevolge artikel 3 of artikel 5, eerste lid, toepasselijke recht onverlet.” In de ErfVo is een dergelijke bepaling niet teruggevonden. De reden dat deze bepaling in de ErfVo achterwegen is gelaten ligt in het feit dat de ErfVo zoveel mogelijk de versnippering van de nalatenschap wil voorkomen41 . Vanuit verschillende hoeken is er vraag naar een partiële rechtskeuze. Oud-notaris dhr. mr. E. Kwakernaak geeft in zijn artikel in het Financieel Tijdschrift Vermogen te kennen dat het vanuit estate-planning oogpunt zeer wenselijk is als de mogelijkheid tot partiële rechtskeuze blijft voortduren. De partiële rechtskeuze is volgens Kwakernaak bij uitstek de mogelijkheid om de goederenrechtelijke problemen het hoofd te bieden die kunnen ontstaan bij het toepassen van bijvoorbeeld Nederlands erfrecht op buitenlands onroerend goed42 . Op grond van art. 21 lid 1 ErfVo is op de gehele erfopvolging van de erflater het recht van de gewone verblijfplaats op tijdstip van overlijden van de erflater van toepassing, onroerende zaken vallen ook hieronder. 3.3.4 Art. 10:146 BW vervalt Waar art. 10:146 BW in 2012 nieuw werd ingevoerd naast de bepalingen die waren overgenomen uit de WCErf, komt deze bepaling bij inwerkingtreding van de ErfVo te vervallen. Waar het HEV niet zag op de testeerbevoegdheid, ziet de ErfVo daar wel op. De bepaling van art. 10:146 is dus met inwerkingtreding van de ErfVo overbodig. Gekeken moet worden of er nog een afwijking is van de nieuwe bepaling uit de ErfVo ten opzichte van art. 10:146 BW. Art. 10:146 BW Art. 24 ErfVo 1. In hoeverre een natuurlijke persoon uiterste wilsbeschikkingen kan maken, wordt bepaald door zijn nationale recht. 2. Indien de betrokken persoon de nationaliteit van meer dan een staat bezit en hij in een van deze staten zijn gewone verblijfplaats heeft, geldt het recht van die staat als zijn nationale recht. Heeft de betrokken persoon zijn gewone verblijfplaats niet in een van deze staten, dan geldt als zijn nationale recht het recht van de staat van zijn nationaliteit waarmee hij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het nauwst is verbonden. 1. De toelaatbaarheid en de materiële geldigheid van een uiterste wilsbeschikking, niet zijnde een erfovereenkomst, wordt beheerst door het recht dat op grond van deze verordening op de erfopvolging van toepassing zou zijn geweest, indien de erflater zou zijn overleden op de dag waarop de wilsbeschikking is gemaakt. 2. Niettegenstaande lid 1 kan een persoon ervoor kiezen dat zijn uiterste wilsbeschikking, ten aanzien van de toelaatbaarheid en de materiële geldigheid, wordt beheerst door het recht dat hij op grond van artikel 22 en onder de daarin bepaalde voorwaarden had kunnen 41 Lokin 2013, p. 215 42 FTV 2011 (7-8) 35 Naschrift bij de reactie van mr. E. Kwakernaak
  • 30. 29 kiezen. 3. Lid 1 is in voorkomend geval van toepassing op de toewijzing of herroeping van een uiterste wilsbeschikking, niet zijnde erfovereenkomst. In geval van een rechtskeuze overeenkomstig lid 2 wordt de wijziging of herroeping beheerst door het gekozen recht. Art. 24 ErfVo verwijst in lid 1 terug naar art. 21 ErfVo, waar de objectieve conflictregeling is verwoord. Art. 21 ErfVo geeft in lid 1 aan dat het toepasselijke recht het recht van de staat waar de persoon zijn gewone verblijfplaats heeft. Lid 2 geeft de uitzondering indien de persoon een kennelijk nauwere band heeft met een andere staat. Het wezenlijke verschil tussen art. 10:146 lid 1 BW en art. 24 lid 1 ErfVo zit hem niet zozeer in die specifieke bepalingen als wel in de bepalingen waar deze naar verwijzen. Art. 10:146 lid 1 BW zegt dat de regeling omtrent de bekwaamheid van een persoon om een uiterste wilsbeschikking te maken wordt bepaald door het recht van de nationaliteit van deze persoon. In art. 24 lid 1 ErfVo wordt verwezen naar de objectieve verwijzingsregel, die ruimer is geformuleerd dan art. 10:146 lid 1 BW. 3.3.5 Eenheidsstelsel Wanneer we de artikelen omtrent het eenheidsstelsel naast elkaar leggen zullen we zien dat, hoewel de bepalingen veel op elkaar lijken, er een aantal wijzigingen zijn aangebracht. Art. 7 HEV Art. 23 ErfVo 1. Behoudens het bepaalde in artikel 6 beheerst het ingevolge de artikel 3 en 5, eerste lid, toepasselijke recht de vererving van de gehele nalatenschap, ongeacht waar de goederen zich bevinden. 2. Dit recht beheerst: a. de aanwijzing van de erfgenamen en legatarissen, de bepaling van de onderscheidene erfdelen van deze personen en de verplichtingen die hun door de overledene zijn opgelegd, alsook andere rechten op de nalatenschap die ontstaan als gevolg van het overlijden, daaronder begrepen toewijzingen uit de nalatenschap door een rechterlijke of een andere autoriteit ten gunste van personen die de overleden na stonden; b. de onterving en de uitsluiting wegens onwaardigheid; 1. Het krachtens artikel 21 of artikel 22 aangewezen recht beheerst de vererving van de gehele nalatenschap. 2. Dit recht geldt in het bijzonder: a. de gronden voor, het tijdstip en de plaats van het openvallen van de nalatenschap; b. de aanwijzing van rechthebbenden, de bepaling van hun onderscheiden erfdelen en van de verplichtingen die hun door de erflater opgelegd kunnen zijn, alsook de bepaling van andere rechten op de nalatenschap, daaronder begrepen de erfrechten van de langstlevende echtgenoot of partner; c. de bekwaamheid om te erven; d. de onterving en de uitsluiting wegens onwaardigheid; e. de overgang op en de overdracht aan de
  • 31. 30 c. de inbreng en de inkorting van schenkingen en makingen alsmede de wijze waarop deze bij de berekening van de erfdelen worden verwerkt; d. het beschikbare deel, de wettelijke erfdelen en ander beperkingen van de bevoegdheid om bij uiterste wil te beschikken; e. de materiële geldigheid van testamentaire beschikkingen. 3. Het tweede lid belet niet dat in een Verdragsluitende Staat het ingevolge dit Verdrag toepasselijk recht wordt toegepast op andere onderwerpen die volgens het recht van die Staat onder het erfrecht vallen. erfgenamen en, naar gelang van het geval de legatarissen van de goederen, rechten en verplichtingen die de nalatenschap vormen, met inbegrip van de voorwaarden en de gevolgen van de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap of van een legaat; f. de bevoegdheden van de erfgenamen, van de executeurs-testamentair en van andere beheerders van de nalatenschap, in het bijzonder wat betreft de verkoop van eigendom en het voldoen van schuldeisers, onverminderd de bevoegdheden bedoeld in artikel 29, lid 2 en lid 3; g. de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap; h. het beschikbare deel van de nalatenschap, de wettelijke erfdelen en ander beperkingen van de bevoegdheid om bij uiterste wil te beschikken, alsmede de mogelijke vorderingen van personen die de erflater na stonden op de nalatenschap of op de erfgenamen; i. de verplichting tot inbreng en inkorting van schenkingen, voorschotten of legaten bij het vaststellen van de erfdelen van de verschillende rechthebbenden, en j. de verdeling van de nalatenschap. Art. 23 ErfVo ziet op een aantal onderwerpen waar art. 7 HEV niet op ziet. Zo ziet het eenheidsstelsel uit de ErfVo ook op de bekwaamheid om te erven, de bevoegdheid van de erfgenamen en de aansprakelijkheid voor de schulden van de nalatenschap. Dit betekent dat er slechts één rechtsstelsel hoeft te worden vastgesteld voor al deze onderdelen tezamen in plaats van voor elk onderdeel apart. Het eenheidsstelsel zorgt zo voor nog meer efficiëntie en zekerheid. 3.3.6 Gewijzigde rechtsmachtbepaling Wanneer er in de Boek 10 BW gesproken wordt van ‘gerecht’ dan wordt hier niet de notaris mee bedoeld. In de ErfVo is dit echter anders, zo legt overweging 20 bij de ErfVo uit:
  • 32. 31 “(…) Voor de toepassing van deze verordening dient derhalve aan de term ‘gerecht’ een brede betekenis te worden gegeven om niet alleen gerechten in de wekelijk betekenis van het woord te dekken maar ook notarissen, en griffies in sommige lidstaten die in bepaalde erfrechtzaken net zoals gerechte gerechtelijke taken uitvoeren, en ook notarissen en juridische beroepsbeoefenaren in sommige lidstaten, die in bepaalde erfkwesties gerechtelijke taken vervullen krachtens een door een gerecht gegeven volmacht.” Momenteel wordt de bevoegdheid van de notaris nog geregeld door het nationale recht de lex magistratus. Wanneer de ErfVo van toepassing is zal de bevoegdheid worden bepaald door art. 4 van de ErfVo: “De gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, zijn bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel.” Waar momenteel de bevoegdheid van de notaris wordt beheerst door het recht van de nationaliteit van de erflater, zal het vanaf 17 augustus 2015 worden aangewezen door de ErfVo en is de notaris van de gewone verblijfplaats van de erflater bevoegd43 . 3.4 Achterwege gelaten bepalingen De nieuwe verordening brengt niet alleen nieuwe en gewijzigde bepalingen met zich mee, maar er worden ook bepalingen achterwege gelaten. Bepalingen die het huidige Europese erfrecht wel kent, maar waar in de toekomst niets meer over terug te vinden zal zijn. 3.4.1 Näherberechtigung Het fenomeen van de Näherberechtigung is verwoord in art 10:147 lid 1 BW en is als volgt te schetsen: “De benadeling als gevolg van het feit dat op een buiten Nederland gelegen goed erfrechtregels worden toegepast die daartoe door plaatselijke regels van internationaal privaatrecht zijn aangewezen44 .” In het voorgaande geval is het recht van Staat B sterker en ‘overwint’ het recht van Staat A. Deze Näherberechtigung (aanknopingsovermacht) kan tot onduidelijkheid leiden over bijvoorbeeld welk gerecht bevoegd is. Bovendien is er bij Näherberechtigung vaak sprake van benadeling van een bepaalde erfgenaam die in het buitenland andere rechten geniet dan in Nederland. De ErfVo heeft als doel om complexe problemen zoals de Näherberechtigung uit de wereld te helpen. Juist omdat met de inwerkingtreding van de ErfVo alle lidstaten in hun IPR de conflictregels van ErfVo gaan toepassen en daarin van het eenheidsstelsel wordt uitgegaan, zal het probleem van de Näherberechtigung zich haast niet meer voordoen45 . 43 J.G. Knot, ‘Europees internationaal erfrecht op komst: het voorstel voor een Europese Erfrechtverordening nader belicht’, NIPR 2010-1, p. 8. 44 J.G. Knot, ‘Boek 10 BW (IPR): Titel 12 Erfrecht – Art. 145 tot en met 152’, WPNR 2010, p. 553 45 P. Vlas & F. Ibili, ‘Ontwikkelingen: IPR-erfrecht, WPNR 2013, p. 770
  • 33. 32 Aanknopingsovermacht kan bij internationale nalatenschappen toch nog een rol blijven spelen, prof. mr. P. Vlas (hoogleraar internationaal privaatrecht Vrije Universiteit) en mr. F. Ibili (Gerechtsauditeur bij de Hoge Raad der Nederlanden) geven een voorbeeld46 : “Op basis van de verordening wordt de erfopvolging beheerst door Nederlands recht. De nalatenschap omvat onder meer een in Brazilië gelegen onroerende zaak dat volgens Braziliaans IPR vererft volgens de wet van de ligging (lex rai sitae). Gesteld dat volgens Nederlands recht A en B erfgenaam zouden zijn en naar Braziliaans recht uitsluitend B. Bestaat er voor A een mogelijkheid tot verrekening?” Indien er door een situatie zoals hierboven beschreven een persoon benadeeld wordt ten opzichte van een ander, kan het zo zijn dat de benadeelde verrekening kan vorderen. De verrekening wordt momenteel geregeld in art. 10:147 lid 2 BW: “De benadeelde gerechtigde kan echter vorderen dat ter gelegenheid van de vereffening van de nalatenschap tussen hem en de bevoordeelde gerechtigde een verrekening plaatsvindt tot ten hoogste het ondervonden nadeel. Verrekening is uitsluitend mogelijk met betrekking tot goederen van de nalatenschap dan wel door vermindering van een last.” De ErfVo regelt niets met betrekking tot verrekening. Wanneer er sprake is van verrekening omdat een situatie zoals is beschreven in het laatste tekstkader van paragraaf 3.4.2 zich voordoet, blijven wat betreft de verrekening de regels gelden zoals gegeven in Boek 10 BW. 3.4.2 Onderscheid vererving enerzijds en afwikkeling anderzijds Het onderscheid dat we kennen tussen de bepalingen omtrent vererving in het HEV en de bepalingen omtrent de vereffening en afwikkeling in Boek 10 BW, komt te vervallen met de komst van de ErfVo omdat deze drie onderwerpen allemaal samen in de ErfVo zijn opgenomen. Het onderscheid wat hierin wordt gemaakt, zorgt in de huidige wet- en regelgeving voor extra werk. Het toepasselijke recht moet namelijk per onderdeel worden bepaald. Het kan zo zijn dat voor de vererving een ander rechtsstelsel van toepassing is dan op de afwikkeling. Er moet per onderdeel onderzocht worden welk rechtsstelsel van toepassing is, wat tijd kost. Wanneer het onderscheid is vervallen met de inwerkingtreding van de ErfVo, kan op dit gebied efficiënter worden gewerkt. 3.5 Kanttekeningen Naar aanleiding van de publicatie van de ErfVo zijn er uit verschillende hoeken reacties gekomen. Over het algemeen zijn alle reacties vol lof, maar enkele kanttekeningen kunnen niet ontbreken. In de onderstaande paragrafen zal kort aandacht worden besteed aan de kanttekeningen die zijn gemaakt door de KNB en anderen. 3.5.1 KNB De KNB brengt op haar website een duidelijke mening naar voren. De ErfVo wordt met open armen ontvangen en is een welkome vernieuwing in het Europese IPR. Het enthousiasme is groot maar het KNB heeft ook zo haar kanttekeningen. De vier meest opvallende kanttekeningen worden hieronder toegelicht. 46 P. Vlas & F. Ibili, ‘Ontwikkelingen: IPR-erfrecht, WPNR 2013, p. 770
  • 34. 33 3.5.1.1 Rechtskeuze De nieuwe vorm van rechtskeuze zoals te vinden is in art. 22 ErfVo kent twee kanten. Waar de erflater momenteel bij zijn rechtskeuze kan kiezen uit het land van zijn nationaliteit óf het land waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft, is de rechtskeuze onder de ErfVo minder ruim. Onder de ErfVo kan slechts gekozen worden uit het recht van het land waarvan de persoon de nationaliteit bezit. Dit sluit voor de rechtskeuze het begrip ‘gewone verblijfplaats’ uit waardoor de rechtskeuze makkelijker kan worden toegewezen, er hoeft niet meer gekeken te worden of de rechtskeuze voldoet aan de eisen voor de ‘gewone verblijfplaats’. De vernieuwde rechtskeuze is ook op de afwikkeling van toepassing. 3.5.1.2 Toepassen buitenlands recht Tijdens het seminar ‘Internationaal Erfrecht’ dat op 2 juli 2013 in Rotterdam werd gegeven sprak hoogleraar aan de Universiteit Leiden en notaris T. Mellema over haar bevindingen betreffende de ErfVo. In haar bijdrage kwam naar voren dat ze verwacht dat de Nederlandse notaris buitenlands erfrecht zal moeten toepassen in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap47 . Bijvoorbeeld bij het opstellen van de Europese erfrechtverklaring moet het buitenlands erfrecht worden meegenomen, zo blijkt uit de inhoud van verklaring zoals is beschreven in art. 68 ErfVo. De erfrechtverklaring wordt op grond van art. 64 ErfVo afgegeven in de lidstaat van wie de gerechten op grond van art. 4, art. 7, art. 10 of art. 11 bevoegd zijn. Dit zijn respectievelijk de lidstaten van de gewone verblijfplaats, rechtskeuze, subsidiaire bevoegdheid indien de gewone verblijfplaats niet in een lidstaat was en tot slot de forum necessitatis. Er kan een situatie optreden waarbij de lidstaat die de verklaring afgeeft, niet de lidstaat is van het toepasselijke rechtsstelsel. Stel dat de erfrechtverklaring op grond van art. 64 jo. art. 4 ErfVo moet worden afgegeven door een Nederlandse notaris omdat de erflater in Nederland zijn gewone verblijfplaats had, maar uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat hij nauwere banden had met Frankrijk dan met Nederland, dan is het recht van Frankrijk van toepassing op grond van art. 21 lid 2 ErfVo. In een dergelijke situatie wordt de Nederlandse notaris geacht het Franse erfrecht toe te passen bij het opstellen van de erfrechtverklaring. 3.5.1.3 Opheffen Haags Erfrechtverdrag De KNB spreekt zich uit over de mogelijkheid om het HEV op te heffen. De KNB is van mening dat het HEV opgeheven kan worden omdat art. 10:145 nu nog verwijst naar het HEV maar in de toekomst zal gaan verwijzen naar de ErfVo. Opheffing is echter waarschijnlijk niet nodig. Aangekondigd is dat art. 10:145 BW vanaf 17 augustus 2015 zal verwijzen naar de ErfVo en niet meer naar het HEV. Gezien het HEV nooit in werking is getreden en zijn werking kende via art. 10:145 BW, kent het na wijziging van dit artikel geen werking meer. Het HEV zou via een nieuw artikel opnieuw geïncorporeerd kunnen worden in de Nederlandse wetgeving. Het HEV heeft als voorbeeld gediend voor de ErfVo en de inhoud van de ErfVo lijkt dan ook op veel punten op het HEV. Het HEV is niet succesvol gebleken en daarmee is een groot deel van de ErfVo in wijze een verbeterde versie van het HEV. Een nieuw artikel om het HEV opnieuw te incorporeren ligt daarom ook niet in de lijn der verwachtingen. 47 www.advocatie.nl, zoek op: ‘Nieuwe taak notaris’, eerste resultaat.
  • 35. 34 3.5.1.4 Termijn kantonrechter Er kan door een ieder die een erfrechtverklaring kan aanvragen of rechtmatig belang kan aantonen bezwaar worden gemaakt tegen een besluit van de autoriteit van afgifte. Wanneer uit het bezwaar blijkt dat de afgegeven erfrechtverklaring niet met de werkelijkheid overeenstemt, zal de bevoegde autoriteit de verklaring corrigeren, wijzigen of intrekken. Voorgaande blijkt uit art. 72 lid 1 en 2 ErfVo. Uit de brief die de KNB heeft gericht aan staatssecretaris Teeven blijkt dat in de het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet Verordening Erfrecht in art. 9 lid 2 en 3 een termijn wordt gegeven voor deze correctie, wijziging of intrekking. De KNB vraagt zich af hoe hard de opgenomen termijn is die de Nederlandse kantonrechter stelt waarbinnen de notaris een nieuwe/gecorrigeerde verklaring zal geven. De KNB is van mening dat er in plaats van een harde termijn beter van een ‘redelijke termijn’ gesproken kan worden. Dit omdat de mogelijkheid bestaat dat de notaris nader onderzoek moet doen naar de aanwezigheid van erfgenamen en op die manier makkelijk de termijn kan overschrijden, zeker wanneer de notaris bij dit onderzoek afhankelijk is van derden. Wanneer men gaat zoeken naar deze termijn in de ErfVo zal men deze niet vinden. Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in de definitieve ErfVo. Het lijkt erop dat naar aanleiding van de kanttekening van de KNB deze termijnen die door de kantonrechter zouden worden gesteld, verwijderd zijn uit de verordening. 3.5.2 Overige kanttekeningen Naast de KNB zijn er door verschillende specialisten kanttekeningen geplaats bij de ErfVo. Zo schrijft mr. dr. P.A.M. (Pia) Lokin haar proefschrift over de grensoverschrijdende erfopvolging. Lokin stelt dat er drie conflictrechtelijke waarden aan de Europese erfrechtelijke verwijzingssysteem ten grondslag liggen, voorspelbaarheid, rechtszekerheid en beslissingsharmonie. Aan de hand van deze drie waarden wordt het verwijzingssysteem beoordeeld. Ook dr. I. (Ian) Curry-Sumner heeft zich verdiept in de ErfVo en kwam met een artikel in Juridische Berichten voor het Notariaat over dit nieuwe ‘Europese kindje’. 3.5.2.1 Renvoi-regeling verduidelijken Lokin doet in een artikel48 in het WPNR aanbevelingen met betrekking tot de ErfVo. Eén van de belangrijkste aanbevelingen is het verduidelijken van de renvoi-regeling. De renvoi-regeling is in de ErfVo als volgt geformuleerd: Art. 34 ErfVo In de gevallen waarin deze verordening de toepassing van het recht van een derde staat voorschrijft, wordt hieronder verstaan de in die staat geldende rechtsregels, daaronder begrepen de regels van het internationaal privaatrecht die voorzien in terugverwijzing naar: a. het recht van een lidstaat, of b. het recht van een andere derde staat die zijn eigen recht zou toepassen. Terugverwijzing is uitgesloten in de gevallen bedoeld in artikel 21, lid 2, artikel 22, artikel 27, artikel 28, onder b), en artikel 30. Lokin geeft in het artikel aan dat deze verduidelijking gewenst is vanwege de voorspelbaarheid. 48 P.A.M. Lokin, ‘Proefschrift’, WPNR 2013, p. 798-800
  • 36. 35 Lokin stelt dat het voor de eenheid van de nalatenschap beter is de renvoi-regeling in zijn geheel uit te sluiten. Wanneer dit geen optie blijkt te zijn, moet naar haar mening het systeem zo consistent mogelijk zijn en dient de uitzondering op de objectieve hoofdregel, neergelegd in art. 21 lid 1 ErfVo, niet te worden uitgesloten van renvoi. Op drie punten stelt Lokin dat de renvoi-regeling niet voldoet aan de eis van de voorspelbaarheid. Het betreft de volgende punten:  verduidelijking is wenselijk ten aanzien van de aanvaarding van een gedeeltelijke en/of gehele terug- dan wel doorverwijzing;  er dient helderheid te komen ten aanzien van de vraag of een terug- dan wel doorverwijzing slechts betreffende de gehele erfopvolging wordt aanvaard of tevens betreffende de verering of betreffende de afwikkeling;  verduidelijking is wenselijk ten aanzien van de vraag of subjectieve én objectieve verwijzingsregels of slechts objectieve verwijzingsregels van een derde staat in acht moeten worden genomen. De bepalingen zijn niet duidelijk genoeg geformuleerd en een heldere uitleg in de toelichting ontbreekt zodanig dat de verschillende landen er geen eenduidige betekenis aan kunnen geven, hetgeen vereist is willen alle landen de verordening uniform kunnen toepassen. Omdat renvoi in bepaalde gevallen wordt aanvaard, zorgt dit voor een mindere rechtszekerheid. Er kan namelijk niet volledig worden vertrouwd op de objectieve conflictregel van art. 21 ErfVo omdat deze regel wordt uitgesloten van renvoi49 . 3.5.2.2 Verrekening Lokin schrijft over de Näherberechtigung dat het de rechtszekerheid ten goede zou komen als het Europese verwijzingsresultaat, de uitkomst van de toepassing van de verwijzingsregels, door middel van een regeling omtrent verrekening wordt beschermd50 . Wanneer door middel van Näherberechtigung buitenlands recht wordt toegepast, zou het de rechtszekerheid ten goede komen wanneer erfgenamen kunnen rekenen op een regeling omtrent verrekening. Verrekening is mogelijk ten opzichte van degene die zonder verrekening na verdeling van de nalatenschap door aanknopingsovermacht (Näherberechtigung) is benadeeld. Een dergelijke regeling omtrent de verrekening is echter niet in de ErfVo opgenomen. 3.5.2.3 Onderhoudsverplichtingen die ontstaan door overlijden Door overlijden kunnen er onderhoudsverplichtingen ontstaan, de vraag rijst of deze onderhoudsverplichtingen onder de werkingssfeer van de ErfVo vallen. Art. 1 lid 2 aanhef en onder e ErfVo luidt als volgt “De verordening is niet van toepassing op andere onderhoudsverplichtingen dan die welke ontstaan als gevolg van overlijden.” Duidelijk is dat onderhoudsverplichtingen die niet ontstaan als gevolg van overlijden, niet onder de ErfVo vallen. Maar onder welke IPR-regels vallen de onderhoudsverplichtingen die wel ontstaan door overlijden? Dit is een vraag die onbeantwoord blijft. Momenteel worden de onderhoudsverplichtingen voor een groot deel geregeld door de Alimentatieverordening51 . 49 Lokin 2013, p. 228 50 Lokin 2013, p. 222 51 Zie hierover: P. Vlas, ‘Alimentatie uit Brussel met een Haags randje’, WPNR 2009, 6794
  • 37. 36 Een spiegelbeeldbepaling van art. 1 lid 2 sub e ErfVo ontbreekt echter, waardoor de werkingssfeer van de ErfVo niet duidelijk is met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen die ontstaan door overlijden52 . 52 I. Curry-Sumner, ‘Een nieuw Europees kindje… De Europese Erfrecht Verordening’, JBN 2013, Jaargang 23, Afl. 4, nr. 19, p. 3
  • 38. 37 4. Aandachtspunten voor de notarispraktijk De inwerkingtreding van de ErfVo brengt voor de notaris gevolgen met zich mee. De notaris zal moeten anticiperen op de vernieuwde wet- en regelgeving. Belangrijke wijzigingen van de regelgeving zijn in het voorafgaande hoofdstuk besproken. In dit hoofdstuk worden de aandachtspunten betreffende de ErfVo voor het notariaat uiteengezet. Marks Wachters notarissen krijgt gemiddeld zes keer per jaar te maken met de wet- en regelgeving betreffende het internationale erfrecht. Moeilijkheden worden ervaren bij het bepalen hoe buitenlands IPR het toepasselijke rechtsstelsel bepaald en volgend daarop het bepalen van het toepasselijke rechtsstelsel in het specifieke geval. 4.1 De Europese erfrechtverklaring De meest opvallende wijziging, en daarmee ook het meest interessante gevolg, dat de ErfVo met zich meebrengt is de invoering van de Europese erfrechtverklaring. Vanaf 17 augustus 2015 zullen de Nederlandse notarissen er een bevoegdheid en taak bij hebben, namelijk het opmaken en afgeven van een Europese erfrechtverklaring. Een soortgelijke taak bevind zich al in het takenpakket van de notaris, namelijk het afgeven van de Nederlandse verklaring van erfrecht. De Europese erfrechtverklaring is in alle lidstaten geldig, er hoeft niet zoals voorheen een aparte procedure worden gevolgd in het buitenland. Op grond van art. 64 sub a ErfVo is de notaris in Nederland bevoegd om een Europese erfrechtverklaring af te geven. Art. 64 sub a ErfVo verwijst namelijk naar art. 3 lid 2 ErfVo waarin wordt aangegeven dat onder het begrip ‘gerecht’ valt een juridische beroepsbeoefenaar met bevoegdheid in een erfrechtzaak. Het Burgerlijk Wetboek is in art. 4:188 vrij kort over de inhoud van de Nederlandse verklaring van erfrecht. In art. 4:188 BW worden vijf feiten vermeld die een verklaring van erfrecht kan bevatten, minstens één van deze feiten moet zijn opgenomen in de verklaring van erfrecht. Het artikel vermeldt verder dat er bij AMvB nadere regels m.b.t. de verklaring van erfrecht kunnen worden vastgesteld. Een dergelijke AMvB is echter niet vastgesteld. Verdere vormvoorschriften voor de verklaring van erfrecht zijn niet geformuleerd. De inhoudelijke vereisten voor de Europese erfrechtverklaring zijn uitgebreid beschreven in art. 68 ErfVo. In dit artikel staat in sub a t/m o nauwkeurig beschreven welke gegevens de erfrechtverklaring moet bevatten voor zover deze gegevens nodig zijn voor het specifieke geval. Naast algemene gegevens zoals naam en adres van autoriteit van afgifte, referentienummer en de gegevens van gesloten overeenkomsten zoals een huwelijksovereenkomst (sub a t/m h) zijn er specifieke gegevens omschreven die de erfrechtverklaring (indien van toepassing) moet bevatten (sub i t/m o). 4.1.1 Vergelijking met verklaring van erfrecht Bij Marks Wachters notarissen worden momenteel drie versies van de verklaring van erfrecht afgegeven. Die versies zijn als volgt te onderscheiden: