3. Irene: “Ik reken dat op een ander manier uit” Marjan: “Hoe reken jij dat uit dan?” Irene: “Ik heb 327-145, dus schrijf ik 327 en zet ik 145 eronder.” honderdtallen tientallen eenheden
4. Irene: “Ik begin bij de eenheden. 7 – 5 =2, dus zet ik een 2 onderaan bij de eenheden.” honderdtallen tientallen eenheden
5. Irene: “Daarna ga ik verder met de tientallen, ik krijg 2-4. Maar ik kan geen 4 van 2 afhalen, dus doe ik alsof ik 12 heb in plaats van 2. En 12-4 = 8, dus zet ik een 8 onderaan bij de tientallen. honderdtallen tientallen eenheden
6. Irene: “Daarna ga ik verder met de tientallen, ik krijg 2-4. Maar ik kan geen 4 van 2 afhalen, dus doe ik alsof ik 12 heb in plaats van 2. En 12-4 = 8, dus zet ik een 8 onderaan bij de tientallen. Maar om van mijn 2 een 12 te maken, heb ik 1 geleend van de 3. Die 3 wordt dus een 2.” honderdtallen tientallen eenheden
7. Irene: “Nu kom ik bij de honderdtallen, ik heb 2-1 = 1. Ik zet een 1 bij de honderdtallen en mijn antwoord is dus € 218” honderdtallen tientallen eenheden