1. 1
Partij van de Arbeid van België
Tweede congres
Maart, april 1983
DE REVOLUTIONAIRE MORAAL
Juliette Dethier
Ludo Martens
Joris Pauwels
Inleiding
De opvoeding in de revolutionaire moraal is van groot belang.
Zij moet op een permanente manier gebeuren.
Slechts als we gewapend zijn met deze moraal zullen we in staat zijn te voldoen aan de eisen
van het werk van vandaag. En de hardere beproevingen aankunnen die de ontwikkeling van
de klassenstrijd nog zal meebrengen
0.1. De revolutie vraagt inspanningen en offers
Als kommunisten moeten we beseffen dat de revolutie en het voorbereidend werk dat
daarvoor vereist is, grote inspanningen vragen en een revolutionaire moraal opofferingsgeest.
Lenin schreef twee belangrijke teksten ten tijde van de direkte voorbereiding van de
Oktoberrevolutie. In die teksten geeft hij aan dat de arbeiders militanten zich moeten wapenen
met de revolutionaire moraal om in staat te zijn om aan de hardste beproevingen het hoofd te
bieden, die de kommunisten te wachten stonden.
Die teksten zijn: “Zullen de Bolchewieken de macht behouden?” (1 oktober 1917) en “Brief
aan de leden van de Bolschewistische Partij” (18 oktober 1917).
Lenin legde uit:
“Een waarachtig grondige revolutie, een ‘volksrevolutie’ naar de woorden van Marx, is een
ongelooflijk ingewikkeld en pijnlijk gebeuren. Het is de doodsstrijd van een oud sociaal
systeem en de geboorte van een nieuw. Tientallen miljoenen mensen worden opnieuw geboren
in een nieuw leven. De revolutie, dit is klassenstrijd, dat is burgeroorlog op de meest scherpe,
de meest woeste, de meest wanhopige manier. In de geschiedenis komt er geen grote revolutie
2. 2
voor die is kunnen gebeuren zonder burgeroorlog.” (Lénine, Œuvres, vol. 26, p.115.)
“Kennen zij uit de geschiedenis voorbeelden van opstand, waar de massa’s van de
onderdrukte klassen gezegevierd hebben na wanhopige strijd, als die massa's niet tot de
wanhoop gedreven waren door de aanhoudende miserie en door de uiterste verscherping van
allerhande krisissen?” (Lénine, « Lettre aux camarades », Postface, Œuvres, vol. 26, p.219.)
Dadelijk na de overwinning van de socialistische revolutie, vertienvoudigde de weerstand van
de uitbuitende klassen.
Lenin verklaarde:
“Wij verwachten van het proletariaat mannelijkheid, rijpheid voor de macht. Die komt niet
van palavers en aansporingen en niet van de school van zoeterige preken. Maar wel uit de
school van het leven, uit de school van de strijd. Om de leidende klasse te worden en om de
burgerij definitief te overwinnen, moet het proletariaat die kennis zelf verwerven, want
nergens is die kennis gebruiksklaar te vinden. Welnu, men moet leren in de strijd. Enkel de
ernstige, volgehouden en woeste strijd leert ons iets. Hoe verbetener het verzet van de
uitbuiters zal zijn; des te krachtiger, onbuigzamer, meedogenlozer en doeltreffender zal hun
verplettering zijn door de uitgebuitenen ( … ).
De overwinning zal voor de uitgebuitenen zijn, want zij hebben aan hun kant het leven,
de kracht van het aantal, de kracht van de massa, de onuitputtelijke bronnen van
zelfverloochening, van hun idealen, van de eerlijkheid. Dit zijn alle kenmerken van wat
men noemt “het eenvoudige volk”, van de arbeiders en de boeren, die in gang schieten,
die ontwaken om een nieuwe wereld op te bouwen. Hun voorraden aan energie en hun
talenten zijn onmetelijk groot.” (Lénine, « Ceux qui sont effrayés par la faillite de
l’ancien et ceux qui luttent pour le nouveau », Œuvres, vol. 26, p.421.)
De Bolchewistische Partij was volledig doordrongen van de revolutionaire moraal zoals Lenin
die onderwezen had. Dit is het duidelijkst gebleken gedurende de anti-fascistische oorlog. Dat
was de grootste revolutionaire oorlog ooit gevoerd in de geschiedenis.
De naam Stalingrad blijft voor altijd het symbool van de zelfverloochening en de
offerbereidheid van de Bolchewieken. Stalingrad leek in het begin hopeloos maar heeft
uiteindelijk geleid naar eerste strategische nederlaag van de nazi's.
Vanaf de eerste dagen van de oorlog, in zijn eerste toespraak, heeft Stalin de nadruk gelegd op
3. 3
de revolutionaire moraal die de Sovjets onoverwinnelijk maakten.
“Er mag in onze rangen geen plaats zijn voor huilebalken en lafaards, noch voor paniekzaaiers
en deserteurs. Onze mannen moeten vrij van schrik zijn in de strijd. Ze moeten vol
zelfverloochening vooruit gaan in onze bevrijdingsoorlog voor de redding van het vaderland,
tegen de fascistische overweldiger. De grote Lenin, die onze staat deed ontstaan, heeft gezegd
dat het wezenlijke kenmerk van de mannen uit de Sovjet-Unie moet zijn: moed, dapperheid,
onverschrokkenheid in de strijd, de wil om te strijden aan de kant van onze volkeren tegen de
vijanden van ons vaderland.”
(« Discours radiodiffusé du 3 juillet 1941 », Œuvres, tome 16, p.16. Repris dans Marx,
Engels, Lénine, Staline, La lutte des partisans selon les auteurs classiques du marxisme-
léninisme, Éd. 10-18, 1975. p.177.)
Lenin schets het volgende beeld over wat elke revolutionair te wachten staat:
“De geschiedenis heeft aangetoond dat men geslaagde revoluties nooit ‘in zijn zak’ kan steken
en men daarna nooit op zijn lauweren kan gaan rusten. Iedereen, die ervan uitgaat dat
dergelijke revoluties mogelijk zijn, behoort tot de ergste vijanden van de arbeidersklasse. […]
Gedurende een revolutie moet men, in werkelijkheid, de zwaarste moeilijkheden doorstaan, in
het vuur van de strijd. Indien je onderdrukt en uitgebuit wordt, indien je de macht van de
uitbuiters wilt vernietigen en daarbij tot het uiterste wilt gaan, dan moet je weten dat je
weerstand zult moeten bieden aan de druk van alle uitbuiters van de wereld en dat je in de
strijd tot nieuwe opofferingen zult moeten bereid zijn. Indien je daartoe bereidt, dan ben je
een revolutionair. Indien dat niet zo is, dan zullen je verpletterd worden.” (Lénine, « Succès et
difficultés du pouvoir des Soviets », Œuvres, vol. 29, p.64.)
0.2. Zijn ganse leven strijden voor de Partij en de revolutie
Dit is het fundamentele punt van de revolutionaire moraal. Zij is voor een individu een
bewuste keuze die hem bindt voor zijn ganse leven.
Het verdedigen van de belangen ,van de arbeidersklasse, van de Partij en van de revolutie is
de belangrijkste taak van de militant en die taak maakt het belangrijkste deel van zijn leven
uit.
Wij bekampen de opvattingen die het werk van de militant beschouwen als een engagement
dat op de tweede plaats komt, dat gedeeltelijk is, dat tijdelijk is, dat voorwaardelijk is.
4. 4
0.3. Heroïsme
Elke heersende klasse, die zich echt bedreigd voelt in haar macht neemt onvermijdelijk haar
toevlucht tot de meest gruwelijke terreur, op eerste plaats tegen de kommunisten, maar ook
tegen de hele opstandige bevolking. Dit is een wet van de geschiedenis, honderden malen
bevestigd in Duitsland, in Ierland, in Palestina, in El Salvador, in Guatemala en in
Afghanistan.
De gewapende burgeroorlog staat vroeg of laat op de agenda van elk volk dat zich bevrijden
wil.
De opvoeding in het revolutionair heroïsme, is een essentiële taak voor iedereen die zich tot
kommunist wil scholen; zij is noodzakelijk om de scheidingslijn tussen revolutie en
reformisme te trekken.
Alle voorwendsels om de opvoeding over het heroïsme af te wijzen, zijn een hulp voor het
reformisme: “Dat zal mensen afschrikken”, “We moeten nu opvoeding geven over zaken die
nu realiteit zijn”; “Dat is alleen voor uitzonderlijke mensen …”; “Heroïsme kan zowel
extreem-rechts als links zijn”
In het werk in de klassenstrijd en de partijopbouw, vormen de kommunisten zich een
welbepaalde moraal , een welbepaalde levenshouding. Deze moraal die zij in “vredestijd”
verwerven, zal bepalen of zij zich als en weten te gedragen in oorlogstijd. Ook de reaktionaire
klassen bereiden in “vredestijd” al instrumenten voor die zij bij een plotse omwenteling in de
in de nationale of nationale situatie, direkt kunnen inzetten voor terreur en burgeroorlog tegen
de werkers, geheime diensten, indoktrinatie van de repressiekrachten, bewapening en
training….
Iedere kommunist moet zich mentaal en moreel voorbereiden op alle mogelijke beproevingen
die hem vroeg of laat kunnen overkomen.
Iedere kommunist moet konkreet nagaan hoe bepaalde opportunistische stellingen en
gedragingen leiden tot kapitulatie voor beproevingen. Iedere kommunist moet waken over de
interne samenhang en discipline van zijn Partij en zich de vraag stellen of de Partij, als
kollektieve eenheid, in staat zal zijn stand te houden bij ernstige vervolgingen.
kommunisten zijn dialektische materialisten en geen aanhangers van het mechanisch
materialisme. Zij stellen dat in algemeen het opportunisme uitloopt op kapitulatie en verraad
en dat revolutionaire ideologie en praktijk de kameraden voorbereidt om in de zwaarste
beproevingen stand te houden. Vanzelfsprekend zal men een aantal opportunisten vinden die
5. 5
korrekte houding aannemen in de beproevingen en men zal een aantal en zien die toch
kapituleren op het beslissend ogenblik.
Hoofdstuk 1. De revolutionaire moraal, een kracht in handen van de onderdrukte
klassen
1.1. Bepaling
Het filosofisch woordenboek, uitgegeven in de Volksrepubliek China in 1974, geeft de
volgende algemene bepaling van de moraal:
“De moraal is één van de ideologische vormen van de maatschappij. Het zijn de
gedragsregels, in de gegeven omstandigheden van de geschiedenis van de maatschappij, die
het gemeenschappelijk leven van de mensen beheersen. Anders gezegd de normen, opstelt in
een bepaalde maatschappij en door een bepaalde klasse, en waaraan de handelingen van de
mensen moeten beantwoorden.
Het ten uitvoer brengen van de normen van de moraal verschilt van de wetten. De moraal
steunt niet op de macht van die maatschappij, maar ze gebruikt moraal kategoriën (goed en
slecht, onrechtvaardig en onrechtvaardig, enz…), de sociale opinie, het geloof van de mensen,
de macht van de gewoonte. Zo worden de handelingen van de mensen goed- of afgekeurd,
beïnvloed, bepaald en begrenst.
De moraal is de afspiegeling van het sociaal wezen, het is de superstruktuur van een wel
bepaalde ekonomische basis.” (Lexique de philosophie, Éd. de Pékin, 1974. Repris par le
Nouveau bureau d’éditions, Paris, 1977, p.210)
1.2. Elke moraal is een klassemoraal
1.2.1. Marx en Engels over de moraal
Het historisch materialisme heeft voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid, een
wetenschappelijke verklaring gegeven van de moraal; zijn veranderend karakter aangetoond
en zijn klasseinhoud in een klasse-maatschappij.
Marx legt het als volgt uit in zijn “Voorwoord op de kritiek op de politieke ekonomie” (1859)
“In de gemeenschappelijke produktie van hun bestaansmiddelen, komen de mensen terecht in
welbepaalde verhoudingen. Die zijn noodzakelijk en onafhankelijk van hun wil. Het zijn
6. 6
produktie-verhoudingen die overeenstemmen met een welbepaalde graad van ontwikkeling
van de materiële produktiekrachten. Het geheel van deze produktieverhoudingen vormt de
ekonomische struktuur in de maatschappij, de konkrete basis waar bovenop een juridische en
politieke superstruktuur komen. Daaraan beantwoorden een welbepaalde vormen van sociaal
bewustzijn. De produktiewijze van de materiële levensbehoeften bepaalt het verloop van het
sociale leven, van het politieke leven en van het intellektuele leven in het algemeen. Het is
niet het bewustzijn van de mensen dat hun wezen bepaalt. Het is in tegendeel hun sociaal
wezen dat hun bewustzijn bepaalt.” (Lénine, Œuvres choisies en deux volumes, Éd. du
Progrès, Moscou, tome 1, p.377.)
Wat betreft de klasse-inhoud van elke moraal, geeft Engels aan in de “Anti-Dühring”:
“Elke moraal theorie is het produkt van de ekonomische situatie van de maatschappij van haar
tijd. Net zoals de maatschappij tot nog toe geëvolueerd is binnen klassentegenstelling; zo is
ook de moraal steeds een klasse-moraal geweest. Ofwel verrechtvaardigde zij de
overheersing en de belangen van de heersende klasse. Ofwel vertegenwoordigde de moraal,
van zodra de onderdrukte klasse sterk genoeg werd, de opstand tegen deze overheersing en de
toekomstige belangen van de onderdrukten. (…)
Een werkelijk humane moraal, die boven de klassen staat, ze slechts mogelijk zijn als de
maatschappij een niveau bereikt heeft, waar men niet alleen de klassetegenstellingen
overwonnen heeft, maar die in de praktijk van het leven vergeten is.” (Chapitre 9, La morale
et le droit. Vérités éternelles, Éd. sociales, p.126.)
1.2.2. De kommunistische moraal is de moraal van het proletariaat, die de belangen van alle
uitbuitenen verdedigt. Wat is de inhoud van deze moraal
De kommunistische moraal is de moraal van het proletariaat, dat de belangen
vertegenwoordigt van alle uitgebuitenen. Wat is de inhoud van deze moraal?
Lenin geeft de essentie daarvan aan in “De taken van de Jeugdverenigingen”
“Onze moraal is volledig ondergeschikt aan de belangen van de klassenstrijd van het
proletariaat. Onze ethiek heeft als vertrek punt de belangen van de klassestrijd van het
proletariaat. Dat moreel verantwoord wat bijdraagt tot de vernietiging van de oude
uitbuitermaatschappij en tot de vereniging van alle werkers rond het proletariaat ( … )
De kommunistische moraal dient deze strijd en verenigt de werkers tegen deze uitbuiting (…)
Voor een kommunist is de ganse moraal samen te vatten in de samenhangende wetenschap
7. 7
van solidariteit en in de bewuste massastrijd tegen de uitbuiters”
(Lénine, Œuvres, vol. 31, p.301-304.)
Ho Chi Minh verduidelijkt als volgt wat de gedragsregels zijn voor een kommunist:
“Zijn ganse leven strijden voor de Partij en de revolutie. Dat is het fundamentele punt.
- Uit alle krachten werken voor de Partij, stevig vasthouden aan de partijdiscipline, en de
partijlijn en partijpolitiek goed toepassen.
- De belangen van de Partij en van het werkende volk stellen boven het persoonlijk belang.
Het volk van ganser harte en uit volle krachten dienen. Vol zelfverloochening strijd voeren.
Zich voorbeeldig gedragen alle punten, in het belang van de Partij en van het volk.
-Toegewijd het Marxisme-Leninisme studeren, voortdurend kritiek en zelfkritiek beoefenen
om zijn ideologisch niveau te verhogen, zijn werk verbeteren en vooruitgaan met zijn
kameraden.” (Ho Chi Minh en Mao Zedong, Teksten over de moraal, EPO, Antwerpen, 1978,
p.19-20)
De revolutionaire moraal haalt zijn klassekarakter en zijn praktisch karakter uit dezelfde
bronnen als de Marxistische filosofie waarop die moraal gebaseerd is.
Mao geeft aan in “Over de praktijk”:
“De Marxistische filosofie, het dialectisch materialisme, heeft twee in het oog vallende
kenmerken. Het eerste is haar klassekarakter: ze verklaart openlijk dat het dialektisch
materialisme in dienst staat van het proletariaat. Het tweede is haar praktisch karakter: ze legt
er de nadruk op dat de theorie afhankelijk is van de praktijk, dat de praktijk de rondslag vormt
van de theorie, die op haar beurt weer de praktijk dient.” (Mao Zedong, Keuze uit zijn werken,
HPB, 1977 p.62)
“De Marxistische filosofie is van mening dat het belangrijk vraagstuk niet ligt in het begrijpen
van de wetten van de objectieve wereld om de wereld te kunnen verklaren, maar in het actief
toepassen van de kennis van deze wetten om de wereld de veranderen.” (Idem, p.72).
1.2.3. De burgerlijke moraal
De kern van de burgerlijke moraal is de verdediging van de vrijheid voor de heersende klasse
om de arbeidskracht uit te buiten. Haar belangrijkste rol is de ekonomische grondslagen van
het kapitalistisch sisteem verdedigen: de privé-eigendom van de produktiemiddelen en de
8. 8
dorst naar meerwaarde. Daarvoor bedient zij zich van hypokriete moraalthema's:
“In de oude maatschappij onderdrukten en exploiteerden de feodale heren en de
grootgrondbezitters, de kapitalisten en imperialisten, zonder genade de andere sociale lagen,
vooral dan de arbeiders en boeren. Ze palmden de door de gemeenschap geproduceerde
produkten in om daarmee een rijk en lui leventje te leiden. Maar ze hadden wel steeds
woorden als 'moraal', ‘vrijheid' en 'demokratie' in de mond.”
(Ho Chi Minh en Mao Zedong, Over revolutionaire moraal, Antwerpen, 1978, p.18).
In een maatschappij die gegrondvest is op de privé-eigendom van produktiemiddelen; is in de
moraal die zij verspreidt, het meest doorwegende punt: het individualisme.
Dit wil zeggen: de verdediging van de prioriteit van de belangen van het individu (en
voornamelijk van het individu dat de produktiemiddelen bezit) op de belangen van de
gemeenschap.
Het individualisme betekent voor ons kommunisten het belangrijkste obstakel dat ons belet
ons te wapenen met de revolutionaire moraal.
“Omdat we in de oude maatschappij geboren zijn, draagt elk van in min of meer de sporen
van deze maatschappij in zijn ideologie, zijn gewoontes, enz. Het meest negatieve en meest
gevaarlijke aspekt ervan is het individualisme. Het individualisme is de tegenhanger van de
revolutionaire moraal. Hoe gering het ook in u aanwezig is, het wacht het geschikte ogenblik
af om zich te ontwikkelen, om de revolutionaire moraal te verdringen en ons zo te beletten
totaal toegewijd te zijn in de strijd voor de revolutionaire zaak.” (Idem, p.18)
1.2.4. De kristelijke moraal
De kristelijke moraal kenmerkt zich door zijn anti-wetenschappelijk grondslagen en door zijn
klassekarakter die ertoe neigt om het uitbuitingssystemen te verrechtvaardigen en in stand te
houden.
A. De anti-wetenschappelijke grondlagen
De kristelijke moraal maakt deel uit van een godsdienstige wereldopvatting die
onwetenschappelijk is. De opvattingen over het ontstaan van de wereld en van de mens zijn
tegengesteld aan de verworvenheden van de natuurwetenschappen. De ideeën van de
kristelijke moraal over de geschiedenis van de mensheid en over zijn toekomst zijn in
9. 9
tegenspraak met de stellingen van het wetenschappelijk socialisme.
De kristelijke moraal is gebaseerd op het idealisme en op de metafysica.
Elke godsdienst vindt zijn oorsprong in de onwetendheid, en bijgevolg ook de onmacht van
de mensen. Onwetendheid en onmacht van de primitieve mensen in hun strijd tegen de natuur,
tegen alle rampen. En met de opkomst van de verdeling van de maatschappij in klassen, ook
onwetendheid en onmacht van de mensen tegenover de uitbuiting en de onderdrukking door
de heersende klasse. De godsdienst schijnt voor de mens een middel te zijn om zijn
doelstellingen te bereiken. Het is een praktijk, die gebonden is aan zijn onwetendheid over de
oorzaken van zijn ongeluk en van zijn vaag verlangen naar geluk.
Marx schrijft:
“De godsdienstige angst is deels een uitdrukking van de werkelijke angst en deels een protest
tegen die werkelijke angst. De godsdienst is de verzuchting van het onderdrukte schepsel.
Godsdienst is de opium van het volk. De afschaffing van de godsdienst als denkbeeldig geluk
van het volk is een eis geformuleerd vanuit zijn nood aan werkelijk geluk. Eisen dat hij
verzaakt aan de illusies over zijn situatie, dat is eisen dat hij verzaakt aan een situatie waar
illusies nodig zijn. De kritiek op de godsdienst is dus in de kiem een kritiek op dit tranendal
waarvan de godsdienst een stralenkrans is. De kritiek op de godsdienst vernietigt de illusies
van de mens; opdat hij zou denken en handelen en de werkelijkheid omvormen als een mens
zonder illusies die tot de jaren van verstand gekomen is; opdat de mens zijn denken en
handelen zou richten op zichzelf, in plaats van God als de zon in zijn leven te zien (De
onderlijningen zijn van Marx zelf). (Marx, Contribution à la critique de La philosophie du
droit de Hegel, Éd. sociales, p.198.)
Als het sociaal sisteem dat berust op de uitbuiting van de mens door de mens zal verdwijnen;
als de uitbuitende klassen en hun invloed volledig zullen uitgeschakeld zijn; als de materiële
produktie, de wetenschap en de kultuur hoog ontwikkeld zullen zijn en ten dienste van allen
zullen staan; dan zal de mensheid zich eindelijk kunnen bevrijden van de ballast van de
godsdienstige vooroordelen en dan zal de godsdienst beetje na beetje verdwijnen.
B. Het klassekarakter van de kristelijke moraal
De kristelijke moraal, die de officiële kerk predikt, verspreidt ideeën die de overheersing door
de burgerij verrechtvaardigen en beschermen. Zo predikt de officiële kerk:
- “de naastenliefde” los van de klassen, dus ook voor de uitbuiters,
10. 1
0
- de berusting, het geduld in afwachting van het geluk in het hiernamaals,
- de onderwerping en de oproep de andere wang aan te bieden,
- de geweldloosheid.
Als toppunt van huichelarij van de officiële kerk is er voor de zittende klassen de kristelijke
liefdadigheid. (Die term klinkt vandaag niet meer zo goed en is vervangen door “solidariteit
met de armen”).
Het is een goedkoop alibi voor de bezittende klassen.
Het is met de hulp van deze moraal principes dat de officiële kerk zijn rol gespeeld heeft en
blijft spelen van behoedster van de gevestigde machten. Reeds in het derde canon van het
Koncilie van Gangra (in het jaar 358) vinden we deze spreuk: “Als iemand onder
voorwendsel van godsvrucht aan een slaaf onderwijst zijn meester te verachten en te weigeren
hem te dienen in plaats van hem te onderwijzen een dienaar te blijven vol goeie wil en
respekt; zo iemand moet de kerkelijke banvloek krijgen.”
Dit is een konstante die we terugvinden, aangepast aan de nieuwe revolutionaire
omstandigheden in 1891 in de encycliek van Leo XIII, Rerum Novarum: “Er kan geen
kapitaal zijn zonder arbeid noch arbeid zonder kapitaal”. Laat ons daaraan toevoegen dat die
zelfde ‘sociale’ paus durfde te zeggen aan de proletariërs; “Span u in om u altijd aardig te
tonen van uw edele titel van kristelijke arbeiders door uw geest van nederigheid”.
De heilige Pius X, die paus was van 1903 tot 1914, sluit aan bij de geest van het Koncilie van
Gangra door de volgende boodschap mee te geven aan de gelovigen: “Het is in
overeenstemming met de orde die door God gevestigd is dat er in de menselijke
maatschappijh prinsen zijn en onderdanen; patroons en proletariërs, rijken en armen”.
In 1931, in de encycliek Quadragesimo Anno is het paus Pius XI uitroept:
“De arbeiders zullen zonder wrok de plaats aanvaarden die de Goddelijke Voorzienigheid hen
heeft aangewezen”.
en zegt daaraan toe:
“Een deel van het socialisme is overgegaan naar het kommunisme. Waar het kommunisme de
macht genomen toont het zich woest en onmenselijk. (…) Wij oordelen dat het zeker niet
nodig is de goede en gelovige zonen van de kerk te verwittigen voor de goddeloze en
onrechtvaardige natuur van het communisme”.
Ter gelegenheid van het binnenrukken in Madrid op 1 april 1939, applaudisseerde Pius XII
voor de vernietiging van de Spaanse republiek en voor de overwinning van de beul van het
Spaanse volk.
11. 1
1
De volgende radioboodschap werd uitgezonden:
“Het is met vreugde dat wij ons tot u wenden, dierbare zonen van het katholieke Spanje, om u
onze vaderlijke gelukwensen uit te drukken, terwille van de gave van vrede en overwinning
waarmede God uw en uw barmhartigheid heeft willen bekronen.” (geciteerd in De Belgen in
de Internationale Brigades, Albert De Koninck p.199).
We moeten ten er ook aan herinneren dat diezelfde Pius XII in zijn boodschap in 1939
voorgesteld heeft om de oorlog tussen Duitsland-Frankrijk-Engeland om te vormen tot een
strijd “tegen de gezamenlijke vijand: het atheïsme”, dit betekent een kruistocht de Sovjet-
Unie.
Na dit alles kan men beter begrijpen dat er in de katholieke kerk, mensen te vinden waren die,
onder het Italiaanse fascisme en de naziebezetting, een heilige kruistocht predikten tegen het
Bolchewisme om de westerse beschaving te redden. Die moraal-kruistocht bracht er
sommigen toe een bruin hemd aan te trekken of het nazie-uniform om de kristelijke wereld te
gaan verdedigen op het Oostfront
In 1949 verordent het Vatikaan de uitsluiting van alle katholieken die lid zijn of sympathisant
van de Kommunistische Partijen.
Dat was een aanloop voor de heksenjacht van de sinistere Mac Carthy.
In 1953 besluit de Heilige Zetel een einde te stellen aan het experiment van de priesters
arbeiders in Frankrijk en Italië dat een tien jaar bestond.
Als het Vatikaan dit experiment aanvaard heeft, is het omdat hoopte,(en dat verborg men niet)
zo beter te kunnen de invloed kampen van “de verderfelijke ideeënstromingen die zich in de
arbeidersmiddens vestigden”. Het werd een mislukking voor de officiële kerk want de eerlijke
en oprechte priester-arbeiders die gekonfronteerd werden met de slavernij van het proletariaat
deelden hun lot met hen en namen deel aan hun gevechten.
De anti-imperialistische en anti-kapitalistische ideeën gaan vooruit op internationaal vlak.
Onder de kristenen ontstaat een linkervleugel. Deze linkerzijde doet inspanningen om zich te
versterken en steunt daarvoor op bepaalde verklaringen van paus Johannes XXIII. Maar de
denkwijze van deze laatste blijft reaktionair.
Enkele uittreksels uit Pacem in terris - 1963:
“Uit de natuur van de mens komt ook het recht op privé-eigendom van de goederen
voort, daarbij inbegrepen van produktiegoederen. Zoals wij elders onderwezen hebben
12. 1
2
is dit een doeltreffende waarborg voor de waardigheid van de menselijke persoon. ” (
Pacem in terris, Éd. du Centurion, Paris, 1963, p.21.)
( … ) “Zoals Sint Paulus onderwijst: ‘Er is geen en gezag dat niet van God komt’.” (Idem
p.46)
(…) “Het gezag van de moraal komt van God. Als er dus leiders zijn die wetten uitvaardigen
of maatregelen nemen die in strijd zijn met deze moraal en bijgevolg ook met de goddelijke
wil, dan kunnen deze beschikkingen niet verplichtend zijn voor de gewetens, want ‘men moet
eerder aan God gehoorzamen dan aan de mensen’.” (Idem p.51)
( …) “De menselijke instellingen kunnen slechts verbeterd worden op voorwaarde dat men
van binnenuit te werk gaat en stap voor stap. Dat is de waarschuwing die Onze Voorganger
Pius XII gaf: ‘Het is niet de revolutie, maar een harmonie ontwikkeling die heil en
rechtvaardigheid zal brengen. Het geweld heeft al tijd afgebroken, nooit iets opgebouwd’.”
(Idem p.162)
(…) “Tenslotte, dat Christus het hart van ieder in vlam moge zetten en hen de grenzen mogen
doen doorbreken die verdelen; dat Christus hen moge doen de wederzijdse liefdesbanden
versterken, begripsvol zijn tegenover anderen en vergeven aan hen die hun onrecht
aandeden.”(Idem p.171)
C. Het belangrijkste vatten.
Een kameraad schrijft:
“De oproep voor een sterke moraal, in staat om alles te doorstaan en alles te overwinnen, doet
mij sterk denken aan de absolute inzet voor zijn godsdienst, voor een onoverwinnelijke
religieuze moraal.”
Deze kameraad vergeet het belangrijkste en fundamentele verschil tussen de godsdienstige
moraal en de kommunistische moraal , en dat is dat de eerste dient om de overheersing van de
burgerij verrechtvaardigen en de tweede dient om die omver te werpen. Wat wij vooral
verwerpen in de kristelijke moraal is niet, de “totale inzet”, maar de sociale basis, de
klassebelangen die verdedigd worden door deze inzet.
Met het voorwendsel van kritiek op de volledige inzet van de kristenen voor hun godsdienst,
de volledige inzet van de kommunisten verwerpen is fout. Dat is een mengelmoes maken van
revolutionaire moraal en godsdienstige moraal om in de praktijk alle voorschriften van de
13. 1
3
revolutionaire moraal te verwerpen. De stelling “de Partij doet denken aan de katholieke
kerk” is dikwijls een manoeuver dat gebruikt wordt door de liquidationisten en door de
burgerij om de militanten aan te moedigen om te breken met de Partij.
De ervaring toont aan dat sommigen van die liquidationisten uiteindelijk terugkeren in de
schoot van de kerk of naar verschil soorten bijgelovige praktijken.
Als voorbeeld oorbeeld kunnen we citeren de anti-kommunistische schrijver Arthur Koestler.
1.2.5. De lekenmoraal
De lekenmoraal, overgeërfd van de filosofen van de 18de eeuw, heeft zijn progressief karakter
verloren. Dat had het wel nog toen die lekenmoraal de belangen uitdrukte van de burgerlijke
klassestrijd tegen het feodaal obscurantisme. De grootheid van de lekenmoraal lag in: de
bevestiging van het individu als politieke en morele eenheid tegen de feodale orde die
onderdrukte en alles geheimzinnig maakte; verdediging van het vrij onderzoek en de
gewetensvrijheid; verdediging van de wetenschap tegen onderwerping van de gedachten aan
dogma's; verdediging van het humanistisch ideaal tegen het absolutisme. Al deze opvattingen,
onbetwistbaar progressief, heeft de lekenmoraal ten dienste gesteld van het vestigen van het
burgerlijk regime en van zijn instellingen. Deze nieuwe etiek die zo werd vastgelegd, bleef
niet langer een wapen tegen de vervallen klasse; de burgerij maakte er een wapen van om zijn
overheersing te grondvesten tegen de nieuwe opkomende klasse: het proletariaat.
De verklaring van de rechten van de mens en van de burger in 1789 is de optelling van de
principes die de burgerij naar voor schuift. Die stelt maar een einde aan één vorm van
klassestrijd om het vertrekpunt te zijn van een nieuwe klassenstrijd.
De grond van de moraal die de burgerij voorstaat, is het individualisme. De vrijheid die
verdedigd wordt, is de vrijheid van de eigenaar, zijn recht van zijn fortuin te genieten en er
naar eigen wil om er over te beschikken, zijn recht op uitbuiting.
Het is zoals Marx zegt: het recht op egoïsme:
“Geen enkel van de zogeheten rechten van de mens gaat het kader buiten van de egoïstische
mens, de mens als lid van de burgerlijke maatschappij. Dit wil zeggen een individu los van de
gemeenschap, op zichzelf teruggeplooid, enkel bekommerd om zijn persoonlijk belang en
gehoorzamend aan zijn eigen willekeur.” (Marx, La question juive, Éd. 10-18, p.39.)
14. 1
4
De broederlijkheid die vooraan staat in de lekenmoraal plaatst de mens boven de klassen. Zo
wordt de verzoening tussen uitgebuite en uitbuiter opgehemeld.
Wat betreft de gelijkheid en de rechtvaardigheid voor allen, dit slechts verdoezelingen om de
woestheid en het geweld van de burgerij en haar staat tegen de volksmassa's te verbergen.
Zeker, de lekenmoraal is geëvolueerd. Zij is moeten gaan rekening houden met bepaalde
verzuchtingen van het proletariaat. Anders verloor zij elke geloofwaardigheid. Maar in de
grond is het haar opdracht illusies te verspreiden over de mogelijkheid om de
klassenmaatschappij te verbeteren; en die klassenmaatschappij beschermen tegen de
uiteindelijke vernietiging.
Anderzijds is het belangrijk te onderlijnen, dat tussen diegenen die lekenmoraal verdedigen,
er scheidingslijnen zijn die, vooral in krisistijd, klassentegenstellingen weerspiegelen.
Zo vind je bijvoorbeeld binnen het Humanistisch Verbond vertegenwoordigers van de
burgerij, zoals Adriaan VerhuIst (PVV, Willems- fonds), F. Strieleman (extreem-rechtse
hoofdredakteur van de Nieuwe Gazet) en anderen. Die zetten hevige aanvallen op touw tegen
de ‘moraal professoren’ die ze beschuldigen van o.a. ‘gauchisme’. (1983)
1.3. De kracht van de ideeën
Het historisch materialisme toont aan dat de ontwikkeling van de produktiekrachten en van de
produktieverhoudingen de beslissende rol spelen in de vooruitgang van de geschiedenis. Maar
het Marxisme verkondigt een dialektisch materialisme en niet het mechanistische
materialisme. Het Marxisme erkent de dialektische band die infrastruktuur en supra-struktuur
verenigt. Het Marxisme erkent het belang van de ideeën, bijgevolg ook van de moraal
principes als faktoren, die de vooruitgang van het ekonomisch, politiek sociaal systeem
kunnen remmen of vooruitstuwen.
De materiële kracht - zei Marx - kan slechts door een materiële kracht verslaan worden; maar
de theorie verandert zelf ook in een materiële kracht van zodra ze opgenomen wordt door de
massa’s. (Contribution à la critique de La philosophie du droit de Hegel, Éd. sociales, p.205
Het bewustworden door de massa's van de morele betekenis en juistheid van hun strijd tegen
het kapitaal, speelt een beslissende rol in hun strijd en in hun overwinning. Dit bewust worden
rust op het begrijpen dat het kapitalisme onherroepelijk veroordeeld is door de geschiedenis
en dat de overwinning van het socialisme onvermijdelijk is. Zonder het enthousiasme, de
15. 1
5
kracht van de ideeën, zou de Oktoberrevolutie, noch de Lange Mars mogelijk geweest zijn.
Omdat kracht van de ideeën historisch gezien daadwerkelijk doeltreffend is gebleken,
probeert elke sociale klasse op elk ogenblik van zijn ontwikkeling deze kracht voor zich te
gebruiken.
In “Over de tegenstelling” geeft Mao Zedong aan:
“Terwijl we erkennen dat in de algemene ontwikkeling van geschiedenis het materiële het
geestelijke bepaalt en het maatschappelijk zijn het maatschappelijk bewustzijn bepaalt; ook
erkennen - en moeten erkennen - dat het geestelijke het materiële, het maatschappelijk
bewustzijn op het maatschappelijk zijn, en de bovenbouw op de economische basis terug
werkt. Dit druist niet in tegen het materialisme; integendeel het betekent dat we het
mechanisch materialisme vermijden het dialektisch materialisme krachtig verdedigen.”
(Mao Zedong, Keuze uit zijn werken, Het Progressieve Boek, Rotterdam,1977, p.116).
Het Marxisme-Leninisme en de gedachte Mao Zedong verzetten zich tegen het mechanistisch
materialisme dat meent dat de materiële faktoren (de ekonomische en de sociale tegenstelling
spontaan naar het socialisme leiden. Op die manier loochent het mechanistisch materialisme
de rol van de Kommunistische Partij de rol van de revolutionaire moraal die zijn leden moeten
verwerven. Zo loochent het mechanistisch materialisme het belang van het verspreiden van de
socialistische ideeën onder de massa’s. Zo loochent het mechanistisch materialisme de
beslissende rol de bewustwording van de massa's.
16. 1
6
Hoofdstuk 2. De grondslagen van de kommunistische moraal
De kommunistische moraal is gebaseerd op 2 pijlers.
Een wetenschappelijke kennis van de wereld en de menselijke geschiedenis, gebaseerd op het
historisch en dialektisch materialisme en optimisme dat volgt uit deze wetenschappelijke
kennis.
2.1. De wetenschappelijke kennis van de wereld
2.1.1. Een engagement gebaseerd op het wetenschappelijk socialisme
Marx ontdekte de fundamentele nieuwe inzichten betreffende de algemene wetten van de
geschiedenis en betreffende de verklaring van de onverzoenlijke tegenstelling tussen kapitaal
en arbeid. Die toonden aan dat die tegenstellingen tussen uitbuiters en uitbuitenen steeds
scherper moeten worden en slechts zullen opgelost worden door de socialistische revolutie en
de overwinning van het proletariaat.
“ … daaruit bleek, dat alle geschiedenis (met uitzondering van de oertoestand) tot nu toe de
geschiedenis van klassenstrijd was geweest, dat deze elkander bestrijdende maatschappelijke
klassen telkens voortspruiten uit de productie- en ruilverkeersverhoudingen, kortom uit de
economische verhoudingen van hun tijd; dat derhalve steeds de economische structuur van de
maatschappij de werkelijke grondslag vormt waaruit de gehele bovenbouw van de rechterlijke
en politieke instellingen, evenals van de religieuze, filosofische en andere voorstellingswijzen
van elk historisch tijdperk in laatste instantie zijn te verklaren. (Hegel had de geschiedkundige
opvattingen bevrijd van de metafysica, hij had deze dialectisch gemaakt, maar zijn opvatting
van de geschiedenis was in wezen idealistisch). Hierdoor was het idealisme uit zijn laatste
toevluchtsoord, uit de geschiedkunde verdreven ….
Daarom deed het socialisme zich nu niet meer voor als de toevallige ontdekking van deze of
gene geniale kop, maar als het noodzakelijk produkt van de strijd tussen twee historisch
ontstane klassen, het proletariaat en de bourgeoisie. Zijn taak was niet meer een zo volmaakt
mogelijk maatschappijsysteem te scheppen, (zoals het vroegere socialisme dat geprobeerd had
n.v.d.r.), maar het historisch ekonomisch verloop te onderzoeken, waaruit deze klassen en hun
strijd noodzakelijk zijn voortgekomen, en in de daardoor geschapen ekonomische toestand de
middelen te ontdekken om het konflikt op te lossen …
(…) Het kwam er echter op aan de kapitalistische produktiewijze enerzijds in haar historisch
17. 1
7
verband en haar noodzakelijkheid voor een bepaalde historische periode, dus ook de nood-
zakelijkheid van haar ondergang aan te tonen; anderzijds echter ook haar innerlijke karakter,
dat nog steeds verborgen was, bloot te leggen. Dit geschiedde door de onthulling van de
meerwaarde.” (Engels, De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap.SUN,
Nijmegen, 1974, p.54 - 55).
Marx bewees dat de toe-eigening van de niet-betaalde arbeid (de meerwaarde) de grondvorm
is van de kapitalistische produktiewijze en van de uitbuiting van de arbeiders. Zo legde Marx
bloot wat het kapitalistisch systeem is: opeenstapeling van de rijkdom in handen van een
minderheid door de uitbuiting van de meerderheid; een sociale produktiewijze die in
tegenstelling staat tot de privé-eigendom van de produktiemiddelen en van de goederen;
regelmatig terugkerende krisissen van overproduktie die leiden tot de vernietiging van
bepaalde produktiemiddelen door datzelfde kapitalisme.
De Marxistische wetenschap toont aan dat de onverzoenlijke tegenstellingen tussen kapitaal
en arbeid onafwendbaar leiden naar de vernietiging van het kapitalisme en naar de
overwinning van het socialisme.
In hun boek Het leven van dokter Norman Bethune beschrijven Gordon en Allan hoe
Bethune, een beroemd Canadees chirurg, kommunist is geworden. Het boek beschrijft op
uitstekende wijze hoe iemand die uit een burgerlijk milieu afkomstig is, de kommunistische
moraal verwerft.
“Toevallig raakt Bethune gemengd in een betoging van werklozen in Montreal. Een spandoek:
‘Melk voor onze kinderen. Brood voor onze vrouwen. Wij willen werken’. De politie
chargeert te paard. Er zijn vele gewonden. De volgende dag besluit Bethune om de werklozen
gratis te verzorgen. Hij begint zich te interesseren voor de sociale strijd.
Hij las alles wat hij maar te pakken kon krijgen zijn ideeën over politiek, economie en
filosofie ontwikkelden zich ordentelijke opeenvolging op de eindeloze bladen papier met
nauwkeurige opschriften en kolommen met gegevens.” (Gordon en Allan, Het leven van
Norman Bethune, Het Progressieve Boek, Rotterdam, p.115)
Ho Chi Minh beschreef zijn eigen bewustwording in zijn geschriften: “De weg die me naar
het Leninisme leidde”.
“In de beginne was het patriottisme en niet het kommunisme die me voortstuwde om in Lenin
en in de 3de Internationale te geloven. Stap voor stap verdergaand, de theoretische studies van
18. 1
8
het Marxisme-Leninisme combinerend met het praktisch werk, was ik tot de slotsom
gekomen dat enkel het socialisme en het kommunisme de werkers van de gehele wereld
konden bevrijden.” (Ho Chi Minh, Écrits, 1920-1969, Éd. Hanoï, 1971, p.257.)
Door hun engagement toe te schrijven aan toeval, onberedeneerde factoren, kamoufleren de
renegaten hun eigen verantwoordelijkheid , hun overgang naar het andere kamp, voor hun
“naderhand weer samenvloeien” met rechts.
De kommunisten daarentegen beklemtonen dat het engagement een klassekeuze en een
bewuste keuze is, gebaseerd en wetenschappelijke analyse van de geschiedenis en van de
politieke realiteit. Hierdoor wordt precies de persoonlijke verantwoordelijkheid onderlijnd:
men is persoonlijk verantwoordelijk voor zijn keuze, om trouw te blijven aan deze keuze.
Iemand kan om zeer diverse redenen het kamp kiezen van de onderdrukte klassen tegen het
kapitalisme. Deze keuze is slechts het begin.
Er is een langdurige revolutionaire praktijk, een grondige studie van het Marxisme-
Leninisme-denken van Mao Zedong en van de konkrete situatie nodig, vooraleer men tot een
bewuste, stevig gefundeerde keuze voor de strijd van de arbeidersklasse komt. Renegaten als
Van Hoorick ontkennen dat de kommunistische moraal gebaseerd is op een bewuste keuze
voor de arbeidersklasse en dat deze keuze voortdurend, moet verstevigd worden.
Van Hoorick schrijft:
“Het Verdinaso was geschoeid op de leest van het Italiaanse fascisme. (… ) Ook in Aalst
waren zij aktief en één van mijn vroegere vrienden uit de studentenbeweging, Luk
Delaforterie, stond ervan aan het hoofd. Het had even goed een andere richting kunnen
uitgaan, want hij was een kleinzoon van priester Daens en in de grond een demokraat. Maar in
deze tijd van grote verwarring is Aalst een kokende smeltkroes waarin elementen naar links
en naar rechts worden geslingerd die naderhand dikwijls weer samenvloeien.” (p.46).
2.1.2 Een voortdurend hernieuwd engagement
Voor ieder van ons stelt zich een fundamentele keuze; handelen in de zin van de geschiedenis
en zich engageren in de revolutionaire strijd of medeplichtig zijn aan bedrog, de
onderdrukking.
Voor de revolutie kiezen, is iets heel anders dan een tijdelijke mode volgen zoals het het geval
19. 1
9
was voor zekere intellektuelen in 68. Het betekent een totaal en volgehouden engagement
voor revolutionaire zaak van de arbeidersklasse en van de onderdrukte volkeren. Het is een
komplete breuk met het individualisme van de burgerij dat het persoonlijk belang boven alles
stelt, ten koste van de gemeenschap.
De keuze voor de socialistische revolutie is niet een eenmalige keuze. De klassenstrijd neemt
nieuwe vormen aan en een kommunist moet steeds opnieuw aktief optreden. Vooral wanneer
zich een ommekeer voordoet in de ekonomische, politieke of militaire situatie, stelt zich
opnieuw de keuze: revolutie of kapitulatie, revolutie of avonturisme.
In moeilijke situaties of wanneer gevaren opduiken wordt elke kommunist verplicht om zijn
keuze te hernieuwen.
Om in staat te zijn te kiezen voor de revolutionaire weg bij plotse omwentelingen, bij nieuwe
moeilijkheden en tegenslagen, men een wetenschappelijke kennis verwerven van de lessen de
revolutionaire strijd in het verleden.
2.2. Het optimisme
2.2.1. Het optimisme gebaseerd op de kennis van het historisch materialisme
De wetenschappelijke zekerheid van de overgang naar een hoger sociaal systeem geeft aan de
kommunisten een grondig optimistische kijk op de geschiedenis, en op de rol die zij daarin
spelen.
Zij weten dat het werk dat ze doen meehelpt in de richting van de onvermijdelijke
ontwikkeling van de geschiedenis; dat dat beantwoordt aan de objektieve noden van de
mensheid.
“Dat is het, wat de Russische Marxistische intellectuelen van Marx zouden moeten leren,
ontkracht als ze zijn door scepticisme afgestompt door pedanterie (geleerddoenerij), neigend
tot boetvaardig geklets, de revolutie alras moede wordend en als het ware dromend van de
feestelijke dag, waarop ze de revolutie ten grave dragen en haar door constitutionele proza
vervangen. Ze zouden eens bij de theoreticus en leider van de proletariërs moeten leren in de
revolutie te geloven, ze zouden eens bij hem moeten leren, hoe men de arbeidersklasse
oproept haar direkte revolutionaire taken tot het einde toe uit te vechten, ze zouden eens bij
hem de karaktersterkte moeten leren, die geen kleinzielig geklaag over tijdelijke mislukkingen
van de revolutie duldt.”
(Lénine, « Préface à la traduction russe des lettres de Marx », Œuvres, vol. 12, p.104- 105.)
20. 2
0
Het werk “Tweeërlei Taktiek van de Sociaal-Demokratie” is de belangrijkste bijdrage van
Lenin voor de uitwerking van een revolutionaire strategie. Uit dit werk spreekt een groot
optimisme, gebaseerd op een konkrete toepassing van het historisch materialisme. In 1905,
toen dit boek werd geschreven, leek het wreedaardige, autokratische tsarisme, nog
ongenaakbaar; de kommunistische arbeidersbeweging was nog erg zwak en weinig
ééngemaakt. Lenin maakt een konkrete analyse van de ekonomische opstelling van alle
klassen.
Lenin werkt een strategie uit voor een radikale vernietiging van het tsarisme en hij formuleert
in dit licht de taken van de arbeiders en boeren. De reformisten vonden dat Lenin’s plan
“onrealistisch” was. Maar Lenin’s strategie heeft de en gewapend met een visie op lange
termijn; hun geloof in de uiteindelijke overwinning kreeg een stevige politieke basis en dit liet
hen toe het hoofd koel te houden, het optimisme te bewaren, ook tijdens de grootste
moeilijkheden.
Lenin:
“Als vertegenwoordigers van de meest vooruitstrevende en enige klasse, die geen enkel
voorbehoud maakt, geen enkele twijfel koestert en niet achterwaarts kijkt, moeten wij de taak
van de demokratische omwenteling voor het gehele volk in zo breed mogelijke omvang, zo
stoutmoedig mogelijk en met zoveel mogelijk initiatief aan de orde stellen.”
“In hoeverre zulk een overwinning waarschijnlijk is, is een andere kwestie. Wij neigen in dit
opzicht geenszins tot onbezonnen optimisme; wij vergeten volstrekt niet de reusachtige
moeilijkheden aan deze taak verbonden, maar als wij ten strijde trekken, moeten wij de
overwinning willen behalen en de juiste weg daarheen kunnen aanwijzen. De tendensen die
deze overwinning mogelijk kunnen maken, zijn zonder twijfel aanwezig. Zeker, onze sociaal-
demokratische invloed op de massa van het proletariaat is nog uiterst onvoldoende; de
inwerking op de massa van de boeren is uiterst gering, de versplintering, de achterlijkheid, de
onwetendheid van het proletariaat en vooral van de boeren zijn nog ontstellend groot. Maar
de revolutie smeedt snel aaneen en brengt snel opheldering. Iedere stap van haar ontwikkeling
schudt de massa wakker en trekt ze met onweerstaanbare kracht juist naar de kant van het
revolutionaire programma als het enige dat haar werkelijke, wezenlijke belangen konsekwent
en ten volle tot uitdrukking brengt.”
“Moeilijkheid betekent nog niet onuitvoerbaarheid. Belangrijk is de zekerheid dat men de
juiste weg gekozen heeft. In deze zekerheid doet de revolutionaire energie en de
revolutionaire geestdrift, die wonderen kunnen verrichten, honderdvoudig in kracht
21. 2
1
toenemen.”
(Lenin, Keuze uit zijn werken I, Progrès-Pegasus 1972, p.146, 197, 237)
2.2.2. Een dialektische en materialistische beoordeling van de krachtsverhoudingen
Men kan slechts een stevig optimisme behouden als leert een dialektisch en materialistisch
bilan te maken van situatie, vooral in moeilijke ogenblikken, bij achteruitgang of nederlaag.
2.2.2.1. Op dit vlak is de analyse van Lenin over de bloedige repressie tegen de arbeiders door
de tsaar in oktober 1905, een goed voorbeeld:
“De troepen van de tsaar hebben een overwinning behaald op de arbeiders te Moskou. Maar
deze overwinning heeft de overwonnenen niet tot de onmacht herleid. Verre van, zij heeft juist
hun samenhang vergroot, hun haat dieper geworteld, en heeft hen op een meer direkte manier
geplaatst voor de praktische problemen hoe een strijd met sukses te voeren. Deze overwinning
is er één die zeker verwarring zal zaaien in de rangen van de overwinnaars (…). Want in deze
eindeloze partizanenoorlog leren de proletariërs strijd te voeren. En tezelfdertijd worden de
troepen ertoe gedreven deel te nemen aan het politieke leven. En de oproep van dit politieke
leven, de oorlogskreet van het jonge Rusland dringt door tot in de best afgesloten kazernes.
En de meest onwetende, de meest achterlijke, de meest geterroriseerde worden wakker
geschud. De uitbarsting van de opstand werd eens te meer neergeslagen. Eens te meer: “Leve
de opstand”“. (Lénine, « Journées sanglantes à Moscou », Œuvres, vol. 9, p.353.)
2.2.2.2. De analyse die Mao maakt van de situatie van het Rode Leger in 1935, is ook een
voorbeeld van realisme en optimisme
Het Rode Leger beëindigde zijn Lange Mars met 30.000 manschappen, waar ze vertrokken
waren met 300.000 man.
De tekst die volgt toont aan hoe Mao zijn optimisme baseert op een materialistisch en
dialektisch bilan.
“… sedert bijna anderhalf jaar zijn de drie belangrijkste afdelingen van het Rode Leger van
China bezig met een belangrijke verplaatsing van hun stellingen … De drie afdelingen hebben
hun oude stellingen verlaten en zijn naar nieuwe streken vertrokken. Door deze verplaatsingen
zijn er in die gebieden waar we vroeger heer en meester waren, nu nog enkel partizanen. En
het Rode Leger zelf is aanzienlijk verzwakt gedurende deze periode. Als men het geheel van
22. 2
2
de toestand vanuit die hoek bekijkt, dan kan men zeggen dat de tegenstrever een tijdelijke een
gedeeltelijke overwinning heeft behaald en dat wij een tijdelijke en gedeeltelijke nederlaag
hebben geleden.
Is deze bewering juist? Ik denk van wel, want de feiten zijn daar. Niettemin, er zijn mensen
zoals Tchang Kouo-Tao die beweren dat het Rode Leger verslagen is. Is dit juist? Neen want
dat strookt niet met de feiten. Als een Marxist iets onderzoekt, moet hij zowel het geheel als
de delen onderzoeken. Wij zeggen dat het Rode Leger in een zekere zin een nederlaag heeft
geleden (door niet op zijn vroegere stellingen te kunnen standhouden); maar vanuit een andere
hoek bekeken, heeft het Rode Leger een overwinning behaald (door het plan van de Lange
Mars uit te voeren). Wat de vijand betreft, die heeft van de ene kant bekeken een overwinning
behaald (door onze vroegere stellingen in te nemen); maar van de andere kant heeft die een
nederlaag geleden (door de mislukkingen van zijn kampanjes ‘van omsingeling en
vernietiging' en van zijn kampanjes van 'achtervolging en vernietiging').
Dit is de enige juiste manier om de zaak te analyseren, gezien wij erin geslaagd zijn de Lange
Mars tot een goed einde te brengen. Over de Lange Mars stellen sommigen de vraag: ‘Welke
betekenis heeft die?’ Wij antwoorden dat de Lange Mars de eerste in zijn soort is in de
annalen van de geschiedenis. Het is terzelfder tijd een manifest, een propaganda-aktie en een
zaaimachine (…) Gedurende twaalf maanden volgden tientallen vliegtuigen ons en
bombardeerden ons dagelijks. Te land was er een kolossale macht van meerdere
honderdduizenden manschappen die ons omsingelde, ons achtervolgde, onze vooruitgang
afremde en ons tegenhield. Op onze weg zijn we gestoten op onnoemelijke moeilijkheden en
gevaren. Toch zijn we erin geslaagd, enkel door op ons twee benen te rekenen, 20.000 li's af te
leggen en elf provincies van onder naar boven te doorkruisen. Zeg mij, is er ooit in de
geschiedenis zo'n Lange Mars geweest als de onze? Nee, nooit.
De Lange Mars is een manifest, een bekendmaking. Aan de gehele wereld werd bekend
gemaakt dat het Rode Leger een leger van helden is; en dat de imperialisten en hun knechten,
Tsjang Kai Sjek en soortgenoten, nietsnutten zijn. Zo werd de mislukking verkondigd van het
imperialisme en van Tsjang Kai Sjek en de mislukking van hun poging om ons te omsingelen,
om ons te achtervolgen, om ons te beletten vooruit te gaan.
De Lange Mars is een propaganda-aktie. Aan de zowat tweehonderd miljoen inwoners van de
elf provincies die we doorkruis hebben, is duidelijk gemaakt dat de weg gevolgd door het
Rode Leger, de enige weg naar de bevrijding is. Zonder deze Lange Mars, hoe zouden de
brede volksmassa's zo vlug het bestaan hebben leren kennen van de grote waarheid die het
Rode Leger met zich meedraagt?
23. 2
3
De Lange Mars is ook een zaaimachine. In de elf provincies zijn er zaden uitgestrooid die
zullen kiemen, bladeren dragen en bloemen en vruchten voortbrengen en in de toekomst een
rijke oogst zullen opleveren.
In één woord, de Lange Mars is uiteindelijk een overwinning voor ons en een nederlaag voor
de vijand. Wie heeft die naar de overwinning gevoerd? De Kommunistische Partij.
Daarzonder zou zo'n Lange Mars niet mogelijk geweest zijn. De Kommunistische Partij, haar
leiding, haar kaders en haar leden hebben van geen enkele moeilijkheid schrik, van geen
enkele beproeving. Gelijk wie durft in twijfel trekken dat wij de revolutionaire oorlog kunnen
leiden, die vervalt in het platste opportunisme…..”
(Mao Tsé-toung, « La tactique de la lutte contre l’impérialisme japonais » (1935), Œuvres
choisies, tome 1, p.176-177.)
2.2.2.3. Generaal A.GUILLAUME was militair attaché van Frankrijk te Moskou gedurende
de oorlog. ln zijn boek “Waarom het Rode Leger overwon” (Pourquoi l’Armée rouge a
vaincu) beschrijft hij hoe Stalin erin slaagde het moreel van volk hoog te houden door zich te
steunen op een juiste analyse. In de krachten van de vijand en van de krachten van het
Sovjetvolk:
“In de somberste uren van de oorlog kalmeert zijn onverstoorbare houding de angst van de
bevolking en schenkt het leger vertrouwen. In november 1941,als het Duits offensief twee
reusachtige tangen uitstrekt ten noorden en ten zuiden van Moskou, dan lanceert hij, vanuit
het Kremlin zijn oproep aan het Rode Leger en aan de Sovjetvolkeren:
“Kunnen we eraan twijfelen dat we de Duitse overvallers zullen overwinnen? De duivel is
niet zo zwart als men vertelt … De Duitse aanvallers zetten hun laatste krachten in. Er kan
niet aan getwijfeld worden dat Duitsland een dergelijke inspanning niet lang kan volhouden”.
Tegenover de veel te grootse plannen en de dromen van Hitler, stelt Stalin de koele
zakelijkheid van het dialektisch materialisme. ln zijn berekeningen hebben alle faktoren hun
plaats: de morele en materiële krachten van het volk en van het leger, de bekwaamheid van de
bevelhebbers,de omstandigheden van tijd en ruimte te waarin de strijd plaats heeft. Eens de
krijgsverrichtingen losgebarsten zijn,vindt Hitler in Stalin de meest onplooibare
tegenstander.”(p.124)
2.2.3. Een realistische kijk hebben op de ontwikkeling van de revolutie
Ontelbare militanten van de Kommunistische Partijen van West-Europa hebben hun ganse
24. 2
4
leven gewijd aan de zaak van de revolutie zonder de overwinning in hun land te hebben
gezien. Maar hoe groot is hun bijdrage niet geweest en de bijdrage van die Partijen voor de
overwinning van het socialisme in China en in de Oostbloklanden na de oorlog. Ook was hun
bijdrage groot in de strijd tegen het kolonialisme en tegen het Amerikaans imperialisme na de
tweede wereldoorlog. Hun strijd tegen Hitler, Mussolini, Franco en Salazar was van
beslissend belang.
Marx en Engels hebben gedurende hun leven geen enkele proletarische revolutie zien
zegevieren. Ze hebben wel veel nederlagen gezien (1848, 1871: de Kommune van Parijs).
Toch hebben ze gedurende hun hele bestaan hun wetenschappelijk gegrond geloof behouden
dat het proletariaat zou overwinnen. En hun arbeid en hun werken hebben de overwinning
mogelijk gemaakt van het socialisme in Rusland in 1917 en in China in 1949.
Honderd jaar na de dood van Marx bouwt één vierde van de mensheid het socialisme op,
onder de vlag van het Marxisme-Leninisme en de gedacht Mao Zedong. En de ideeën van
Marx hebben de harten van veroverd van miljoenen en die overal ter wereld strijden tegen de
uitbuiting en onderdrukking.
De massale overgang van de werkers naar de revolutionaire standpunten gebeurt pas na een
lange en pijnlijke reeks ervaring, hoe de wegen die de burgerlijke politici en reformisten
voorstaan leiden naar nederlagen. De beweging gaat met sprongen vooruit, zei Lenin. Zo'n
sprong is tezelfdertijd kwantitatief en kwalitatief. Maar gedurende de gehele periode die
daaraan voorafgaat, en die kan lang zijn, blijven de kommunisten een “minderheid”.
Bijvoorbeeld:in juni 1917, vier maand voor de Oktoberrevolutie, telde het Kongres van de
Sovjets 13% Bolchewieken. ln oktober 1917 waren 51% Bolchewieken op het Kongres van
de Sovjets. (Lenin, De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky, Pegasus).
Bekijken we even de evolutie van de Kommunistische Partij van België (KPB). In de lente
van '30 laten de gevolgen van de krisis zich voelen in België. De werkloosheid stijgt van
38.000 in november 1933 tot 212.713 in november 1934. Vanaf '32 start de regering Renkin
haar deflatiepolitiek die zal volgehouden worden tot 1935. Hier tegen begint in '32 een wilde
staking van 200.000 arbeiders. De voortrekkers waren militanten van de KPB.
De KPB ziet de eerste suksessen van haar politiek. Toch blijf de doorbraak bij de verkiezingen
van november '32 nog uit. Nationaal ging men van 1,9% naar 2,8%. Men had 3 gekozenen….
In Luik ging men van 4 naar 8%,in Charleroi van 3,8% naar 9,2%. De effektieven van de
Partij: tot 1934 blijft men ter plaatse trappelen met 2000 leden, eind 1935 zijn het er 3200 en
25. 2
5
eind 1936, 8500 leden. Pas na 6 jaar deflatiepolitiek,breekt de KPB in de verkiezingen van
juni 1936 door. Nationaal sprong de Partij van 2,8% naar 6,06%. In Vlaanderen blijft de
impakt zwak met 2,27%.
Bij het begin van de anti-fascistische weerstand telde de Kommunistische Partij van
Joegoslavië 8.000 leden; doorheen een bittere strijd wist de Partij een volksleger op te bouwen
dat in 1945 reeds 800.000 soldaten kende.
2.2.4. Het burgerlijk en kleinburgerlijk pessimisme bekampen
2.2.4.1. Het optimisme en klaar doorzicht zijn tegengesteld aan de kleinburgerlijke mode van
voortdurend wisselen tussen gauchistisch radikalisme en defaitisme naargelang de minste
veranderingen in de krachtsverhoudingen de klassenstrijd.
Lenin beschreef als volgt de houding van de klein-burgerij gedurende de “jaren van
repressie” (1907-1910).
“Het tsarisme heeft overwonnen. Alle revolutionaire en oppositionele partijen zijn verslagen.
Neergang, demoralisatie, scheuringen,moedeloosheid, renegatendom, pornografie in plaats
van politiek. Een sterkte neiging tot het filosofisch idealisme, mysticisme als omhulsel van
kontra-revolutionaire stellingen.” (Lenin, “Het gauchisme de kinderziekte van het
kommunisme”, Keuze uit zijn werken III, Progrès-Pegasus 1975, p.308).
2.2.4.2. In de dagen voor de Oktoberrevolutie,geloofden de reformisten niet dat de
machtsovername door de arbeidersklasse mogelijk was. Hun pessimisme werd uitgedrukt in
de volgende politieke stellingen:
“1. het proletariaat is “ geïsoleerd van de andere klassen van het land”.
2. het proletariaat is “geïsoleerd van de werkelijke levende krachten van de demokratie”
3. het proletariaat “zal de kunst niet kunnen aanleren om het staatsapparaat te beheren”
4. het “zal dat staatsapparaat niet kunnen doen draaien”;
5. “de toestand is uitzonderlijk ingewikkeld”;
6. het proletariaat “zal niet kunnen weerstand bieden aan de van de vijandelijke krachten en
die zullen niet alleen de diktatuur van het proletariaat wegvagen, maar daar en bovenop ook
de revolutie.” (Lénine, « Les Bolcheviks garderont-ils le pouvoir ? », Œuvres, vol. 26, p.91.)
Lenin weerlegde, punt voor punt, deze politieke stellingen, om tenslotte de ideologische
26. 2
6
achtergrond aan te geven:
“men geeft uitdrukking aan zijn verwarring en aan zijn schrik voor de burgerij door zich
pessimistisch te tonen ten opzichte van de arbeiders en optimistisch ten opzichte van de
burgerij (…). Men kan zich afvragen wat het verschil is tussen een politiek aansluiten bij de
burgerij en dit ‘pessimisme’ dat zonderling gericht is in één bepaalde richting.”
(Lénine, « Lettre aux camarades », Œuvres, vol. 26, p.201.)
2.2.4. 3. In onze huidige periode zien we een offensief van het kapitaal tegen de
arbeidersklasse en herhaaldelijke stappen terug de traditionele organisaties van de
arbeidersbeweging in Europa. In zo'n periode moeten de kommunisten het kleinburgerlijk
pessimisme bekampen dat bij tal van ‘progressieven’ heeft gewonnen. Dit kleinburgerlijk
pessimisme heeft zijn theoretici gevonden in renegaten van rechts,of zelfs extreem-rechts
zoals Bernard Henri Levy.
“Ziedaar misschien een ordewoord voor een versteende generatie: het optimisme en het
vrolijk zijn de nek omwringen; zich gelukkig nestelen in het pessimisme en zich laten
bedwelmen door wanhoop.Ziedaar onze harde waarheid, die langdurig gerijpt is en zich
gevormd heeft onder de zwarte zon van onze geloofszekerheden: de wereld is een ramp
waarvan de mens het toppunt is, de politiek is een schijnvertoning en het opperste goed is
onbereikbaar.”
“Zij weten goed dat de opstand niet denkbaar is in de werkelijkheid van deze wereld; dat het
vergeefse moeite is te proberen die te vermaatschappelijken; dat die opstand een weigering is
van deze maatschappij, een weigering van wat deze maatschappij leefbaar maakt - zij weten
goed dat er in deze geschiedenis geen opstandelingen zijn die niet vooreerst die werkelijkheid
ontvlucht zijn.” (B.-H. Levy, La barbarie à visage humain, p.76 et 79.)
Dat is het perspektief dat de kontra-revolutie biedt aan de klein-burgers: pessimisme, lafheid,
verraad.
2.2.4.4. De psychologische oorlogsvoering, die tegen het kommunisme wordt, is tientallen
jaren door specialisten op een “wetenschappelijke” manier aangepakt.
Tijdens de oorlog in Algerije nam de generale staf van het Franse er maatregelen om de
psychologische oorlogsvoering te organiseren, naast de politieke strijd en de militaire
operaties.
27. 2
7
“ De speciale militaire school voor alle wapens en de scholen voor praktische toepassing
beschikten sedert 1 oktober 1957 over een leerstoel voor psychologische aktie.” .
“ In het middelpunt van de psychologische strijd staat de mens die men moet weten voor zich
te winnen door zijn overtuiging op zijn kant te krijgen.”
“ De taak van de inlichtingsdienst is de leugens aan te klagen of het mechanisme
afbreken van de subversieve propaganda.” (Le chef de bataillon Mairal-Bernard, Revue
des forces terrestres 2, janvier 1958.)
Een van de wezenlijke thema's in de psychologische oorlogsvoering van alle burgerlijke
specialisten, is het pessimisme: “het socialisme moet noodzakelijk ontaarden en mislukken,de
revolutionaire Partij kent mislukkingen stort ineen”.
Leyers,een van de stichters van onze eerste groepspraktijk te Hoboken breekt met het
Marxisme-Leninisme en verlaat begin onze Partij. Een gelegenheid voor Kartel De Witte,
hoofdredakteur van de Gazet van Antwerpen, om een serie van 3 artikels te schrijven tegen
de Partij. (Gazet van Antwerpen (GVA), 3,4,5 en 6 april 1976)
Karel De Witte begint zijn artikel als volgt:
“Dat dokter Michel Levers Amada heeft verlaten is geen alleen staand feit. Het is te
vergelijken met de top van de ijsberg. In de rangen van deze ultra-linkse organisatie barst en
kreunt het al geruime tijd.” (GVA)
Met verdachtmakingen en verzinsels propageert Karel De Witte het pessimisme en voorspelt
hij nog ontslagen.
“Te Hoboken werken desondanks nog 5 geneesheren in groep onder leiding van Dr. Merckx.
Ook hij werd reeds vroeger door de leiding van Amada op het matje geroepen, omdat de
aandacht meer ging naar de patiënten dan naar de Partij. Dr. Merckx draaide voorlopig
bij,maar Leyers niet.” (GVA)
“Voorlopig” draaide Dr. Merckx bij, “desondanks werken er nog 5 dokters….”
Tot slot schrijft Karel De Witte: “Meer en meer arbeiders verlaten Amada en de
nevenorganisaties, die vrijwel uitsluitend in de studentenwereld nog een aanhang hebben.”
(GVA)
Ook de krant “De Standaard” stuurde begin '76 een journalist voor een interview naar Leyers
om een groot artikel tegen de Partij te maken. Hierin verklaarde Leyers:
“Amada zag de werkelijkheid niet meer… Aanvankelijk werkte Amada ten bate van de hele
bevolking, maar met de jaren is dat een gewone politieke Partij geworden, zoals de andere
28. 2
8
partijen.” (De Standaard, 8 april 1976)
In deze aanvallen op de Partij krijgt de burgerij de nodige steun van de Revolutionaire
Arbeiders Liga (RAL).
“Nu Leyers zich als zelfstandig geneesheer heeft gevestigd poogt Amada druk uit te oefenen
op zijn patiënten. In een omzendbrief worden de patiënten opgeroepen om zich niet langer
door Leyers te laten verzorgen. Wat door de RAL werd bestempeld als broodroof. Eraan
toegevoegd dat dit een Stalinistische gangsterpraktijk is.” (GVA).
Deze zaak toont aan hoe de burgerij, dikwijls in samenwerking de politiediensten,
moeilijkheden aangrijpt om het pessimisme propageren. Volledigheidshalve kunnen we
melden dat in '82 Michel Leyers zijn kandidatuur stelde voor de plaatselijke PVV lijst te
Antwerpen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 10 oktober 1982…
2.2.5. De moreel van het volk hooghouden.
Sommige svndikalisten hebben geen echt vertrouwen in de massa, kapituleren voor de
reformistische vakbondsleiders en voor het patronaat. Een aantal syndikale leiders stimuleren
hun militanten trouwens in dit ongeloof, om hun eigen klassesamenwerking te doen
aanvaarden. De kommunistische aktiviteit moet gebaseerd zijn op een vertrouwen in de massa
en in de Partij. Het zet er ons toe om offensieve ordewoorden naar voor te schuiven, om te
werken met een enthousiasme naar de verwezenlijking ervan. Dit alles tegen de twijfels en de
aarzelingen van de reformisten in. De Partij moet werken aan het hooghouden van het moreel
van het volk, tegenover de psychologische oorlog die gevoerd wordt door de vijand. Dit is
goed ontwikkeld in De Jonge Garde van Fadeiev, een uitstekend boek voor de opvoeding in
de kommunistische moraal.
In juli 1942 bezet het nazieleger de stad Krasnodon, in Oekraïne. Scholieren, jongens en
meisjes tussen 14 en 18 jaar, vormen een weerstandsgroep de Jonge Garde , geleid door
Oleg,een jongen van 16 jaar. De spontaan gevormde organisatie krijgt na een zekere tijd
kontakt met de klandestiene leider van de Kommunistische Partij in de stad ingenieur
Lioutikov. Een honderdtal jongeren sluiten zich aan voor een strijd op leven en dood met de
nazi's. Er volgen massale arrestaties,folteringen,terechtstellingen. Op 15 februari 1943 rijdt
het Rode Leger de stad.
De grote schrijver Alexander Fadeiev, een kader van de Bolchewistische Partij, trok naar
29. 2
9
Krasnodon bij de bevrijding van de stad. Hij ondervroeg alle overlevenden en getuigen,
verzamelde dokumenten in boek is een weergave van het heroïsme en van de kommunistische
moraal van deze gewone scholieren die de Jonge Garde vormden.
Vanaf de eerste dagen van de bezetting, zorgt de klandestiene organisatie van de KP ervoor
dat pamfletten en foto's van Lenin en Stalin worden aangeplakt in de stad. De nazi's beweren
dat de Bolchewistische Partij is vernietigd; gevangen genomen klandestiene kommunisten
worden zonder pardon terechtgesteld; de Partij moet bewijzen dat zij leeft, present is, vecht.
De Jonge Garde plakt pamfletten, met de hand geschreven, om de leugens van de nazi's
(“Stalingrad is gevallen”) te weerleggen en het geloof in de zege levend te houden.
De leider van de klandestiniteit zegt aan een scholier; “Aan iedereen van de onzen moet ge
doen begrijpen dat de Partij altijd achter ons staat”.
De leider van de Partij in het distrikt zegt aan een afgevaardigde van de Jonge Garde op een
moment waarop de Duitse troepen vooruit rukken naar Stalingrad en onoverwinnelijk
schijnen:
“Onze vijanden hebben hun zwakke kant,waar ze kwetsbaarder zijn dan wie ook. Ze zijn
rigide, handelen alleen op bevel en volgen het opgestelde programma, zij opereren onder ons
volk in volle duisternis, zonder iets te begrijpen. Dat moeten wij uitbuiten.”
Op basis van een materialistische studie van de geschiedenis kan men stellen dat uiteindelijk
de overwinning zal toebehoren aan de onderdrukte volkeren tegen het imperialisme, aan de
arbeiders tegen uitbuiters, aan het socialisme tegen het kapitalisme.
Een klasse-positie innemen, betekent vertrouwen hebben in de Partij in de massa’s; op deze
grondslag is het harde werk van klandestiene organisatie en klandestiene strijd mogelijk om
de overwinning te realiseren. De moreel van het volk hooghouden, is een wezenlijke taak
voor de revolutionaire Partij .
Het boek van Boris Gorbatov De onverzettelijken (Les indomptés) toont de rol aan van die de
militanten gespeeld hebben die hun geloof in de overwinning behouden hadden, die onder het
volk het zelfvertrouwen en het moreel hoog hadden gehouden.
1941. Hitler leek onoverwinnelijk. Op enkele maanden tijd had hij moderne legers
overwonnen van de belangrijkste imperialistische naties op het vasteland. Zijn leger stormde
de Sovjet-Unie binnen, gesteund door de oorlogsindustrie van geheel West-Europa. Verraders
30. 3
0
en trotskisten hadden sedert jaren ondermijnende propaganda gevoerd: de Sovjet-Unie is een
ekonomisch achterlijk land is onderdrukt door de diktatuur van de stalinisten; als een moderne
macht zoals Duitsland aanvalt, dan zal de Sovjet-Unie noodzakelijk de oorlog verliezen. In
de eerste maanden van oorlog scheen deze stelling bewaarheid te worden, het Rode Leger
deinsde achteruit voor de bliksemoorlog van de nazi's.
Gorbatov laat iemand spreken die kapituleert:
“Wie mag je geloven? Ons leger trekt zich terug. Waar is het? Aan de andere kant van de Don.
De Duitsers hangen mensen op en het volk zwijgt? Wel kijk we zullen allen gehangen
worden. En dan? Maar ik wil leven. Ik heb niemand uitgeleverd, ik heb geen verraad
gepleegd, ik wil slechts één iets: dit slechte moment levend doorkomen.” (B. Gorbatov, Les
indomptés, Éd. Hier et Aujourd’hui, 1945, p.149.)
Stephan is een klandestiene militant die achter de Duitse linies is gelaten om het moreel van
het volk hoog te houden en om het mee te trekken in de strijd.
“Ja, er waren angstige ogenblikken geweest. En twijfels koud en scherp. En soms greep de
wanhoop je bij de keel. Er was een beetje van alles geweest. Maar daartegenover waren er
ook ogenblikken van verrukking,van buitengewone en volledig gelukkig zijn; als men plots
op een weg in de duisternis een onbekende man ontmoette, die solidair bleek te zijn. Wel
kameraad, wat kunnen we doen? Zeg mij wat ik moet doen. En dan stopte je wapens in zijn
verschrikte handen.” “En Stephan trok er op uit om zijn granaten te werpen: pamfletten
gevuld met een verschrikkelijk ontploffingmiddel:de waarheid.(…). Het waren net
granaatscherven die de ganse streek vlogen, feiten, ordewoorden, ideeën. En die sloegen in op
de gevaarlijkste vijand van het onderdrukte volk: het scepticisme.” (…)
“Heb je horen spreken over het pamflet? Ah, gelukkig, ze leeft, waarheid, men heeft ze niet
kunnen verpletteren. Dus zijn er nog mannen! Dus hebben ze onderling kontakt met elkaar!
Dus houdt ons leger nog stand,en zal het ons weldra komen verlossen!” (B. Gorbatov, Les
indomptés, p.166-167.)
3. De kenmerken van de kommunistische moraal
3.1. Houden van de arbeid en van de wetenschappen.
3.1.1. Bij het uitwerken van hun opvatting over het historisch materialisme; hebben Marx en
Engels het belang onderlijnd van de ontwikkeling van de produktiekrachten. Dit wil zeggen
31. 3
1
de werk- en de produktietechnieken, de wetenschap en de beheersing de mensen van techniek
en wetenschap.
Marx en Engels hebben moeten strijd voeren tegen verschillende stromingen die zich op het
socialisme beriepen, maar die zich baseerden op reaktionaire ideeën. Engels schreef:
“Voor Proudhon daarentegen is de gehele industriële revolutie van de laatste 100 jaar, de
introduktie van de stoomenergie en revolutionaire grootscheepse fabrieksmatige produktie,
die handarbeid vervangt door machines en de produktiviteit der arbeid verduizendvoudigt, een
uiterst betreurenswaardige gebeurtenis, die nooit plaats had mogen vinden.”
De burgerij heeft zijn historische rol gespeeld: zij heeft op een buitengewone manier
bijgedragen tot de ontwikkeling van de wetenschappen, de techniek, de machines, de arbeids-
produktiviteit. Dit alles schept de materiële mogelijkheid om over te gaan naar socialistische
maatschappij waar de arbeid werkelijk menselijk zal zijn en waar arbeid en kulturele
ontplooiing elkaar wederzijds en ondersteunen.
“En juist dankzij deze industriële revolutie heeft de produkiviteit van de menselijke arbeid een
zo hoog peil bereikt dat - voor de eerste keer in de geschiedenis der mensheid – de
mogelijkheid bestaat, om bij een rationele verdeling van de arbeid over allen, niet alleen
genoeg te produceren voor en overvloedige konsumptie van alle leden van de maatschappij en
voor een ruim reservefonds, maar ook om ieder individu voldoende vrije tijd te laten, zodat de
waardevolle elementen uit de historisch overgeleverde kultuur - wetenschap, kunst,
omgangsvormen enz – niet alleen bewaard kunnen blijven, maar aan het monopolie van de
heersende klasse onttrokken in gemeenschappelijk bezit van de hele maatschappij veranderd
en verder ontwikkeld kunnen worden. En hier gaat het nu juist om: zodra de produktiviteit
van de menselijke arbeid dit punt heeft bereikt, verdwijnt ieder excuus voor het bestaan van
een heersende klasse.” (…)
“Het bestaan van een heersende klasse wordt met de dag een steeds grotere belemmering voor
de ontwikkeling van de industriële produktiekracht, en evenzeer voor de ontwikkeling van de
wetenschap, kunst en in het bijzonder de beschaafde omgangsvormen. Want grotere pummels
dan onze moderne bourgeois zijn er nog nooit geweest.” (Friedrich Engels, Over het
woningvraagstuk, SUN, Nijmegen, oktober 1970, p.25-26).
De grote waarde die Marx en Engels hechtten aan de arbeid, komt duidelijk tot uiting in hun
opvatting over de kommunistische maatschappij. De arbeid zal er 'de eerste levensbehoefte'
zijn en elke werker zal een hoog intellectueel en kultureel niveau hebben.
32. 3
2
“In een hogere fase van de kommunistische maatschappij, nadat de knechtende onderwerping
van de individuen aan de arbeidsdeling en daarmee ook de tegenstelling tussen geestelijke en
lichamelijke arbeid verdwenen is; nadat de arbeid niet alleen middel tot leven, maar zelfs de
eerste levensbehoefte geworden is; nadat met de afzijdige ontwikkeling van de individuen ook
hun produktieve krachten zijn gegroeid en alle bronnen van de koöperatieve rijkdom rijker
vloeien – eerst dan kan de enge burgerlijke rechtshorizon geheel worden overschreden en kan
de maatschappij in haar vaandels schrijven: aan ieder naar zijn bekwaamheden, aan ieder naar
zijn behoeften!” (Marx, Kritiek op het programma van Gotha, Pegasus, 1972, p.25 )
Kalinin heeft de houding van de kommunisten ten opzichte van de arbeid, goed gekenschetst:
“De liefde voor de arbeid is een van de belangrijkste onderdelen van de kommunistische
moraal. Maar die arbeid (een onmisbare levensbehoefte) houdt slechts op een zware en
onterende last te zijn na de overwinning van de arbeidsklasse. Pas dan wordt de arbeid
een zaak van waardigheid en heroïsme.” (Kalinine, L’éducation communiste, Moscou
1949, p.271.)
3.1.2. Marx en Engels waren steeds fel geïnteresseerd voor alle wetenschappelijke
ontdekkingen van hun tijd.
Zij wijdden veel inspanningen aan het zich eigen maken van de belangrijkste verworvenheden
in de verschillende domeinen van de wetenschap.
Een voorbeeld uit de vele: Engels in een brief aan Marx, 14 juli 1858:
“Ik leer wat fysiologie, daarna denk ik mij bezig te gaan houden met vergelijkende
ontleedkunde (…). Door de studie van de vergelijkende fysiologie komt men ertoe een diepe
minachting te gaan voelen voor het idealisme dat de mens boven de andere dieren stelt. Bij
elke stap staat men op een volledige gelijklopendheid tussen de struktuur van de mens en die
van de andere zoogdieren (…). De geschiedenis van Hegel over de kwalitatieve sprong in een
kwantitatieve opeenvolging is hier ook helemaal van toepassing.”
(Marx, Correspondances, p.105.)
In de loop van de opbouw van het socialisme in de Sovjet-Unie hebben Lenin en Stalin een
heel groot belang gehecht aan de 'ontwikkeling van wetenschap en techniek. In 1935 bezocht
Norman Bethune de socialistische Sovjet-Unie in gezelschap van dokter Banting, op dat
ogenblik wereldberoemd als ontdekker van de insuline. Het enthousiasme voor de wetenschap
33. 3
3
dat zij aantroffen in de Sovjet-Unie, maakte diepe indruk.
“Banting verklaarde dat zijn Russische reis de meest stimulerende ervaring van zijn leven
was. In artikelen en toespraken prees hij de USSR voor 'het optrekken van een gigantisch
bouwwerk op de solide rotsen van wetenschap en onderzoek. Geen volk ter wereld begrijpt zo
ten volle dat de wetenschap van vandaag voortkomt uit het onderzoek van gisteren en dat de
onderzoeking van vandaag de wetenschap van morgen zullen zijn.” (Gordon en Allan, Het
leven van dokter Norman Bethune, p.122).
De kommunisten, die techniek en wetenschap goed kenden, hebben een heel belangrijke rol
gespeeld in de revolutionaire strijd tegen de naziebezetter.
Kalinin geeft als voorbeeld het partizanendetachement geleid door de broeders Ignatov. Dat
was aktief te Krasnodar, in de streek van Kouban.
“In zijn “Nota's van een partizaan” vertelt P.Tgnatov (Batia) de leider van het detachement,
dat dit voornamelijk bestond technici: ingenieurs, direkteurs, ekonomisten, wetenschappers,
allemaal stadsmensen en zelfs zoals men ze noemt 'bureau-mannen'. Maar voortgestuwd door
hun vaderlandsliefde hadden zij het gemakkelijk bestaan dat ze gewoon waren laten schieten.
Zij hadden gekozen voor het moeilijke leven van de partizanen in de bergen, vol gevaren en
ontberingen; een leven waarop ze helemaal niet voorbereid waren. Allen hadden zij kunnen
kiezen voor de aftocht en ze hadden nuttig werk kunnen doen voor de verdediging van het
land in de fabrieken achter linies. Maar gezien de omstandigheden, hadden ze verkozen de
direkte strijd te voeren tegen de gehate vijand.
Het bilan van zes maand strijd doet versteld staan: dit kleine detachement heeft 155 wagons
doen ontsporen, vol munitie, soldaten, oorlogsmateriaal (tanks, artillerie, enz…). Acht
bruggen opgeblazen, tientallen zware en licht tanks en ware kanonnen vernietigd en ook meer
dan honderd mortieren en licht geschut. Er werden kort bij de 2.000 vijanden gedood en meer
dan 2.500 soldaten en officieren zwaar verwond. Gedurende deze zelfde periode waren de
verliezen van de partizanen van Ignatov: 5 doden en 2 zwaargewonden. De resultaten van die
strijd waren eigenlijk nog belangrijker, als je er rekening mee houdt dat dit detachement een
soort “school voor dynamiteren” had georganiseerd. Die school leidde mijnenleggers op voor
naburige partizanendetachementen, die op hun beurt aan de vijand zware verliezen
toebrachten.
De doeltreffendheid van de akties van het detachement van Ignatov is voor een groot deel te
verklaren door de aanwezigheid van ingenieurs, technici en gekwalificeerde arbeiders.
Dat liet toe, niet alleen de groep partizanen goed te organiseren, maar ook de vijand slagen toe
34. 3
4
te brengen op een methodische manier, ik zou zelfs zeggen op een wetenschappelijke manier.
De partizanen van Ignatov hadden niet alleen hun gevoelens vol onthechting ten dienste
gesteld van het vaderland; maar ook hun technische kennis, hun kultuur, hun intelligentie,
kortom alles.” (Kalinine, L’éducation communiste, Moscou 1949, p.289.)
3.1.3. In de huidige maatschappij is de produktiviteit van de arbeid aanzienlijk, dankzij de
ontwikkeling van de wetenschap en techniek. De arbeid kan onnoembare rijkdommen
voortbrengen, in grote hoeveelheden.
Anderzijds gebeurt deze arbeid in een imperialistische maatschappij in verhoudingen van
uitbuiting en onderdrukking. Deze arbeid wordt uitgedacht, georganiseerd en gericht ten
dienste van de kapitalistische winst. Deze arbeid gebeurt in een maatschappij waar de
omkoperij, de geldhonger en de zedeloosheid de toon aangeven.
In de huidige maatschappij zijn er in de wetenschappen voortdurend revolutionaire
veranderingen. De ontdekkingen volgen elkaar op, die een deel van het leven van de mensen
totaal veranderen. Die ontdekkingen scheppen ongelooflijke mogelijkheden zowel op vlak
van de materiële produktie als op het vlak van de kommunikatie, de opvoeding, de kultuur.
Anderzijds ontwikkelt in een imperialistische maatschappij, deze wetenschappelijke arbeid
zich onder de leiding van vertegenwoordigers van de uitbuitende klassen. Deze
wetenschappelijke arbeid wordt gericht op de egoïstische belangen van de monopolies. De
meerderheid van de wetenschapsmensen zijn omgekocht door de kapitalistenklasse. Zij
aanvaarden de kapitalistische waarden en zijn bereid hun kennis ten dienste te stellen van de
uiting van de werkende massa's bij ons en in de Derde Wereld.
Het Marxisme maakt een klaar onderscheid tussen die twee.
Enerzijds de arbeid die rijkdom en wetenschap voortbrengt, die revolutionaire veranderingen
verwezenlijkt in de technieken en bij de mensen. Anderzijds de sociale verhoudingen van
uitbuiting in die arbeid en wetenschap worden uitgeoefend. Die sociale verhoudingen hebben
ten andere in een zekere mate een wederwerking op de aard van de arbeid en van de
wetenschappen.
Een kommunist moet een ernstige en verantwoorde houding aannemen ten opzichte van de
arbeid. Een arbeider zal het vertrouwen van zijn kameraden winnen als hij hen weet te
verdedigen tegen de kapitalisten en als hij zijn werk korrekt doet. Als hij slecht werkt, zullen
de andere arbeiders oordelen dat zijn politieke diskussies slechts dienen om iets anders te
verbergen: tendensen tot profiteren, luiheid, nalatigheid. Er zijn altijd vervallen elementen
35. 3
5
geweest van de heersende klassen en lumpen die niets voelen voor de arbeid als aktiviteit die
sociale rijkdommen voortbrengt. Zo'n personen kunnen als parasieten leven in een
kapitalistische maatschappij, maar ze zullen nooit een opbouwende rol kunnen spelen in de
strijd voor een. andere maatschappij. Uit die groep heeft de politie in alle tijden een groot
aantal personen gevonden die zich lieten betalen, natuurlijk niet om te ‘werken’, maar om te
spioneren.
Een kommunist moet ook zijn mogelijkheden ontwikkelen op het vak van de wetenschap en
de techniek. Dit is nodig, niet alleen voor later om de socialistische maatschappij uit te
bouwen, maar ook nu om de komst van die maatschappij voor te bereiden. Het is onmogelijk
een revolutionaire strijd naar de overwinning te leiden zonder de wetenschappelijke en
technische kennis te beheersen, waarmee de vijand zich bewapend heeft.
Een wetenschappelijke houding aannemen ten opzichte van de wereld die ons omringt is een
belangrijk aspekt van de revolutionaire moraal. Als de politie het gebruik van drugs door
jongeren toe laat - en soms aanmoedigt - dan is dat onder andere om hen weerhouden van een
wetenschappelijke kritiek op onze maatschappij en om hen te laten verdrinken in het
individualisme en het mysticisme. Het is met de zelfde bedoeling dat extreem-rechts en de
geheime diensten de ontwikkeling hebben aangemoedigd van verschillende godsdienstige
sekten in vele landen.
3.2. Zich volledig ten dienste stellen van de arbeidersklasse en de revolutie
3.2.1. Van ganser harte het volk en de revolutie dienen
3.2.1.1. Wie dienen?
Iedere moraal is een klassemoraal. De kommunistische moraal heeft als basis de bekommernis
voor de klasse van de arbeiders en werkers. Het is een fundamentele keuze voor welke klasse
men werkt, wiens zijde men kiest.
Op deze keuze bouwen de kommunisten hun morele waarden.
Mao hierover:
“Ons vertrekpunt is het volk van ganser harte te dienen en onszelf nooit ook maar voor een
ogenblik van de massa's te scheiden; in alle gevallen te vertrekken van de belangen van het
volk, en niet van iemands eigenbelang of van de belangen van een kleine groep; en onze
verantwoordelijkheid tegenover het volk gelijk te stellen aan onze verantwoordelijkheid
36. 3
6
tegenover de leidende organen van de Partij.” (Mao Zedong, Keuze uit zijn werken, HPB,
1977, p.339).
Nicolas Ostrovski schreef in Hoe het staal gehard werd, een auto-biografische roman over de
burgeroorlog in de Sovjet-Unie in 1918-1920; het is één van de meest merkwaardige werken
over de kommunistische moraal.
Op 15-jarige leeftijd vocht Ostrovski in de cavalerie van Boudienni. Hij raakte ernstig
gekwetst; na zijn herstel werd hij het slachtoffer van de typhus. Nauwelijks genezen. was hij
terug vooraan de gevechten.
Op 20-jarige leeftijd, in 1924, wordt hij verlamd en blind tengevolge van zijn verwondingen.
Ten allen prijzen wil hij het socialisme blijven dienen: hij wordt schrijver. Een bezoeker
vraagt of hij geen spijt heeft. Ostrovski antwoordt:
'Daar heb ik gewoon de tijd niet voor …. In ons land kan zelfs een zwarte nacht veranderen in
een zonnige morgen. Ik ben diep gelukkig. Mijn persoonlijk lijden wordt opzij geschoven
door te wonderlijke vreugde van het bewustzijn dat ook mijn handen helpen bouwen aan het
prachtige gebouw dat wij optrekken en de naam draagt socialisme.”
Blind en verlamd volgde Ostrovski geboeid de gebeurtenissen van revolutie in China, de strijd
tegen de fascistische opstand van Franco Spanje.
In het boek Hoe het staal gehard werd vinden we enkele zinnen die het boek het leven van
Ostrovski samenvatten:
“Het kostbaarste dat een mens bezit, dat is het leven. Hij krijgt dat leven maar eenmaal. Je
moet dat leven op zo'n manier beleven dat je niet bitter moet gaan betreuren al die jaren dat je
leefde zonder doel. Dat je geen brandende schaamte moet gaan voelen voor een lelijk en
kleinzielig verleden. Zodat je kan zeggen als je sterft: ik heb mijn ganse bestaan en al mijn
krachten gewijd aan het mooiste op de wereld - de strijd voor de bevrijding van de mensheid.
En je moet gehaast zijn om te leven. Want een absurde ziekte of één of ander tragisch toeval
kan je levensdagen afbreken.” (Ostrovski, Et l’acier fut trempé, Les Éditeurs français réunis,
Paris, p.2 et 336.)
3.2.1.2. Het individualisme verwerpen.
Ho Chi Minh karakteriseerde het individualisme als de tegenpool van de revolutionaire
moraal.
Hij beschreef het als volgt:'
37. 3
7
“Het individualisme is schurkachtig en bedrieglijk, op een verraderlijke manier zet het de
mens op een hellend vlak. En men weet goed genoeg dat het veel gemakkelijker is een helling
af te gaan dan weer naar boven te klimmen. Het individualisme is niet minder gevaarlijk om.”
(Ho Chi Minh en Mao Zedong, Over de revolutionaire moraal, Antwerpen, 1978)
'Werken voor de wereld” was een van de geliefkoosde leuzen van Marx. Het algemeen belang
van de mensheid boven zijn persoonlijk:e belangen stellen was een van zijn fundamentele
posities.
Volgens Marx verbleekten alle persoonlijke miseries - die onvermijdelijk verbonden waren
met het leven als - tegen, de miseries van het volk en de mensheid.
Marx schrijft in een brief aan zijn vriend de mijningenieur Siegfried Meyer, wiens brieven hij
lang onbeantwoord had gelaten “Waarom ik u dus niet antwoordde? Omdat ik voortdurend
aan de rand van het graf zweefde. Ik moest dus elk ogenblik dat ik tot werken in staat was,
gebruiken, om mijn werk af te maken, waaraan ik gezondheid, levensgeluk en gezin heb
opgeofferd. Ik hoop dat deze verklaring geen verdere aanvulling behoeft. Ik lach met de
zogenaamde praktische mannen en hun wijsheid. Als men een rund wou zijn, kan men
natuurlijk het lijden der mensheid de rug toe keren, en voor ziin eigen huid zorgen. Maar ik
zou me wezenlijk voor onpraktisch gehouden hebban als ik gestorven was, zonder mijn boek
tenminste in manuscript helemaal af te maken.” (Marx, Correspondances, 30 avril 1867,
p.185.)
Gordon en Allan beschrijven de houding van Bethune op het moment dat hij gevraagd wordt
om naar Spanje te gaan.
“Wat zou hij doen? Het was een moeilijke kwestie. Negen jaar lang had hij geworsteld met
het probleem dat de geneeskunde eeuwenlang onoplosbaar had geleken; het uitroeien van de
tuberculose. Hij dacht dat hij uiteindelijk een oplossing gevonden had maar dat zou veel werk
en overredingskracht eisen; het zou een onophoudelijke kruistocht worden, waarbij gewerkt
worden met de onorthodoxe methode van rechtstreekse bewerking van het volk. Kon hij dit
nu alles opgeven?
En wat zou er met hem persoonlijk gebeuren?
Veronderstel dat hij naar Spanje ging, wat moest er dan van hem worden als hij terugkwam?
Hij was nu 46 en dus restte hem niet zoveel jaren meer als chirurg …
Nu was hij hoofd van de afdeling thoraxchirurgie in het Sacré Coeur Ziekenhuis;
consulterende chirurg bij het departement van Pensioenen en Volksgezondheid; consulterende
38. 3
8
chirurg aan het Mount Sinaï in St. Agathe, Quebec en aan het Grace Dart Home Hospital in
Montreal. Hij was een de best betaalde chirurgen van het land.
Dit alles, misschien zijn hele toekomstige carrière als thoraxchirurgie, zou hij moeten laten
varen. Wat was het punt, vroeg hij zich af, waar het persoonlijke element wegviel tegen
zwaarwegende belangen?
De zwaarwegende belangen gaven hem niet de kans om nog aan enig persoonlijk element te
denken. Het nieuws uit Spanje werd steeds alarmerender… 3 weken later vertrok hij naar
Spanje.” (Gordon en Allan, Het leven van Norman Bethune, Het Progressieve Boek,
Rotterdam, p.152).
3.2.2.Het proletarisch internationalisme
Norman Bethune verliet zijn geboorteland Canada om het Spaanse volk te gaan helpen in zijn
strijd tegen Franco; nadien vertrok hij naar China om zijn hulp aan te bieden aan het Chinese
volk in zijn strijd tegen de Japanners. Hij stierf daar.
In een afscheidsbrief aan zijn gewezen echtgenote schreef Norman Bethune juist voor zijn
vertrek naar China:
“Toen ik je sprak in Montreal voordat ik naar Vancouver vertrok, heb ik getracht je uit te
leggen waarom ik naar China ging. Ik weet niet of ik daar in geslaagd ben (…) Het feit ik in
Spanje geweest ben geeft mij geenszins het privilegie om nu maar rustig aan de kant te gaan
zitten. Spanje is een wonde in mijn hart. Begrijp je dat? Het is een wonde die nooit zal
genezen. De pijn zal altijd bij mij blijven en mij herinneren aan de dingen die ik gezien heb.
Ik weiger te in een wereld die een broeinest is van moord en corruptie zonder er mijn hand
tegen te verheffen. Ik weiger door passiviteit of door verzuim de oorlog te sanktioneren die
hebzuchtige lieden tegen andere ontketenen (…) Spanje en China maker deel uit van één en
dezelfde strijd. Ik ga naar China omdat ik voel dat de nood daar groter is; dat dat de plaats is
waar ik me het meest nuttig kan maken.” (Idem, p.229).
In “Ter nagedachtenis aan Norman Bethune” schreef Mao:
“Wat voor een geest brengt een buitenlander ertoe de zaak de bevrijding van het Chinese volk
tot de zijne te maken, wel hij er geen direkt belang bij heeft? Dat is de geest het
internationalisme, de geest van het kommunisme, die iedere Chinese kommunist zich eigen
moet maken.
Het Leninisme leert ons dat de wereldrevolutie pas kan slagen als het proletariaat van de
39. 3
9
kapitalistische landen de vrijheidsstrijd van de koloniale en de half-koloniale landen
ondersteunt en als het proletariaat van de koloniën en half koloniale landen de strijd van het
proletariaat van de kapitalistische landen ondersteunt.
Kameraad Bethune heeft deze Leninistische lijn in de praktijk gebracht.” (Mao Zedong,
Keuze uit zijn werken, HPB, 1977, p.185).
Ongeveer 2.000 Belgen, waaronder vooral kommunisten, zijn naar Spanje gegaan in de jaren
'30 om te strijden tegen het fascisme van Franco. Aan de zijde van andere kameraden uit
Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Amerika, Italië, Bulgarije, Rusland, Polen … hebben
zij een uitzonderlijk voorbeeld gegeven van proletarisch internationalisme en van
kommunistische en revolutionaire moraal.
3.2.3. Het heroïsme.
Geest van zelfopoffering en zelfverloochening.
Een moet bereid zijn zware beproevingen te doorstaan.
Ho Chi Minh schrijft:
“Hij die de revolutionaire moraal bezit, heeft geen schrik, laat zich niet intimideren en wijkt
niet terug voor de moeilijkheden, de beproevingen en de nederlagen. In het
gemeenschappelijke belang van de Partij, de revolutie, de klasse, het volk en de mensheid,
aarzelt hij niet om elk persoonlijk belang op te offeren.
Als het nodig is zal hij zonder spijt zijn leven opofferen. Dat is de meest duidelijke, de meest
edele uiting van de revolutionaire moraal.”
(Mao Zetong en Ho Chi Minh, Over de revolutionaire moraal, EPO, Antwerpen, 1978, p.81)
Het boek De Jonge Garde van Fadeiev geeft ons een beeld van het revolutionair heroïsme.
De jongeren van de Jonge Garde hebben zware slagen toegebracht de bezetters die deze
organisatie erg vreesden en een ware jacht openen op haar leden. 57 leden van de Jonge
Garde, jongens en meisjes, werden gruwelijk, gefolterd; één van hen werd met een bijl een
voet afgehakt, een andere werd de hand afgehouwen. 56 jongeren hebben niet één naam, niet
één inlichting verraden aan de Gestapo. In de hele organisatie werd slechts één iemand
gevonden die voor de folteringen bezweek en zijn kameraden verraadde. De jongeren werden
door de nazi's vermoord door hen levend in een diepe mijnschacht te storten.
40. 4
0
Grippa, gewezen lid van het Centraal Komitee van de KPB, ex-chef van de Generale Staf der
gewapende partizanen, schreef na de oorlog een tekst over de gebeurtenissen in Breendonk.
Deze tekst bezorgde hij aan het “Centrum voor historisch onderzoek en studie van de Tweede
Wereldoorlog.” [uitgegeven bij EPO in het Frans in 1988, n.v.d.r.].
“ 's Middags werd ik 'losgemaakt' en teruggebracht naar een cel waar ik omringd en getroost
werd door mijn medegevangenen. 's Namiddags hernam de 'zitting' op dezelfde manier. Op
een bepaald ogenblik liet men iemand binnen. De hoogste verantwoordelijke van het politiek
bureau, die verder zal aangeduid worden als nr. 11
. Zo te zien, droeg hij geen enkel spoor van
letsel. Ik was opgehangen zoals ik het reeds vroeger beschreef. Toen Max hem vroeg: ‘Wie is
dat?’ naar mij wijzend, antwoordde nr. 1 zonder aarzelen: ‘Het is Grippa’.
Wanneer nr. 1 terug buiten was zei Max me: ‘Ziet ge, uw belangrijkste
verantwoordelijke is niet zo stom als gij. Ga je me nu zeggen wat je weet’.” (Jacques
Grippa, Chronique vécue d’une époque 1930-1947, EPO, Antwerpen, 1988, p.235.)
“Na de feiten (de folteringen die hij onderging n.v.d.r.) te hebben uiteengezet, zou ik het wel
hebben over mijn geestesgesteldheid tijdens de folteringen. Ik doe het eerlijk, omwille van de
waarde die het kan hebben voor de vorming en aanmoediging, nu en in de toekomst, van de
strijders voor een juiste zaak; en als getuigenis in naam van hen die het slachtoffer waren van
dergelijke of soms ergere mishandelingen. En ik herinner het me alsof het gisteren gebeurde.
Men zal begrijpen dat zo'n gebeurtenissen onvergetelijk zijn. Geloof me, indien ik er slechts
vandaag over spreek, dan is het omdat ik vroeger dacht dat zo'n confidenties als grootspraak
zouden beschouwd worden. Dit terwijl het hier enkel gaat over de vaststelling van mijn
gevoelens tijdens de vervulling-elementen in die omstandigheden, van mijn engagement; van
mijn kameraden en de zaak van het volk van België en de hele wereld.
Ik ondervond de doeltreffendheid van de richtlijnen die ik zelf voor dergelijk geval gegeven
had; nog erger dan de foltering erger nog dan de dood voor 't vuurpeloton (en ik heb vandaag
nog steeds niet uitgemaakt af zo'n daad erger was dan de foltering ofwel een bevrijding), erger
nog dus is het vertrouwen dat de kameraden in u stelden verraden, is de collaboratie, al was
het dan nog ander de hevigste dwang, met een zo totaal onmenselijke afschuwelijke vijand
van je volk; want zo maak je 't hen mogelijk om nieuwe slagen toe te brengen aan de
weerstand.
Maar erger nog zijn de woorden die toepasbaar zijn voor gegevens van een verschillende
orde: enerzijds het lijden en de dood; die men ondergaat in vrede met zijn geweten en ander-
41. 4
1
zijds: de vaststelling van zijn eigen morele onwaardigheid, die me een onvergelijkbaar
zwaardere beproeving lijkt.
Wat mezelf betreft, ik zou me tegen geen enkele prijs, welke die ook geweest mocht zijn,
willen bevinden in een totale konfliktsituatie met mijn geweten, tegenover de mijnen en mijn
kameraden. En ik kan ervan getuigen: zo was ook de geestesgesteldheid bij het merendeel van
de aangehouden partizanen. (Idem, p.236-237.)
Om te besluiten omtrent mijn geestesgesteldheid tijdens de folteringen zou ik zeggen dat, daar
waar ik fysisch leed onder de folteringen, ik geestelijk volledig ontspannen bleef, meester van
mezelf, van mijn gedachten en houding.
Het feit dat ik riep en schreeuwde was voor een stuk het gevolg van een duidelijke
berekening: me niet forceren, noch mijn krachten verspillen om deze zuiver fysische reaktie te
onderdrukken die in feite op geen enkele manier mijn weerstandsvermogen aantastte. En
misschien, zouden ze, zonder er veel geloof aan te hechten, de folteraars beïnvloeden, die
afschuwelijke beesten, door te tonen dat, indien ik effektief leed, mijn grondhouding niet
veranderde en dat ze in feite hun tijd verloren…” (Idem p.237.)
“ 's Anderendaags, 14 juli of was het de 15e (ik kan me de dag niet precies herinneren en dat
is begrijpelijk wegens mijn toestand op dat ogenblik) werd ik opnieuw uit mijn cel
weggebracht de kap over het hoofd. Ik zei tot mezelf dat ze me opnieuw zouden folteren.
Maar, in plaats van me naar de bunker te brengen, brachten ze (mijn twee SS wachters) me
naar de centrale gang en vervolgens, na een nieuwe kwartdraai, brachten ze me in wat een
kamer van het fort leek.
Ik hoorde de stem van nr. 1 helemaal kalm en ernstig en ik hoorde hem zelfs lachen.
Er werd gesproken over de gezellin van een partizaan (maar er werd geen naam genoemd in
mijn aanwezigheid). nr. 1 bevestigde dat die vrouw niet deelnam aan aktiviteiten. Ik was erg
onaangenaam verrast over zo'n dialoog waarin nr. 1 bereid was te zeggen wie 'aktief' was en
wie niet.
Men haalde de kap van mijn hoofd en vlak voor mij zag ik, van rechts naar links Vits, Max,
nr. 1 en nr. 22
, volledig op hun mak, alsof het om een normale ontmoeting ging, nr. 1
glimlachte zelfs, nr. 43
en nr. 34
eveneens rechtstaand maar aan vensterkant, nr. 4 met een
bezorgd gezicht, nr. 3 met een eerder somber gezicht. Allemaal stonden ze recht achter een
lange tafel, geen van de leden van het politiek bureau leek tekenen te vertonen, die wezen op
letsels.
Na enkele woorden uitleg over de nummering van die 4 personen was ik zeker dat ze lid
waren van het politiek bureau; die mening stemt overeen met de graad van
42. 4
2
verantwoordelijkheid, indien ik nummers5
gebruik in plaats van namen, dan is dit omdat ik
die zaak een 'onpersoonlijk' karakter wil geven: het gaat hier immers op de eerste plaats over
een houding die los vat van de namen van individuen, temeer daar nr. 1, nr. 3 en nr. 4 reeds
gestorven zijn. Anderzijds zijn er nog hun families, waaronder verschillende ex-politieke
gevangenen wiens gedrag onberispelijk was, families die geen nadeel hoeven te ondervinden
van deze onthullingen.
Nr. 1 reeds vermeld was de belangrijkste verantwoordelijke het Politiek Bureau.
Nr. 2 eveneens reeds vermeld, was de nationale kommandant van de gewapende Partizanen
Nr. 3 was voor zijn aanhouding de verantwoordelijke voor de Partijkaders - een zeer
belangrijke verantwoordelijkheid aanzien hij in oorlogsomstandigheden, en klandestien, aan
het politiek bureau alle gemotiveerde voorstellen moest voorleggen in verband met
kommunistische deelname aan het onafhankelijkheidsfront en de gewapende partizanen.
Wat nr. 4 betreft wist ik wel dat hij effektief lid was van het politiek bureau maar ik wist niet (
en ik weet het ook nu nog ) welke zijn precieze verantwoordelijkheid op dat ogenblik was.
“Dikke Max” sprak het eerst en wat hij vooral zei was: “wij zijn ook tegen de plutokraten, de
Engelse en Amerikaanse imperialisten zijn nu de vijanden van ons en zij zijn de tijdelijke
bondgenoten van jullie, kommunisten. Maar u moet er zich geen illusies over maken.
Veranderingen zijn mogelijk en u weet zeer goed dat ze hoe dan ook fundamenteel uw vijand
zijn. De gewapende partizanen hebben momenteel geen leiding en hun aktiteiten ontaarden in
banditisme. Belgische rechtbanken zelf laten hen reeds achtervolgen en veroordelen ze. Dat
zou een triestig einde zijn. U moet eraan denken uw militanten te beschermen met het oog op
de periode na de oorlog, om uw politieke aktiviteiten te hernemen en verder te zetten op een
nieuwe basis. Dat is de reden waarom uw leiding een akkoord met ons heeft gesloten. Uw
leiders zullen het u uitleggen.
Dan sprak nr. 1 zeer ontspannen: ‘Het Politiek Bureau heeft vergaderd. De nieuwe toestand,
ontstaan na de aanhouding van de Partij- en de partizanenleiding werd geanalyseerd. Wij zijn
verslagen en men kan zeggen dat geen Partij of partizanen meer bestaan als georganiseerde
kracht. Wij moeten er onze besluiten uit trekken: de dood van nieuwe kameraden en het
verval van anderen vermijden. Wij moeten redden wat er te redden valt. Dat is de reden waar
we de wapens moeten neerleggen, voorlopig elke aktiviteit stop zetten en onze organisaties
ontbinden. Trouwens de Duitse veiligheidsdiensten volgen momenteel een groot deel van
onze kameraken om hun informatie te vervolledig en een laatste razzia te ondernemen. Wij
hebben van de Duitse veiligheidsdiensten de verzekering gekregen dat wij en jij, en ook alle
andere aangehouden kameraden, het er levend zullen van af brengen indien je zegt wat je