SlideShare a Scribd company logo
1 of 19
Download to read offline
1
Lezing voor Stichting SOKA
Echte mannen gezocht
Jongens moeten weer de ruimte krijgen om jongens te zijn
Dia: twee jongens die vechten en twee meisjes die commentaar geven
In deze lezing zullen, net als op deze foto, de jongens op de voorgrond staan. Toch begin ik
deze lezing met een meisje, en wel dat meisje dat mijn jongste zoon in groep acht van de
basisschool uitnodigde voor haar verjaarsfeestje. Dat was in het begin van de jaren negentig.
‘Wat zal ik haar voor cadeau geven?’ vroeg hij aan mij. ‘Geef haar maar een barbiepop,’ was
mijn advies, ‘dat vond ik vroeger ook leuk op die leeftijd.’ Maar zijn jarige klasgenote vond
het geen leuk cadeau en de andere meisjes op het feestje deden er zelfs lacherig over.
Waarom dit cadeau enigszins misplaatst was, zullen moeders van meisjes onmiddellijk
begrijpen. Ik begreep het pas kortgeleden toen ik het boek Opvoeden! Een nieuwe blik op
een eeuwenoud beroep (2012) van leeftijdgenoot Aleid Truijens las. Haar dochter kreeg haar
eerste Barbie toen ze drie was. ‘(…) de poppen,’ schrijft Aleid, ‘waren intussen afgezakt naar
de kleuterdoelgroep.’ Meisjesloos als ik was, wist ik dat niet. Mijn opvoedkundige expertise
richt zich niet alleen wat mijn onderzoek betreft, maar ook privé, vooral op jongens.
Terug naar de jongens dus en de opvoedboeken die vanaf het eind van de negentiende
eeuw tot in deze tijd over hen geschreven zijn. In deze lezing komen, zoals gezegd, ook
meisjes aan bod, maar het zal toch vooral over jongens gaan. En daarbij spring ik heen en
weer tussen verleden en heden om te onderstrepen dat jongens niet veranderd zijn.
Dia: Jongens klimmen over een schutting met het bord ‘Verboden Toegang’, jaren zestig
Vier universele jongenseigenschappen
In 1949 is het voor jongensleider K. Hoeve duidelijk: opgroeiende jongens zien overal
bordjes met ‘Verboden Toegang’. Dat deze bordjes jongens niet tegenhouden, maar juist
aanzetten tot verkenning, is in 1954 mooi beschreven door de psycholoog N. Beets. Hij laat
een jongen die samen met zijn vrienden zo’n bordje negeert het volgende zeggen: ‘Ik leer de
vreugde van het ‘heimelijke doen’ kennen, de moed die ertoe nodig is, de zelfoverwinning,
het besef ‘groot’ te zijn. Het aangename gevoel van ‘spanning’ – waarin angst-en-beven,
onheilsverwachting zo’n grote rol spelen – leer ik op avontuurlijke wijze kennen.’
Het zal voor iedereen duidelijk zijn: we hebben het hier over kattenkwaad.
Dia: woord ‘kattenkwaad’
2
Kattenkwaad of baldadigheid is dé jongenseigenschap die het vaakst in de boeken wordt
genoemd. Een goede tweede is hoogmoed of grootspraak. Daarna volgen ledigheid of
luiheid en vervolgens verlegenheid of zwijgzaamheid.
Maar eerst kattenkwaad. Baldadigheid of kattenkwaad werd in de eerste helft van de
twintigste eeuw als een heel gewone jongenseigenschap gezien: zo zijn jongens nu
eenmaal. Ze hebben nu eenmaal de neiging moedwillig wilde, uitgelaten en ongeoorloofde
streken uit te halen, gericht tegen personen en publieke eigendommen. Opvoeders hadden
er begrip voor dat jongensstreken vaak uitliepen op straatschenderijen. Wat niet wilde
zeggen dat jongens toen hun gang konden gaan. Ze werden in de gaten gehouden, want
deze straatschenderijen moesten wel binnen de perken blijven.
Dia: Jongen die met katapult op lantaarnpaal schiet, 1933
Dit hebben mijn zonen begin jaren negentig ook nog gedaan. Met de Wet wapens en
munitie van 5 juli 1997 werd de katapult onder de verboden wapens ingedeeld.
In 1943 geeft ambachtsschoolleraar C. de Galan een voorbeeld van een jongensbende die
uit is op kattenkwaad. Volgens hem gaat bij dit gezamenlijke kattenkwaad de behoefte aan
avontuur gelijk op met de behoefte aan gelding en de behoefte aan een sterke leider. Een
voorstel in de groep iets grensoverschrijdends uit te halen, bijvoorbeeld een vuurtje te stoken
of een verboden terrein te betreden, brengt de hele bende in beweging, ‘enkelen met een
spoor van angst.’ Ook De Galan weet waarom jongens kattenkwaad uithalen: juist ‘die
mengeling van gevoelens, de angst en de sensatie van de komende daad maken het
avontuur tot zulk een heerlijke onderneming’. Want de jongen moet laten zien dat hij durft,
dat hij een kerel is en dat hij zich over zijn kinderlijke angst heen kan zetten. Volgens De
Galan denkt niemand over de gevolgen van de daad na, ook van de leider wordt dit niet
verwacht. Wordt de bende betrapt, dan maakt iedereen zich op eigen gelegenheid uit de
voeten. De persoon van de leider en de samenstelling van de bende bepalen volgens hem in
grote mate de aandrift van de bende grenzen te overtreden. Is de leiding in handen van
oudere jongens, dan is het gevaar groter dat een bende tot excessen vervalt. Tot deze
excessen rekent hij het ‘op ongehoorde wijze huishouden in verlaten of in aanbouw zijnde
woningen, schuren, enz.’
Dan komen we bij de tweede jongenseigenschap: hoogmoed of grootspraak.
Dia: woorden kattenkwaad en hoogmoed
3
Deze eigenschap wordt tot in de jaren zestig in de opvoedboeken genoemd. Met de
emancipatie van de vrouw in de jaren zeventig wordt mannelijke hoogmoed een
taboeonderwerp en komt dit woord, samen met baldadigheid, onder de noemer ‘agressie’ te
vallen. Agressief jongensgedrag wordt dan gedrag dat zowel baldadige als hoogmoedige
trekken heeft en waarbij het conflict wordt gezocht.
Als mannelijke hoogmoed nog gewoon mag worden genoemd, gebeurt dit met
aansprekende voorbeelden. In 1933 geeft de protestantse jongensleider A. Janse het
volgende voorbeeld van de redeneerwijze van de eigenwijze twaalf- tot zestienjarige jongen:
Dia: tekst
‘Hij oordeelt over sociale misstanden, over de economische crisis, over de “dwaze wetten”
van de regeering, alsof hij al minstens Kamerlid is geweest. Hij oordeelt over z’n vader en
over den dominee, alsof hij zelf al jaren vader en dominee is geweest. En hij is er vast van
overtuigd, dat hij later zulke dingen niet zal doen: bespottelijk! Vierkant verkeerd! Snap je dat
nou, dat ze dát niet zien! ’t Is een ventje! die Minister!’
Ook de katholieke schrijvers noemen de hoogmoed van hun jongens. In 1957 spreekt de
priester Jean Viollet de jongen toe dat hij anderen niet moet wegzetten als ‘niet-goed-snik’ of
idioot, niet zo overtuigd moet zijn van zijn gelijk en vooral de mensheid niet in moet delen in
helden en nietsnutten.
Dia: Kattenkwaad, hoogmoed en ledigheid
Dan kom ik nu bij de derde jongenseigenschap die in de boeken wordt genoemd: ledigheid
of luiheid. Eigenlijk hadden jongens tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw weinig tijd
om te lanterfanten. De meesten gingen na de lagere school op veertien-, vijftienjarige leeftijd
aan het werk. Zoals deze jongen.
Dia: werkende jongen bij baas, Verhoeven blz. 164
De vrije tijd van deze jongen was in de eerste helft van de eeuw wat verruimd met de
arbeidswet van 1919: de werkweek werd verkort tot 48 uur en hij kreeg de zaterdagmiddag
vrij. Een halve eeuw later, in de jaren zeventig, was de werkweek teruggebracht tot 40 uur en
was de vrije zaterdag ingevoerd. Deze vrije zaterdag gold ook voor het middelbare
onderwijs. Ik durf de stelling aan dat het echte lanterfanten van jongens met de Mammoetwet
van 1968 begon, toen een diploma verplicht werd. De vrije tijd die scholieren vanaf toen
steeds meer kregen, werd door de jongens onder hen meestal niet benut om huiswerk te
4
maken. De schrijvers van de jaren zeventig spreken overigens niet over de ledigheid van
jongens, maar over hun innerlijke leegheid, waardoor ze vaak niets beters weten te doen dan
hun tijd te verbeuzelen en te lanterfanten.
Dia: Jan Hazekamp. Lanterfantende jongens in 1985
Volgens de schrijvers moest de jongen wat gaan dóén. En daarbij hadden ze geen
schoolwerk in gedachten, maar sport. Want wie bezig is met zijn lichaam zet ook zijn geest
aan het werk. Sport wordt door de schrijvers vooral na de Tweede Wereldoorlog aanbevolen
toen de sportbeweging opkwam.
Dia: De bokssport wordt door veel schrijvers genoemd, Jakobs 1958
De innerlijke leegheid waar de schrijvers het in de jaren zeventig over hebben, wordt in de
opvoedboeken van de jaren negentig, als de vrije tijd nog meer is toegenomen, emotionele
leegte genoemd. Vaker dan meisjesscholieren vullen jongensscholieren hun vrije tijd op met
alcohol en drugs. Door verveling, maar vooral omdat ze volgens de schrijvers niet weten
waar ze naar toe moeten met hun gevoelens. In de dan ― en nu nog steeds ― heersende
emotiecultuur worden ze geacht hun gevoelens te tonen en zich in de gevoelens van
anderen in te leven. Maar daar waren en zijn ze niet zo goed in. Ze willen zich liever al
doende inzetten voor anderen.
Dia: Tekening van Baden-Powell
Ridderlijkheid
Dat had Baden-Powell in de eerste helft van de vorige eeuw al door. Met de verkennerij
speelde hij daarop in. Minstens één goede daad per dag. Want in elke jongen zat een ridder.
Deze ridderlijkheid moest alleen nog wat aangemoedigd worden.
Met de emotionele leegte komt de vierde in de boeken genoemde jongenseigenschap om de
hoek kijken: de verlegenheid of de zwijgzaamheid van jongens.
Dia: kattenkwaad, hoogmoed, ledigheid, zwijgzaamheid
Eind jaren dertig constateren twee leraren dat de jongen vanaf de tweede klas van de
middelbare school in zijn vlegeljaren komt en daarmee lastig, ongezeglijk, uiterlijk
onverschillig en een gesloten vat wordt. In 1941 schrijft pedagoog P.W.J. Steinz dat de
5
twaalf- tot veertienjarige jongen op twee manieren zijn verlegenheid uit: hij zegt niets óf hij
doet onverschillig en onbeleefd. Met deze laatste houding zet hij zich als het ware met
geweld over zijn verlegenheid heen. Tot in het begin van de jaren zeventig kreeg de jongen
wellevendheid bijgebracht: goede manieren waarmee hij zijn verlegenheid, zeker ten
opzichte van meisjes, kon maskeren. Zo moest hij het meisje altijd laten voorgaan als hij met
haar ergens naar binnen ging en moest hij haar op straat aan de kant van de huizen laten
lopen. Dat wellevendheid nu uit is, is jammer, want jongens verrichten liever handelingen
dan dat ze hun gevoelens onder woorden brengen. Dit laatste viel Jan Waterink, professor in
de pedagogiek, in het begin van de jaren veertig ook op.
Dia: woorden m.b.t. het gevoel van meisjes en jongens
Het vocabulaire van de jongen met betrekking tot het gevoel blijft beperkt. Op de drempel
van de eenentwintigste eeuw wijzen twee schrijvers erop dat de communicatieve vaardigheid
van jongens dichter bij ‘discussietechniek’ en ‘redenaarskunst’ ligt dan bij het verwoorden
van emoties.
Dia: Foto jongen Calon
‘Laat mij worden,’ stond er in 1953 onder deze foto in het boek van psycholoog P.J.A. Calon.
‘Laat mij jongen zijn,’ is de huidige variant.
Tot in de jaren zestig konden jongens nog gewoon jongens zijn. Toen was ook het moeder-
en vaderbeeld nog vastomlijnd. De moeder was huisvrouw en de vader kostwinner. Als
huisvrouw was de moeder de schakel tussen het kind en de medemens, als kostwinner was
de vader de schakel tussen het kind en de maatschappij. Het gezin werd gezien als de
natuurlijke opvoedingsomgeving van het kind. Het ouderlijk huis als de uitvalsbasis van de
jongen.
De rol van de moeder
Tot in de jaren vijftig werd de moeder gezien als de morele spil van het gezin. Zij was er
altijd. Ze begreep de jongen en ze had weet van het vele goeds dat in hem school. Zij was
degene die voor hem bad en voor hem zorgde.
Dia: foto moeder in schort, 1963
Vanaf de jaren vijftig moest de opvoeding democratischer worden ingericht en begon het
vertrouwen in de ouderlijke opvoedkunde af te brokkelen. Onder invloed van psychologische
6
en psychoanalytische inzichten kwam zowel de rol van de vader als die van de moeder in
een ander daglicht te staan.
De moeder werd emotionaliteit verweten, ze was veel te bezorgd. Als voorbeeld van een
dergelijke bezorgdheid verhaalt pater redemptorist H. Helmer in 1955 over een moeder die
haar zoon toespreekt over het gebruik van zijn nieuwe vulpen.
Dia: Helmer over vulpen
Het moederlijk begrip wordt door meer schrijvers in twijfel getrokken. Volgens schrijver Pierre
Dufoyer heeft de moeder geen enkel idee van de lichamelijke veranderingen van haar
dertienjarige zoon. Laat staan van de geestelijke veranderingen die daarmee gepaard gaan.
En alsof met deze overbezorgdheid en onwetendheid de moederrol nog niet genoeg
deuken heeft opgelopen, wordt de moeder in 1963 door de schrijfster Claire Glass Miller ook
nog eens neergezet als de vittende en zeurende. Het gebod ‘Eert uw vader en uw moeder’
verdwijnt door de secularisatie steeds meer naar de achtergrond.
Glass Miller spreekt de jongen op de volgende wijze over zijn moeder toe:
Dia: tekst
‘Zij staat je vaak in de weg, verijdelt je plannetjes, zeurt, vit. Al heb je een eigen
scheerapparaat, al loop je in schuiten van schoenen, toch probeert ze je nog steeds in een
kinderwagen te persen. Nu en dan zou je haast wensen dat je maar uit haar buurt was.
Dezelfde moederlijke bezorgdheid die je vroeger vertederde, hangt je nu de keel uit. Haar
innigste omhelzing voelt soms aan als een worggreep.’
Tussen 1973 en 1986 verschijnen geen aparte opvoedingsboeken voor jongens meer. Onder
invloed van de Tweede Feministische Golf staat dan het meisje in de schijnwerpers.
De bezorgde en emotionele moeder is weer terug in de jaren negentig. Dan houden de
schrijvers een pleidooi voor warme moederlijke aandacht. De moeder moet haar zoon vooral
emotioneel begeleiden. Ze moet niet bang zijn dat hij daardoor een moederskindje wordt,
want dat wordt hij niet. En ze moet vooral niet denken dat de jongen eigendom is van zijn
vader en dat ze daarom geen controle over hem kan uitoefenen. Zelfs in zijn puberteit moet
ze hem niet afstaan aan zijn vrienden, want die zouden wel eens een verkeerde invloed op
hem kunnen uitoefenen.
Op twee feministes na, die pleiten voor veel ‘innerlijke’ aandacht van de moeder voor haar
zoon, omdat ze immers werkt, is het voor alle andere schrijvers duidelijk: de jongen moet
gewoon veel aandacht van een aanwezige moeder krijgen. De psychologen Dan Kindlon en
Michael Thompson schrijven dat jongens buiten hun wil van hun moeder worden losgemaakt
7
als ze met vijf of zes jaar naar de kleuterschool gaan. Volgens hen moet een moeder ‘de
schortenband’ nooit te vroeg doorsnijden. Maar als het moment komt waarop de zoon de
thuisbasis steeds vaker links laat liggen, moet de moeder dit volgens hen evenmin als een
afwijzing zien. Haar zoon verwerpt haar begrip en liefde niet. Het is een natuurlijke distantie
die hij zoekt om een zelfstandige jongeman te worden. Moeders moeten dan ook proberen te
begrijpen waarom jongens zo kwaad kunnen zijn, zo actief, zulke risico’s nemen en
daarnaast zo stilzwijgend kunnen zijn. En daarbij moeten ze niet uitgaan van hun vrouwelijk
standpunt, maar zich realiseren dat hun zoon van de andere sekse is, dat hij ‘aan de
overkant’ staat, een kant waar een andere manier van doen en denken heerst. Bij de
interpretatie van het gedrag van een zoon is de vrouwelijke norm niet van toepassing.
Dia 12: Rutger (negen jaar) en boog.
Deze bezigheid van mijn man en zonen kon mij niet bekoren. Telkens als ze met pijl en boog
schoten, hield ik mijn hart vast. De pijlen belandden heel vaak in een wei verderop en ik was
telkens bang het geluid van een kermend dier of nog erger een kermend mens te horen.
Net als de katapult behoren pijlen met snijdende delen nu tot de verboden wapens.
Dia: tekst rol moeder
De rol van de vader
Anders dan de moeder kreeg de vader in het begin van de vorige eeuw – en zeker vanaf
eind jaren dertig – in de opvoedboeken wél een paar duidelijke taken toebedeeld. Hij werd
geacht zijn zoon seksuele en godsdienstige voorlichting te geven en ervoor te zorgen dat hij
gehoorzaam was. Wat de godsdienstige voorlichting betrof, moest hij vooral het goede
voorbeeld geven. Volgens de katholieke ambachtsschoolleraar L.M. Leygraaf zal een door
de vader beoefend ‘royaal geloofsbeleven’ het beste helpen om de godsvrucht van de zoon
aan te wakkeren. Ook voor de protestantse pedagoog Steinz wijst de vader de jongen de
weg naar God. Want het is de vader die ‘de van God ons gegeven priester in zijn gezin’ is.
In 1943 houdt de schrijver Maurits Vanhaegendoren de vader voor dat de jongen niet van
saaie godsdienstoefeningen houdt, maar dat hij ‘soliede viriele vormen van godsvrucht die
beroep doen op den held in hem’ zoekt, zoals heldhaftig strijdende heiligen.
Dia: heldhaftig strijdende heilige. St. Georgius, blz. 64 Butler
De heilige Georgius uit het begin van de vierde eeuw na Christus was zo’n heldhaftig
strijdende heilige. Als Christen had hij gediend in het leger van keizer Diocletianus totdat
deze het christelijk geloof de oorlog verklaarde. Dit moest Georgius bekopen met de
marteldood. Waar Georgius na zijn dood aan het christelijk leger verscheen, werd de
8
overwinning behaald. Volgens de overlevering was dat ook de reden waarom koning Richard
de Saracenen versloeg.
De schrijvers wijzen de vader er vooral op dat hij zijn gezag moet handhaven. Hij moet
ervoor zorgen dat de jongen gehoorzaam is. Is de jongen dit niet dan moet de vader hem
straffen. Tot in de jaren zestig mag dat, bij katholieken en protestanten, naar de ernst van de
situatie, met een lijfstraf. Ook al vindt de jongen volgens pedagoog Steinz dit straffen naar en
is hij hierom vaak boos op zijn vader. In het onderzoek van rechtskundige Dekema uit 1963 –
over de schuldbeleving bij jongens – vinden arbeidersjongens het niet erg als ze een pak
slaag krijgen van hun vader, omdat dit volgens hen meestal verdiend is. Alle jongens die
slaag krijgen zijn onder de veertien jaar. Ik ben geen schrijver tegengekomen die het slaan
van jongens na hun veertiende jaar aanbeveelt. Waarschijnlijk omdat de jongen dan meestal
uit werken ging en daarmee de volwassenheid binnenstapte, maar vooral ook omdat de
mogelijkheid bestond dat hij terugsloeg.
In de eenentwintigste eeuw, en wel vanaf 25 april 2007 mag het ouderlijke tuchtigingsrecht
niet meer worden toegepast. Ouders mogen hun kind wel een tik geven, of stevig
vastpakken, maar dan alleen om te voorkomen dat het iets gevaarlijks doet. Bestraffen door
middel van slaan mag niet meer. Dat wordt nu onder kindermishandeling gerangschikt.
Dia: vader en zoon aan de afwas. Jaren vijftig.
Vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw moest de opvoeding, zoals gezegd,
democratischer worden ingericht en kwam zowel de rol van de moeder als die van de vader
onder invloed van psychologische en psychoanalytische inzichten in een ander daglicht te
staan. De vader werd dringend verzocht zich ook met dagelijkse opvoedingszaken bezig te
houden, ook al had hij daar niet zo’n interesse voor. Dat betekende vooral dat hij meer
aandacht aan zijn zoon moest besteden.
Om de vader aan te moedigen aandacht aan zijn zoon te besteden, haalt de katholieke
psycholoog Calon in 1953 een onderzoek aan onder 2000 katholieke jongens van veertien
tot negentien jaar. Dertig procent van de jongens vindt dat hun vaders te weinig aandacht
aan hen besteden, en hoewel ze het principe “Laat je niet kennen” huldigen, vinden ze dit
erg vervelend. Een van de jongens zegt hierover: “Naar mijn mening geven zich de meeste
vaders te weinig tijd om zich met hun zonen op te houden.” Een ander vraagt zich af hoe hij
in een meer vriendschappelijke verhouding tot zijn vader kan komen. Hoewel de jongens
denken dat hun ouders hen wel zouden begrijpen als ze wisten wat er in hen omging, zijn ze
te beschroomd om - vooral de vader - aan te spreken. Calon weet ook wel dat een vaderlijke
toenaderingspoging niet alle problemen zal oplossen, omdat de jongen zich hoe dan ook los
9
van de ouders gaat maken. Maar toch: een onverschillig vaderlijk optreden tegenover de
zoon is niet goed, evenmin als een te streng of kleinerend optreden. Een zoon wil aandacht
van zijn vader, die hij als zijn voorbeeld ziet.
Hoe de jongen van negen tot veertien jaar zijn vader ziet, laat collega-psycholoog Beets in
1954 zien: als een flinke vent. ‘Hem worden afmetingen, prestaties, kundigheden en
mogelijkheden toegeschreven, waar de meeste vaders versteld van zouden staan,’ aldus
Beets. Ik maak even een uitstapje naar die dag in 1989 toen mijn jongste zoon zeven jaar
werd.
Dia: Koen die tijdens verjaarsfeestje opschept over vader (1989)
Alle jongetjes aan deze tafel schepten op over de auto van hun vader en hoe groot die
wel niet was. Alleen de vader van Koen had geen auto. Toch wist Koen een activiteit van
zijn vader te benoemen, die de andere vaders met hun auto’s in de schaduw stelden:
Mijn vader, zei Koen, eet met de opscheplepel.
Terug naar psycholoog Beets in 1954. Helaas ontmoet de vader, volgens Beets, zijn zoon
intellectualistisch en niet zoals deze graag bejegend wil worden, namelijk vitaal-dynamisch.
Terwijl de jongen met zijn vader wil stoeien, waarbij het hem tegelijkertijd om aandacht,
veiligheid en het stellen van grenzen gaat, is vader van zijn kant voornamelijk geïnteresseerd
in schoolprestaties. Als zoonlief een dak beklimt, een ruit ingooit of een aantal doelpunten
maakt, kan hem dat niet zoveel schelen, behalve als de jongen daarmee overlast
veroorzaakt. Als dan de dertien- tot veertienjarige jongen zijn toenaderingspogingen heeft
opgegeven, maakt het opscheppen over zijn vader plaats voor zwijgen. Een zwijgen dat
‘reeds een bedekte critiek’ inhoudt.
Want op zijn vijftiende jaar, schrijft de arts Th. Bovet in 1964, merkt de jongen ‘dat vader niet
alles weet, op zijn twintigste denkt hij dat vader er helemaal niets van weet, op zijn dertigste
gaat het hem dagen dat zijn vader toch wel ergens verstand van heeft.’
Tot de jaren zeventig werd van de moeder verwacht dat ze moederde en van de vader dat hij
vaderde. Toen de vader in 1970 bij wet niet langer meer hoofd der echtvereniging was,
kwam het vaderen onder druk te staan. Onder invloed van de democratisering en de
vrouwenemancipatie moest de vader gaan moederen.
Dia: voorkant boek Spock + tekening blz. 42
In 1978 doet de bekende Amerikaanse kinderarts Benjamin Spock in zijn boek een poging
de moederende vader voor het voetlicht te brengen. Hij draagt de kersverse vader op, ‘nu
10
het niet meer beneden de waardigheid van de man is zijn handen uit de mouw te steken’,
zijn vrouw te helpen met de verzorging van de baby en het huishouden en haar bovendien
morele steun, waaronder waardering en begrip, te verlenen. Spock wijst de vader erop dat hij
dergelijk werk niet moet doen uit pure edelmoedigheid van zijn kant, maar als gelijkwaardige
partner. De gelijkwaardigheid van vader en moeder laat volgens Spock onverlet dat er
verschillende wijzen van leiding geven en orde bewaren tussen hen bestaan. Vader moet het
niet aan moeder overlaten gezag voor twee uit te oefenen. Hij moet leiding geven, anders
voelen de kinderen, vooral die van dezelfde sekse, zich in de steek gelaten. Dan zijn ze ‘als
klimop zonder een steun om tegen op te groeien.’ Daarmee komt Spock weer uit bij de
vaderende vader, die aandacht aan zijn zoon moet besteden.
Dia: vader en zoon aan de waterkant
Zoals gezegd verschijnen er tussen 1973 en 1986 geen aparte opvoedingsboeken voor
jongens. Zodra deze boeken weer beginnen te verschijnen, gaan de meeste schrijvers, zeker
vanaf de jaren negentig, weer voor de vaderende vader. Ze zeggen het onomwonden: voor
zijn ‘mannelijke identiteitsvinding’ heeft de jongen een vaderende vader nodig. Volgens de
feministes onder de schrijvers is het alleen jammer dat de vader, als hij er al is, zijn zoon op
een nogal starre dan wel ouderwetse wijze voorleeft hoe mannen moeten zijn. Het enige
voordeel hierbij is volgens hen dat het opgroeiende mannelijke ego door een nog groter
mannelijk ego begrensd wordt.
‘Vaders zijn geen mannelijke moeders,’ houdt psycholoog William Pollack zijn lezers
voor. Volgens hem hebben vaders een andere stijl dan moeders in hun omgang met hun
jonge zoons. Zij stoeien graag met hen.
Dia: vader die zoontje in de lucht gooit
En deze stoeistijl is bijzonder geschikt om de jongen te leren om te gaan met zijn emoties,
ook al vindt moeder vaak dat vader veel te wild doet. Juist door het spel (stoeien en achterna
zitten) met zijn vader worden de emoties van de jongen gestimuleerd: hij leert niet alleen zijn
agressie te bedwingen, maar hij krijgt ook een gevoel van veiligheid. Dit laatste is goed voor
zijn zelfvertrouwen als jongen en zal hem later als jongeman te pas komen in zijn relaties
met anderen.
Ook gezinstherapeut Steve Biddulph, die het stoeien en het houden van schijngevechten
schaart onder ‘uniek vadergedrag dat over de hele wereld kan worden waargenomen’, is van
mening dat het op deze wijze leren kennen van de eigen jongensgrenzen de jongen in zijn
11
latere relaties van nut zal zijn. Van zijn vader leert de jongen dat een ‘echte’ man zichzelf en
zijn gedrag in de hand heeft. Jongens die opgroeien zonder vader ‘maken statistisch gezien
meer kans gewelddadig gedrag te gaan vertonen, in problemen te raken, slecht te presteren
op school en als adolescent bij een jeugdbende te gaan.’
Bovendien kunnen volgens Biddulph veel gevallen van ADHD voorkomen worden als
vaders aandacht aan hun zonen besteden. Hij vertelt het verhaal van vrachtwagenchauffeur
Don en zijn zoon Troy. Nadat de diagnose ADHD bij de achtjarige Troy was gesteld, begreep
Don dat hij gewoon meer aandacht aan zijn zoon moest besteden. En dus nam hij Troy mee
in de vrachtwagen en op ritjes van de motorclub. Binnen een paar maanden was de jongen
een stuk rustiger geworden en hoefde hij geen medicijnen meer te gebruiken. En vader en
zoon vonden het zo leuk om met elkaar op te trekken, dat ze dit bleven doen.
Ik weet niet of Don ook een papadag nam. In 1999, toen Biddulph zijn boek schreef, was
dit woord nog niet in gebruik. In de van Dale uit 2005 wordt het woord ook nog niet genoemd.
In 2010 gaf psychiater Sigmund in zijn strip in de Volkskrant zijn visie op deze dag.
Dia: Papadag
De Volkskrant, 28 oktober 2010
Mannen die een papadag nemen zijn zeldzaam, stond in februari 2013 in nrc.next. Slechts 5
procent van de mannen ging in 2010 minder werken na de komst van hun eerste kind. De
andere mannen werken fulltime omdat ze niet alleen van mening zijn dat ze hun gezin
moeten onderhouden, maar ook dat ze carrière moeten maken. Formeel worden
aankomende vaders aangemoedigd een papadag te nemen, informeel is er weinig
aanmoediging. Want tel je nog wel helemaal mee als man als je minder werkt om zorgtaken
te verrichten? In een vergelijkend onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau in
zestien Europese landen blijkt dat de Nederlandse vader de meeste tijd aan het wassen en
aankleden van zijn kinderen besteedt: 32 minuten per dag. Het Europese gemiddelde is 16
minuten.
Vanuit de kinderen gezien en zeker vanuit zonen is een papadag aanbevelenswaardig.
Want kinderen willen graag langdurige aandacht van hun eigen vader.
Dia: tekst over rol vader
De gezamenlijke rol van vader en moeder als ouders
Voor alle jongensopvoedkundigen – of ze nu op het eind van de negentiende eeuw of in het
begin van de eenentwintigste eeuw schrijven – draait opvoeding vooral om een ding:
aandacht en liefde van beide ouders. Bij deze aandacht hoort lijfelijke aanwezigheid, een
12
luisterend oor, maar zeker ook het stellen van grenzen en het aanbieden van structuur. ‘Geef
uw kinderen aandacht!’ roepen alle opvoedkundigen in koor, in de hoop gehoord te worden.
Vanaf het eind van de twintigste eeuw roepen ze dat steeds harder.
Ouders moeten er beiden voor hun kinderen zijn, zeggen de psychologen onder hen en ze
moeten ook beiden aandacht aan hen besteden. Terwijl Pollack met een vijf stappenplan
komt om ouders te helpen het gevoelsleven van hun zoon te verrijken, komen zijn collega’s
Kindlon en Thompson met een zeven puntenplan dat hetzelfde doel voor ogen heeft. In ieder
geval moeten ouders jongens leren zich niet te schamen bij het uiten van hun gevoelens en
moeten ze hun actiebereidheid erkennen.
En ouders moeten hun zoon complimenten geven, is de raad van opvoedkundige Elizabeth
Hartley Brewer. En daaronder verstaat ze niet alleen woorden, maar ook aanrakingen. Deze
zijn volgens haar ‘minder vatbaar voor verkeerde interpretaties dan een stroom eervolle
woorden’. Door aanrakingen groeit het zelfvertrouwen van de jongen en zal zijn zelfdiscipline
en moreel besef worden gestimuleerd. Langdurige afwezigheid, door bijvoorbeeld
zakenreizen, is volgens haar voor kinderen moeilijk te begrijpen en te verdragen. Hun liefde
zal erdoor verzwakken. Wie aandacht en daarmee vooral zijn kostbare tijd aan zijn zoon
besteedt, geeft hem daarmee een groot compliment: het bewijs dat hij gezien wordt als een
gewaardeerd en gerespecteerd gezinslid.
‘Zet je telefoon(s) op de voicemail of zet het antwoordapparaat aan,’ schrijft Hartley Brewer
in 2005. Deze raad kunnen ouders zich in 2013 ook ter harte nemen. Nu gaat het om
iPhones en Blackberries. De ouder die telkens zijn Blackberrie raadpleegt, laat niet echt
blijken dat hij of zij het leuk vindt aandacht aan zijn kind te besteden. En daar wordt een kind
niet blij van. In een interview met 314 kinderen in Kidsweek van afgelopen april, liet menig
kind weten dat vader en moeder te vaak achter de computer zitten of teveel met hun mobiele
telefoon bezig zijn.
In 2010 tekende Peter de Wit voor de Volkskrant de volgende strip over dit onderwerp.
Dia: Sigmund en ADHD, 19 mei 2010
Een gebrek aan ouderlijke aandacht wordt door jongensdeskundigen als een van de (vele)
oorzaken van de diagnose ADHD gezien (we zagen eerder al dat zoon Troy rustiger werd
toen zijn vader Don veel aandacht aan hem ging besteden). Ik kom zo nog terug op de
diagnose ADHD.
Veel ouderlijke aandacht is niet alleen goed voor basisschooljongens. Ook puberjongens
zijn er bij gebaat. Ouders moeten dat volgens gymnastiekdocent Freerk Ykema dan wel niet
al te opzichtig doen. Want de jongen moet ‘het gevoel hebben dat hij het vooral zelf is die
zijn weg naar volwassenheid aan het bouwen is’. Het is ontzettend belangrijk, noteren de
13
schrijfsters Lynda en Area Madaras, dat ouders tijd vrij maken voor hun puberzonen. De
band die op deze manier gesmeed wordt, kan ervoor zorgen dat zonen later hun ouders bij
belangrijke beslissingen in vertrouwen nemen. Maar ze moeten niet verwachten dat jongens
dit nu al doen, nu ze in de puberteit zijn.
Dia: ouders en puberzoon
Eigenlijk zouden ouders puberschapsverlof moeten kunnen opnemen, schrijft Mirjam
Schöttelndreier, redacteur van de Volkskrant, in 2007 in deze krant. Juist als kinderen gaan
puberen moeten ouders tijd voor hen hebben. Opvoeden is niet klaar met twaalf jaar. Dan
begint het op een andere manier opnieuw. Dat moeders en vaders met pubers fulltime
zouden kunnen gaan werken is volgens haar een grote misvatting, zeker nu de maatschappij
zegt dat ouders weer moeten gaan opvoeden. De meeste jongensopvoeders kunnen het met
haar eens zijn. Juist pubers hebben ouderlijke aandacht nodig en dan vooral in de vorm van
ouderlijk toezicht. Want als de kat van huis is, dansen de muizen om de meelton, aldus een
oud gezegde. Ook ouders ervaren dit zo en daarom gaan vrouwen, volgens Schöttelndreier,
niet massaal fulltime de arbeidsmarkt op als de kinderen naar de middelbare school gaan.
En dat is maar goed ook.
In onze buurt ging een ouderpaar op vakantie en liet huis en haard over aan twee zonen
van een jaar of zeventien, achttien. Zodra de ouders hun hielen hadden gelicht, gingen de
zonen over op feesten. Tot diep in de nacht op het dakterras. Dat zorgde voor buurtoverlast.
Het kan zijn dat deze jongens door hun ouders opgevoed waren tot zelfstandigheid, maar
niet tot een zelfstandigheid die rekening hield met anderen.
Een activiteit die ouders samen met jongens én meisjes kunnen ondernemen, is met ze de
natuur in gaan. Zeker nu de ruimte om buiten te spelen sinds de jaren tachtig danig
ingekrompen is. Zelden spelen kinderen nog buiten op de wijze zoals op deze foto uit de
jaren vijftig.
Dia: cowboy en indiaantje spelen, 1955
In 2007 constateert de Amerikaanse journalist Richard Louv in zijn boek Het laatste kind in
het bos dat kinderen niet aan ADHD of andere kwalen lijden, maar aan een
natuurtekortsyndroom. Kinderen klimmen niet meer in bomen en bouwen geen hutten meer,
maar zitten voor de televisie of achter de pc. En daar worden ze niet gelukkiger van. In
plaats van het medicijn ritalin beveelt Louv een bos, een sloot of een park aan. Maar dan
moeten kinderen in deze natuur wel hun gang kunnen gaan. Tegenwoordig wordt het
14
kinderen vaak verboden om in bomen te klimmen, omdat deze beschadigd kunnen raken en
dat is in een aangeharkt park geen mooi gezicht. In de jaren vijftig, met nog heel veel
onbebouwd land, viel een beschadigde boom niet op. Door het aaneengroeien van dorpen
en steden vanaf de jaren zestig verdwenen er steeds meer plekken waar kinderen konden
onbespied konden spelen.
Louv haalt een Amerikaans onderzoek van het Landscape and Human Health Laboratory
aan naar de invloed van natuur op ADHD. In dit onderzoek werden ouders van AHDH-
kinderen tussen de zeven en twaalf jaar geïnterviewd. Alle ondervraagde ouders
rapporteerden dat hun kinderen minder symptomen van ADHD vertoonden nadat ze in een
groene omgeving waren geweest. Een verblijf in de natuur maakt kinderen evenwichtiger en
stimuleert hun concentratievermogen. Als ze buiten zijn geweest, kunnen ze zich thuis en op
school beter concentreren. En ouders moeten af van het idee dat het tijd kost om er op uit te
gaan in de natuur, aldus Louv.
Dia: Ik ben oerrr van natuurmonumenten.
Niet alleen in Amerika komen veel kinderen nog maar weinig buiten. Ook in Nederland is dit
het geval. Daarom presenteerde Natuurmonumenten op 24 september 2012 in Amsterdam
het initiatief ‘Oerrr’. Oerrr is de buitenruimte waarin het kind komt zodra het de binnenruimte
van zijn huis verlaat: de tuin, de straat, het bos, het strand. Volgens natuurmonumenten kan
het kind in Oerrr zijn fantasie ontwikkelen, zijn angsten overwinnen, vertrouwen op zichzelf
en anderen en vooral in contact komen met dieren en planten. Daarvoor stelt de vereniging
ook de eigen natuurgebieden open en organiseert ze Wilde Buitendagen voor het hele gezin
om te leren overleven in het wild.
Van deze gezamenlijke Wilde Buitendagen terug naar zaken waar kinderen minder vrolijk
van worden, omdat ze dan hun ouders of een van hen minder vaak zien: fulltime
kinderopvang en echtscheiding.
Fulltime kinderopvang en echtscheiding
Vanaf de jaren negentig gaan steeds meer kinderen naar de kinderopvang en neemt het
aantal echtscheidingen toe. Het is dan niet politiek correct om daar iets van te zeggen. Door
de secularisatie heeft de kerk als controlerende en corrigerende instantie geen macht meer
en door de individualisering is het eigenbelang – van de volwassenen – voorop komen te
staan.
De meeste jongensopvoeders dragen langdurige kinderopvang en echtscheiding geen
warm hart toe. Deze horen volgens hen niet bij een goede opvoeding waarin beide ouders
15
veel aandacht aan hun kinderen besteden. En dus negeren ze deze onderwerpen en als ze
er al over spreken doen ze dit negatief. In de jaren negentig verschijnt ook het boek van
Elly Singer, Kinderopvang: goed of slecht? (1993)
Dia: voorkant boek Elly Singer.
In dit boek schrijft Singer dat volgens de onderzochte literatuur in kinderdagverblijven de
cognitieve en de sociale ontwikkeling en de ontwikkeling van de grove motoriek meer
lijken te worden gestimuleerd dan thuis.
De drie opvoedkundigen die de kinderopvang bespreken – psychiater Gideon Zlotnik,
gezinstherapeut Biddulph en opvoedkundige Hartley-Brewer – hebben hier geen boodschap
aan. Zlotnik rekent plaatsing in een kinderdagverblijf tot de levenssituaties die voor kinderen
zeer belastend zijn. Zeker voor jongens. Uit onderzoek blijkt volgens hem dat jongens meer
huilen en meer tegenstand bieden dan meisjes als ze ‘overdag het huis uit worden gedaan’.
Biddulph vindt dat het voor jongens het beste is als ze tot een jaar of drie bij hun ouders thuis
blijven. Opvang door ‘een liefdevol familielid of een hartelijk gastgezin’ kan ook nog, maar
een kinderdagverblijf is voor jongens onder de leeftijd van drie jaar beslist ongeschikt. Hij
noemt onderzoek dat laat zien dat jongens in een crèche meer last hebben van
scheidingsangst dan meisjes, zich eerder emotioneel afsluiten als ze denken dat ze in de
steek gelaten worden en zich vaker rusteloos en agressief gedragen. Hartley-Brewer kan het
met Biddulph eens zijn. Volgens haar voelen jonge kinderen zich snel in de steek gelaten,
ongewenst of schuldig, helemaal ‘als ze naar een kinderdagverblijf gaan en zich daar niet
thuis voelen’.
In het begin van de eenentwintigste eeuw constateren drie Nederlandse sociaal
wetenschappers ‘dat er eigenlijk verontrustend weinig bekend is over de kwaliteit van de
Nederlandse kinderopvang en over de gevolgen voor de ontwikkeling van de betrokken
kinderen.’ De uitkomsten van enkele verkennende Nederlandse studies, dat kinderopvang
positief zou kunnen werken op de verstandelijke en taalontwikkeling en negatief op de
sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen, worden volgens deze wetenschappers
bevestigd door de belangrijkste (Amerikaanse) studie naar kinderopvang: de NICHD-studie.
In dit langdurende onderzoek wordt bovendien een samenhang gevonden tussen het aantal
uren kinderopvang in de eerste vier levensjaren en ‘verhoogde agressie’ in de
kleuterperiode: ‘hoe meer uren in de kinderopvang, hoe meer gedragsproblemen in de
kleuterleeftijd.’ De onderzoekers beklemtonen dat de Amerikaanse situatie niet per se hoeft
te gelden voor de Nederlandse situatie, waar kinderen zelden voltijds naar de - ook nog eens
gemiddeld kwalitatief betere - kinderopvang gaan. Verder onderzoek naar de Nederlandse
situatie is in ieder geval dringend gewenst.
16
Dia 13: foto omslag boek Eerkens
Het idee van een kwalitatief betere Nederlandse kinderopvang wordt in 2012
onderuitgehaald door psychologe Marilse Eerkens in haar boek Wat doen we met de baby?
Aan de hand van onderzoek constateert ze dat de kwaliteit van de Nederlandse crèche
onvoldoende is. Ouders kunnen hun baby beter thuishouden, is haar boodschap. In de
kinderopvang worden baby’s en peuters teveel aan stress blootgesteld. Dat is niet goed voor
de ontwikkeling van hun hersenen en bijgevolg niet goed voor hun sociaal-emotionele
ontwikkeling. Terwijl meisjes op stress reageren met angstig en waakzaam gedrag, worden
jongens boos en agressief. Deze agressie wordt in het langlopende NICHD-onderzoek in 2010
nog steeds aangetroffen bij vijftienjarigen.
Lieten drie jongensopvoeders zich uit over de negatieve gevolgen van kinderopvang, over de
negatieve gevolgen van echtscheiding schrijven slechts twee van hen. Daarbij is
kinderpsychiater Zlotnik weer van de partij. Hij schrijft dat het ontbreken van de vader in een
gezin door een scheiding voor de jongen zeer nadelig is. Veel vaker dan meisjes laten
jongens na een scheiding ‘verhoogde agressiviteit en disciplinaire moeilijkheden’ zien.
In haar jongensvragenboek behandelt de schrijfster Sylvia Schneider naast veel andere
vragen van de jongen ook zijn vraag waarom zijn ouders willen scheiden. Schneider erkent
dat een ‘gelukkige, harmonische familie, die samen door dik en dun gaat’ de wens van ieder
kind is, maar dat dit tegenwoordig steeds minder het geval is. En ook al gaat een scheiding
in de eerste plaats de ouders aan; het is voor kinderen ‘een van de zwaarste belastingen en
meest ingrijpende gebeurtenissen’ in hun leven. De jongen moet vooral niet denken dat hij
ook schuldig is aan de scheiding van zijn ouders. Dat is niet zo. En als ouders gaan
scheiden, wil dit niet zeggen dat ze niet meer van hem houden. Zelfs de ouder die weggaat
en door wie de jongen zich zeer gekwetst zal voelen, houdt nog van hem.
Tot 1971 kon een scheiding alleen worden aangevraagd op grond van overspel,
kwaadwillige verlating, gevangenisstraf of zware lichamelijke mishandeling. Daarna kon het
ook als men vond dat men uit elkaar was gegroeid. Meestal was het de vrouw die een
scheiding aanvroeg.
Dia 14: tekening Limburger over echtscheiding
Met het aantal scheidingen nam het aantal vaders toe dat hun kinderen niet meer mocht
zien. Om deze ontwikkeling een halt toe te roepen, houden ouders vanaf 1998 beiden het
17
gezag. Vanaf 2009 kan de vader bovendien in een ouderschapsplan zijn bezoekrecht laten
vastleggen.
In 2011 gingen van ongeveer 70.000 kinderen de ouders uit elkaar. Een pedagoge die
onderzoek deed naar deze materie viel het op hoe belangrijk de band met de vader was.
Ook na een scheiding was hij nog steeds van groot belang voor het kindergeluk. Hadden
kinderen een goede band met hun biologische vader dan had dat bovendien zijn effect op de
relatie met hun eventuele stiefvader. Anders dan de meisjes vonden de jongens de relatie
met hun uitwonende vader warmer dan die met hun stiefvader.
Initiatieritueel
Veel jongensopvoedkundigen vinden dat er eigenlijk een initiatieritueel zou moeten zijn bij de
overgang van jongen naar man. Dit ritueel, waarbij het tonen van fysieke kracht en
uithoudingsvermogen voorop zou moeten staan, zou begeleid moeten worden door vaders
en andere mannen. Zoals de initiatierituelen bij natuurvolken, waarbij jongens door mannen
worden ingeleid in de volwassenheid.
In 1953 verhaalt de psycholoog Calon over het lef van jonge Wajana indianen, die het
verdragen als ze ‘een mat, waarin ruim 360 levende wespen zijn gestoken, op hun blote lijf
gelegd krijgen’; en over het lef van jonge Manda indianen, die het verduren als ze ‘een mes
door armen, dijen, knieën, borst en schouders’ gestoken krijgen.
Dia: initiatierite indianenstam. Amazone indianen. Terwijl de mannen op de heilige fluiten
spelen, slaat de sjamaan de jongens met een twijg om hun dapperheid te vergroten
In 1929 had Baden-Powell ook al de initiatierite bij natuurvolken genoemd. Anders dan Calon
had hij hier zijn eigen initiatierite tegenovergesteld: die van de installatie bij de verkennerij,
waarbij de verkenner de plicht kreeg om één goede daad per dag te verrichten.
Zoals gezegd wordt het ontbreken van een initiatieritueel voor de jongen in de twintigste
eeuw door veel schrijvers aangekaart. Zo schrijft de protestantse arts Th. Bovet in 1964 dat
het jammer is dat de initiatieriten bij ons zijn afgeschaft. Want ook de moderne jongen zou
graag willen weten ‘wat eigenlijk de zin van het man-zijn is en wanneer hij zich tot de
mannen zal mogen rekenen.’ Als ‘weerbarstige rebel’ probeert de jongen volgens hem ‘de
knellende band van de hele wereldorde’ van zich af te schudden om een antwoord op deze
vraag te vinden.
Pas op de drempel van de eenentwintigste eeuw, als er steeds meer problemen met jongens
worden gesignaleerd, komen twee jongensdeskundigen met nieuwe voorstellen voor
initiatierituelen: Biddulph in 1999 en Ykema in 2002.
18
Biddulph geeft in zijn boek eerst een voorbeeld van een traditionele initiatierite. Voor de
traditionele rite verwijst hij naar het Lakota-volk, een indianenstam. Hier moest een jongen
rond zijn veertiende jaar alleen op de top van een berg plaatsnemen, totdat hij van de honger
een visioen kreeg. In dit visioen verscheen een wezen dat boodschappen uit het geestenrijk
bracht, welke zijn verdere leven richting zouden geven. Biddulphs moderne initiatierite vond
plaats op een Australisch eiland met negen veertien- tot negentienjarige jongens en twaalf
volwassen mannen. Zeven van deze volwassen mannen waren met hun zoon meegekomen.
Van de andere mannen vertegenwoordigden er twee de vaders van de andere jongens, van
wie er een in de gevangenis zat. Naast de gezamenlijke lichamelijke inspanning maakten
vooral de kampvuurverhalen indruk op de jongens. Rondom het vuur spraken de mannen
niet alleen over hun eigen leven, maar ook over dat van de jongens en dan vooral over hun
goede eigenschappen. De jongens kwamen eveneens aan de beurt om te praten ‘over hun
leven, hun waarden en de hoop die zij koesterden.’ Naderhand werden in kleine groepjes de
doelen besproken die de jongens zich hadden gesteld. Bij het verwezenlijken van deze
doelen - zoals alsnog een diploma halen, een baan vinden en van een drugsverslaving
afkomen - boden de mannen hun hulp aan.
Dia: voorkant boek Ykema
Ook Ykema noemt in zijn boek de initiatieriten van traditionele culturen, waarbij de jongen
vaak aan zware beproevingen werd (en wordt) onderworpen om zo zijn man-zijn te kunnen
bewijzen. In de huidige moderne maatschappij, waar ouders steeds vaker de opvoeding
proberen door te schuiven naar school, zijn er volgens hem geen initiatieriten meer
voorhanden, terwijl jongens meer dan ooit zekerheden nodig hebben en vooral willen weten
hoe ze hun energie richting kunnen geven. Daarom heeft Ykema zijn programma ‘Rots en
Water’ ontwikkeld. Dit is een cursus van veertien basislessen met aan elkaar verbonden
thema’s en bestemd voor jongens vanaf negen tot veertien jaar en ouder. Rots staat daarbij
voor de gerichtheid op het eigen ik en water voor de gerichtheid op de ander.
Het ‘Rots en Water’ – programma, onder andere gebaseerd op de Chinese
bewegingskunst tai chi – is gebouwd als een huis: het ‘Rots en Water’-huis. De drie
bouwstenen die het fundament van dit huis vormen zijn zelfbeheersing, zelfreflectie en
zelfvertrouwen. Het huis bestaat uit vijf verdiepingen. De eerste drie verdiepingen, de
onderbouw, zijn voor jongens van negen tot veertien jaar. Het accent ligt hier vooral op
externe communicatie: op fysieke kracht, lichaamstaal, en de ontwikkeling van
grensbewustzijn. Bij de laatste twee verdiepingen, de bovenbouw, gaat het om interne
communicatie. Hier volgt de jongen de weg van het innerlijk kompas dat tot verbondenheid
met de gemeenschap zal leiden.
19
‘Rots en Water’ werd mede ontwikkeld met steun van Nederlandse specialisten zoals Lauk
Woltring en buitenlandse auteurs zoals de Australiër Steve Biddulph. Het ‘Rots en Water’-
programma ging voor het eerst in Australië van start: bijna duizend leraren werden hier
geïnstrueerd om met het programma te werken. Terwijl het jongensbeleid zich in Nederland
slechts richtte op preventie, zagen de Australiërs het in een groter perspectief: de jongen
moest begeleid worden op zijn weg naar volwassenheid. Alleen op deze wijze konden de
(universele) jongensproblemen van schooluitval, risicovol gedrag, vandalisme,
gewelddadigheid en criminaliteit worden aangepakt.
In Nederland zijn ook particuliere initiatieven van mannen, vaders en anderen, die jongens
een soort initiatieritueel bieden.
Dia: Boys of the Wood
Zoals beeldhouwer en projectorganisator Marco Mout die stuurloze pubers de helpende
hand biedt. Zijn aanpak is niet praten, maar doen. In de veertiende-eeuwse kruittoren van
Zutphen heeft Mout zijn atelier annex werkplaats voor jongeren. Elk jaar coacht hij twee
jongens, strak en streng. De jongen mag een half jaar zijn ouders niet zien en hij mag niet
blowen of drinken. De jongens krijgen bij Mout maar een kans en die grijpen ze altijd. Want
Mout gelooft in een doel hebben, verantwoordelijkheid dragen en doen. Precies wat een
jongen wil. En vervolgens de vader, de planoloog Arthur Brilman
Dia: HeartHunting
Avontuurlijke weekenden voor vaders met zonen, ‘waarbij vader en zoon veel actief
samen zijn en avontuur, sport en bushcraft een grote rol spelen’.
Dia: samenvatting
Jongens moeten weer de ruimte krijgen om jongens te zijn
Dit betekent dat we
- rekening moeten houden met hun jongenseigenschappen
- hun behoefte aan veel ouderlijke aandacht moeten erkennen
- hun grote behoefte aan structuur en begrenzing voor ogen moeten houden
- het grote belang moeten inzien van de rol van de vader voor de ontwikkeling van de
mannelijke identiteit van de zoon
Angela Crott, Moergestel 20 mei 2013

More Related Content

More from CSR

Sexuality and Identity: Scientific Findings
Sexuality and Identity: Scientific FindingsSexuality and Identity: Scientific Findings
Sexuality and Identity: Scientific FindingsCSR
 
Computer Consciousness Creativity
Computer Consciousness CreativityComputer Consciousness Creativity
Computer Consciousness CreativityCSR
 
De vreugde van het evangelie, teksten ter overweging
De vreugde van het evangelie, teksten ter overwegingDe vreugde van het evangelie, teksten ter overweging
De vreugde van het evangelie, teksten ter overwegingCSR
 
Mgr Chaput on Love in the Family
Mgr Chaput on Love in the FamilyMgr Chaput on Love in the Family
Mgr Chaput on Love in the FamilyCSR
 
Rodríguez Luño over Amoris Laetitia
Rodríguez Luño over Amoris LaetitiaRodríguez Luño over Amoris Laetitia
Rodríguez Luño over Amoris LaetitiaCSR
 
Het Jaar van Barmhartigheid
Het Jaar van BarmhartigheidHet Jaar van Barmhartigheid
Het Jaar van BarmhartigheidCSR
 
Hoe biechten wij goed?
Hoe biechten wij goed?Hoe biechten wij goed?
Hoe biechten wij goed?CSR
 
Rejection of LGBT Policy
Rejection of LGBT PolicyRejection of LGBT Policy
Rejection of LGBT PolicyCSR
 
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgeving
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgevingDe toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgeving
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgevingCSR
 
Rushing toward death by Theo de Boer
Rushing toward death by Theo de BoerRushing toward death by Theo de Boer
Rushing toward death by Theo de BoerCSR
 
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenics
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenicsDarwinism all the way: crossing the line between selection and eugenics
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenicsCSR
 
Onze Lieve Vrouw van Guadalupe
Onze Lieve Vrouw van GuadalupeOnze Lieve Vrouw van Guadalupe
Onze Lieve Vrouw van GuadalupeCSR
 
Johannes Paulus II: encycliek Dives in Misericordia
Johannes Paulus II: encycliek Dives in MisericordiaJohannes Paulus II: encycliek Dives in Misericordia
Johannes Paulus II: encycliek Dives in MisericordiaCSR
 
Misericordiae vultus: Aangezicht van Barmhartigheid, bul van paus Franciscus...
Misericordiae vultus: Aangezicht van Barmhartigheid,  bul van paus Franciscus...Misericordiae vultus: Aangezicht van Barmhartigheid,  bul van paus Franciscus...
Misericordiae vultus: Aangezicht van Barmhartigheid, bul van paus Franciscus...CSR
 
Evolución y Creación: revelación y razón
Evolución y Creación: revelación y razónEvolución y Creación: revelación y razón
Evolución y Creación: revelación y razónCSR
 
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huisPaus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huisCSR
 
Biblia y matrimonio
Biblia y matrimonioBiblia y matrimonio
Biblia y matrimonioCSR
 
Young in Europe Today
Young in Europe TodayYoung in Europe Today
Young in Europe TodayCSR
 
De late Alphons Ariëns
De late Alphons AriënsDe late Alphons Ariëns
De late Alphons AriënsCSR
 
Card. Schönborn on Evolution
Card. Schönborn on EvolutionCard. Schönborn on Evolution
Card. Schönborn on EvolutionCSR
 

More from CSR (20)

Sexuality and Identity: Scientific Findings
Sexuality and Identity: Scientific FindingsSexuality and Identity: Scientific Findings
Sexuality and Identity: Scientific Findings
 
Computer Consciousness Creativity
Computer Consciousness CreativityComputer Consciousness Creativity
Computer Consciousness Creativity
 
De vreugde van het evangelie, teksten ter overweging
De vreugde van het evangelie, teksten ter overwegingDe vreugde van het evangelie, teksten ter overweging
De vreugde van het evangelie, teksten ter overweging
 
Mgr Chaput on Love in the Family
Mgr Chaput on Love in the FamilyMgr Chaput on Love in the Family
Mgr Chaput on Love in the Family
 
Rodríguez Luño over Amoris Laetitia
Rodríguez Luño over Amoris LaetitiaRodríguez Luño over Amoris Laetitia
Rodríguez Luño over Amoris Laetitia
 
Het Jaar van Barmhartigheid
Het Jaar van BarmhartigheidHet Jaar van Barmhartigheid
Het Jaar van Barmhartigheid
 
Hoe biechten wij goed?
Hoe biechten wij goed?Hoe biechten wij goed?
Hoe biechten wij goed?
 
Rejection of LGBT Policy
Rejection of LGBT PolicyRejection of LGBT Policy
Rejection of LGBT Policy
 
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgeving
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgevingDe toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgeving
De toekomst van het begrip 'richting' in de onderwijswetgeving
 
Rushing toward death by Theo de Boer
Rushing toward death by Theo de BoerRushing toward death by Theo de Boer
Rushing toward death by Theo de Boer
 
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenics
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenicsDarwinism all the way: crossing the line between selection and eugenics
Darwinism all the way: crossing the line between selection and eugenics
 
Onze Lieve Vrouw van Guadalupe
Onze Lieve Vrouw van GuadalupeOnze Lieve Vrouw van Guadalupe
Onze Lieve Vrouw van Guadalupe
 
Johannes Paulus II: encycliek Dives in Misericordia
Johannes Paulus II: encycliek Dives in MisericordiaJohannes Paulus II: encycliek Dives in Misericordia
Johannes Paulus II: encycliek Dives in Misericordia
 
Misericordiae vultus: Aangezicht van Barmhartigheid, bul van paus Franciscus...
Misericordiae vultus: Aangezicht van Barmhartigheid,  bul van paus Franciscus...Misericordiae vultus: Aangezicht van Barmhartigheid,  bul van paus Franciscus...
Misericordiae vultus: Aangezicht van Barmhartigheid, bul van paus Franciscus...
 
Evolución y Creación: revelación y razón
Evolución y Creación: revelación y razónEvolución y Creación: revelación y razón
Evolución y Creación: revelación y razón
 
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huisPaus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
Paus Franciscus Laudato Si, over de zorg voor het gemeenschappelijke huis
 
Biblia y matrimonio
Biblia y matrimonioBiblia y matrimonio
Biblia y matrimonio
 
Young in Europe Today
Young in Europe TodayYoung in Europe Today
Young in Europe Today
 
De late Alphons Ariëns
De late Alphons AriënsDe late Alphons Ariëns
De late Alphons Ariëns
 
Card. Schönborn on Evolution
Card. Schönborn on EvolutionCard. Schönborn on Evolution
Card. Schönborn on Evolution
 

Echte mannen gezocht

  • 1. 1 Lezing voor Stichting SOKA Echte mannen gezocht Jongens moeten weer de ruimte krijgen om jongens te zijn Dia: twee jongens die vechten en twee meisjes die commentaar geven In deze lezing zullen, net als op deze foto, de jongens op de voorgrond staan. Toch begin ik deze lezing met een meisje, en wel dat meisje dat mijn jongste zoon in groep acht van de basisschool uitnodigde voor haar verjaarsfeestje. Dat was in het begin van de jaren negentig. ‘Wat zal ik haar voor cadeau geven?’ vroeg hij aan mij. ‘Geef haar maar een barbiepop,’ was mijn advies, ‘dat vond ik vroeger ook leuk op die leeftijd.’ Maar zijn jarige klasgenote vond het geen leuk cadeau en de andere meisjes op het feestje deden er zelfs lacherig over. Waarom dit cadeau enigszins misplaatst was, zullen moeders van meisjes onmiddellijk begrijpen. Ik begreep het pas kortgeleden toen ik het boek Opvoeden! Een nieuwe blik op een eeuwenoud beroep (2012) van leeftijdgenoot Aleid Truijens las. Haar dochter kreeg haar eerste Barbie toen ze drie was. ‘(…) de poppen,’ schrijft Aleid, ‘waren intussen afgezakt naar de kleuterdoelgroep.’ Meisjesloos als ik was, wist ik dat niet. Mijn opvoedkundige expertise richt zich niet alleen wat mijn onderzoek betreft, maar ook privé, vooral op jongens. Terug naar de jongens dus en de opvoedboeken die vanaf het eind van de negentiende eeuw tot in deze tijd over hen geschreven zijn. In deze lezing komen, zoals gezegd, ook meisjes aan bod, maar het zal toch vooral over jongens gaan. En daarbij spring ik heen en weer tussen verleden en heden om te onderstrepen dat jongens niet veranderd zijn. Dia: Jongens klimmen over een schutting met het bord ‘Verboden Toegang’, jaren zestig Vier universele jongenseigenschappen In 1949 is het voor jongensleider K. Hoeve duidelijk: opgroeiende jongens zien overal bordjes met ‘Verboden Toegang’. Dat deze bordjes jongens niet tegenhouden, maar juist aanzetten tot verkenning, is in 1954 mooi beschreven door de psycholoog N. Beets. Hij laat een jongen die samen met zijn vrienden zo’n bordje negeert het volgende zeggen: ‘Ik leer de vreugde van het ‘heimelijke doen’ kennen, de moed die ertoe nodig is, de zelfoverwinning, het besef ‘groot’ te zijn. Het aangename gevoel van ‘spanning’ – waarin angst-en-beven, onheilsverwachting zo’n grote rol spelen – leer ik op avontuurlijke wijze kennen.’ Het zal voor iedereen duidelijk zijn: we hebben het hier over kattenkwaad. Dia: woord ‘kattenkwaad’
  • 2. 2 Kattenkwaad of baldadigheid is dé jongenseigenschap die het vaakst in de boeken wordt genoemd. Een goede tweede is hoogmoed of grootspraak. Daarna volgen ledigheid of luiheid en vervolgens verlegenheid of zwijgzaamheid. Maar eerst kattenkwaad. Baldadigheid of kattenkwaad werd in de eerste helft van de twintigste eeuw als een heel gewone jongenseigenschap gezien: zo zijn jongens nu eenmaal. Ze hebben nu eenmaal de neiging moedwillig wilde, uitgelaten en ongeoorloofde streken uit te halen, gericht tegen personen en publieke eigendommen. Opvoeders hadden er begrip voor dat jongensstreken vaak uitliepen op straatschenderijen. Wat niet wilde zeggen dat jongens toen hun gang konden gaan. Ze werden in de gaten gehouden, want deze straatschenderijen moesten wel binnen de perken blijven. Dia: Jongen die met katapult op lantaarnpaal schiet, 1933 Dit hebben mijn zonen begin jaren negentig ook nog gedaan. Met de Wet wapens en munitie van 5 juli 1997 werd de katapult onder de verboden wapens ingedeeld. In 1943 geeft ambachtsschoolleraar C. de Galan een voorbeeld van een jongensbende die uit is op kattenkwaad. Volgens hem gaat bij dit gezamenlijke kattenkwaad de behoefte aan avontuur gelijk op met de behoefte aan gelding en de behoefte aan een sterke leider. Een voorstel in de groep iets grensoverschrijdends uit te halen, bijvoorbeeld een vuurtje te stoken of een verboden terrein te betreden, brengt de hele bende in beweging, ‘enkelen met een spoor van angst.’ Ook De Galan weet waarom jongens kattenkwaad uithalen: juist ‘die mengeling van gevoelens, de angst en de sensatie van de komende daad maken het avontuur tot zulk een heerlijke onderneming’. Want de jongen moet laten zien dat hij durft, dat hij een kerel is en dat hij zich over zijn kinderlijke angst heen kan zetten. Volgens De Galan denkt niemand over de gevolgen van de daad na, ook van de leider wordt dit niet verwacht. Wordt de bende betrapt, dan maakt iedereen zich op eigen gelegenheid uit de voeten. De persoon van de leider en de samenstelling van de bende bepalen volgens hem in grote mate de aandrift van de bende grenzen te overtreden. Is de leiding in handen van oudere jongens, dan is het gevaar groter dat een bende tot excessen vervalt. Tot deze excessen rekent hij het ‘op ongehoorde wijze huishouden in verlaten of in aanbouw zijnde woningen, schuren, enz.’ Dan komen we bij de tweede jongenseigenschap: hoogmoed of grootspraak. Dia: woorden kattenkwaad en hoogmoed
  • 3. 3 Deze eigenschap wordt tot in de jaren zestig in de opvoedboeken genoemd. Met de emancipatie van de vrouw in de jaren zeventig wordt mannelijke hoogmoed een taboeonderwerp en komt dit woord, samen met baldadigheid, onder de noemer ‘agressie’ te vallen. Agressief jongensgedrag wordt dan gedrag dat zowel baldadige als hoogmoedige trekken heeft en waarbij het conflict wordt gezocht. Als mannelijke hoogmoed nog gewoon mag worden genoemd, gebeurt dit met aansprekende voorbeelden. In 1933 geeft de protestantse jongensleider A. Janse het volgende voorbeeld van de redeneerwijze van de eigenwijze twaalf- tot zestienjarige jongen: Dia: tekst ‘Hij oordeelt over sociale misstanden, over de economische crisis, over de “dwaze wetten” van de regeering, alsof hij al minstens Kamerlid is geweest. Hij oordeelt over z’n vader en over den dominee, alsof hij zelf al jaren vader en dominee is geweest. En hij is er vast van overtuigd, dat hij later zulke dingen niet zal doen: bespottelijk! Vierkant verkeerd! Snap je dat nou, dat ze dát niet zien! ’t Is een ventje! die Minister!’ Ook de katholieke schrijvers noemen de hoogmoed van hun jongens. In 1957 spreekt de priester Jean Viollet de jongen toe dat hij anderen niet moet wegzetten als ‘niet-goed-snik’ of idioot, niet zo overtuigd moet zijn van zijn gelijk en vooral de mensheid niet in moet delen in helden en nietsnutten. Dia: Kattenkwaad, hoogmoed en ledigheid Dan kom ik nu bij de derde jongenseigenschap die in de boeken wordt genoemd: ledigheid of luiheid. Eigenlijk hadden jongens tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw weinig tijd om te lanterfanten. De meesten gingen na de lagere school op veertien-, vijftienjarige leeftijd aan het werk. Zoals deze jongen. Dia: werkende jongen bij baas, Verhoeven blz. 164 De vrije tijd van deze jongen was in de eerste helft van de eeuw wat verruimd met de arbeidswet van 1919: de werkweek werd verkort tot 48 uur en hij kreeg de zaterdagmiddag vrij. Een halve eeuw later, in de jaren zeventig, was de werkweek teruggebracht tot 40 uur en was de vrije zaterdag ingevoerd. Deze vrije zaterdag gold ook voor het middelbare onderwijs. Ik durf de stelling aan dat het echte lanterfanten van jongens met de Mammoetwet van 1968 begon, toen een diploma verplicht werd. De vrije tijd die scholieren vanaf toen steeds meer kregen, werd door de jongens onder hen meestal niet benut om huiswerk te
  • 4. 4 maken. De schrijvers van de jaren zeventig spreken overigens niet over de ledigheid van jongens, maar over hun innerlijke leegheid, waardoor ze vaak niets beters weten te doen dan hun tijd te verbeuzelen en te lanterfanten. Dia: Jan Hazekamp. Lanterfantende jongens in 1985 Volgens de schrijvers moest de jongen wat gaan dóén. En daarbij hadden ze geen schoolwerk in gedachten, maar sport. Want wie bezig is met zijn lichaam zet ook zijn geest aan het werk. Sport wordt door de schrijvers vooral na de Tweede Wereldoorlog aanbevolen toen de sportbeweging opkwam. Dia: De bokssport wordt door veel schrijvers genoemd, Jakobs 1958 De innerlijke leegheid waar de schrijvers het in de jaren zeventig over hebben, wordt in de opvoedboeken van de jaren negentig, als de vrije tijd nog meer is toegenomen, emotionele leegte genoemd. Vaker dan meisjesscholieren vullen jongensscholieren hun vrije tijd op met alcohol en drugs. Door verveling, maar vooral omdat ze volgens de schrijvers niet weten waar ze naar toe moeten met hun gevoelens. In de dan ― en nu nog steeds ― heersende emotiecultuur worden ze geacht hun gevoelens te tonen en zich in de gevoelens van anderen in te leven. Maar daar waren en zijn ze niet zo goed in. Ze willen zich liever al doende inzetten voor anderen. Dia: Tekening van Baden-Powell Ridderlijkheid Dat had Baden-Powell in de eerste helft van de vorige eeuw al door. Met de verkennerij speelde hij daarop in. Minstens één goede daad per dag. Want in elke jongen zat een ridder. Deze ridderlijkheid moest alleen nog wat aangemoedigd worden. Met de emotionele leegte komt de vierde in de boeken genoemde jongenseigenschap om de hoek kijken: de verlegenheid of de zwijgzaamheid van jongens. Dia: kattenkwaad, hoogmoed, ledigheid, zwijgzaamheid Eind jaren dertig constateren twee leraren dat de jongen vanaf de tweede klas van de middelbare school in zijn vlegeljaren komt en daarmee lastig, ongezeglijk, uiterlijk onverschillig en een gesloten vat wordt. In 1941 schrijft pedagoog P.W.J. Steinz dat de
  • 5. 5 twaalf- tot veertienjarige jongen op twee manieren zijn verlegenheid uit: hij zegt niets óf hij doet onverschillig en onbeleefd. Met deze laatste houding zet hij zich als het ware met geweld over zijn verlegenheid heen. Tot in het begin van de jaren zeventig kreeg de jongen wellevendheid bijgebracht: goede manieren waarmee hij zijn verlegenheid, zeker ten opzichte van meisjes, kon maskeren. Zo moest hij het meisje altijd laten voorgaan als hij met haar ergens naar binnen ging en moest hij haar op straat aan de kant van de huizen laten lopen. Dat wellevendheid nu uit is, is jammer, want jongens verrichten liever handelingen dan dat ze hun gevoelens onder woorden brengen. Dit laatste viel Jan Waterink, professor in de pedagogiek, in het begin van de jaren veertig ook op. Dia: woorden m.b.t. het gevoel van meisjes en jongens Het vocabulaire van de jongen met betrekking tot het gevoel blijft beperkt. Op de drempel van de eenentwintigste eeuw wijzen twee schrijvers erop dat de communicatieve vaardigheid van jongens dichter bij ‘discussietechniek’ en ‘redenaarskunst’ ligt dan bij het verwoorden van emoties. Dia: Foto jongen Calon ‘Laat mij worden,’ stond er in 1953 onder deze foto in het boek van psycholoog P.J.A. Calon. ‘Laat mij jongen zijn,’ is de huidige variant. Tot in de jaren zestig konden jongens nog gewoon jongens zijn. Toen was ook het moeder- en vaderbeeld nog vastomlijnd. De moeder was huisvrouw en de vader kostwinner. Als huisvrouw was de moeder de schakel tussen het kind en de medemens, als kostwinner was de vader de schakel tussen het kind en de maatschappij. Het gezin werd gezien als de natuurlijke opvoedingsomgeving van het kind. Het ouderlijk huis als de uitvalsbasis van de jongen. De rol van de moeder Tot in de jaren vijftig werd de moeder gezien als de morele spil van het gezin. Zij was er altijd. Ze begreep de jongen en ze had weet van het vele goeds dat in hem school. Zij was degene die voor hem bad en voor hem zorgde. Dia: foto moeder in schort, 1963 Vanaf de jaren vijftig moest de opvoeding democratischer worden ingericht en begon het vertrouwen in de ouderlijke opvoedkunde af te brokkelen. Onder invloed van psychologische
  • 6. 6 en psychoanalytische inzichten kwam zowel de rol van de vader als die van de moeder in een ander daglicht te staan. De moeder werd emotionaliteit verweten, ze was veel te bezorgd. Als voorbeeld van een dergelijke bezorgdheid verhaalt pater redemptorist H. Helmer in 1955 over een moeder die haar zoon toespreekt over het gebruik van zijn nieuwe vulpen. Dia: Helmer over vulpen Het moederlijk begrip wordt door meer schrijvers in twijfel getrokken. Volgens schrijver Pierre Dufoyer heeft de moeder geen enkel idee van de lichamelijke veranderingen van haar dertienjarige zoon. Laat staan van de geestelijke veranderingen die daarmee gepaard gaan. En alsof met deze overbezorgdheid en onwetendheid de moederrol nog niet genoeg deuken heeft opgelopen, wordt de moeder in 1963 door de schrijfster Claire Glass Miller ook nog eens neergezet als de vittende en zeurende. Het gebod ‘Eert uw vader en uw moeder’ verdwijnt door de secularisatie steeds meer naar de achtergrond. Glass Miller spreekt de jongen op de volgende wijze over zijn moeder toe: Dia: tekst ‘Zij staat je vaak in de weg, verijdelt je plannetjes, zeurt, vit. Al heb je een eigen scheerapparaat, al loop je in schuiten van schoenen, toch probeert ze je nog steeds in een kinderwagen te persen. Nu en dan zou je haast wensen dat je maar uit haar buurt was. Dezelfde moederlijke bezorgdheid die je vroeger vertederde, hangt je nu de keel uit. Haar innigste omhelzing voelt soms aan als een worggreep.’ Tussen 1973 en 1986 verschijnen geen aparte opvoedingsboeken voor jongens meer. Onder invloed van de Tweede Feministische Golf staat dan het meisje in de schijnwerpers. De bezorgde en emotionele moeder is weer terug in de jaren negentig. Dan houden de schrijvers een pleidooi voor warme moederlijke aandacht. De moeder moet haar zoon vooral emotioneel begeleiden. Ze moet niet bang zijn dat hij daardoor een moederskindje wordt, want dat wordt hij niet. En ze moet vooral niet denken dat de jongen eigendom is van zijn vader en dat ze daarom geen controle over hem kan uitoefenen. Zelfs in zijn puberteit moet ze hem niet afstaan aan zijn vrienden, want die zouden wel eens een verkeerde invloed op hem kunnen uitoefenen. Op twee feministes na, die pleiten voor veel ‘innerlijke’ aandacht van de moeder voor haar zoon, omdat ze immers werkt, is het voor alle andere schrijvers duidelijk: de jongen moet gewoon veel aandacht van een aanwezige moeder krijgen. De psychologen Dan Kindlon en Michael Thompson schrijven dat jongens buiten hun wil van hun moeder worden losgemaakt
  • 7. 7 als ze met vijf of zes jaar naar de kleuterschool gaan. Volgens hen moet een moeder ‘de schortenband’ nooit te vroeg doorsnijden. Maar als het moment komt waarop de zoon de thuisbasis steeds vaker links laat liggen, moet de moeder dit volgens hen evenmin als een afwijzing zien. Haar zoon verwerpt haar begrip en liefde niet. Het is een natuurlijke distantie die hij zoekt om een zelfstandige jongeman te worden. Moeders moeten dan ook proberen te begrijpen waarom jongens zo kwaad kunnen zijn, zo actief, zulke risico’s nemen en daarnaast zo stilzwijgend kunnen zijn. En daarbij moeten ze niet uitgaan van hun vrouwelijk standpunt, maar zich realiseren dat hun zoon van de andere sekse is, dat hij ‘aan de overkant’ staat, een kant waar een andere manier van doen en denken heerst. Bij de interpretatie van het gedrag van een zoon is de vrouwelijke norm niet van toepassing. Dia 12: Rutger (negen jaar) en boog. Deze bezigheid van mijn man en zonen kon mij niet bekoren. Telkens als ze met pijl en boog schoten, hield ik mijn hart vast. De pijlen belandden heel vaak in een wei verderop en ik was telkens bang het geluid van een kermend dier of nog erger een kermend mens te horen. Net als de katapult behoren pijlen met snijdende delen nu tot de verboden wapens. Dia: tekst rol moeder De rol van de vader Anders dan de moeder kreeg de vader in het begin van de vorige eeuw – en zeker vanaf eind jaren dertig – in de opvoedboeken wél een paar duidelijke taken toebedeeld. Hij werd geacht zijn zoon seksuele en godsdienstige voorlichting te geven en ervoor te zorgen dat hij gehoorzaam was. Wat de godsdienstige voorlichting betrof, moest hij vooral het goede voorbeeld geven. Volgens de katholieke ambachtsschoolleraar L.M. Leygraaf zal een door de vader beoefend ‘royaal geloofsbeleven’ het beste helpen om de godsvrucht van de zoon aan te wakkeren. Ook voor de protestantse pedagoog Steinz wijst de vader de jongen de weg naar God. Want het is de vader die ‘de van God ons gegeven priester in zijn gezin’ is. In 1943 houdt de schrijver Maurits Vanhaegendoren de vader voor dat de jongen niet van saaie godsdienstoefeningen houdt, maar dat hij ‘soliede viriele vormen van godsvrucht die beroep doen op den held in hem’ zoekt, zoals heldhaftig strijdende heiligen. Dia: heldhaftig strijdende heilige. St. Georgius, blz. 64 Butler De heilige Georgius uit het begin van de vierde eeuw na Christus was zo’n heldhaftig strijdende heilige. Als Christen had hij gediend in het leger van keizer Diocletianus totdat deze het christelijk geloof de oorlog verklaarde. Dit moest Georgius bekopen met de marteldood. Waar Georgius na zijn dood aan het christelijk leger verscheen, werd de
  • 8. 8 overwinning behaald. Volgens de overlevering was dat ook de reden waarom koning Richard de Saracenen versloeg. De schrijvers wijzen de vader er vooral op dat hij zijn gezag moet handhaven. Hij moet ervoor zorgen dat de jongen gehoorzaam is. Is de jongen dit niet dan moet de vader hem straffen. Tot in de jaren zestig mag dat, bij katholieken en protestanten, naar de ernst van de situatie, met een lijfstraf. Ook al vindt de jongen volgens pedagoog Steinz dit straffen naar en is hij hierom vaak boos op zijn vader. In het onderzoek van rechtskundige Dekema uit 1963 – over de schuldbeleving bij jongens – vinden arbeidersjongens het niet erg als ze een pak slaag krijgen van hun vader, omdat dit volgens hen meestal verdiend is. Alle jongens die slaag krijgen zijn onder de veertien jaar. Ik ben geen schrijver tegengekomen die het slaan van jongens na hun veertiende jaar aanbeveelt. Waarschijnlijk omdat de jongen dan meestal uit werken ging en daarmee de volwassenheid binnenstapte, maar vooral ook omdat de mogelijkheid bestond dat hij terugsloeg. In de eenentwintigste eeuw, en wel vanaf 25 april 2007 mag het ouderlijke tuchtigingsrecht niet meer worden toegepast. Ouders mogen hun kind wel een tik geven, of stevig vastpakken, maar dan alleen om te voorkomen dat het iets gevaarlijks doet. Bestraffen door middel van slaan mag niet meer. Dat wordt nu onder kindermishandeling gerangschikt. Dia: vader en zoon aan de afwas. Jaren vijftig. Vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw moest de opvoeding, zoals gezegd, democratischer worden ingericht en kwam zowel de rol van de moeder als die van de vader onder invloed van psychologische en psychoanalytische inzichten in een ander daglicht te staan. De vader werd dringend verzocht zich ook met dagelijkse opvoedingszaken bezig te houden, ook al had hij daar niet zo’n interesse voor. Dat betekende vooral dat hij meer aandacht aan zijn zoon moest besteden. Om de vader aan te moedigen aandacht aan zijn zoon te besteden, haalt de katholieke psycholoog Calon in 1953 een onderzoek aan onder 2000 katholieke jongens van veertien tot negentien jaar. Dertig procent van de jongens vindt dat hun vaders te weinig aandacht aan hen besteden, en hoewel ze het principe “Laat je niet kennen” huldigen, vinden ze dit erg vervelend. Een van de jongens zegt hierover: “Naar mijn mening geven zich de meeste vaders te weinig tijd om zich met hun zonen op te houden.” Een ander vraagt zich af hoe hij in een meer vriendschappelijke verhouding tot zijn vader kan komen. Hoewel de jongens denken dat hun ouders hen wel zouden begrijpen als ze wisten wat er in hen omging, zijn ze te beschroomd om - vooral de vader - aan te spreken. Calon weet ook wel dat een vaderlijke toenaderingspoging niet alle problemen zal oplossen, omdat de jongen zich hoe dan ook los
  • 9. 9 van de ouders gaat maken. Maar toch: een onverschillig vaderlijk optreden tegenover de zoon is niet goed, evenmin als een te streng of kleinerend optreden. Een zoon wil aandacht van zijn vader, die hij als zijn voorbeeld ziet. Hoe de jongen van negen tot veertien jaar zijn vader ziet, laat collega-psycholoog Beets in 1954 zien: als een flinke vent. ‘Hem worden afmetingen, prestaties, kundigheden en mogelijkheden toegeschreven, waar de meeste vaders versteld van zouden staan,’ aldus Beets. Ik maak even een uitstapje naar die dag in 1989 toen mijn jongste zoon zeven jaar werd. Dia: Koen die tijdens verjaarsfeestje opschept over vader (1989) Alle jongetjes aan deze tafel schepten op over de auto van hun vader en hoe groot die wel niet was. Alleen de vader van Koen had geen auto. Toch wist Koen een activiteit van zijn vader te benoemen, die de andere vaders met hun auto’s in de schaduw stelden: Mijn vader, zei Koen, eet met de opscheplepel. Terug naar psycholoog Beets in 1954. Helaas ontmoet de vader, volgens Beets, zijn zoon intellectualistisch en niet zoals deze graag bejegend wil worden, namelijk vitaal-dynamisch. Terwijl de jongen met zijn vader wil stoeien, waarbij het hem tegelijkertijd om aandacht, veiligheid en het stellen van grenzen gaat, is vader van zijn kant voornamelijk geïnteresseerd in schoolprestaties. Als zoonlief een dak beklimt, een ruit ingooit of een aantal doelpunten maakt, kan hem dat niet zoveel schelen, behalve als de jongen daarmee overlast veroorzaakt. Als dan de dertien- tot veertienjarige jongen zijn toenaderingspogingen heeft opgegeven, maakt het opscheppen over zijn vader plaats voor zwijgen. Een zwijgen dat ‘reeds een bedekte critiek’ inhoudt. Want op zijn vijftiende jaar, schrijft de arts Th. Bovet in 1964, merkt de jongen ‘dat vader niet alles weet, op zijn twintigste denkt hij dat vader er helemaal niets van weet, op zijn dertigste gaat het hem dagen dat zijn vader toch wel ergens verstand van heeft.’ Tot de jaren zeventig werd van de moeder verwacht dat ze moederde en van de vader dat hij vaderde. Toen de vader in 1970 bij wet niet langer meer hoofd der echtvereniging was, kwam het vaderen onder druk te staan. Onder invloed van de democratisering en de vrouwenemancipatie moest de vader gaan moederen. Dia: voorkant boek Spock + tekening blz. 42 In 1978 doet de bekende Amerikaanse kinderarts Benjamin Spock in zijn boek een poging de moederende vader voor het voetlicht te brengen. Hij draagt de kersverse vader op, ‘nu
  • 10. 10 het niet meer beneden de waardigheid van de man is zijn handen uit de mouw te steken’, zijn vrouw te helpen met de verzorging van de baby en het huishouden en haar bovendien morele steun, waaronder waardering en begrip, te verlenen. Spock wijst de vader erop dat hij dergelijk werk niet moet doen uit pure edelmoedigheid van zijn kant, maar als gelijkwaardige partner. De gelijkwaardigheid van vader en moeder laat volgens Spock onverlet dat er verschillende wijzen van leiding geven en orde bewaren tussen hen bestaan. Vader moet het niet aan moeder overlaten gezag voor twee uit te oefenen. Hij moet leiding geven, anders voelen de kinderen, vooral die van dezelfde sekse, zich in de steek gelaten. Dan zijn ze ‘als klimop zonder een steun om tegen op te groeien.’ Daarmee komt Spock weer uit bij de vaderende vader, die aandacht aan zijn zoon moet besteden. Dia: vader en zoon aan de waterkant Zoals gezegd verschijnen er tussen 1973 en 1986 geen aparte opvoedingsboeken voor jongens. Zodra deze boeken weer beginnen te verschijnen, gaan de meeste schrijvers, zeker vanaf de jaren negentig, weer voor de vaderende vader. Ze zeggen het onomwonden: voor zijn ‘mannelijke identiteitsvinding’ heeft de jongen een vaderende vader nodig. Volgens de feministes onder de schrijvers is het alleen jammer dat de vader, als hij er al is, zijn zoon op een nogal starre dan wel ouderwetse wijze voorleeft hoe mannen moeten zijn. Het enige voordeel hierbij is volgens hen dat het opgroeiende mannelijke ego door een nog groter mannelijk ego begrensd wordt. ‘Vaders zijn geen mannelijke moeders,’ houdt psycholoog William Pollack zijn lezers voor. Volgens hem hebben vaders een andere stijl dan moeders in hun omgang met hun jonge zoons. Zij stoeien graag met hen. Dia: vader die zoontje in de lucht gooit En deze stoeistijl is bijzonder geschikt om de jongen te leren om te gaan met zijn emoties, ook al vindt moeder vaak dat vader veel te wild doet. Juist door het spel (stoeien en achterna zitten) met zijn vader worden de emoties van de jongen gestimuleerd: hij leert niet alleen zijn agressie te bedwingen, maar hij krijgt ook een gevoel van veiligheid. Dit laatste is goed voor zijn zelfvertrouwen als jongen en zal hem later als jongeman te pas komen in zijn relaties met anderen. Ook gezinstherapeut Steve Biddulph, die het stoeien en het houden van schijngevechten schaart onder ‘uniek vadergedrag dat over de hele wereld kan worden waargenomen’, is van mening dat het op deze wijze leren kennen van de eigen jongensgrenzen de jongen in zijn
  • 11. 11 latere relaties van nut zal zijn. Van zijn vader leert de jongen dat een ‘echte’ man zichzelf en zijn gedrag in de hand heeft. Jongens die opgroeien zonder vader ‘maken statistisch gezien meer kans gewelddadig gedrag te gaan vertonen, in problemen te raken, slecht te presteren op school en als adolescent bij een jeugdbende te gaan.’ Bovendien kunnen volgens Biddulph veel gevallen van ADHD voorkomen worden als vaders aandacht aan hun zonen besteden. Hij vertelt het verhaal van vrachtwagenchauffeur Don en zijn zoon Troy. Nadat de diagnose ADHD bij de achtjarige Troy was gesteld, begreep Don dat hij gewoon meer aandacht aan zijn zoon moest besteden. En dus nam hij Troy mee in de vrachtwagen en op ritjes van de motorclub. Binnen een paar maanden was de jongen een stuk rustiger geworden en hoefde hij geen medicijnen meer te gebruiken. En vader en zoon vonden het zo leuk om met elkaar op te trekken, dat ze dit bleven doen. Ik weet niet of Don ook een papadag nam. In 1999, toen Biddulph zijn boek schreef, was dit woord nog niet in gebruik. In de van Dale uit 2005 wordt het woord ook nog niet genoemd. In 2010 gaf psychiater Sigmund in zijn strip in de Volkskrant zijn visie op deze dag. Dia: Papadag De Volkskrant, 28 oktober 2010 Mannen die een papadag nemen zijn zeldzaam, stond in februari 2013 in nrc.next. Slechts 5 procent van de mannen ging in 2010 minder werken na de komst van hun eerste kind. De andere mannen werken fulltime omdat ze niet alleen van mening zijn dat ze hun gezin moeten onderhouden, maar ook dat ze carrière moeten maken. Formeel worden aankomende vaders aangemoedigd een papadag te nemen, informeel is er weinig aanmoediging. Want tel je nog wel helemaal mee als man als je minder werkt om zorgtaken te verrichten? In een vergelijkend onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau in zestien Europese landen blijkt dat de Nederlandse vader de meeste tijd aan het wassen en aankleden van zijn kinderen besteedt: 32 minuten per dag. Het Europese gemiddelde is 16 minuten. Vanuit de kinderen gezien en zeker vanuit zonen is een papadag aanbevelenswaardig. Want kinderen willen graag langdurige aandacht van hun eigen vader. Dia: tekst over rol vader De gezamenlijke rol van vader en moeder als ouders Voor alle jongensopvoedkundigen – of ze nu op het eind van de negentiende eeuw of in het begin van de eenentwintigste eeuw schrijven – draait opvoeding vooral om een ding: aandacht en liefde van beide ouders. Bij deze aandacht hoort lijfelijke aanwezigheid, een
  • 12. 12 luisterend oor, maar zeker ook het stellen van grenzen en het aanbieden van structuur. ‘Geef uw kinderen aandacht!’ roepen alle opvoedkundigen in koor, in de hoop gehoord te worden. Vanaf het eind van de twintigste eeuw roepen ze dat steeds harder. Ouders moeten er beiden voor hun kinderen zijn, zeggen de psychologen onder hen en ze moeten ook beiden aandacht aan hen besteden. Terwijl Pollack met een vijf stappenplan komt om ouders te helpen het gevoelsleven van hun zoon te verrijken, komen zijn collega’s Kindlon en Thompson met een zeven puntenplan dat hetzelfde doel voor ogen heeft. In ieder geval moeten ouders jongens leren zich niet te schamen bij het uiten van hun gevoelens en moeten ze hun actiebereidheid erkennen. En ouders moeten hun zoon complimenten geven, is de raad van opvoedkundige Elizabeth Hartley Brewer. En daaronder verstaat ze niet alleen woorden, maar ook aanrakingen. Deze zijn volgens haar ‘minder vatbaar voor verkeerde interpretaties dan een stroom eervolle woorden’. Door aanrakingen groeit het zelfvertrouwen van de jongen en zal zijn zelfdiscipline en moreel besef worden gestimuleerd. Langdurige afwezigheid, door bijvoorbeeld zakenreizen, is volgens haar voor kinderen moeilijk te begrijpen en te verdragen. Hun liefde zal erdoor verzwakken. Wie aandacht en daarmee vooral zijn kostbare tijd aan zijn zoon besteedt, geeft hem daarmee een groot compliment: het bewijs dat hij gezien wordt als een gewaardeerd en gerespecteerd gezinslid. ‘Zet je telefoon(s) op de voicemail of zet het antwoordapparaat aan,’ schrijft Hartley Brewer in 2005. Deze raad kunnen ouders zich in 2013 ook ter harte nemen. Nu gaat het om iPhones en Blackberries. De ouder die telkens zijn Blackberrie raadpleegt, laat niet echt blijken dat hij of zij het leuk vindt aandacht aan zijn kind te besteden. En daar wordt een kind niet blij van. In een interview met 314 kinderen in Kidsweek van afgelopen april, liet menig kind weten dat vader en moeder te vaak achter de computer zitten of teveel met hun mobiele telefoon bezig zijn. In 2010 tekende Peter de Wit voor de Volkskrant de volgende strip over dit onderwerp. Dia: Sigmund en ADHD, 19 mei 2010 Een gebrek aan ouderlijke aandacht wordt door jongensdeskundigen als een van de (vele) oorzaken van de diagnose ADHD gezien (we zagen eerder al dat zoon Troy rustiger werd toen zijn vader Don veel aandacht aan hem ging besteden). Ik kom zo nog terug op de diagnose ADHD. Veel ouderlijke aandacht is niet alleen goed voor basisschooljongens. Ook puberjongens zijn er bij gebaat. Ouders moeten dat volgens gymnastiekdocent Freerk Ykema dan wel niet al te opzichtig doen. Want de jongen moet ‘het gevoel hebben dat hij het vooral zelf is die zijn weg naar volwassenheid aan het bouwen is’. Het is ontzettend belangrijk, noteren de
  • 13. 13 schrijfsters Lynda en Area Madaras, dat ouders tijd vrij maken voor hun puberzonen. De band die op deze manier gesmeed wordt, kan ervoor zorgen dat zonen later hun ouders bij belangrijke beslissingen in vertrouwen nemen. Maar ze moeten niet verwachten dat jongens dit nu al doen, nu ze in de puberteit zijn. Dia: ouders en puberzoon Eigenlijk zouden ouders puberschapsverlof moeten kunnen opnemen, schrijft Mirjam Schöttelndreier, redacteur van de Volkskrant, in 2007 in deze krant. Juist als kinderen gaan puberen moeten ouders tijd voor hen hebben. Opvoeden is niet klaar met twaalf jaar. Dan begint het op een andere manier opnieuw. Dat moeders en vaders met pubers fulltime zouden kunnen gaan werken is volgens haar een grote misvatting, zeker nu de maatschappij zegt dat ouders weer moeten gaan opvoeden. De meeste jongensopvoeders kunnen het met haar eens zijn. Juist pubers hebben ouderlijke aandacht nodig en dan vooral in de vorm van ouderlijk toezicht. Want als de kat van huis is, dansen de muizen om de meelton, aldus een oud gezegde. Ook ouders ervaren dit zo en daarom gaan vrouwen, volgens Schöttelndreier, niet massaal fulltime de arbeidsmarkt op als de kinderen naar de middelbare school gaan. En dat is maar goed ook. In onze buurt ging een ouderpaar op vakantie en liet huis en haard over aan twee zonen van een jaar of zeventien, achttien. Zodra de ouders hun hielen hadden gelicht, gingen de zonen over op feesten. Tot diep in de nacht op het dakterras. Dat zorgde voor buurtoverlast. Het kan zijn dat deze jongens door hun ouders opgevoed waren tot zelfstandigheid, maar niet tot een zelfstandigheid die rekening hield met anderen. Een activiteit die ouders samen met jongens én meisjes kunnen ondernemen, is met ze de natuur in gaan. Zeker nu de ruimte om buiten te spelen sinds de jaren tachtig danig ingekrompen is. Zelden spelen kinderen nog buiten op de wijze zoals op deze foto uit de jaren vijftig. Dia: cowboy en indiaantje spelen, 1955 In 2007 constateert de Amerikaanse journalist Richard Louv in zijn boek Het laatste kind in het bos dat kinderen niet aan ADHD of andere kwalen lijden, maar aan een natuurtekortsyndroom. Kinderen klimmen niet meer in bomen en bouwen geen hutten meer, maar zitten voor de televisie of achter de pc. En daar worden ze niet gelukkiger van. In plaats van het medicijn ritalin beveelt Louv een bos, een sloot of een park aan. Maar dan moeten kinderen in deze natuur wel hun gang kunnen gaan. Tegenwoordig wordt het
  • 14. 14 kinderen vaak verboden om in bomen te klimmen, omdat deze beschadigd kunnen raken en dat is in een aangeharkt park geen mooi gezicht. In de jaren vijftig, met nog heel veel onbebouwd land, viel een beschadigde boom niet op. Door het aaneengroeien van dorpen en steden vanaf de jaren zestig verdwenen er steeds meer plekken waar kinderen konden onbespied konden spelen. Louv haalt een Amerikaans onderzoek van het Landscape and Human Health Laboratory aan naar de invloed van natuur op ADHD. In dit onderzoek werden ouders van AHDH- kinderen tussen de zeven en twaalf jaar geïnterviewd. Alle ondervraagde ouders rapporteerden dat hun kinderen minder symptomen van ADHD vertoonden nadat ze in een groene omgeving waren geweest. Een verblijf in de natuur maakt kinderen evenwichtiger en stimuleert hun concentratievermogen. Als ze buiten zijn geweest, kunnen ze zich thuis en op school beter concentreren. En ouders moeten af van het idee dat het tijd kost om er op uit te gaan in de natuur, aldus Louv. Dia: Ik ben oerrr van natuurmonumenten. Niet alleen in Amerika komen veel kinderen nog maar weinig buiten. Ook in Nederland is dit het geval. Daarom presenteerde Natuurmonumenten op 24 september 2012 in Amsterdam het initiatief ‘Oerrr’. Oerrr is de buitenruimte waarin het kind komt zodra het de binnenruimte van zijn huis verlaat: de tuin, de straat, het bos, het strand. Volgens natuurmonumenten kan het kind in Oerrr zijn fantasie ontwikkelen, zijn angsten overwinnen, vertrouwen op zichzelf en anderen en vooral in contact komen met dieren en planten. Daarvoor stelt de vereniging ook de eigen natuurgebieden open en organiseert ze Wilde Buitendagen voor het hele gezin om te leren overleven in het wild. Van deze gezamenlijke Wilde Buitendagen terug naar zaken waar kinderen minder vrolijk van worden, omdat ze dan hun ouders of een van hen minder vaak zien: fulltime kinderopvang en echtscheiding. Fulltime kinderopvang en echtscheiding Vanaf de jaren negentig gaan steeds meer kinderen naar de kinderopvang en neemt het aantal echtscheidingen toe. Het is dan niet politiek correct om daar iets van te zeggen. Door de secularisatie heeft de kerk als controlerende en corrigerende instantie geen macht meer en door de individualisering is het eigenbelang – van de volwassenen – voorop komen te staan. De meeste jongensopvoeders dragen langdurige kinderopvang en echtscheiding geen warm hart toe. Deze horen volgens hen niet bij een goede opvoeding waarin beide ouders
  • 15. 15 veel aandacht aan hun kinderen besteden. En dus negeren ze deze onderwerpen en als ze er al over spreken doen ze dit negatief. In de jaren negentig verschijnt ook het boek van Elly Singer, Kinderopvang: goed of slecht? (1993) Dia: voorkant boek Elly Singer. In dit boek schrijft Singer dat volgens de onderzochte literatuur in kinderdagverblijven de cognitieve en de sociale ontwikkeling en de ontwikkeling van de grove motoriek meer lijken te worden gestimuleerd dan thuis. De drie opvoedkundigen die de kinderopvang bespreken – psychiater Gideon Zlotnik, gezinstherapeut Biddulph en opvoedkundige Hartley-Brewer – hebben hier geen boodschap aan. Zlotnik rekent plaatsing in een kinderdagverblijf tot de levenssituaties die voor kinderen zeer belastend zijn. Zeker voor jongens. Uit onderzoek blijkt volgens hem dat jongens meer huilen en meer tegenstand bieden dan meisjes als ze ‘overdag het huis uit worden gedaan’. Biddulph vindt dat het voor jongens het beste is als ze tot een jaar of drie bij hun ouders thuis blijven. Opvang door ‘een liefdevol familielid of een hartelijk gastgezin’ kan ook nog, maar een kinderdagverblijf is voor jongens onder de leeftijd van drie jaar beslist ongeschikt. Hij noemt onderzoek dat laat zien dat jongens in een crèche meer last hebben van scheidingsangst dan meisjes, zich eerder emotioneel afsluiten als ze denken dat ze in de steek gelaten worden en zich vaker rusteloos en agressief gedragen. Hartley-Brewer kan het met Biddulph eens zijn. Volgens haar voelen jonge kinderen zich snel in de steek gelaten, ongewenst of schuldig, helemaal ‘als ze naar een kinderdagverblijf gaan en zich daar niet thuis voelen’. In het begin van de eenentwintigste eeuw constateren drie Nederlandse sociaal wetenschappers ‘dat er eigenlijk verontrustend weinig bekend is over de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang en over de gevolgen voor de ontwikkeling van de betrokken kinderen.’ De uitkomsten van enkele verkennende Nederlandse studies, dat kinderopvang positief zou kunnen werken op de verstandelijke en taalontwikkeling en negatief op de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen, worden volgens deze wetenschappers bevestigd door de belangrijkste (Amerikaanse) studie naar kinderopvang: de NICHD-studie. In dit langdurende onderzoek wordt bovendien een samenhang gevonden tussen het aantal uren kinderopvang in de eerste vier levensjaren en ‘verhoogde agressie’ in de kleuterperiode: ‘hoe meer uren in de kinderopvang, hoe meer gedragsproblemen in de kleuterleeftijd.’ De onderzoekers beklemtonen dat de Amerikaanse situatie niet per se hoeft te gelden voor de Nederlandse situatie, waar kinderen zelden voltijds naar de - ook nog eens gemiddeld kwalitatief betere - kinderopvang gaan. Verder onderzoek naar de Nederlandse situatie is in ieder geval dringend gewenst.
  • 16. 16 Dia 13: foto omslag boek Eerkens Het idee van een kwalitatief betere Nederlandse kinderopvang wordt in 2012 onderuitgehaald door psychologe Marilse Eerkens in haar boek Wat doen we met de baby? Aan de hand van onderzoek constateert ze dat de kwaliteit van de Nederlandse crèche onvoldoende is. Ouders kunnen hun baby beter thuishouden, is haar boodschap. In de kinderopvang worden baby’s en peuters teveel aan stress blootgesteld. Dat is niet goed voor de ontwikkeling van hun hersenen en bijgevolg niet goed voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Terwijl meisjes op stress reageren met angstig en waakzaam gedrag, worden jongens boos en agressief. Deze agressie wordt in het langlopende NICHD-onderzoek in 2010 nog steeds aangetroffen bij vijftienjarigen. Lieten drie jongensopvoeders zich uit over de negatieve gevolgen van kinderopvang, over de negatieve gevolgen van echtscheiding schrijven slechts twee van hen. Daarbij is kinderpsychiater Zlotnik weer van de partij. Hij schrijft dat het ontbreken van de vader in een gezin door een scheiding voor de jongen zeer nadelig is. Veel vaker dan meisjes laten jongens na een scheiding ‘verhoogde agressiviteit en disciplinaire moeilijkheden’ zien. In haar jongensvragenboek behandelt de schrijfster Sylvia Schneider naast veel andere vragen van de jongen ook zijn vraag waarom zijn ouders willen scheiden. Schneider erkent dat een ‘gelukkige, harmonische familie, die samen door dik en dun gaat’ de wens van ieder kind is, maar dat dit tegenwoordig steeds minder het geval is. En ook al gaat een scheiding in de eerste plaats de ouders aan; het is voor kinderen ‘een van de zwaarste belastingen en meest ingrijpende gebeurtenissen’ in hun leven. De jongen moet vooral niet denken dat hij ook schuldig is aan de scheiding van zijn ouders. Dat is niet zo. En als ouders gaan scheiden, wil dit niet zeggen dat ze niet meer van hem houden. Zelfs de ouder die weggaat en door wie de jongen zich zeer gekwetst zal voelen, houdt nog van hem. Tot 1971 kon een scheiding alleen worden aangevraagd op grond van overspel, kwaadwillige verlating, gevangenisstraf of zware lichamelijke mishandeling. Daarna kon het ook als men vond dat men uit elkaar was gegroeid. Meestal was het de vrouw die een scheiding aanvroeg. Dia 14: tekening Limburger over echtscheiding Met het aantal scheidingen nam het aantal vaders toe dat hun kinderen niet meer mocht zien. Om deze ontwikkeling een halt toe te roepen, houden ouders vanaf 1998 beiden het
  • 17. 17 gezag. Vanaf 2009 kan de vader bovendien in een ouderschapsplan zijn bezoekrecht laten vastleggen. In 2011 gingen van ongeveer 70.000 kinderen de ouders uit elkaar. Een pedagoge die onderzoek deed naar deze materie viel het op hoe belangrijk de band met de vader was. Ook na een scheiding was hij nog steeds van groot belang voor het kindergeluk. Hadden kinderen een goede band met hun biologische vader dan had dat bovendien zijn effect op de relatie met hun eventuele stiefvader. Anders dan de meisjes vonden de jongens de relatie met hun uitwonende vader warmer dan die met hun stiefvader. Initiatieritueel Veel jongensopvoedkundigen vinden dat er eigenlijk een initiatieritueel zou moeten zijn bij de overgang van jongen naar man. Dit ritueel, waarbij het tonen van fysieke kracht en uithoudingsvermogen voorop zou moeten staan, zou begeleid moeten worden door vaders en andere mannen. Zoals de initiatierituelen bij natuurvolken, waarbij jongens door mannen worden ingeleid in de volwassenheid. In 1953 verhaalt de psycholoog Calon over het lef van jonge Wajana indianen, die het verdragen als ze ‘een mat, waarin ruim 360 levende wespen zijn gestoken, op hun blote lijf gelegd krijgen’; en over het lef van jonge Manda indianen, die het verduren als ze ‘een mes door armen, dijen, knieën, borst en schouders’ gestoken krijgen. Dia: initiatierite indianenstam. Amazone indianen. Terwijl de mannen op de heilige fluiten spelen, slaat de sjamaan de jongens met een twijg om hun dapperheid te vergroten In 1929 had Baden-Powell ook al de initiatierite bij natuurvolken genoemd. Anders dan Calon had hij hier zijn eigen initiatierite tegenovergesteld: die van de installatie bij de verkennerij, waarbij de verkenner de plicht kreeg om één goede daad per dag te verrichten. Zoals gezegd wordt het ontbreken van een initiatieritueel voor de jongen in de twintigste eeuw door veel schrijvers aangekaart. Zo schrijft de protestantse arts Th. Bovet in 1964 dat het jammer is dat de initiatieriten bij ons zijn afgeschaft. Want ook de moderne jongen zou graag willen weten ‘wat eigenlijk de zin van het man-zijn is en wanneer hij zich tot de mannen zal mogen rekenen.’ Als ‘weerbarstige rebel’ probeert de jongen volgens hem ‘de knellende band van de hele wereldorde’ van zich af te schudden om een antwoord op deze vraag te vinden. Pas op de drempel van de eenentwintigste eeuw, als er steeds meer problemen met jongens worden gesignaleerd, komen twee jongensdeskundigen met nieuwe voorstellen voor initiatierituelen: Biddulph in 1999 en Ykema in 2002.
  • 18. 18 Biddulph geeft in zijn boek eerst een voorbeeld van een traditionele initiatierite. Voor de traditionele rite verwijst hij naar het Lakota-volk, een indianenstam. Hier moest een jongen rond zijn veertiende jaar alleen op de top van een berg plaatsnemen, totdat hij van de honger een visioen kreeg. In dit visioen verscheen een wezen dat boodschappen uit het geestenrijk bracht, welke zijn verdere leven richting zouden geven. Biddulphs moderne initiatierite vond plaats op een Australisch eiland met negen veertien- tot negentienjarige jongens en twaalf volwassen mannen. Zeven van deze volwassen mannen waren met hun zoon meegekomen. Van de andere mannen vertegenwoordigden er twee de vaders van de andere jongens, van wie er een in de gevangenis zat. Naast de gezamenlijke lichamelijke inspanning maakten vooral de kampvuurverhalen indruk op de jongens. Rondom het vuur spraken de mannen niet alleen over hun eigen leven, maar ook over dat van de jongens en dan vooral over hun goede eigenschappen. De jongens kwamen eveneens aan de beurt om te praten ‘over hun leven, hun waarden en de hoop die zij koesterden.’ Naderhand werden in kleine groepjes de doelen besproken die de jongens zich hadden gesteld. Bij het verwezenlijken van deze doelen - zoals alsnog een diploma halen, een baan vinden en van een drugsverslaving afkomen - boden de mannen hun hulp aan. Dia: voorkant boek Ykema Ook Ykema noemt in zijn boek de initiatieriten van traditionele culturen, waarbij de jongen vaak aan zware beproevingen werd (en wordt) onderworpen om zo zijn man-zijn te kunnen bewijzen. In de huidige moderne maatschappij, waar ouders steeds vaker de opvoeding proberen door te schuiven naar school, zijn er volgens hem geen initiatieriten meer voorhanden, terwijl jongens meer dan ooit zekerheden nodig hebben en vooral willen weten hoe ze hun energie richting kunnen geven. Daarom heeft Ykema zijn programma ‘Rots en Water’ ontwikkeld. Dit is een cursus van veertien basislessen met aan elkaar verbonden thema’s en bestemd voor jongens vanaf negen tot veertien jaar en ouder. Rots staat daarbij voor de gerichtheid op het eigen ik en water voor de gerichtheid op de ander. Het ‘Rots en Water’ – programma, onder andere gebaseerd op de Chinese bewegingskunst tai chi – is gebouwd als een huis: het ‘Rots en Water’-huis. De drie bouwstenen die het fundament van dit huis vormen zijn zelfbeheersing, zelfreflectie en zelfvertrouwen. Het huis bestaat uit vijf verdiepingen. De eerste drie verdiepingen, de onderbouw, zijn voor jongens van negen tot veertien jaar. Het accent ligt hier vooral op externe communicatie: op fysieke kracht, lichaamstaal, en de ontwikkeling van grensbewustzijn. Bij de laatste twee verdiepingen, de bovenbouw, gaat het om interne communicatie. Hier volgt de jongen de weg van het innerlijk kompas dat tot verbondenheid met de gemeenschap zal leiden.
  • 19. 19 ‘Rots en Water’ werd mede ontwikkeld met steun van Nederlandse specialisten zoals Lauk Woltring en buitenlandse auteurs zoals de Australiër Steve Biddulph. Het ‘Rots en Water’- programma ging voor het eerst in Australië van start: bijna duizend leraren werden hier geïnstrueerd om met het programma te werken. Terwijl het jongensbeleid zich in Nederland slechts richtte op preventie, zagen de Australiërs het in een groter perspectief: de jongen moest begeleid worden op zijn weg naar volwassenheid. Alleen op deze wijze konden de (universele) jongensproblemen van schooluitval, risicovol gedrag, vandalisme, gewelddadigheid en criminaliteit worden aangepakt. In Nederland zijn ook particuliere initiatieven van mannen, vaders en anderen, die jongens een soort initiatieritueel bieden. Dia: Boys of the Wood Zoals beeldhouwer en projectorganisator Marco Mout die stuurloze pubers de helpende hand biedt. Zijn aanpak is niet praten, maar doen. In de veertiende-eeuwse kruittoren van Zutphen heeft Mout zijn atelier annex werkplaats voor jongeren. Elk jaar coacht hij twee jongens, strak en streng. De jongen mag een half jaar zijn ouders niet zien en hij mag niet blowen of drinken. De jongens krijgen bij Mout maar een kans en die grijpen ze altijd. Want Mout gelooft in een doel hebben, verantwoordelijkheid dragen en doen. Precies wat een jongen wil. En vervolgens de vader, de planoloog Arthur Brilman Dia: HeartHunting Avontuurlijke weekenden voor vaders met zonen, ‘waarbij vader en zoon veel actief samen zijn en avontuur, sport en bushcraft een grote rol spelen’. Dia: samenvatting Jongens moeten weer de ruimte krijgen om jongens te zijn Dit betekent dat we - rekening moeten houden met hun jongenseigenschappen - hun behoefte aan veel ouderlijke aandacht moeten erkennen - hun grote behoefte aan structuur en begrenzing voor ogen moeten houden - het grote belang moeten inzien van de rol van de vader voor de ontwikkeling van de mannelijke identiteit van de zoon Angela Crott, Moergestel 20 mei 2013