SlideShare a Scribd company logo
FACULTEIT
RECHTSGELEERDHEID
Het lokaal politioneel kerntakendebat:
een comparatieve studie tussen België en
Nederland
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de criminologische wetenschappen
door 01003211 Vosselman Jeffrey
Academiejaar 2014-2015
Promotor : Commissaris :
Prof. Dr. Marc Cools Drs. Veerle Pashley
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef
criminologische wetenschappen
Ondertekende,
Vosselman Jeffrey (01003211)
geeft hierbij aan derden,
zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of
leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,
[de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past)
om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien
beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts
zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.
Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de
masterproefproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden
onmiddellijk na het titelblad.
Datum: 18 mei 2015
Handtekening:
I
Woord vooraf
Voor u ligt de masterproef geschreven in het kader van het behalen van het masterdiploma
Criminologische wetenschappen aan de Universiteit Gent. Met vallen en opstaan heeft deze
opleiding mij de unieke kans geboden kennis en inzicht te verwerven over heel wat actuele
thema’s en problematieken binnen het criminologisch werkveld. In navolging van mijn
bachelorproef ‘De uitbreiding van het takenpakket van de private veiligheidssector:
toekomstgezang of open baan voor privatisering ?’ heb ik besloten om deze thesis te wijden
aan het lokale politionele kerntakendebat en dit door een comparatieve studie uit te voeren
tussen België en Nederland.
Na een eerste succesvolle samenwerking bij het uitwerken van de bachelorproef, had ik graag
mijn oprechte dank geuit aan Prof. Dr. Marc Cools voor het vertrouwen die hij mij gegund
heeft door in te stemmen tot het promotorschap van deze masterproef. Bovendien wil ik hem
op deze wijze bedanken voor de aangename samenwerking, het voorzien van informatie en
nuttige tips maar ook het nodige geduld bij het schrijven van dit werkstuk.
Tot slot ben ik nog enkele dankbetuigingen schuldig op het thuisfront. In eerste instantie wil
ik mij richten tot mijn ouders. Mama, papa, gedurende deze afgelopen jaren is niet alles van
een leien dakje verlopen maar we hebben ons doel bereikt: het behalen van het
masterdiploma. Ik wil jullie bedanken om al die jaren in mij te geloven dat ik het in me had
om dit te bereiken, bovenal om mij de kans te geven deze hogere studies aan te wenden.
Vervolgens had ik graag mijn vriendin, en partner in crim(i)e, Elise Jacob willen bedanken
voor de steun en toeverlaat gedurende de stressperiodes bij het schrijven van deze
masterproef. Liefste schat, zonder jou had ik dit zeker niet behaald. Daarnaast wil ik nog mijn
beste vriend, Dieter Grillet, bedanken voor de aanmoedigingen en de aangename afwisseling
die ik nodig had tijdens deze studies. Ook had ik iedereen willen bedanken die de tijd hebben
vrijgemaakt om dit werkstuk te overlezen en van opmerkingen te voorzien daar waar nodig.
II
Lijst van gebruikte afkortingen
CALog Cadre Administratif et Logistique de la police intégrée
COP Community Oriented Policing
CPS Centrum voor Politiestudies
FOD Federale Overheidsdienst
HyCap Gehypothekeerde capaciteit
K.B. Koninklijk Besluit
KLPD Korps Landelijke Politiediensten
LE Landelijke Eenheid
NBD Nieuw bedrijfsmatig denken
NPM New Public Management
NVP Nationaal Veiligheidsplan
PDC Politiedienstencentrum
RE Regionale Eenheden
RHC Raad van Hoofdcommissarissen
VVSG Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
WGP Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst,
gestructureerd op twee niveaus
WPA Wet van 5 augustus 1992 op het Politieambt
III
Inhoudsopgave
Woord vooraf.............................................................................................................................I
Lijst van gebruikte afkortingen ............................................................................................. II
Inhoudsopgave........................................................................................................................ III
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
1.1. Persoonlijke motivatie............................................................................................... 1
1.2. Projectkader van het onderzoek .............................................................................. 1
1.3. Probleem- en vraagstelling ....................................................................................... 2
1.4. Methodologische verantwoording............................................................................ 4
1.4.1. De onderzoeksmethode – een literatuurstudie...................................................... 4
1.4.2. Het onderzoeksmateriaal...................................................................................... 5
1.5. Verkenning van het onderwerp ter discussie.......................................................... 6
1.5.1. De politiefunctie................................................................................................... 6
1.5.2. Het nieuw bedrijfsmatig denken .......................................................................... 7
1.5.3. Het kerntakendebat............................................................................................... 8
1.6. Opzet van het onderzoek........................................................................................... 9
HOOFDSTUK 2. HET FUNCTIONEREN VAN DE POLITIE IN DE HEDENDAAGSE
SAMENLEVING
2.1. Inleiding.................................................................................................................... 11
2.2. Integrale veiligheidszorg ......................................................................................... 12
2.2.1. Inleiding ............................................................................................................. 12
2.2.2. De politie als schakel in de integrale veiligheidszorg........................................ 13
2.2.3. Andere partners in de veiligheidsketen .............................................................. 13
2.3. België: de geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus ........................ 14
2.3.1. Een evoluerend Belgisch politielandschap: een kort overzicht.......................... 14
2.3.2. De geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus................................... 15
2.4. Nederland: de Nationale Politie.............................................................................. 19
2.4.1. De weg naar een Nationale Politie in Nederland ............................................... 19
2.4.2. Het wettelijk kader en het nieuw organisatorisch landschap ............................. 20
IV
2.5. België versus Nederland.......................................................................................... 23
HOOFDSTUK 3. HET LOKAAL POLITIONEEL KERNTAKENDEBAT IN BELGIË
EN NEDERLAND
3.1. Inleiding........................................................................................................................ 24
3.2. Waar gaat het politioneel kerntakendebat over?..................................................... 25
3.2.1. Aanleidingsfactoren voor het voeren van een kerntakendebat ....................... 25
3.2.2. Het nieuw bedrijfsmatig denken bij de politie .................................................. 26
3.2.2.1. De grondslag en opmars van het nieuw bedrijfsmatig denken....................... 26
3.2.2.2. De beweegredenen tot invoering van het NBD.............................................. 27
3.2.2.3. Naar een ‘bedrijfsmatige’ politie.................................................................... 28
3.2.3. Invalshoeken in het debat: takenperspectief versus rolperspectief................. 30
3.2.3.1. Takenperspectief............................................................................................. 30
3.2.3.2. Rolperspectief................................................................................................. 32
3.3. Het kerntakendebat in België..................................................................................... 34
3.3.1. De eerste aanzetten tot het voeren van een kerntakendebat in België............ 34
3.3.1.1. De maatregelen van de bijzondere ministerraad veiligheid – justitie............. 34
3.3.1.2. De eerste uitgave van de Cahiers van de Senaat ............................................ 35
3.3.1.3. CPS-studiedag ‘Het kerntakendebat en de politie’......................................... 36
3.3.2. De parlementaire hoorzittingen van 2012 over de overdracht van bepaalde
politiediensten aan private bewakingsfirma’s ................................................................. 40
3.3.2.1. Inhoud van de parlementaire hoorzitting........................................................ 41
3.3.2.2. Voor- en tegenargumenten voor de overdracht .............................................. 41
3.3.2.3. Welke taken uitbesteden aan de private sector? ............................................. 42
3.3.3. De ontwikkelingen inzake het Belgische kerntakendebat na de parlementaire
hoorzittingen van 2012 ....................................................................................................... 43
3.3.3.1. Note au Kern: les tâches essentielles de la police........................................... 43
3.3.3.2. Het wetsvoorstel van 2 december 2014 tot wijziging van de wet van 10 april
1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid wat de overname van
politietaken betreft ............................................................................................................ 45
V
3.4. Het kerntakendebat in Nederland ............................................................................. 50
3.4.1. Ontwikkelingen aan de basis van het Nederlandse kerntakendebat............... 50
3.4.1.1. Ontwikkelingen onder de Politiewet 1957 ..................................................... 51
3.4.1.2. Ontwikkelingen in het decennium voor de eeuwenwisseling ........................ 53
3.4.2. Het kerntakendebat en haar ontwikkelingen in de 21ste eeuw ....................... 55
3.4.2.1. De periode rond de eeuwenwisseling als katalysator voor het debat ............. 55
3.4.2.2. De Kerntakenbrief (2004)............................................................................... 57
3.4.2.3. De Notitie Kerntaken (2005) .......................................................................... 59
3.4.2.4. Het visiedocument Politie in Ontwikkeling (2005)........................................ 61
3.4.3. Betekent dit het einde van het kerntakendebat in Nederland? ....................... 62
ALGEMEEN BESLUIT ........................................................................................................ 65
BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 71
1
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
1.1. Persoonlijke motivatie
De persoonlijke drijfveer voor het onderzoeken van het lokaal politioneel kerntakendebat in
België en Nederland kan gevonden worden in het schrijven van de bachelorproef met het oog
op het behalen van het diploma Bachelor in de Criminologische Wetenschappen. Na het
doorlopen van een stageperiode van 300 uur bij Securitas Nv. heb ik in samenspraak met mijn
promotor, Prof. Dr. Cools, en mijn stagebegeleider, Dhr. Bombeke, gekozen voor het
schrijven van een proefstuk over de overheveling van politietaken naar de private
veiligheidssector. Gedurende dit onderzoek ben ik met regelmaat in contact met het
kerntakendebat en diens discussiepunten. De volledige discussie rond het al dan niet terug
keren naar de ‘kerntaken’ van de politie heeft me in die mate geïntrigeerd dat ik gedurende
een gesprek met Prof. Dr. Cools gevraagd heb of ik eventueel mijn masterproef hieraan mocht
toewijden. Hierbij zijn we tot de overeenkomst gekomen om het gevoerde kerntakendebat in
België te vergelijken met het debat gevoerd in Nederland. Onder die impuls kwam deze
masterproef tot stand.
1.2. Projectkader van het onderzoek
Iedere gemeenschap kent een behoefte aan overheidszorg. We merken op dat reeds bij de
eerste maatschappelijke vormen van samenleven aandacht wordt besteed aan het verzekeren
van de veiligheid (De Jong, 2000). Deze veiligheid wordt bewerkstelligd door het opstellen,
het naleven en het afdwingen van een aantal fundamentele regels. Sinds jaar en dag heeft de
overheid de publieke veiligheid beschouwd als haar exclusieve taak. De instantie bij uitstek
voor het waarborgen van die veiligheid is de politiedienst. Dit is echter niet verwonderlijk
vermits de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven gepaard kan gaan met het gebruik
van geweld (Blonk, 2000). In die zin is het handhaven van het ‘recht op veiligheid’ een
essentiële basisopdracht, een kerntaak van de overheid. Naarmate de samenleving complexer
wordt ten gevolge van maatschappelijke ontwikkelingen en het gevoel van onveiligheid bij de
burgers toeneemt, zal het aantal taken die de overheid dient te vervullen, worden verruimd.
De toename van criminaliteit zorgt immers voor een stijging in de behoefte aan meer
veiligheid (Van der Burght, 2011).
2
Als gevolg van de onbegrensde maatschappelijke vraag naar veiligheid en de beperkte
mogelijkheden van de overheid op het vlak van capaciteit, organisatie en taakverdeling wordt
een spanningsveld waargenomen tussen het verwezenlijken van het aanbod en de vraag naar
politietaken (Ponsaers, Devroe, & Meert, 2006a). De toename van criminaliteit, het verhoogd
gevoel van onveiligheid bij de burgers maar zeker de besparingen binnen de organisatie van
de politie leiden ertoe dat de politie overvraagd is in haar optreden. Het aantal taken dat de
overheid moet vervullen, is groot, zelfs zo groot dat de vraag zich aandient of de overheid
deze nog efficiënt kan uitvoeren. Het gevolg is dat de politie prioriteiten dient te stellen in het
uitoefenen van haar opdrachten. Hierdoor komt de politietaak ter discussie te staan en is het
besef gegroeid bij de overheid dat zij niet langer alleen kan instaan voor de uitvoering van
haar takenpakket. Deze maatschappelijke ontwikkelingen hebben geleid tot een debat, het
zogenaamde kerntakendebat, omtrent de kerntaken van de politie. Vanuit het nieuw
bedrijfsmatig denken wordt geopteerd voor een concentratie op de ‘core business’ bij de
politie (Van Calster, 2010).
1.3. Probleem- en vraagstelling
De politietaak staat ter discussie. Welke taken moet de politie uitvoeren en welke niet? Doet
zij geen werk dat door anderen behoort te worden verricht? De overbevraging van het
politionele bestel en haar aanbod hypothekeert haar efficiëntie en functioneren. In de
afgelopen decennia is zowel in België als in Nederland een intensief debat, het zgn.
kerntakendebat, hieromtrent gevoerd. Tot dusverre is geen tot weinig comparatief onderzoek
gevoerd naar het debat over kerntaken van de lokale politie tussen België en Nederland. De
doelstelling van dit onderzoek is het uitvoeren van een comparatieve studie tussen België en
Nederland inzake het lokaal politioneel kerntakendebat door een analyse uit te voeren van de
bestaande wetenschappelijke literatuur en beleidsdocumenten omtrent de oorzaken en
achtergronden voor het voeren van een kerntakendebat enerzijds en het kerntakendebat binnen
de Belgische en Nederlandse politie op het lokaal niveau anderzijds.
De scriptie benadert deze problematiek via praktijkgericht onderzoek met een diagnostische
invalshoek. Hierbij wordt gepoogd om inzichten te verwerven in de achtergronden, de
oorzaken en de aanpak van deze problematiek in de respectievelijke landen om vervolgens
deze tegenover elkaar te plaatsen en te vergelijken met elkander. Op deze wijze beogen we
tevens een bijdrage te leveren aan de theorievorming inzake het kerntakendebat binnen het
3
Belgisch-Nederlands politioneel landschap. De klemtoon van de masterproef kan gelegd
worden op één centrale onderzoeksvraag die verder uiteenvalt in meerdere deelvragen:
“In welke mate vertoont het lokaal politioneel kerntakendebat in België gelijkenissen of
verschillen met het debat gevoerd in Nederland en welke conclusies kunnen we hieruit
trekken?”
1. Hoe is het lokaal politioneel kerntakendebat gevoerd in België en in Nederland?
a. Wat wordt in de literatuur begrepen onder het kerntakendebat?
b. Hoe wordt de politie op lokaal niveau georganiseerd in België en Nederland?
c. Welke taken behoren tot het huidige aanbod van de politie op lokaal niveau?
d. Vanuit welke beleidsvisie wordt de politie op lokaal niveau aangestuurd?
e. Welke zijn de oorzaken en achtergronden van het kerntakendebat?
f. Tot welke conclusies zijn beide landen gekomen inzake het lokaal politioneel
kerntakendebat?
2. In welke mate vertonen beide landen gelijkenissen of verschillen inzake het
lokaal politioneel kerntakendebat?
a. Verloopt het debat op eenzelfde wijze?
b. Welke taken worden in de literatuur als (niet-)prioritair beschouwd en
waarom?
c. Komen beide landen tot eenzelfde set van prioritaire taken?
De omvang van dit onderzoek beperkt zich echter tot vragen omtrent het politioneel
kerntakendebat die verband houden met de problematiek van de (kern)taken van de politie op
lokaal niveau. Hoewel een comparatieve analyse van het Belgisch-Nederlands kerntakendebat
gevoerd op het landelijk politioneel niveau van groot belang is, beperken we ons hier tot het
lokaal niveau om deze studie binnen een redelijk termijn ten einde te brengen. Om dezelfde
reden ging de keuze uit voor een vergelijking tussen twee landen in plaats van meerdere (bv.
Scandinavische landen, England of Zwitserland). Niettegenstaande zou een vergelijkende
analyse tussen België en deze landen interessante informatie opleveren.
4
1.4. Methodologische verantwoording
1.4.1. De onderzoeksmethode – een literatuurstudie
Een literatuurstudie is een essentieel onderdeel van elk wetenschappelijk onderzoek en dient
te gebeuren om de huidige stand van zaken omtrent het onderwerp ter discussie te
beschrijven. Een literatuurstudie kan dus het best omschreven worden als het selecteren van
gepubliceerde en ongepubliceerde documenten gekozen om bepaalde doelen te vervullen of
om bepaalde visies te uiten over het onderwerp. Eerder uitgevoerd onderzoek moet hierbij
objectief worden beschouwd en geëvalueerd worden in relatie tot het te voeren onderzoek.
Vaak wordt een literatuurstudie gehanteerd ter voorbereiding op empirisch onderzoek, maar
het kan ook beschouwd worden als een methode van onderzoek an sich. De structuur van een
literatuurstudie is veel vrijer dan bij empirisch onderzoek, omdat er geen sprake is van een
vaste onderzoeksopzet met daarbij behorende resultaten (Redeker & Rijskamp, 2001).
Bij aanvang van het onderzoek dienen twee gebieden te worden onderzocht binnen de
literatuur: (a) de literatuur relevant voor het onderwerp en (b) de literatuur over de
onderzoeksmethodologie. Het is de taak van de onderzoeker om zo goed als mogelijk
vertrouwd te worden met het onderwerp ter sprake en de gehanteerde methodologie. Dit
betekent extensief zoeken naar, het verkrijgen van en vervolgens zoveel als mogelijk lezen
van relevante literatuur in de beschikbare tijdsperiode. De literatuur ter zake zal bestaan uit
verschillende soorten bronnen, waaronder boeken, artikelen, overheidsdocumenten, rapporten
en scripties.
Een analyse van de gevonden literatuur kan een gelijkwaardige intellectuele en praktische
meerwaarde bieden aan het onderzoek als first-hand data. Door een analytische lezing van de
literatuur kunnen we begrijpen vanuit welke optiek andere onderzoekers het onderwerp
hebben benaderd en hoe ze hun onderzoeksprobleem hebben aangepakt. Tevens kan een
grondige kritische evaluatie van bestaand onderzoek leiden tot nieuwe inzichten door het
samenbrengen van losse ideeën en kan het methoden aanwenden voor het verzamelen van
gegevens. Tot slot dient men het niet onder stoelen of banken te verstoppen dat het proces van
literatuur zoeken en het uitvoeren van een analytische lezing tijdrovend is. De vereiste tijd
voor het uitvoeren van een onderzoek is natuurlijk afhankelijk van vele factoren, waaronder
de doelstelling van het onderzoek en de aard van het onderwerp. Een goede literatuurstudie
toont het vermogen van de onderzoeker om bronnen te zoeken, te identificeren en te
5
selecteren relevant voor het onderwerp. Zonder een adequate literatuurstudie in breedte en
diepte zou de onderzoeker de bal kunnen misslaan (Hart, 2001).
De literatuurstudie binnen de masterproef zal zich richten op het politioneel kerntakendebat
gevoerd in België en Nederland op lokaal niveau. De keuze voor een literatuurstudie als
onderzoeksmethode van de masterproef is er gekomen omwille van de brede achtergrond van
het onderwerp en de geringe bereikbaarheid van kernfiguren binnen het debat voor het voeren
van een interview of enig ander vorm van onderzoek. Om te bepalen hoe het politioneel
kerntakendebat gevoerd werd in België en Nederland zich tot elkaar verhouden, moet er
voldoende kennis verworven worden omtrent het proces van debatvoering, wat de
theoretische basis is voor het voeren van het kerntakendebat en in welke mate het politioneel
bestel in België verschilt of gelijkenissen vertoont met het bestel in Nederland binnen de
literatuur. Het voeren van een literatuurstudie als methode van onderzoek brengt ook
specifieke moeilijkheden met zich mee. Ten eerste is er de zoekstrategie. Het is veel
moeilijker om degelijke zoektermen te formuleren die algemeen genoeg zijn om al het
relevante materiaal te vinden, maar ook precies genoeg zijn zodat er niet overmatig irrelevant
materiaal gevonden wordt. Ten tweede geeft het onderzochte onderwerp vaak aanleiding tot
verschillende standpunten en zijn er vaak verschillende invloeden te vinden die inwerken op
het fenomeen. Bij het lezen of uitvoeren van een literatuurstudie moeten we dan ook rekening
houden met het feit dat elke studie vanuit een bepaald standpunt geschreven is. Er is namelijk
geen enkele literatuurstudie die geheel objectief geschreven is zonder te vertrekken vanuit een
bepaald standpunt. Het is belangrijk dat men gedurende het voeren van de literatuurstudie
kritisch blijft nadenken over de gelezen literatuur en dat men zoveel mogelijk de verschillende
standpunten weergeeft (Curran, Burchardt, Knapp, McDaid, & Li, 2007).
1.4.2. Het onderzoeksmateriaal
Doorheen deze masterproef zullen we gebruik maken van diverse bronnen voor het voeren
van ons onderzoek. Zoals aangegeven in het boek “Encyclopedie van de Criminologische
Wetenschappen” geschreven door Prof. Dr. Tom Decorte kunnen we bronnen onderverdelen
in drie categorieën naargelang de kwaliteit van de publicaties. We onderscheiden hierbij
primaire, secundaire en tertiaire bronnen. De masterproef zal in hoofdzaak gebaseerd zijn op
primaire publicaties waarin de auteur originele, onverwerkte data, verkregen door eigen
onderzoek presenteert. Het gaat hierbij ondermeer om boeken (verzamelwerken en
monografieën), tijdschriftartikels, grijze literatuur en beleidsdocumenten. Grijze literatuur is
6
voornamelijk terug te vinden via het internet op de websites van bevoegde
overheidsinstanties. Deze term omslaat een verzameling van publicaties die niet op een
conventionele manier werden gepubliceerd en zodoende minder gemakkelijk op te sporen zijn
(Decorte, 2011). Bovendien zullen gedurende deze masterproef diverse beleidsdocumenten
aan bod komen. Hieronder verstaan we regeerakkoorden, beleidsnota’s en parlementaire
stukken. Ondanks het gegeven dat dergelijke publicaties als zeer vluchtig worden beschouwd
en minder in academische milieus worden gebruikt, zijn deze toch van groot belang voor het
ontwikkelen van onze wetenschappelijk studie daar ze interessante informatie opleveren over
het gevoerde kerntakendebat in België en Nederland.
1.5. Verkenning van het onderwerp ter discussie
1.5.1. De politiefunctie
De reguliere politiediensten zijn de dragers van de politiefunctie, ook wel het politieambt
genoemd. Zij worden belast met een omvangrijk takenpakket (Goossens et al., 2012). Het
antwoord op de simpele vraag ‘Wat doet de politie en wat is haar functie?’ is niet eenduidig
(Van Ryckeghem & Hendrickx, 2009). Door het uitgebreide karakter van de term
veiligheidszorg zijn de grenzen van het politieoptreden niet altijd even helder af te bakenen.
Cain maakt in 1979 een onderscheid tussen de politie enerzijds en de politiefunctie anderzijds.
Ze stelt dat de politie niet in elke samenleving terug te vinden is en in diverse vormen kan
voorkomen. Doch kent iedere samenleving een politiefunctie en wordt ze ingevuld door een
reeks van processen met specifieke sociale functies ter bewaring van de sociale orde (Verwee,
2013). Niemand twijfelt aan de rol van de overheid bij het waarborgen van de veiligheid in de
samenleving. Onduidelijk is echter, waar dit nu exact op neerkomt (Cools & Verbeiren,
2004).
Vanuit een enge visie kunnen we stellen dat de taak van de politie nauwkeurig afgebakend
wordt in diverse wetten en regels (Mares, Maart 2007). Vanuit een brede visie beschouwt de
overheid de publieke veiligheid sinds jaar en dag als haar exclusieve taak. De politiefunctie
kan dan het best omschreven worden als een institutionele functie tot bescherming en regeling
van de maatschappelijke orde, die de uitoefening van de fundamentele rechten mogelijk moet
maken en moet voorkomen dat deze orde wordt verstoord en daar waar nodig hersteld wordt
(Bourdoux, De Raedt, & De Mesmaeker, 2008). Het doel van de politiefunctie is met andere
woorden instaan voor het handhaven van de openbare orde en bestrijding van criminaliteit,
7
hetzij via bestuurlijke hetzij via gerechtelijk weg. Hierbij zal het belangrijkste instituut voor
het behoud van de veiligheid, de politiediensten, waken over de bescherming en uitoefening
van de individuele rechten en de democratische ontwikkeling van de maatschappij (Blonk,
2000). Om deze taak naar behoren uit te voeren, kunnen de politiediensten beroep doen op het
monopolie van het wettelijk geweld.
1.5.2. Het nieuw bedrijfsmatig denken
Het nieuw bedrijfsmatig denken (in het Engels new managerialism) of kortweg NBD is een
benadering uit de jaren tachtig waarbij de publieke sector kennis en ervaringen vanuit de
private sector is gaan toepassen op haar werking (De Waele, Van Stokkom, Kansil, &
Berkmoes, 2014). Als onderdeel van het New Public Management, een benadering waarin
institutionele hervormingen de effectiviteit en doelmatigheid van de publieke sector beogen te
verbeteren, heeft het nieuw bedrijfsmatig denken bijgedragen aan een groot aantal
vernieuwingen inzake sturing, verantwoording en organisatie binnen de politie ondermeer
door de introductie van prestatiecontracten en kwaliteitsmanagement. Het nieuw bedrijfsmatig
denken legt sterk de nadruk op kwaliteit, klantgerichtheid en performantie van de publieke
dienstverlening. Bovendien zorgt het voor een veranderende relatie tussen de politie en
burgers. Voortaan wordt de burger naast (potentiele) dader, slachtoffer of informatiebron ook
benaderd als ‘klant’.
Het bedrijfsmatig concept wordt naar voren geschoven als oplossing voor de geconstateerde
problemen binnen politie. Er heerst immers een spanning tussen de vraag naar veiligheid en
politiezorg enerzijds en een schaarste aan middelen om aan deze noden te voldoen anderzijds.
De centrale veronderstelling die in deze denkwijze naar voren wordt geschoven, is dat de
politie aan steeds meer eisen wordt gesteld ten aanzien van haar prestaties. Ze moet
aantoonbare resultaten afleveren en zo laten zien dat zij ‘waar’ biedt voor het ter beschikking
gestelde belastinggeld (Terpstra & Trommel, 2006). In deze optiek hangt het nieuw
bedrijfsmatig denken nauw samen met de ontwikkelingen inzake het kerntakendebat. Het
activeert immers het debat inzake de opvattingen over de taken die de politie wel of niet op
zich zou moeten nemen (Ponsaers, Enhus, & Hutsebaut, 2006).
8
1.5.3. Het kerntakendebat
Het kerntakendebat is onvermijdelijk geworden. De vaststelling dat de verwachtingen van
burgers ten aanzien van de overheid en politie zijn toegenomen, zorgde ervoor dat het
takenpakket steeds uitgebreider wordt (Bruggeman, 2009). Het is namelijk zo dat iedere
burger, in een samenleving sterk onderhevig aan maatschappelijke veranderingen, in
belangrijke mate meebepaalt welke taken de politie verwacht wordt uit te voeren. Voor de
politie is het echter steeds moeilijker geworden om op alle terreinen aan de verwachtingen te
voldoen (Van der Burght, 2011). Een toename in criminaliteitscijfers, een verhoogd gevoel
van onveiligheid bij de burgers maar zeker ook onvoldoende politiecapaciteit om aan alle
noden tegemoet te komen, leiden ertoe dat de politie overvraagd is in haar optreden. Het
rechtstreeks gevolg hiervan is dat de politie prioriteiten dient te stellen in het uitoefenen van
haar opdrachten. De politie ‘klaagt’ dat zij te veel werk heeft en zich wenst te focussen op het
‘eigenlijke’ politiewerk (Verwee, 2013).
Het debat over de kerntaken van de politie kent twee invalshoeken vanwaar uit mensen een
standpunt innemen: het takenperspectief en het rolsperspectief. In essentie vertrekt het
kerntakendebat vanuit een takenperspectief die als doel de sanering van het uiterst brede
takenpakket van de politie heeft. Vanuit deze optiek dient men een onderscheid te maken
tussen ‘eigenlijk’ en ‘oneigenlijk’ politiewerk. Doch roept deze interpretatie van het
kerntakendebat veel discussie op. Vanuit een rolperspectief stellen voorstanders dat we het
debat dienen te benaderen vanuit een heroriëntering van de rol van de politie in de
samenleving. Zij stellen bovendien dat we het kerntakendebat niet mogen verwarren met de
kerntakendiscussie en deze hiertoe reduceren. De kerntakendiscussie is bovendien slechts een
discussie die deel uitmaakt van het kerntakendebat als groter geheel. Het debat over de
kerntaken is ingegeven door veel meer factoren dan de discussie over de verhouding publieke
veiligheidszorg versus private veiligheidszorg. De vraag naar de positie van de private
bewakings- en beveiligingssector is maar een deel van het verhaal (Ponsaers, Enhus, et al.,
2006). We kunnen dan ook stellen dat centraal in het kerntakendebat de vraag staat wat de
optimale aanwending is van de beschikbare middelen om de taak van de politie naar behoren
uit te voeren. Een betere dienstverlening aan de burger moet hierbij de doelstelling zijn.
9
1.6. Opzet van het onderzoek
Opdat de lezers van dit werkstuk een correct beeld zouden hebben van hoe we in dit
onderzoek tewerk zijn gegaan, wordt in vogelvlucht een overzicht gegeven van de behandelde
hoofdstukken in functie van het beantwoorden van bovenstaande onderzoeksvragen.
Volledigheidshalve wordt ook het inleidende hoofdstuk 1 in dit overzicht opgenomen.
Hoofdstuk 1
Het inleidende hoofdstuk is voornamelijk bedoeld om de lezers een idee te geven op welke
manier dit onderzoek tot stand is gekomen. Vooreerst volgt in 1.1. de persoonlijke motivatie,
dit is de reden waarom we net dit onderwerp gekozen hebben. Om de lezer van
achtergrondinformatie te voorzien wordt in 1.2. het projectkader van het onderzoek
uiteengezet. Vervolgens wordt in 1.3. de eigenlijke probleem- en vraagstelling van het
onderzoek geformuleerd. Tijdens het lezen van deze masterproef worden de lezers informatie
verstrekt waarnaar in de conclusie zal worden teruggekoppeld voor het beantwoorden van de
centrale onderzoeksvraag en deelvragen. Punt 1.4. voorziet de lezer informatie omtrent het
methodologische kader van dit onderzoek. Het betreft ondermeer de keuze van de gehanteerde
onderzoeksmethode en onderzoeksmateriaal. Hierna volgt in 1.5. een eerste verkenning van
het onderwerp ter discussie, dit wil zeggen het uiteenzetten van de kernbegrippen. Tot slot
worden de lezers voorzien van een overzicht van het onderzoek in 1.6.
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2 van dit werkstuk behandelt het functioneren van de politie in de hedendaagse
samenleving. Na een korte inleiding in 2.1. volgt in 2.2. vooreerst een toelichting van de term
integrale veiligheidszorg, welke rol de politie hierin speelt en welke andere partners de politie
kent binnen deze veiligheidsketen. Vervolgens wordt in 2.3. de focus gelegd op het Belgische
politiebestel en geven we hierbij een kort historisch overzicht weer van hoe het huidige bestel
tot stand is gekomen, hoe deze momenteel georganiseerd wordt en wat de basispolitiezorg
inhoudt. Hierna volgt in 2.4. eenzelfde bespreking van het Nederlandse politiebestel. Ter
afsluiting formuleren we in 2.5. een eerste conclusie omtrent beide politiebestellen.
10
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 3 van dit werkstuk behandelt het politioneel kerntakendebat gevoerd in België en
Nederland. Vooreerst wordt in 4.2. uiteengezet waarover het politioneel kerntakendebat gaat.
Hierbij zullen we ondermeer de diverse standpunten ten aanzien van het debat behandelen
alsook de aanleidingsfactoren voor het voeren van het debat. Vervolgens behandelen we het
gevoerde kerntakendebat in België (4.3.) en tot slot het kerntakendebat in Nederland (4.4.).
Besluit
Ter afsluiting van deze masterproef wordt in een algemeen besluit geformuleerd waarin
beoogt wordt de gestelde onderzoeksvragen en deelvragen uit hoofdstuk 1 te beantwoorden.
Hierbij zal worden teruggekoppeld naar de informatie opgedaan gedurende de uiteenzetting
van de verschillende hoofdstukken. Bovendien wordt het volledige werkstuk vanuit een
kritisch standpunt van de onderzoeker beoordeeld.
11
HOOFDSTUK 2. HET FUNCTIONEREN VAN DE
POLITIE IN DE HEDENDAAGSE SAMENLEVING
2.1. Inleiding
Sinds jaar en dag heeft de overheid de publieke veiligheid beschouwd als haar exclusieve
taak. Het belangrijkste instituut voor het behoud van de veiligheid binnen de samenleving
komt toe tot rekening van de politie (Blonk, 2000). Het antwoord op de simpele vraag ‘Wat
doet de politie?’ is niet eenduidig (Van Ryckeghem & Hendrickx, 2009). Door het uitgebreide
karakter van de term veiligheidszorg zijn de grenzen van het politieoptreden niet altijd even
helder af te bakenen. Niemand twijfelt aan de rol van de overheid bij het waarborgen van de
veiligheid in de samenleving. Onduidelijk is echter waar dit nu exact op neerkomt (Cools &
Verbeiren, 2004).
Hoofdstuk 2 van dit werkstuk behandelt het functioneren van de politie in de hedendaagse
samenleving. Na deze korte inleiding volgt in 2.2. vooreerst een toelichting van de term
integrale veiligheidszorg, welke rol de politie hierin speelt en welke andere partners de politie
kent binnen deze veiligheidsketen. Vervolgens wordt in 2.3. de focus gelegd op het Belgische
politiebestel en geven we hierbij een kort historisch overzicht weer van hoe het huidige bestel
tot stand is gekomen, hoe deze momenteel georganiseerd wordt en wat de basispolitiezorg
inhoudt. Hierna volgt in 2.4. eenzelfde bespreking van het Nederlandse politiebestel. Ter
afsluiting formuleren we in 2.5. een eerste conclusie inzake beide politiebestellen.
Zoals eerder aangegeven in 1.5.1. kunnen we stellen dat de taak van de politie nauwkeurig
afgebakend wordt in diverse wetten en regels (Mares, Maart 2007). De scope van dit werkstuk
richt zich in hoofdzaak tot de werking van de politie op lokaal niveau. Toch dienen we
volledigheidshalve een kort historisch overzicht en een toelichting van de organisatie en het
wettelijke kader van het politioneel bestel in België en Nederland weer te geven, hetzij in
beperkte mate. We dienen hierbij te vermelden dat dit hoofdstuk voornamelijk bedoeld is ter
kennismaking van de inbreng van de politie op lokaal niveau. Voor België gaat dit om de
Lokale Politie (LP), voor Nederland om de Regionale Eenheden (RE). Het is geenszins onze
bedoeling om de historiek noch de werking volledig uit de doeken te doen.
12
2.2. Integrale veiligheidszorg
2.2.1. Inleiding
Criminaliteit is een algemeen maatschappelijk verschijnsel waaraan in belangrijke mate een
invulling wordt gegeven door de aangenomen normen en waarden in een samenleving. Wat
onder het begrip ‘criminaliteit’ wordt begrepen, verschilt sterk van cultuur tot cultuur en is
onderhevig aan maatschappelijke ontwikkelingen binnen de samenleving (Verhoeff, Verster,
& Klaassen, 1988). Nauw verbonden met het fenomeen criminaliteit is de behoefte van de
mens naar veiligheid. De Amerikaanse psycholoog Maslow stelt dat veiligheid, naast de vier
oerdriften van de mens (vechten, vluchten, voeden en voortplanten), één van de meest basale
vereisten is. Al van bij het ontstaan van de eerste maatschappelijke vormen van samenleven
wordt veiligheid beschouwd als de oudste zekerheid die mensen willen nastreven (C. D. Van
der Vijver, 1989). Veiligheid is een veelomvattend begrip. Het betekent ondermeer dat
mensen effectief beschermd zijn tegen persoonlijk leed. Zonder enige vorm van veiligheid is
het niet mogelijk om op een permanente manier met elkaar samen te leven. In complexe
maatschappijen als onze huidige samenleving is veiligheid een heel belangrijk item die
inherent gekoppeld kan worden aan de zogenoemde risicomaatschappij. Door de succesvolle
modernisering zijn de materiële noden van de mens afgenomen, maar zijn juist de potentiële
dreigingen toegenomen. Veiligheidsproblemen worden veroorzaakt door combinaties van
oorzaken en moeten dan ook met een combinatie van maatregelen en partners worden
bestreden (W. Stol, Tielenburg, Rodenhuis, Pleysier, & Timmer, 2011).
Een integraal veiligheidsbeleid reikt hiervoor een oplossing aan. Onder prominente
belangstelling van burgers, politieke partijen en massamedia is veiligheid een centraal thema
geworden in de samenleving. Om hieraan tegemoet te komen is medio de jaren tachtig stap
voor stap een sector ontstaan die bekend staat onder de naam veiligheidszorg (Terpstra, 2010).
Deze integrale benadering van veiligheid vereist integratie in de breedte en diepte.
Veiligheidsbeleid of veiligheidszorg is een alomvattende aanpak ten gunste van veiligheid die
rekening houdt met alle relevante factoren en domeinen (Cools, 2000a). Dit betekent dat de
zorg voor veiligheid niet langer exclusief toekomt aan de overheid, maar dat ook andere
partners hierin dienen betrokken te worden. Elk veiligheidsprobleem in de maatschappij leent
zich tot een specifieke integrale benadering (W. Stol et al., 2011). De legitimiteit van de
overheid staat of valt met de efficiëntie en effectiviteit van haar optreden. Het gegeven, dat
andere publieke en private partners dan justitie en politie actief aanwezig zijn binnen het
13
domein van de veiligheidszorg, geeft aan dat er een grotere behoefte is aan
criminaliteitsvoorkomende activiteiten dan het beschikbare aanbod. Dit heeft geleid tot een
toename van het aantal organisaties op het terrein van de veiligheidszorg (C. D. Van der
Vijver, 1989).
2.2.2. De politie als schakel in de integrale veiligheidszorg
Om het de overheid mogelijk te maken veiligheid te verschaffen voor iedere burger in de
maatschappij heeft zij de politie in het leven geroepen. De reguliere politiediensten zijn de
dragers van de politiefunctie, ook wel het politieambt genoemd. Zij worden belast met een
omvangrijk takenpakket (Goossens et al., 2012). Door het uitgebreide karakter van de term
veiligheidszorg zijn de grenzen van het politieoptreden niet altijd even helder af te bakenen.
Cain maakt in 1979 een onderscheid tussen de politie enerzijds en de politiefunctie anderzijds.
Zoals eerder vermeldt, stelt ze dat de politie niet in elke samenleving terug te vinden is en in
diverse vormen kan voorkomen. Doch kent iedere samenleving een politiefunctie en wordt ze
ingevuld door een reeks van processen met specifieke sociale functies ter bewaring van de
sociale orde (Verwee, 2013). Niemand twijfelt aan de rol van de politie bij het waarborgen
van de veiligheid in de samenleving. Het gaat immers om de instelling die over het exclusieve
mandaat beschikt om geweld te gebruiken in haar optreden. In dit verband wordt vaak
verwezen naar Bittner, die het monopolie van legaal geweld omschrijft als “the authorization
and the obligation to use force on the basis of no more than reasonable belief that the
undertaken action is justified is the exclusive monopoly of the police” (Bittner, 1980).
Voornamelijk van de politie lijken burgers hoge verwachtingen en eisen te hebben voor het
aanbieden van oplossingen voor hun problemen inzake veiligheid. Doch is het voor hen
moeilijk geworden om op zichzelf hieraan te voldoen. Een verbreding van het takenpakket
van de politie heeft immers geleid tot een spanningsveld tussen vraag en uitvoering van de
politietaken (Van Stokkom, Terpstra, & Moor, 2010).
2.2.3. Andere partners in de veiligheidsketen
De zorg voor veiligheid is van oudsher een belangrijke taak van overheden en is sinds lange
tijd een exclusieve verantwoordelijkheid van de politie. Pas de afgelopen jaren is de overheid
tot het besef gekomen dat zij het niet meer alleen af kan in de strijd tegen criminaliteit en dat
de hulp van andere publieke of private partners noodzakelijk is (Winkel, 2005). De overheid
dient derhalve alle partners, activiteiten en maatregelen die betrekking hebben op het
14
voorkomen, opsporen, berechten en straffen van crimineel gedrag te betrekken in de
veiligheidszorg. De politie vormt zo de sterke arm van de overheid voor het naleven van de
wet en het handhaven van de openbare orde. Bovendien is ze de enige overheidsorganisatie
voor veiligheid die continu op straat aanwezig en beschikbaar is. Naast politie en justitie als
belangrijkste aanbieders van de veiligheidszorg kunnen we verschillende (publieke en private)
partijen onderscheiden. De politie werkt ondermeer samen met het openbaar ministerie binnen
de justitiële keten. Daarnaast is de lokale overheid een van de belangrijkste partners als het
gaat om de integrale aanpak van veiligheidsproblemen. Verder werkt de politie samen met de
krijgsmacht, de brandweer en ambulancediensten. Tot slot vindt de politie ook partners bij
particuliere instellingen en bedrijven (W. Stol et al., 2011). Het feit dat meerdere organisatie
zich met veiligheidszorg bezighouden, wijst erop dat de zorg voor veiligheid en leefbaarheid
een verantwoordelijkheid geworden is van iedereen. Om tot een adequate uitvoering te
kunnen komen, dient iedere partij zich bewust te zijn van zijn of haar taak binnen de
veiligheidszorg (Blonk, 2000).
2.3. België: de geïntegreerde politie gestructureerd op twee
niveaus
2.3.1. Een evoluerend Belgisch politielandschap: een kort overzicht
Het huidige politiebestel zoals we haar vandaag kennen, is niet altijd op deze wijze
georganiseerd geweest. Tot in een recent verleden heeft België een aantal algemene
politiediensten gekend die samen met de bijzondere politiediensten het politiebestel uitmaken.
De Wet op het Politieambt (kortweg: WPA) van 5 augustus 1992 heeft het over de
Rijkswacht, de gemeentepolitie en de gerechtelijke politie bij de parketten wat de algemene
politiediensten betreft en over de spoorwegpolitie, de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie
voor de bijzondere politiediensten.
Onder invloed van de disfuncties in de uitoefening van de politiefunctie op het vlak van de
aanpak van het zware banditisme en het terrorisme heeft de overheid na aanbevelingen van de
parlementaire onderzoekscommissie met betrekking tot de bestrijding van het banditisme en
het terrorisme eind jaren 1980 enkele initiatieven genomen om de werking van de
verschillende politiediensten onderling beter af te stemmen. Deze komt tot uiting in de Wet
van 5 augustus 1992 die de politieopdrachten en –bevoegdheden van de algemene
15
politiediensten en de verantwoordelijkheid van de overheden ter zake eenduidig heeft
vastgelegd. In navolging van deze onderzoekscommissie wordt naar aanleiding van de
Dutroux-affaire een parlementaire onderzoekscommissie Dutroux-Nihoul en consoorten
opgericht die ondermeer een aantal aanbevelingen heeft geformuleerd betreffende de structuur
van het politielandschap in België. Zij bepleit ondermeer een integratie van de drie reguliere
of algemene politiekorpsen in één structuur (Goossens et al., 2012).
De ontsnapping van Dutroux op 23 april 1998, als katalysator voor het uittekenen van de
hervorming van het politiesysteem in het Octopusakkoord, leidt ertoe dat de nieuwe reguliere
politiestructuur haar beslag krijgt in de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een
geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. Voortaan kent België een
politiekorps georganiseerd op twee niveaus, met name de lokale politie en de federale politie.
Ondanks het gegeven dat beide politieniveaus autonoom van elkaar werkzaam zijn, voorziet
de wet in een functioneel band tussen beide (Bourdoux et al., 2008).
De Belgische reguliere politiedienst is met andere woorden het resultaat van een
samentrekken van drie voorheen bestaande algemene politiediensten, met name de
gemeentepolitie, de gerechtelijke politie bij de parketten en de Rijkswacht. Deze historische
politiehervorming is zonder meer een van de ingrijpendste in de geschiedenis van de politie
(De Ruyver, 2009).
2.3.2. De geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus
Met het Octopusakkoord, en de WGP in het verlengde hiervan, wordt in België gekozen voor
een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus: een lokale politie en een
federale politie. De politiehervorming zorgt ervoor dat een gemeenschappelijk concept – de
excellente politiezorg - over de visie op basis waarvan de politiezorg moet worden verzekerd,
wettelijk verankerd wordt. Eén van de cruciale onderdelen van dit plan is de keuze voor
gemeenschapsgerichte politiezorg of Community Oriented Policing (COP) als culturele
referentiekader van de Belgische politiediensten (De Ruyver, 2009). Deze brede benadering
van veiligheid beoogt het zoeken naar oplossingen, ten dienste van de burger, voor lokale
omstandigheden die onveiligheid veroorzaken. In de geest van de Kadernota Integrale
Veiligheid, dient de integrale veiligheidszorg worden in standgehouden teneinde het
verzekeren van deze veiligheid. De geïntegreerde, allesomvattende aanpak dient rekening te
16
houden met alle factoren die veiligheid bedreigen en bevorderen (Bourdoux et al., 2008).
Hierbij is een essentiële rol weggelegd voor de reguliere politie. Zoals in de vorige paragraaf
aangegeven wordt, voorziet de WGP in een aanzienlijke hoeveelheid autonomie aan de
korpsen en een functionele band tussen de federale en de lokale politie. Dit neemt evenzeer
niet weg dat ze, ondanks hun autonomie, samen de geïntegreerde politiezorg moeten
verzekeren (Bruggeman, Devroe, & Easton, 2010).
De basistaak van de politie in de samenleving wordt beschreven in artikel 1 van de WPA1
.
Deze stelt:
“De politiediensten vervullen hun opdrachten onder het gezag en de verantwoordelijkheid
van de overheden die daartoe door of krachtens de wet worden aangewezen. Bij het vervullen
van hun opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie, waken de politiediensten over de
naleving en dragen zij bij tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden, evenals
tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij. Om hun opdrachten te vervullen,
gebruiken zij slechts dwangmiddelen onder de voorwaarden die door de wet worden
bepaald.”
Volgens dit artikel beschikt de reguliere politiedienst als enige instelling over het monopolie
van geweld voor een goede totstandbrenging van hun taak (Verhage, 2012). Als opdracht
wordt zij belast met het handhaven van de openbare orde hetzij via bestuurlijke2
, hetzij via
gerechtelijk weg3
. Doch staan de politiediensten bij de uitvoering van hun opdracht er niet
alleen voor. Het veiligheidsgebeuren en het politiebeleid van de 21ste
eeuw maakt deel uit van
een groter geheel, het totale veiligheidsbeleid (Goossens et al., 2012). Het Nationaal
Veiligheidsplan (NVP) 2012-2015 stelt dat de federale en lokale politie, als onmisbare partner
in de veiligheidsketen, zorgen voor het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid van de
burger door het aanbieden van een ‘excellente politiezorg’ en het zo goed als mogelijk in
spelen op de evolutie van de samenleving en de noden van de bevolking. De opdracht van de
politie is bijgevolg geen statisch gegeven. Ze zal in grote mate bepaald worden door de noden
en behoeften in veiligheid van de bevolking. Het zijn deze impulsen uit de samenleving die de
politie moeten ‘sturen’ (C. D. van der Vijver, Meershoek, & Slobbe, 2002).
1
Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Belgische Senaat., 22 december 1992.
2
Art. 14 Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Belgische Senaat, 22 december 1992.
3
Art. 15 Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Belgische Senaat, 22 december 1992.
17
De Federale Politie
De politiehervorming zorgt ervoor dat de gewezen Rijkswacht, met in begrip van de
spoorwegpolitie, luchtvaartpolitie en zeevaartpolitie, en de gerechtelijke politie bij de
parketten geïntegreerd worden tot de federale politie (Bourdoux et al., 2008). Op het federale
niveau verzekert deze politiedienst krachtens artikel 3, derde lid WGP enerzijds de
gespecialiseerde en de supralokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, en
anderzijds de ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten en voor de
politieoverheden (Goossens et al., 2012). Deze laatstgenoemde opdrachten houden in dat de
federale politie instaat voor het verlenen van operationele en niet-operationele steun aan de
lokale politie. Kort samengevat is de federale politie bevoegd voor de politietaken die de
zonegrenzen overstijgen, de steunopdrachten en de meer gespecialiseerde taken. Dergelijke
opdrachten worden steeds uitgeoefend over het gehele grondgebied van het Rijk, met
inachtneming van de principes van specialisatie en subsidiariteit. Deze principes houden in
dat het uitvoeren van politietaken door de federale politie pas vereist zal zijn wanneer een
tussenkomst van een gespecialiseerde politiedienst noodzakelijk is. Indien de opdrachten een
niet-gespecialiseerd karakter vertonen, worden ze in eerste instantie toevertrouwd aan de
lokale politiediensten. Slechts wanneer de lokale politie tekortkomt in de uitvoering ervan, zal
de federale politie de opdrachten subsidiair vervullen (Bruggeman et al., 2010).
De Lokale Politie
Op het lokale niveau wordt de basispolitiezorg verzekert door de lokale politie. Deze is
georganiseerd in 195 (voorheen 196) door de Koning afgebakende politiezones waarvan de
grenzen samenvallen met de grenzen van de gerechtelijke arrondissementen. Naargelang de
omvang en het bereik zijn de politiezones opgebouwd uit één of meer gemeenten, en worden
ze respectievelijk één-gemeentezones of meer-gemeentezones genoemd (Bruggeman et al.,
2010). Steunend op de filosofie van de gemeenschapsgerichte politiezorg vervult ze vooral
gebiedsgebonden taken. Het bevolkingsgerichte politiewerk veronderstelt een sterke lokale
verankering van alle opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie die nodig zijn voor
het beheren van lokale gebeurtenissen en fenomenen. Bovendien vervult ze ook sommige
politieopdrachten van federale aard, zoals bijstand bij grootschalige rechercheonderzoeken of
optreden bij ernstige ordeverstoringen. De opdrachten van federale aard kaderen in de
functionele band tussen het lokale en federale politieniveau. Omwille van de beperkte
personeelscapaciteit en middelen op het gemeentelijk niveau, slagen de lokale politiediensten
niet altijd in het garanderen van de volwaardige politiefunctie (Bourdoux et al., 2008). Eén
18
van de doelstellingen die de wetgever dan ook voor ogen heeft gehad, is het verzekeren van
een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking (Van Nuffel, 2009).
Het Koninklijk Besluit van 17 september 20014
en de begeleidende MO PLP 105
concretiseert
de gemeenschapsgerichte politiezorg in aanvankelijk zes basisfunctionaliteiten:
1° De wijkwerking;
2° Het onthaal;
3° De interventie;
4° De politionele slachtofferbejegening;
5° De lokale opsporing en lokaal onderzoek;
6° De handhaving van de openbare orde, met inbegrip van de politie op het wegverkeer.
Dergelijke basisfunctionaliteiten kunnen beschouwd worden als activiteiten die transversaal
of dienstoverschrijdend worden geleverd. Dit houdt in dat ze niet exclusief als categorie
mogen toebedeeld worden aan een dienst of organisatieonderdeel, vermits ze over het
volledige politiebestel functioneel passen in het politiewerk. Het verzekeren van een
gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking moest een nivellering van de
politiezorg betekenen aan de burgers. Ondanks het opleggen van minimumdrempels moet er
voldoende ruimte blijven voor een eigen prioriteitenstelling op lokaal niveau (Goossens et al.,
2012). Aanvankelijk worden in het K.B. van 17 september 2001 zes basisfunctionaliteiten
vooropgesteld. Onder invloed van de Staten-Generaal voor de Verkeersveiligheid, én op vraag
van de lokale politiediensten zelf, wordt ‘verkeer’ in het NVP 2008-2011 naar voren
geschoven als bijkomende zevende basisfunctionaliteit. Waar ‘verkeer’ voorheen deel
uitmaakt van ‘de handhaving van openbare orde’, kan ze sinds 2007 beschouwd worden als
afzonderlijke basisfunctionaliteit. De directe aanleiding hiertoe is de versterkte
maatschappelijke druk om aan verkeersfenomenen een hoge prioriteit te geven en het gegeven
dat de aanpak van verkeersveiligheid sinds de politiehervorming op lokaal niveau versterkt is,
terwijl op federaal niveau het omgekeerde kan waargenomen worden (Van Ryckeghem &
Hendrickx, 2009).
4
K.B. 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde
een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, B.S., 12 oktober 2001.
5
Ministeriële Omzendbrief PLP 10 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog
op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, B.S., 9 oktober 2001.
19
2.4. Nederland: de Nationale Politie
2.4.1. De weg naar een Nationale Politie in Nederland
Net als andere landen in Europa is de totstandkoming van het huidige politiebestel in
Nederland anno 2015 niet zonder slag of stoot verlopen. Sinds 1 januari 2013 wordt het
voormalige politiebestel – bestaande uit 25 regionale korpsen en een ondersteunend Korps
Landelijke Politiediensten (KLPD) – vervangen door een Nationale Politie. Het doel van deze
hervorming is het verhogen van de effectiviteit en efficiëntie van de Nederlandse politie en
het bieden van een beter antwoord op de toenemende internationalisering van criminaliteit,
ondermeer via het doorvoeren van een schaalvergroting. Het Nederlandse politiebestel is
doorheen de tijd geëvolueerd van een Frans, via een Brits naar een Scandinavisch systeem
(Bruggeman & Ponsaers, 2012).
Een eerste formeel-wettelijke regeling voor de organisatie van de politie in Nederland komt er
met de Politiewet 1957. Het in voege treden van deze Politiewet zorgt ervoor dat het
politiewezen, naar Frans voorbeeld, uitgaat van gemeentelijke korpsen en een korps
Rijkspolitie. Ruim veertig jaar later gaan diezelfde 148 gemeentepolitiekorpsen en de
Rijkspolitie, met de totstandkoming van de Politiewet 1993, op in 25 regionale politiekorpsen
en het KLPD. Binnen deze korpsen combineert de politie gebiedsgebonden politiezorg of
community policing met de bestrijding van (georganiseerde) criminaliteit. De fusie van twee
verschillende soorten politiediensten in één nieuw politiebestel kan vergeleken worden met de
organisatie van het politiewezen in het Verenigd Koninkrijk (Wouter Stol, 2011).
De Politiewet 1993 was geen rustig bezit. Vanaf midden 1993 wordt het nieuwe politiebestel
blootgesteld aan een aantal kritische publicaties in de media over haar functioneren. Een
aantal incidenten, waarvan de IRT-affaire de meest noemenswaardige is, hebben ertoe geleid
dat het gezag over de politie niet vanzelfsprekend is geworden (Stichting Maatschappij en
Politie, 1995). Deze maatschappelijke ontwikkelingen op het terrein van onveiligheid, de
politisering van veiligheid, het alsmaar belangrijker worden van bedrijfsmatige waarden als
effectiviteit en efficiëntie maar ook het gegeven dat de samenleving steeds complexer wordt,
zorgen ervoor dat dit nieuwe bestel al gauw onder druk komt te staan (Terpstra & Moor,
2012). Uit een doorlichting - uitgevoerd door de stuurgroep Evaluatie Politieorganisatie - van
het politiebestel in 2005, blijkt ondermeer dat de politie als organisatie zeer verbrokkeld is.
Hierdoor vormt ze geen eenheid en verloopt de onderlinge samenwerking gebrekkig. Er is
20
sprake van onvoldoende effectiviteit, een gebrek aan professionele deskundigheid en de
politie functioneert kwalitatief ondermaats. Onder invloed van de bevindingen van deze
stuurgroep komt men tot de conclusie dat een fundamentele wijziging van het politiebestel
noodzakelijk is (Minister van Justitie en Veiligheid, december 2012). Doch het vinden van
een ideaal bestel is geen sinecure. Het komt er steeds op aan een compromis te vinden tussen
tegengestelde inrichtingsprincipes als centraal-decentraal, territoriaal-functioneel en
generalistisch-specialistisch (Vlek & van Reenen, 2012). Als antwoord hierop dient het
toenmalige kabinet Balkenende-III, één dag voor de Tweede Kamerverkiezingen, in 2006 een
wetsvoorstel in tot wijziging van de Politiewet 1993. Deze voorziet in de oprichting van één
Nationale politieorganisatie waarbij afgestapt wordt van de 25 zelfstandige regionale
politiekorpsen. De Nederlandse politie moet volgens dit voorstel één concern worden. Onder
daaropvolgende kabinet Balkenende-IV verdwijnt het wetsvoorstel echter in de
departementale lade. Pas onder het minderheidskabinet Rutte-I verschijnt het weer ten tonele
(Fijnaut, 2012).
Nog geen twintig jaar na de ingrijpende bestelwijziging van 1993 krijgt Nederland alsnog een
verstrekkende structuurwijziging van de politie (Prins, Cachet, Ponsaers, & Hughes, 2012).
De Politiewet 2012, ondertussen de derde formeel-wettelijke regeling voor de politie, zorgt
ervoor dat een nieuw politiebestel wordt ingevoerd. Met de overstap van een regiopolitie naar
een nationale politie, maakt Nederland aanstalten om zich te richten op een Scandinavisch
politiebestel. Voortaan kent Nederland niet langer één soort van politie, maar wel één
politieorganisatie: een eenheidspolitie, de Nationale Politie (Bruggeman & Ponsaers, 2012).
2.4.2. Het wettelijk kader en het nieuw organisatorisch landschap
Per 1 januari 2013 maken de 25 (zelfstandige) regionale korpsen en het KLPD krachtens de
Politiewet 2012 plaats voor een nationaal politiekorps. Deze wijziging naar een nationaal
bestel vormt de grootste reorganisatieoperatie in de geschiedenis van het Nederlands openbaar
bestuur. Voor het eerst in haar bestaan vormen alle politiemedewerkers onderdeel van één
organisatie. Met het oog op een verbetering van het politiewerk stellen beleidsmakers in het
Inrichtingsplan Nationale Politie dat het nieuwe politiebestel in moet staan voor “het leveren
van een bijdrage aan een veiliger Nederland. De Nationale Politie moet leiden tot betere
politieprestaties, tot een groter vertrouwen van burgers in de politie en tot een korps dat als
eenheid functioneert” (Minister van Justitie en Veiligheid, december 2012). De politie
21
handhaaft het recht, bewaakt de orde en is de maatschappij ten dienste. De inrichting van het
politiebestel beoogt nationale versterking en lokale verankering. Teneinde deze doelstelling te
realiseren was een maatschappelijke integratie van het politieapparaat nodig. Waar in België
het concept community (oriented) policing vertaald wordt naar gemeenschapsgerichte
politiezorg, wordt in Nederland gebruikgemaakt van de term gebiedsgebonden politiezorg.
Deze wordt volgens Terpstra wordt gekenmerkt door vijf elementen: (a) nabijheid; (b) een
gerichtheid op een breed scala van problemen; (c) naast een reactieve aanpak ook een
preventieve aanpak; (d) samenwerking met andere instanties en (e) het bevorderen van de
betrokkenheid van burgers (Terpstra, Bervoets, & van Os, 2012).
De basistaak van de reguliere politie in Nederland wordt beschreven in artikel 3 van de
Politiewet 2012:
“De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming
met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde
en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.”
Volgens het Inrichtingsplan Nationale Politie van december 2012 bestaat het Nederlandse
politiebestel op nationaal niveau uit een Landelijke Eenheid (LE) en het
Politiedienstencentrum (PDC). Op het gebiedsniveau komen er tien eenheden, de Regionale
Eenheden (RE), waarvan de geografische indeling overeenkomt met de indeling van de
justitiële arrondissementen van het Openbaar Ministerie. In tegenstelling tot de voormalige
regionale korpsen, beschikken deze Regionale Eenheden niet over enige vorm van
zelfstandigheid (Terpstra & Moor, 2012).
Landelijke Eenheid (LE) en het Politiedienstencentrum (PDC)
De Nederlandse Nationale Politie kent één operationele landelijke eenheid. Krachtens artikel
42, eerste lid van de Politiewet 2012 is de LE op nationaal niveau belast en verantwoordelijk
voor de regio-overschrijdende en specialistische politietaken. Bovendien staat ze in voor het
bieden van ondersteuning aan de Regionale Eenheden daar waar nodig. Dit betreft ondermeer
het leveren van specialisten op het vlak van recherche en forensische opsporing, maar ook
politiehonden, politiepaarden en helikopters (Aalders, Kurvers, Mos, & Veurink, 2012).
22
Verder bestaat de LE uit zeven diensten:
• Dienst Landelijk Operationeel Centrum;
• Dienst Landelijke Recherche;
• Dienst Landelijke Informatieorganisatie;
• Dienst Landelijke Operationele Samenwerking;
• Dienst Infrastructuur;
• Dienst Bewaken en Beveiligen;
• Dienst Speciale Interventies.
Naast een LE beschikt het Nederlandse politiebestel op nationaal niveau over een PDC. Deze
is belast met de bedrijfsvoering van de politie, dit wil zeggen de financiën, facilitaire zaken,
informatiemanagement, ICT, communicatie en personeelszaken. Dit onderdeel ondersteunt
het operationele politie door het leveren van producten en diensten waaraan de operationele
politiemedewerkers behoefte hebben (Inspectie Veiligheid en Justitie, 2013).
Regionale Eenheden (RE)
De Politiewet 2012 heeft op gebiedsniveau het Nederlandse politielandschap ingedeeld in tien
regionale eenheden. Elk van deze eenheden zijn bestaan uit districten die elk op zich
beschikken over meerdere (robuuste) basisteams. In opdracht van een gemeente, een deel van
een (grote) gemeente of van meerdere (kleinere) gemeenten zijn deze basisteams als
uitvoerder van het veiligheidsbeleid, beslist op politiek niveau, belast met een generalistische
taakstelling: de basispolitiezorg. De lokale verankering van deze basisteams is één van de
uitgangspunten van de Nationale Politie. Als fundament van de politie waarborgen de
basisteams de basisbeschikbaarheid en de aanspreekbaarheid van de politie voor burger en het
gezag. De uitvoering van het gebiedsgebonden werken komt toe aan de wijkagenten. Zij
fungeren binnen de basisteams als sleutelfiguren voor de aanpak van problemen binnen de
wijk (Cachet & van Sluis, 2014).
23
Kerntaken van de basisteams zijn ondermeer:
1° Gebiedsgebonden en probleemgericht werken (wijkzorg);
2° Toezicht en handhaving van wet- en regelgeving;
3° Verlenen van noodhulp;
4° Opsporen en afhandelen van veelvoorkomende criminaliteit;
5° Intake (receptiefunctie, opvang publiek, opnemen aangiften);
6° Aanpakken jeugdproblematiek;
7° Horecatoezicht;
8° Toezicht evenementen;
9° Aanpakken huiselijk geweld;
10°Uitvoeren executietaken;
11°Uitvoeren korpscheftaken;
12°Uitvoeren milieutaken;
13°Uitvoeren identiteitscontroles en uitoefenen vreemdelingentoezicht;
14°Slachtofferzorg.
Politiemedewerkers krijgen op deze wijze voldoende ruimte om in te spelen op dagelijkse
situaties waarmee zij gedurende de uitoefening van hun ambt worden geconfronteerd,
teneinde de dienstverlening aan te burger te verzekeren (Minister van Justitie en Veiligheid,
december 2012).
2.5. België versus Nederland
Zowel in België als in Nederland speelt de politie een belangrijke rol bij het bevorderen van
de veiligheid van de burgers. De missie van de politie is er één van het bevorderen van
stabiliteit in de samenleving door handhaving van het recht en door de burgers te beschermen
tegen onveiligheid (Bruggeman, 2012). Gedurende een presentatiemoment op 28 februari
2013 in de Oost-Vlaamse Politieacademie geeft Cachet te kennen gegeven dat ondanks het
feit dat de geïntegreerde politie op twee niveaus in België een gekunsteld én kwetsbaar stelsel
vormt, het door de politiezones en door de wettelijke garanties voor het basispolitiewerk veel
evenwichtiger is dan het nationale politiebestel in Nederland. Waar België tot 2001 het
voorbeeld van Nederland genomen heeft inzake het organiseren van haar politiebestel, doen
we er volgens Cachet goed aan om dit voorbeeld niet te volgen (Cachet, 2013).
24
HOOFDSTUK 3. HET LOKAAL POLITIONEEL
KERNTAKENDEBAT IN BELGIË EN NEDERLAND
3.1. Inleiding
Sinds jaar en dag heeft de overheid de publieke veiligheid beschouwd als haar exclusieve
taak. Het belangrijkste instituut voor het behoud van de veiligheid binnen de samenleving
komt toe tot rekening van de politie. Het monopolie op de veiligheidszorg komt exclusief toe
aan deze instelling (Blonk, 2000). De afgelopen decennia is bij de overheid het besef gegroeid
dat zij deze taak niet langer alleen aankan (Van der Burght, 2011). De toename van
criminaliteit, het verhoogd gevoel van onveiligheid bij de burgers maar zeker de besparingen
binnen de organisatie van de politie leiden ertoe dat de politie overvraagd is in haar optreden.
Als gevolg van de onbegrensde maatschappelijke vraag naar veiligheid en de beperkte
mogelijkheden van de overheid op het vlak van capaciteit, organisatie en taakverdeling wordt
een spanningsveld waargenomen tussen het aanbod en de vraag naar politietaken (Ponsaers,
Devroe, & Meert, 2006b). Het gevolg is dat de politie prioriteiten dient te stellen in het
uitoefenen van haar opdrachten. Hierdoor komt de politietaak ter discussie te staan. Deze
maatschappelijke ontwikkelingen brengen een debat op gang, het zogenaamde
kerntakendebat: welke taken moet de politie (niet) uitvoeren?
Het kerntakendebat is met andere woorden onvermijdelijk geworden. Hoofdstuk 3 van dit
werkstuk behandelt het politioneel kerntakendebat gevoerd in België en Nederland. Teneinde
dit onderzoek binnen een redelijk termijn tot stand te kunnen brengen, wordt de omvang
beperkt tot de problematiek van de (kern)taken van de politie op lokaal niveau. Voor België
betekent dit een onderzoek naar het debat gevoerd omtrent de Lokale Politie, voor Nederland
gaat het om de Regionale Eenheden en in het bijzonder de Basisteams. De keuze voor het
bestuderen van de taken op lokaal niveau neemt evenwel niet weg dat een comparatieve
studie van het volledige Belgisch-Nederlands kerntakendebat niet noodzakelijk is. Vooreerst
wordt in 3.2. uiteengezet waarover het politioneel kerntakendebat gaat. Hierbij zullen we
ondermeer de diverse standpunten ten aanzien van het debat behandelen alsook de
aanleidingsfactoren voor het voeren van het debat. Vervolgens behandelen we het gevoerde
kerntakendebat in België (3.3.) en Nederland (3.4.).
25
3.2. Waar gaat het politioneel kerntakendebat over?
3.2.1. Aanleidingsfactoren voor het voeren van een kerntakendebat
Als gevolg van de laatmoderne, turbulente ontwikkelingen in de samenleving en het mondiger
worden van de burger ten aanzien van de overheid, is veiligheid de afgelopen decennia in tal
van westerse landen een belangrijk (politiek) thema geworden (Van Stokkom et al., 2010).
Een toename in criminaliteitscijfers, een verhoogd gevoel van onveiligheid bij de burgers
maar zeker ook onvoldoende politiecapaciteit om aan alle noden tegemoet te komen, leiden
ertoe dat de bevolking steeds kritischer wordt over de manier waarop de politie haar taak
uitvoert. Volgens Terpstra zou de politie in meerdere crisissen verkeren, waaronder een
identiteitscrisis. Het publieke vertrouwen in de werking van de politie neemt af en
vanzelfsprekendheden zoals het traditionele gezag van de politie verliest zijn geldingskracht
en invloed (Verwee, 2013). Het beeld van een eenduidige en zelfverzekerde macht lijkt om te
slaan in een beeld waarin de politie als institutie bezig is met een speurtocht naar haar
identiteit. De bevolking is van mening dat criminaliteit zal verminderen wanneer de politie
haar werk goed doet. Als criminaliteit of gevoelens van onveiligheid niet verminderen, moet
de politie harder, of beter, werken (K. Van der Vijver, 2012).
Voor de politie is het echter steeds moeilijker geworden om op alle terreinen aan de
verwachtingen van de burgers te voldoen. Het takenpakket van de politie is veelal sluipend
maar voortdurend uitgebreid, ook met taken die eigenlijk niet tot het vaste politietakenpakket
gerekend mogen worden. In het verleden zijn dergelijke problemen opgelost door het
aanwerven van nieuw personeel of het creëren van bijkomende gespecialiseerde
politiediensten (Bruggeman, 2012). De eerste reden voor het verbreden van het takenpakket
kan gevonden worden in het feit dat de burger sneller geneigd is de politie te contacteren voor
diverse situaties. De politie dient zich vaak bezig te houden met taken die niet bij de politie
thuisbehoren. Dit komt doordat ze in de eerste plaats belast is met een open gedefinieerde rol:
de handhaving van recht en orde (Moor, 2010b). In functie van deze rol dient de politie te
reageren op problemen die de samenleving problematisch vindt. Bovendien is de politie de
enige dienst die 24 uur op 24 uur bereikbaar is (Cools & Verbeiren, 2004). Een tweede reden
heeft te maken met de verstaatsing van de samenleving. In opdracht van bestuurlijke en
gerechtelijke overheden dient de politie meer administratieve taken te vervullen dan
voorheen.
26
De vaststelling dat de politie er steeds moeizamer in slaagt om de verwachtingen van de
burgers op een efficiënte en effectieve manier in te lossen, heeft ertoe geleid dat herhaaldelijk
de vraag gesteld is of de politie zich niet teveel bezighoudt met taken die buiten de meest
dringende behoeften liggen (Moor, 2010b). Teneinde een antwoord te formuleren op de
identiteitscrisis van de politie stelt Terpstra vier zaken voorop. Eén van deze is het voeren van
een debat over de politionele kerntaken. Dit debat stelt een focus van de politie op haar
zogenaamde kerntaken voorop. Menig zijn de mening toegedaan dat de politie zich enkel
moet inlaten met die taken die alleen door de politieambtenaren ingevuld kunnen worden
(Ponsaers, Devroe, et al., 2006b). Wanneer een openbare dienst zoals de politie een debat
voert over haar kerntaken, dan wekt dit altijd de indruk dat ze oneigenlijke taken uitvoert. De
vraag die hierbij kan gesteld worden is ‘Welke zijn deze?’.
De ontwikkelingen omtrent het kerntakendebat zijn bovendien nauw verweven met het
nieuwe bedrijfsmatig denken. In deze denkwijze wordt de nadruk gelegd op het leveren van
prestaties, het verbeteren van de efficiëntie en kostenbeheersing en op sterkere
verantwoording met behulp van meetbare indicatoren. Het activeert immers het debat inzake
de opvattingen over de taken die de politie wel of niet op zich zou moeten nemen. Zo vindt
een verschuiving plaats in het denken over de werkzaamheden van de politie (Ponsaers,
Enhus, et al., 2006). Naast de invloed van het laatmodernisme kan de uitholling van de
politiebetekenis toegeschreven worden aan de bedrijfsmatige manier van denken bij de
politie. In het volgende paragraaf gaan we hier dieper op in.
3.2.2. Het nieuw bedrijfsmatig denken bij de politie
3.2.2.1. De grondslag en opmars van het nieuw bedrijfsmatig denken
Het nieuwe bedrijfsmatig denken (in het Engels new managerialism) of kortweg NBD vindt
zijn oorsprong in de kritiek op de verzorgingsstaat in de tweede helft van de jaren zeventig
van de vorige eeuw als reactie op de stagnerende economie. Als onderdeel van het New
Public Management wordt het NBD naar voren geschoven als een oplossing voor de
geconstateerde problemen.
De opmars van het New Public Management (kortweg NPM), ook de reinventing government
genoemd, kan worden gesitueerd in de jaren tachtig van de vorige eeuw. In pogingen van de
regeringen Reagan en Thatcher om de Amerikaans-Engelse verzorgingsstaat te saneren, is de
27
overheid tot een lange reeks van bedenkingen gekomen. De bureaucratie zou log, inert,
spilziek, onbuigzaam en onnodige hiërarchisch zijn. Bovendien oriënteert het zich te vaak op
regels, waar doelen zouden moeten prevaleren (Terpstra & Trommel, 2006). Het NPM
poneert zich als een benadering waarin institutionele hervormingen de effectiviteit en
doelmatigheid van de publieke sector beogen te verbeteren. Centraal staat dan ook het
optimaal mogelijk besteden van het belastinggeld (value for money) en het realiseren van
daadwerkelijke resultaten. Binnen deze managementfilosofie onderscheidt Hood vier trends:
(1) het NPM heeft als doelstelling om op efficiënte en effectieve manier om te springen met
personeel en middelen binnen de publieke sector; (2) er is een opkomst van privatisering in
het publieke framework; (3) begrippen zoals toerekenbaarheid en zelfevaluatie worden
belangrijker; (4) er heerst een trend tot internationalisering van publieke diensten (Hood,
1991). Publieke organisaties zijn onder invloed van deze bedrijfsmatige manier van denken
managementtechnieken zoals human resource management, benchmarking en
resultaatgerichte plannen en controle gaan hanteren (De Waele et al., 2014)..
3.2.2.2. De beweegredenen tot invoering van het NBD
De afgelopen tien tot vijftien jaar heeft het NBD, als onderdeel van het New Public
Management, bijgedragen aan een groot aantal vernieuwingen inzake sturing, verantwoording
en organisatie binnen de politie ondermeer door de introductie van prestatiecontracten en
kwaliteitsmanagement. Eerder heeft deze denkwijze grote invloed gehad in andere publieke
sectoren zoals het onderwijs en de gezondheidszorg.
De combinatie van de stijgende vraag naar politieoptreden en de ontoereikende middelen
hiervoor, de hoge verwachtingen en het afnemende vertrouwen van de burger ten aanzien van
politie en de toenemende beleidsmatige en politieke druk leiden ertoe dat bij beleidsmakers en
leidinggevenden sterker de gedachte is ontstaan dat er scherpere keuzes moeten worden
gemaakt over de vraag waarvoor de ‘schaarse’ middelen worden ingezet. Het verlies van
vertrouwen en gezag ten aanzien van de politie heeft ervoor gezorgd dat aanwijzingen van
politiemensen niet langer meer als vanzelfsprekend worden beschouwd. Onder invloed van
deze legitimiteitscrisis bij de politie maar ook de crisis in de overheidsfinanciën worden de
eerste aanzetten tot een meer bedrijfsmatige denkwijze binnen de politie gevoerd. In eerste
instantie spelen hiervoor financieel-economische argumenten een belangrijke rol. De gedachte
dat de economische vitaliteit wordt bedreigd door een overdaad aan regulering van de
28
arbeidsmarkt en de economie, maar ook de toenemende mondigheid van de burgers en de
afname van hun gezagsgetrouwe houding jegens de overheid, hebben geleid tot veranderingen
in het denken over de overheidsorganisatie. Ook binnen de politie kan men deze ontwikkeling
waarnemen. Er heerst immers een spanning tussen de vraag naar veiligheid en politiezorg
enerzijds en een schaarste aan middelen om aan deze noden te voldoen anderzijds. De
centrale veronderstelling die in deze denkwijze naar voren wordt geschoven, is dat de politie
aan steeds meer eisen wordt gesteld ten aanzien van haar prestaties. Ze moet aantoonbare
resultaten afleveren en zo laten zien dat zij ‘waar’ biedt voor het ter beschikking gesteld
belastinggeld (Terpstra & Trommel, 2006). Met de implementatie van deze aanpak wordt
bovendien meer ingezet op de verbetering van de dienstverlening en de tegemoetkoming aan
de verwachtingen van burgers. Beleidsmakers gaan ervan uit dat het omvormen van de politie
tot een bedrijfsmatigere ingerichte organisatie zal bijdragen aan het herstel van de legitimiteit
van de politie (Terpstra, 2010).
3.2.2.3. Naar een ‘bedrijfsmatige’ politie
De gedachte van een bedrijfsmatiger politie is in belangrijke mate ingegeven door een streven
tot herstel van de legitimiteit van de politie. Vertrekkende vanuit het NBD stelt Terpstra vier
presentatiestrategieën voorop waaraan de politie moet voldoen. Elke strategie verwijst naar
een specifieke vorm van legitimiteit.
Vooreerst moet de politieorganisatie voortaan beschouwd worden als een ‘bedrijf’ dat als
product meer veiligheid moet opleveren. Deze metafoor berust op een eenvoudige dichotomie
waarbij de oude, ineffectieve traditionele politie tegenover een bedrijfsmatig georiënteerde
politie wordt geplaatst. Deze zou in alle kenmerken superieur zijn aan de oude politie en stelt
centrale waarden zoals economy, efficiency en effectivity, beter bekend als ‘de drie E’s’ binnen
het NBD, voorop. Ten tweede maakt de politie gebruik van prestatiesturing onder vorm van
prestatiecontracten. Het belang van prestatiecontracten gaat dan vooral om een
rechtvaardiging voor het besteden van collectieven middelen en het bieden van
verantwoording voor het politieoptreden (Terpstra, 2010). Het gevaar bestaat echter dat de
politie als organisatie aan ‘window dressing’ gaat doen en op papier hun handelen gaat
ophemelen teneinde aan de prestatievereisten te voldoen (Moor, 2010b). Een derde strategie
omhelst het kwaliteitsmanagement. De standpunten en visies over het invoeren van het
kwaliteitsmanagement zijn echter uiteenlopend. Enerzijds postuleren de tegenstanders dat het
29
kwaliteitsmanagement achterhaald is door de ontwikkeling en invoering van
prestatiecontracten, terwijl anderen menen dat het juist een correctiefactor uitmaakt voor een
eenzijdige nadruk op geleverde prestaties. Tot slot zorgt de dominantie van het bedrijfsmatig
denken er voor dat de politie meer klantgericht moet werken en de bevolking of burgers moet
beschouwen als ‘klanten’. Uit de legitimiteitscrisis blijkt meer dan te voor dat de kloof tussen
burger en overheid groot is. Teneinde deze te dichten, moet de politie de burger een actievere
rol in de beleidsbepaling geven of zoals Bouckaert het stelt: ‘de inbreng van de burger moet
richtinggevend zijn om een overheidsapparaat uit te bouwen dat de legitimiteit centraal stelt
door, naast voor legaliteit, aandacht te hebben voor effectiviteit, kwaliteit, efficiëntie en
zuinigheid (en wel in die volgorde), binnen een vernieuwd democratisch perspectief’ (De
Kimpe, 2007).
Zoals reeds aangegeven is in 3.2.1. hangt het NBD samen met de opvattingen over het debat
over de kerntaken. Het uitgangspunt hierbij is dat de politieorganisatie meer focus moet
plaatsen op de core business, de zogenaamde kerntaken. Dit betekent dat taken die
onvoldoende bijdragen aan de efficiëntie van het politiebestel, beter door andere partijen in
het veiligheidslandschap worden uitgevoerd (Van Calster, 2010).
Ter afsluiting dienen we te vermelden dat de opkomst van het NBD niet gespaard blijft van
kritiek. Zo zou het politiewerk moeilijk te verenigen zijn met het NBD mede doordat de
politie vooral moet reageren op een constante stroom van onverwachte en diverse
gebeurtenissen. Door de sterke nadruk van het NBD op kwaliteit, klantgerichtheid en
performantie van de publieke dienstverlening, ontstaat bovendien een veranderende relatie
tussen politie en burgers. Voortaan wordt de burger naast (potentiële) dader, slachtoffer of
informatiebron ook benaderd als ‘klant’. De burger is bovenal consument en dient als zodanig
meer keuzemogelijkheden te hebben in het betrekken van publieke diensten en goederen. De
politiediensten moeten aantoonbare resultaten afleveren en zo laten zien dat zij ‘waar’ biedt
voor het ter beschikking gestelde belastinggeld (Terpstra & Trommel, 2006).
30
3.2.3. Invalshoeken in het debat: takenperspectief versus rolperspectief
De oproep voor het voeren van een debat omtrent de kerntaken van de politie is opnieuw
actueel en kan gevonden worden in de vaststelling dat het takenpakket van de politie steeds
meer toeneemt terwijl deze op haar beurt steeds minder capabel is een doeltreffend op te
treden. Het debat stelt als doel een onderscheid te maken tussen eigenlijk en oneigenlijk
politiewerk. Het cyclisch terugkomen van dit debat bewijst de maatschappelijke verankering
van de politie en de noodzaak in te spelen op haar permanente ontwikkelingen (Enhus, 2006).
Een debat zou geen debat zijn indien er geen verschillende invalshoeken bestaan vanwaar uit
mensen een standpunt innemen. Het is namelijk zo dat een politie-inspecteur een andere
invulling toekent aan politiewerk dan een wetenschapper (Verwee, 2013). Vanwege het
ideologische karakter zal iedereen, ongeacht welk standpunt ingenomen wordt, binnen zijn
eigen logica gelijk hebben (Van Calster, 2010).
Volgens Enhus kunnen we een onderscheid maken tussen voor- en tegenstanders van een
politioneel kerntakendebat: het takenperspectief versus het rolperspectief. Beide groepen
spreken, weliswaar vanuit een ander uitgangspunt, over taken en beklemtonen de noodzaak
tot het voeren van een debat. In essentie vertrekt het kerntakendebat vanuit een
takenperspectief die als doel de sanering van het uiterst brede takenpakket van de politie
heeft. Hierbij wordt het maken van een onderscheid tussen ‘eigenlijk’ en ‘oneigenlijk’
politiewerk beoogd. Doch roept deze interpretatie van het kerntakendebat veel discussie op.
Vanuit een rolperspectief stellen voorstanders dat we het debat dienen te benaderen vanuit een
heroriëntering van de rol van de politie in de samenleving. Zij stellen bovendien dat we het
kerntakendebat niet mogen verwarren met de kerntakendiscussie en deze hiertoe reduceren.
(Verwee, 2013). We kunnen dan ook stellen dat centraal in het kerntakendebat de vraag staat
wat de optimale aanwending is van de beschikbare middelen om de taak van de politie naar
behoren uit te voeren. Een betere dienstverlening aan de burger moet hierbij de doelstelling
zijn.
3.2.3.1. Takenperspectief
De aanhangers van het takenperspectief kunnen voornamelijk gevonden worden in (lokale)
politiemiddens, gerechtelijke en bestuurlijke overheden (Verwee, 2013). De politie stelt dat ze
te veel taken moet verrichten met te weinig manschap en wenst zich voortaan te focussen op
het ‘eigenlijke’ politiewerk, wat neer komt op het vervullen van haar rol als
31
criminaliteitsbestrijder. Een toename in het takenpakket van de politie kan volgens hen
verklaard worden door een viertal factoren (1) de verhoogde mobiliteit en complexere
samenleving; (2) de wetgevende inflatie; (3) de toenemende vraag van burger en (4) het
ontstaan van een “én-én-beleid” door de gebrekkige wil van politieoverheden om keuzes te
maken. De politie pleit voor een sanering van de ‘oneigenlijke’ politietaken die te tijdrovend
zijn en ervoor zorgen dat er te weinig blauw kan worden ingezet. Het komt er dan vervolgens
op neer om lijstjes op te stellen met taken waarvan de politie hoopt ze te kunnen afstoten aan
andere (private of publieke) organisaties (De Kimpe, 2010).
Degenen die redeneren vanuit deze politiecentrische benadering kunnen verder onderverdeeld
worden in twee groepen. De eerste groep, we noemen ze de generalisten, bestaat uit
voorstanders van het kerntakendebat met een vrij precies beeld van de omvang, diversiteit en
spreiding van de taken van een lokale politiedienst. Het gaat hierbij om individuen die binnen
of met politiediensten met een generalistische taakstelling werken. Deze groep verschilt sterk
van de manier waarop de tweede groep, we noemen ze de specialisten, tegen het politionele
takenpakket aankijkt. Daar waar de eerste groep voldoende geïnformeerd is over diensten met
een generalistische taakstelling, is de tweede groep sneller geneigd om de complexiteit
hiervan te onderkennen. Individuen die deel uitmaken van de specialisten zijn voornamelijk
tewerkgesteld in meer gespecialiseerde afdelingen of in diensten die hen aansturen. De
generalistische takenbenadering stelt dat de politie te weinig capaciteit kent om haar taak
effectief en efficiënt uit te voeren. Vanuit haar visie moet men in het kerntakendebat komen
tot een lijst van mogelijke politietaken die afgestoten kunnen worden naar andere instanties.
Het gaat hierbij om bureaucratische taken zoals: de complexe informatiehuishouding,
evaluatieprocedures en mobiliteitsprocedures. Vanuit een specialistische takenbenadering
wordt de politie beschouwd als een dure maar niet efficiënte en effectieve dienst. De
specialisten zijn de mening toegedaan dat we niet over moet gaan tot het afschaffen van
allerlei administratieve taken en randtaken, zoals bepleit in de generalistische
takenbenadering, maar tot het afschaffen van hulp- en dienstverlenende taken en in een aantal
gevallen taken die voortvloeien uit de COP-benadering. Dergelijke taken, maar ook de
versnippering van de politiecapaciteit voor het invullen van deze taken, hebben volgens hen
een negatief effect op dé kerntaak van de politie: de opsporingstaak (Enhus, 2006).
32
3.2.3.2. Rolperspectief
Haaks tegenover het takenperspectief staat het rolperspectief. Aanhangers van deze
benadering, voornamelijk academici en een aantal politiemensen, stellen dat een debat over de
rol van de politie in de samenleving de basis moet vormen voor het voeren van een
kerntakendebat. Zij bepleiten dan ook een heroriëntering van de rol van de politie in de
samenleving. Achter deze redenering zit het sociologisch concept ‘rollen’ verscholen. Een
individu of organisatie in de samenleving vervult meerdere rollen die elk op zich gekoppeld
kunnen worden aan een bundel van verwachtingen. Onder invloed van de maatschappelijke
ontwikkelingen is het mogelijk dat de verwachtingen van of ten aanzien van een individu
evolueren in de tijd waardoor ook de rollen evolueren. Dit leidt ertoe dat actoren genoodzaakt
worden te bezinnen over hun rol en nagaan hoe deze aangepast kan worden aan de
veranderende verwachtingen in de maatschappij. Wanneer we deze visie terugkoppelen aan
de politietaak dan merken we op dat de verwachtingen van de burgers ten aanzien van de
politiemens veranderen doorheen de tijd. Hierdoor dient de politie op regelmatige basis te
reflecteren over haar maatschappelijke rol wil ze tegemoetkomen aan de verwachtingen van
de samenleving (De Kimpe, 2010). Het takenperspectief stelt een afbakening van de
kerntaken centraal en tracht op deze wijze te komen tot een lijst van oneigenlijke politietaken
die afgestoten kunnen worden. Dit perspectief stelt dat de rol van de politie vanzelfsprekend is
en dat deze één rol in de samenleving vervult, met name die van criminaliteitsbestrijder.
Vanuit een rolperspectief wordt het kerntakendebat op een andere manier benaderd. Het gaat
niet zozeer meer over wat de politionele taken moeten zijn maar over wat de burger verwacht
van de politie. De politie wordt door de burger een diversiteit aan rollen toegekend (Verwee,
2013).
Als kritiek op het takenperspectief stellen de voorstanders van het rolperspectief dat het
onmogelijk is om het takenpakket van de politie te beschrijven, laat staan tot een afbakening
ervan te komen. Terpstra stelt: “De gedachte dat politiewerk zich laat vastleggen in een lijst
met kerntaken, is dan ook een mythe”(Verwee, 2013). Bovendien zou het denken in termen
van oneigenlijk versus eigenlijk politiewerk leiden tot het verwerpen van de niet-repressieve
taken met een vrij gerechtelijk en justitieel politietakenpakket tot gevolg. Dit terwijl
wetenschappelijk onderzoek aantoont dat slechts twintig procent van de politietaken een
strafrechtelijk karakter vertonen. Hierdoor zou COP in de verdrukking kunnen komen en
politie en samenleving van elkaar kunnen vervreemden. Op basis hiervan wenst het
33
rolperspectief geen debat over taken maar wel een debat over de rol van de politie. Het
kerntakendebat mag niet afglijden tot een opsomming van wat men niet meer wil of kan doen.
Men moet nagaan ‘wat willen en moeten we doen voor de samenleving?’ (Straver, Ulrich, van
Duijneveldt, & Moor, 2010). Binnen dit perspectief kunnen we twee groepen onderscheiden
ten aanzien van het politieroldebat. Vooreerst onderscheiden we een groep die stelt dat de rol
van de staat en het monopolie op geweld van de politie afgebouwd moet worden. Hierdoor
zou het probleem van overbelasting van het politiebestel vanzelf opgelost worden. Door de
aanwezigheid van andere spelers op de veiligheidsmarkt zullen economische
marktmechanismen spelen. Bovendien zal onderlinge concurrentie ervoor zorgen dat de
werking van de diensten verbeteren zodat alleen de meest efficiënte blijven bestaan.
Anderzijds onderscheiden we een groep binnen het rolperspectief die de afbouw van het
politiemonopolie vrezen. Zij begrijpen de aanhangers van het takenperspectief maar zijn van
mening dat een afbouw of schrappen in het takenpakket van de politie kan leiden tot een
uitholling van haar maatschappelijke rol. In plaats daarvan benadrukken zij het belang van het
uitklaren van de rol van de politie in onze samenleving via een debat alvorens ingrepen uit te
voeren in het takenpakket van de politie (Enhus, 2006).
Conclusie
We kunnen stellen dat beide benaderingen (taken- en rolperspectief) enigszins gelijk opgaan.
Beide benaderingen gaan uit van een open beleid en communicatie van de prioriteiten
teneinde zich aan te passen aan de verwachtingen van de samenleving met de mogelijkheden
waarover de politie beschikt. Toch bestaan er een essentieel verschil tussen beide. Vanuit het
takenperspectief wordt de samenleving bekeken vanuit de ramen van de politieorganisatie en
gaat de aandacht uit naar het uitvoeren van het dagelijkse politiewerk binnen een goed
draaiende organisatie, terwijl vanuit het rolperspectief vanuit de samenleving naar de politie
wordt gekeken (Enhus, 2006).
34
3.3. Het kerntakendebat in België
3.3.1. De eerste aanzetten tot het voeren van een kerntakendebat in
België
Veiligheid en bescherming vormen hoekstenen voor de individuele ontplooiing en
ontwikkeling in de huidige maatschappij. Iedere burger beschikt over het recht op gelijke
bescherming van zijn of haar persoon en goederen door de overheid. Een belangrijke taak
komt dan ook toe aan de overheid om het recht op veiligheid te vrijwaren. De verregaande
hervormingen van het politielandschap kan dan ook beschouwd worden als een signaal dat de
overheid haar kerntaak op het gebied van veiligheid ter harte genomen heeft. Eén van de
voorwaarden om de individuele vrijheid te waarborgen, houdt in dat de politie niet
overbevraagd mag zijn in haar aanbod.
3.3.1.1. De maatregelen van de bijzondere ministerraad veiligheid – justitie
In 2004 heeft de bijzondere ministerraad veiligheid – justitie de beslissing genomen om een
pakket maatregelen te nemen opdat meer blauw op straat kan worden ingezet. Ondanks het
gegeven dat de maatregelen dateren van 30 en 31 maart 2004, is de omzendbrief gepubliceerd
op 29 december 2006 en in werking getreden op 1 januari 2007. De ministeriële omzendbrief
van 1 december 2006 omvat richtlijnen tot het verlichten van en vereenvoudigen van
sommige administratieve taken van de lokale politie. De zogenaamde ‘CALogisering’ van
bepaalde politietaken moest ervoor zorgen dat operationele agenten gevrijwaard worden van
tijdrovende administratieve en logistieke taken. Krachtens deze omzendbrief6
dienen
volgende takendomeinen op termijn door het personeel van het administratieve en logistieke
kader (CALog) worden uitgevoerd: 1° administratieve taken verbonden aan de opdrachten
van de politie; 2° secretariaatstaken inherent aan de organisatie van de politiekorpsen; 3° ICT
(technisch beheer) en logistiek; 4° personeelsbeheer en 5° budget en financiën. Voor een lijst
met voorbeelden per domein wij naar bijlage 1 van deze omzendbrief. Met het besef dat de
overheveling van deze taken naar het CALog-personeel niet overhaast mag gebeuren, krijgen
de zones tijd tot eind 2010. Dergelijke taken zullen vanaf dan zoveel als mogelijk
overgenomen moeten worden door gekwalificeerd burgerpersoneel. Verder omvat de
omzendbrief richtlijnen omtrent administratieve opdrachten die ingevolge een bijzondere wet
6
Ministeriële Omzendbrief van 1 december 2006 inzake de richtlijnen tot het verlichten en vereenvoudigen van
sommige administratieve taken van de lokale politie, Belgische Senaat (8 januari 2007).
35
moeten worden uitgevoerd door een politieambtenaar, de samenwerking politie –
gerechtsdeurwaarders, het verlichten en vereenvoudigen van taken verbonden aan
gerechtelijke opdrachten en opdrachten die kunnen uitbesteed worden aan private
ondernemingen of uitgevoerd worden door bestuurlijke overheden.
Andere maatregelen genomen door de bijzondere ministerraad veiligheid – justitie hebben
betrekking op de versoepeling van de arbeidstijdenregeling, de uitbreiding van de
bevoegdheid van de hulpagenten, een betere medische controle om het structurele
absenteïsme terug te dringen, een terugdringing van de gehypothekeerde capaciteit bij de
zones (HyCap) en een doorgedreven informatisering. Gezien het WGP stelt dat één van de
kernopdrachten van de federale politie de ondersteuning in de uitvoering van de
basisfunctionaliteiten van de lokale politie is, kan ook zij in dit verhaal een rol spelen. De
maatregelen stellen dat er een interventiekorps, bestaande uit 700 federale agenten, opgericht
wordt en ter beschikking zal gesteld worden van de politiezones, om de basispolitiezorg te
waarborgen (Dewael, 2005).
3.3.1.2. De eerste uitgave van de Cahiers van de Senaat
Ondanks de pogingen van de bijzondere ministerraad veiligheid – justitie blijkt dat de
overheid nog steeds geconfronteerd met een overbevraging in haar aanbod en onvoldoende
middelen teneinde haar taken naar behoren uit te oefenen. Eén van de mogelijk oplossingen
die aangereikt kunnen worden om tegemoet te komen aan dit probleem, is het aanwerven van
nieuwe agenten opdat de politie en enkel de politie alle behoeften aan veiligheid kan dekken.
Voor de burger moet de politie aanwezig zijn in het straatbeeld en altijd zichtbaar en
aanspreekbaar zijn. Ze vervult immers een essentiële rol in het verzekeren van de
gemeenschapsgerichte politiezorg doch een gebrek aan middelen zou deze in gevaar kunnen
brengen. In de allereerste opgave van de Cahiers van de Senaat in 2005 geeft Dhr. Dewael, in
zijn hoedanigheid van Belgische Vice-premier en Minister van Binnenlandse Zaken, te
kennen dat het louter uitbreiden van het politiebestel met extra manschappen een verkeerd
antwoord zou zijn. De politie dient niet voor elke vraag op het domein van veiligheid een
antwoord te voorzien. In plaats van beroep te doen op het dure politie-uniform, is het perfect
mogelijk dat een aantal taken uitgeoefend worden door andere publieke of private actoren in
het veiligheidslandschap zonder daarbij afbreuk te doen aan de politiefunctie als drager van de
openbare macht en gezag of de veiligheid te ‘privatiseren’. Veiligheid is een kwestie van
36
partnerschap geworden waarbij alle partners zich gezamenlijk moeten inspannen om de
onveiligheid te bestrijden. Hierbij wordt niet enkel gedacht aan openbare toezichthouders
maar ook aan private bewakingsondernemingen. Dewael stelt bovendien dat we in plaats van
te denken in termen van concurrerende bevoegdheden tussen politiediensten en andere
diensten, moeten denken in termen van complementaire bevoegdheden (Dewael, 2005). Bij
deze kan verwezen worden naar de Junior Partner Theorie van Kakalik en Wildhorn. Deze
theoretische stroming beschouwt de particuliere veiligheidsindustrie als een natuurlijk
verlengstuk van het reguliere politiebestel. Zowel het publieke als private
veiligheidslandschap beogen eenzelfde doel: het voorkomen en bestrijden van criminaliteit
(Boon, 1993). Waar de activiteiten van de overheid stoppen, beginnen deze van de private
veiligheidszorg en omgekeerd. Beide actoren vullen elkaar als het ware aan en kunnen dan
ook als complementair aan elkaar worden beschouwd. Door deze complementariteit vormt de
private sector geen dreiging voor het functioneren van het reguliere politiebestel. Het is
immers de taak van de overheid om uit te maken welke veiligheidsopdrachten door wie
moeten worden uitgevoerd. In hoofdzaak zal de publieke politie zich richten tot het
repressieve luik, terwijl de private veiligheidssector activiteiten gaat uitvoeren binnen het
preventieve luik (Cools & Verbeiren, 2004). Deze gedachte moet meegenomen worden als
een belangrijk criterium bij het bepalen wat de essentiële politionele taak is en wat niet.
Bovendien dienen we vanuit deze optiek een discussie te voeren over een mogelijke
uitbesteding van oneigenlijke politietaken zonder aantasting van de democratische rechtsstaat.
3.3.1.3. CPS-studiedag ‘Het kerntakendebat en de politie’
Onder invloed van deze eerste aanstalten – weliswaar in beperkte mate - tot het voeren van
een debat omtrent het verlichten van het takenpakket van de politie teneinde meer
politieagenten op straat te krijgen, wordt op 16 maart 2006 een studiedag omtrent het
kerntakendebat georganiseerd door het Centrum voor Politiestudies (CPS) in samenwerking
met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG).
De Kimpe poneert dat het voeren van een debat omtrent de kerntaken van de lokale politie
teweeggebracht wordt door de beweging naar een rolverbreding. De vermaatschappelijking
van de politie op de eerste lijn en de verhoogde aandacht voor het bedrijfsmatig functioneren
(cfr. 3.2.2.) heeft zich vertaald naar een kerntakendebat. Deze bereikt haar hoogtepunt na de
installatie van de nieuwe politiestructuur. In de decennia voorafgaand aan het kerntakendebat
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015
Masterproef_JeffreyVosselman_18052015

More Related Content

Similar to Masterproef_JeffreyVosselman_18052015

UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVOUITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVORonin Cox
 
Re-integratie van de zieke werknemer 2014
Re-integratie van de zieke werknemer 2014Re-integratie van de zieke werknemer 2014
Re-integratie van de zieke werknemer 2014mdiebels
 
Beleidsnetwerken in een systeem van Multi-Level Governance: "De rol van ...
Beleidsnetwerken in een systeem van Multi-Level Governance: "De rol van ...Beleidsnetwerken in een systeem van Multi-Level Governance: "De rol van ...
Beleidsnetwerken in een systeem van Multi-Level Governance: "De rol van ...
nico_moerman
 
Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
 Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ... Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
ElineErnst
 
Congresbundel nvc-congres-2019 web
Congresbundel nvc-congres-2019 webCongresbundel nvc-congres-2019 web
Congresbundel nvc-congres-2019 web
Jasper van der Kemp
 
Hans Sleurink Open brief Algemene Rekenkamer september 2011
Hans Sleurink Open brief Algemene Rekenkamer september 2011Hans Sleurink Open brief Algemene Rekenkamer september 2011
Hans Sleurink Open brief Algemene Rekenkamer september 2011janstedehouder
 
Eindrapport inzet-krijgsmacht-in-openbare-orde-handhaving -14 december 2009
Eindrapport inzet-krijgsmacht-in-openbare-orde-handhaving -14 december 2009Eindrapport inzet-krijgsmacht-in-openbare-orde-handhaving -14 december 2009
Eindrapport inzet-krijgsmacht-in-openbare-orde-handhaving -14 december 2009
Bart Litjens
 
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
svennaessens1
 
Afstudeerverslag Stijn Bekkers - Toekomst scenario's en Business Modellen
Afstudeerverslag Stijn Bekkers - Toekomst scenario's en Business ModellenAfstudeerverslag Stijn Bekkers - Toekomst scenario's en Business Modellen
Afstudeerverslag Stijn Bekkers - Toekomst scenario's en Business Modellen
TheFutureNow
 

Similar to Masterproef_JeffreyVosselman_18052015 (11)

UITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVOUITTREKSELS UIT SVO
UITTREKSELS UIT SVO
 
Re-integratie van de zieke werknemer 2014
Re-integratie van de zieke werknemer 2014Re-integratie van de zieke werknemer 2014
Re-integratie van de zieke werknemer 2014
 
Beleidsnetwerken in een systeem van Multi-Level Governance: "De rol van ...
Beleidsnetwerken in een systeem van Multi-Level Governance: "De rol van ...Beleidsnetwerken in een systeem van Multi-Level Governance: "De rol van ...
Beleidsnetwerken in een systeem van Multi-Level Governance: "De rol van ...
 
Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
 Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ... Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
Ernst, E. (2020). Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde. Een ...
 
Scriptie MCD
Scriptie MCDScriptie MCD
Scriptie MCD
 
Congresbundel nvc-congres-2019 web
Congresbundel nvc-congres-2019 webCongresbundel nvc-congres-2019 web
Congresbundel nvc-congres-2019 web
 
Hans Sleurink Open brief Algemene Rekenkamer september 2011
Hans Sleurink Open brief Algemene Rekenkamer september 2011Hans Sleurink Open brief Algemene Rekenkamer september 2011
Hans Sleurink Open brief Algemene Rekenkamer september 2011
 
Eindrapport inzet-krijgsmacht-in-openbare-orde-handhaving -14 december 2009
Eindrapport inzet-krijgsmacht-in-openbare-orde-handhaving -14 december 2009Eindrapport inzet-krijgsmacht-in-openbare-orde-handhaving -14 december 2009
Eindrapport inzet-krijgsmacht-in-openbare-orde-handhaving -14 december 2009
 
Bar
BarBar
Bar
 
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
De multiculturele veiligheid van elk bedrijf en waar begin je met ‘veranderen’
 
Afstudeerverslag Stijn Bekkers - Toekomst scenario's en Business Modellen
Afstudeerverslag Stijn Bekkers - Toekomst scenario's en Business ModellenAfstudeerverslag Stijn Bekkers - Toekomst scenario's en Business Modellen
Afstudeerverslag Stijn Bekkers - Toekomst scenario's en Business Modellen
 

Masterproef_JeffreyVosselman_18052015

  • 1. FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Het lokaal politioneel kerntakendebat: een comparatieve studie tussen België en Nederland Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door 01003211 Vosselman Jeffrey Academiejaar 2014-2015 Promotor : Commissaris : Prof. Dr. Marc Cools Drs. Veerle Pashley
  • 2. Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen Ondertekende, Vosselman Jeffrey (01003211) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproefproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 18 mei 2015 Handtekening:
  • 3. I Woord vooraf Voor u ligt de masterproef geschreven in het kader van het behalen van het masterdiploma Criminologische wetenschappen aan de Universiteit Gent. Met vallen en opstaan heeft deze opleiding mij de unieke kans geboden kennis en inzicht te verwerven over heel wat actuele thema’s en problematieken binnen het criminologisch werkveld. In navolging van mijn bachelorproef ‘De uitbreiding van het takenpakket van de private veiligheidssector: toekomstgezang of open baan voor privatisering ?’ heb ik besloten om deze thesis te wijden aan het lokale politionele kerntakendebat en dit door een comparatieve studie uit te voeren tussen België en Nederland. Na een eerste succesvolle samenwerking bij het uitwerken van de bachelorproef, had ik graag mijn oprechte dank geuit aan Prof. Dr. Marc Cools voor het vertrouwen die hij mij gegund heeft door in te stemmen tot het promotorschap van deze masterproef. Bovendien wil ik hem op deze wijze bedanken voor de aangename samenwerking, het voorzien van informatie en nuttige tips maar ook het nodige geduld bij het schrijven van dit werkstuk. Tot slot ben ik nog enkele dankbetuigingen schuldig op het thuisfront. In eerste instantie wil ik mij richten tot mijn ouders. Mama, papa, gedurende deze afgelopen jaren is niet alles van een leien dakje verlopen maar we hebben ons doel bereikt: het behalen van het masterdiploma. Ik wil jullie bedanken om al die jaren in mij te geloven dat ik het in me had om dit te bereiken, bovenal om mij de kans te geven deze hogere studies aan te wenden. Vervolgens had ik graag mijn vriendin, en partner in crim(i)e, Elise Jacob willen bedanken voor de steun en toeverlaat gedurende de stressperiodes bij het schrijven van deze masterproef. Liefste schat, zonder jou had ik dit zeker niet behaald. Daarnaast wil ik nog mijn beste vriend, Dieter Grillet, bedanken voor de aanmoedigingen en de aangename afwisseling die ik nodig had tijdens deze studies. Ook had ik iedereen willen bedanken die de tijd hebben vrijgemaakt om dit werkstuk te overlezen en van opmerkingen te voorzien daar waar nodig.
  • 4. II Lijst van gebruikte afkortingen CALog Cadre Administratif et Logistique de la police intégrée COP Community Oriented Policing CPS Centrum voor Politiestudies FOD Federale Overheidsdienst HyCap Gehypothekeerde capaciteit K.B. Koninklijk Besluit KLPD Korps Landelijke Politiediensten LE Landelijke Eenheid NBD Nieuw bedrijfsmatig denken NPM New Public Management NVP Nationaal Veiligheidsplan PDC Politiedienstencentrum RE Regionale Eenheden RHC Raad van Hoofdcommissarissen VVSG Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten WGP Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus WPA Wet van 5 augustus 1992 op het Politieambt
  • 5. III Inhoudsopgave Woord vooraf.............................................................................................................................I Lijst van gebruikte afkortingen ............................................................................................. II Inhoudsopgave........................................................................................................................ III HOOFDSTUK 1. INLEIDING 1.1. Persoonlijke motivatie............................................................................................... 1 1.2. Projectkader van het onderzoek .............................................................................. 1 1.3. Probleem- en vraagstelling ....................................................................................... 2 1.4. Methodologische verantwoording............................................................................ 4 1.4.1. De onderzoeksmethode – een literatuurstudie...................................................... 4 1.4.2. Het onderzoeksmateriaal...................................................................................... 5 1.5. Verkenning van het onderwerp ter discussie.......................................................... 6 1.5.1. De politiefunctie................................................................................................... 6 1.5.2. Het nieuw bedrijfsmatig denken .......................................................................... 7 1.5.3. Het kerntakendebat............................................................................................... 8 1.6. Opzet van het onderzoek........................................................................................... 9 HOOFDSTUK 2. HET FUNCTIONEREN VAN DE POLITIE IN DE HEDENDAAGSE SAMENLEVING 2.1. Inleiding.................................................................................................................... 11 2.2. Integrale veiligheidszorg ......................................................................................... 12 2.2.1. Inleiding ............................................................................................................. 12 2.2.2. De politie als schakel in de integrale veiligheidszorg........................................ 13 2.2.3. Andere partners in de veiligheidsketen .............................................................. 13 2.3. België: de geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus ........................ 14 2.3.1. Een evoluerend Belgisch politielandschap: een kort overzicht.......................... 14 2.3.2. De geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus................................... 15 2.4. Nederland: de Nationale Politie.............................................................................. 19 2.4.1. De weg naar een Nationale Politie in Nederland ............................................... 19 2.4.2. Het wettelijk kader en het nieuw organisatorisch landschap ............................. 20
  • 6. IV 2.5. België versus Nederland.......................................................................................... 23 HOOFDSTUK 3. HET LOKAAL POLITIONEEL KERNTAKENDEBAT IN BELGIË EN NEDERLAND 3.1. Inleiding........................................................................................................................ 24 3.2. Waar gaat het politioneel kerntakendebat over?..................................................... 25 3.2.1. Aanleidingsfactoren voor het voeren van een kerntakendebat ....................... 25 3.2.2. Het nieuw bedrijfsmatig denken bij de politie .................................................. 26 3.2.2.1. De grondslag en opmars van het nieuw bedrijfsmatig denken....................... 26 3.2.2.2. De beweegredenen tot invoering van het NBD.............................................. 27 3.2.2.3. Naar een ‘bedrijfsmatige’ politie.................................................................... 28 3.2.3. Invalshoeken in het debat: takenperspectief versus rolperspectief................. 30 3.2.3.1. Takenperspectief............................................................................................. 30 3.2.3.2. Rolperspectief................................................................................................. 32 3.3. Het kerntakendebat in België..................................................................................... 34 3.3.1. De eerste aanzetten tot het voeren van een kerntakendebat in België............ 34 3.3.1.1. De maatregelen van de bijzondere ministerraad veiligheid – justitie............. 34 3.3.1.2. De eerste uitgave van de Cahiers van de Senaat ............................................ 35 3.3.1.3. CPS-studiedag ‘Het kerntakendebat en de politie’......................................... 36 3.3.2. De parlementaire hoorzittingen van 2012 over de overdracht van bepaalde politiediensten aan private bewakingsfirma’s ................................................................. 40 3.3.2.1. Inhoud van de parlementaire hoorzitting........................................................ 41 3.3.2.2. Voor- en tegenargumenten voor de overdracht .............................................. 41 3.3.2.3. Welke taken uitbesteden aan de private sector? ............................................. 42 3.3.3. De ontwikkelingen inzake het Belgische kerntakendebat na de parlementaire hoorzittingen van 2012 ....................................................................................................... 43 3.3.3.1. Note au Kern: les tâches essentielles de la police........................................... 43 3.3.3.2. Het wetsvoorstel van 2 december 2014 tot wijziging van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid wat de overname van politietaken betreft ............................................................................................................ 45
  • 7. V 3.4. Het kerntakendebat in Nederland ............................................................................. 50 3.4.1. Ontwikkelingen aan de basis van het Nederlandse kerntakendebat............... 50 3.4.1.1. Ontwikkelingen onder de Politiewet 1957 ..................................................... 51 3.4.1.2. Ontwikkelingen in het decennium voor de eeuwenwisseling ........................ 53 3.4.2. Het kerntakendebat en haar ontwikkelingen in de 21ste eeuw ....................... 55 3.4.2.1. De periode rond de eeuwenwisseling als katalysator voor het debat ............. 55 3.4.2.2. De Kerntakenbrief (2004)............................................................................... 57 3.4.2.3. De Notitie Kerntaken (2005) .......................................................................... 59 3.4.2.4. Het visiedocument Politie in Ontwikkeling (2005)........................................ 61 3.4.3. Betekent dit het einde van het kerntakendebat in Nederland? ....................... 62 ALGEMEEN BESLUIT ........................................................................................................ 65 BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 71
  • 8. 1 HOOFDSTUK 1. INLEIDING 1.1. Persoonlijke motivatie De persoonlijke drijfveer voor het onderzoeken van het lokaal politioneel kerntakendebat in België en Nederland kan gevonden worden in het schrijven van de bachelorproef met het oog op het behalen van het diploma Bachelor in de Criminologische Wetenschappen. Na het doorlopen van een stageperiode van 300 uur bij Securitas Nv. heb ik in samenspraak met mijn promotor, Prof. Dr. Cools, en mijn stagebegeleider, Dhr. Bombeke, gekozen voor het schrijven van een proefstuk over de overheveling van politietaken naar de private veiligheidssector. Gedurende dit onderzoek ben ik met regelmaat in contact met het kerntakendebat en diens discussiepunten. De volledige discussie rond het al dan niet terug keren naar de ‘kerntaken’ van de politie heeft me in die mate geïntrigeerd dat ik gedurende een gesprek met Prof. Dr. Cools gevraagd heb of ik eventueel mijn masterproef hieraan mocht toewijden. Hierbij zijn we tot de overeenkomst gekomen om het gevoerde kerntakendebat in België te vergelijken met het debat gevoerd in Nederland. Onder die impuls kwam deze masterproef tot stand. 1.2. Projectkader van het onderzoek Iedere gemeenschap kent een behoefte aan overheidszorg. We merken op dat reeds bij de eerste maatschappelijke vormen van samenleven aandacht wordt besteed aan het verzekeren van de veiligheid (De Jong, 2000). Deze veiligheid wordt bewerkstelligd door het opstellen, het naleven en het afdwingen van een aantal fundamentele regels. Sinds jaar en dag heeft de overheid de publieke veiligheid beschouwd als haar exclusieve taak. De instantie bij uitstek voor het waarborgen van die veiligheid is de politiedienst. Dit is echter niet verwonderlijk vermits de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven gepaard kan gaan met het gebruik van geweld (Blonk, 2000). In die zin is het handhaven van het ‘recht op veiligheid’ een essentiële basisopdracht, een kerntaak van de overheid. Naarmate de samenleving complexer wordt ten gevolge van maatschappelijke ontwikkelingen en het gevoel van onveiligheid bij de burgers toeneemt, zal het aantal taken die de overheid dient te vervullen, worden verruimd. De toename van criminaliteit zorgt immers voor een stijging in de behoefte aan meer veiligheid (Van der Burght, 2011).
  • 9. 2 Als gevolg van de onbegrensde maatschappelijke vraag naar veiligheid en de beperkte mogelijkheden van de overheid op het vlak van capaciteit, organisatie en taakverdeling wordt een spanningsveld waargenomen tussen het verwezenlijken van het aanbod en de vraag naar politietaken (Ponsaers, Devroe, & Meert, 2006a). De toename van criminaliteit, het verhoogd gevoel van onveiligheid bij de burgers maar zeker de besparingen binnen de organisatie van de politie leiden ertoe dat de politie overvraagd is in haar optreden. Het aantal taken dat de overheid moet vervullen, is groot, zelfs zo groot dat de vraag zich aandient of de overheid deze nog efficiënt kan uitvoeren. Het gevolg is dat de politie prioriteiten dient te stellen in het uitoefenen van haar opdrachten. Hierdoor komt de politietaak ter discussie te staan en is het besef gegroeid bij de overheid dat zij niet langer alleen kan instaan voor de uitvoering van haar takenpakket. Deze maatschappelijke ontwikkelingen hebben geleid tot een debat, het zogenaamde kerntakendebat, omtrent de kerntaken van de politie. Vanuit het nieuw bedrijfsmatig denken wordt geopteerd voor een concentratie op de ‘core business’ bij de politie (Van Calster, 2010). 1.3. Probleem- en vraagstelling De politietaak staat ter discussie. Welke taken moet de politie uitvoeren en welke niet? Doet zij geen werk dat door anderen behoort te worden verricht? De overbevraging van het politionele bestel en haar aanbod hypothekeert haar efficiëntie en functioneren. In de afgelopen decennia is zowel in België als in Nederland een intensief debat, het zgn. kerntakendebat, hieromtrent gevoerd. Tot dusverre is geen tot weinig comparatief onderzoek gevoerd naar het debat over kerntaken van de lokale politie tussen België en Nederland. De doelstelling van dit onderzoek is het uitvoeren van een comparatieve studie tussen België en Nederland inzake het lokaal politioneel kerntakendebat door een analyse uit te voeren van de bestaande wetenschappelijke literatuur en beleidsdocumenten omtrent de oorzaken en achtergronden voor het voeren van een kerntakendebat enerzijds en het kerntakendebat binnen de Belgische en Nederlandse politie op het lokaal niveau anderzijds. De scriptie benadert deze problematiek via praktijkgericht onderzoek met een diagnostische invalshoek. Hierbij wordt gepoogd om inzichten te verwerven in de achtergronden, de oorzaken en de aanpak van deze problematiek in de respectievelijke landen om vervolgens deze tegenover elkaar te plaatsen en te vergelijken met elkander. Op deze wijze beogen we tevens een bijdrage te leveren aan de theorievorming inzake het kerntakendebat binnen het
  • 10. 3 Belgisch-Nederlands politioneel landschap. De klemtoon van de masterproef kan gelegd worden op één centrale onderzoeksvraag die verder uiteenvalt in meerdere deelvragen: “In welke mate vertoont het lokaal politioneel kerntakendebat in België gelijkenissen of verschillen met het debat gevoerd in Nederland en welke conclusies kunnen we hieruit trekken?” 1. Hoe is het lokaal politioneel kerntakendebat gevoerd in België en in Nederland? a. Wat wordt in de literatuur begrepen onder het kerntakendebat? b. Hoe wordt de politie op lokaal niveau georganiseerd in België en Nederland? c. Welke taken behoren tot het huidige aanbod van de politie op lokaal niveau? d. Vanuit welke beleidsvisie wordt de politie op lokaal niveau aangestuurd? e. Welke zijn de oorzaken en achtergronden van het kerntakendebat? f. Tot welke conclusies zijn beide landen gekomen inzake het lokaal politioneel kerntakendebat? 2. In welke mate vertonen beide landen gelijkenissen of verschillen inzake het lokaal politioneel kerntakendebat? a. Verloopt het debat op eenzelfde wijze? b. Welke taken worden in de literatuur als (niet-)prioritair beschouwd en waarom? c. Komen beide landen tot eenzelfde set van prioritaire taken? De omvang van dit onderzoek beperkt zich echter tot vragen omtrent het politioneel kerntakendebat die verband houden met de problematiek van de (kern)taken van de politie op lokaal niveau. Hoewel een comparatieve analyse van het Belgisch-Nederlands kerntakendebat gevoerd op het landelijk politioneel niveau van groot belang is, beperken we ons hier tot het lokaal niveau om deze studie binnen een redelijk termijn ten einde te brengen. Om dezelfde reden ging de keuze uit voor een vergelijking tussen twee landen in plaats van meerdere (bv. Scandinavische landen, England of Zwitserland). Niettegenstaande zou een vergelijkende analyse tussen België en deze landen interessante informatie opleveren.
  • 11. 4 1.4. Methodologische verantwoording 1.4.1. De onderzoeksmethode – een literatuurstudie Een literatuurstudie is een essentieel onderdeel van elk wetenschappelijk onderzoek en dient te gebeuren om de huidige stand van zaken omtrent het onderwerp ter discussie te beschrijven. Een literatuurstudie kan dus het best omschreven worden als het selecteren van gepubliceerde en ongepubliceerde documenten gekozen om bepaalde doelen te vervullen of om bepaalde visies te uiten over het onderwerp. Eerder uitgevoerd onderzoek moet hierbij objectief worden beschouwd en geëvalueerd worden in relatie tot het te voeren onderzoek. Vaak wordt een literatuurstudie gehanteerd ter voorbereiding op empirisch onderzoek, maar het kan ook beschouwd worden als een methode van onderzoek an sich. De structuur van een literatuurstudie is veel vrijer dan bij empirisch onderzoek, omdat er geen sprake is van een vaste onderzoeksopzet met daarbij behorende resultaten (Redeker & Rijskamp, 2001). Bij aanvang van het onderzoek dienen twee gebieden te worden onderzocht binnen de literatuur: (a) de literatuur relevant voor het onderwerp en (b) de literatuur over de onderzoeksmethodologie. Het is de taak van de onderzoeker om zo goed als mogelijk vertrouwd te worden met het onderwerp ter sprake en de gehanteerde methodologie. Dit betekent extensief zoeken naar, het verkrijgen van en vervolgens zoveel als mogelijk lezen van relevante literatuur in de beschikbare tijdsperiode. De literatuur ter zake zal bestaan uit verschillende soorten bronnen, waaronder boeken, artikelen, overheidsdocumenten, rapporten en scripties. Een analyse van de gevonden literatuur kan een gelijkwaardige intellectuele en praktische meerwaarde bieden aan het onderzoek als first-hand data. Door een analytische lezing van de literatuur kunnen we begrijpen vanuit welke optiek andere onderzoekers het onderwerp hebben benaderd en hoe ze hun onderzoeksprobleem hebben aangepakt. Tevens kan een grondige kritische evaluatie van bestaand onderzoek leiden tot nieuwe inzichten door het samenbrengen van losse ideeën en kan het methoden aanwenden voor het verzamelen van gegevens. Tot slot dient men het niet onder stoelen of banken te verstoppen dat het proces van literatuur zoeken en het uitvoeren van een analytische lezing tijdrovend is. De vereiste tijd voor het uitvoeren van een onderzoek is natuurlijk afhankelijk van vele factoren, waaronder de doelstelling van het onderzoek en de aard van het onderwerp. Een goede literatuurstudie toont het vermogen van de onderzoeker om bronnen te zoeken, te identificeren en te
  • 12. 5 selecteren relevant voor het onderwerp. Zonder een adequate literatuurstudie in breedte en diepte zou de onderzoeker de bal kunnen misslaan (Hart, 2001). De literatuurstudie binnen de masterproef zal zich richten op het politioneel kerntakendebat gevoerd in België en Nederland op lokaal niveau. De keuze voor een literatuurstudie als onderzoeksmethode van de masterproef is er gekomen omwille van de brede achtergrond van het onderwerp en de geringe bereikbaarheid van kernfiguren binnen het debat voor het voeren van een interview of enig ander vorm van onderzoek. Om te bepalen hoe het politioneel kerntakendebat gevoerd werd in België en Nederland zich tot elkaar verhouden, moet er voldoende kennis verworven worden omtrent het proces van debatvoering, wat de theoretische basis is voor het voeren van het kerntakendebat en in welke mate het politioneel bestel in België verschilt of gelijkenissen vertoont met het bestel in Nederland binnen de literatuur. Het voeren van een literatuurstudie als methode van onderzoek brengt ook specifieke moeilijkheden met zich mee. Ten eerste is er de zoekstrategie. Het is veel moeilijker om degelijke zoektermen te formuleren die algemeen genoeg zijn om al het relevante materiaal te vinden, maar ook precies genoeg zijn zodat er niet overmatig irrelevant materiaal gevonden wordt. Ten tweede geeft het onderzochte onderwerp vaak aanleiding tot verschillende standpunten en zijn er vaak verschillende invloeden te vinden die inwerken op het fenomeen. Bij het lezen of uitvoeren van een literatuurstudie moeten we dan ook rekening houden met het feit dat elke studie vanuit een bepaald standpunt geschreven is. Er is namelijk geen enkele literatuurstudie die geheel objectief geschreven is zonder te vertrekken vanuit een bepaald standpunt. Het is belangrijk dat men gedurende het voeren van de literatuurstudie kritisch blijft nadenken over de gelezen literatuur en dat men zoveel mogelijk de verschillende standpunten weergeeft (Curran, Burchardt, Knapp, McDaid, & Li, 2007). 1.4.2. Het onderzoeksmateriaal Doorheen deze masterproef zullen we gebruik maken van diverse bronnen voor het voeren van ons onderzoek. Zoals aangegeven in het boek “Encyclopedie van de Criminologische Wetenschappen” geschreven door Prof. Dr. Tom Decorte kunnen we bronnen onderverdelen in drie categorieën naargelang de kwaliteit van de publicaties. We onderscheiden hierbij primaire, secundaire en tertiaire bronnen. De masterproef zal in hoofdzaak gebaseerd zijn op primaire publicaties waarin de auteur originele, onverwerkte data, verkregen door eigen onderzoek presenteert. Het gaat hierbij ondermeer om boeken (verzamelwerken en monografieën), tijdschriftartikels, grijze literatuur en beleidsdocumenten. Grijze literatuur is
  • 13. 6 voornamelijk terug te vinden via het internet op de websites van bevoegde overheidsinstanties. Deze term omslaat een verzameling van publicaties die niet op een conventionele manier werden gepubliceerd en zodoende minder gemakkelijk op te sporen zijn (Decorte, 2011). Bovendien zullen gedurende deze masterproef diverse beleidsdocumenten aan bod komen. Hieronder verstaan we regeerakkoorden, beleidsnota’s en parlementaire stukken. Ondanks het gegeven dat dergelijke publicaties als zeer vluchtig worden beschouwd en minder in academische milieus worden gebruikt, zijn deze toch van groot belang voor het ontwikkelen van onze wetenschappelijk studie daar ze interessante informatie opleveren over het gevoerde kerntakendebat in België en Nederland. 1.5. Verkenning van het onderwerp ter discussie 1.5.1. De politiefunctie De reguliere politiediensten zijn de dragers van de politiefunctie, ook wel het politieambt genoemd. Zij worden belast met een omvangrijk takenpakket (Goossens et al., 2012). Het antwoord op de simpele vraag ‘Wat doet de politie en wat is haar functie?’ is niet eenduidig (Van Ryckeghem & Hendrickx, 2009). Door het uitgebreide karakter van de term veiligheidszorg zijn de grenzen van het politieoptreden niet altijd even helder af te bakenen. Cain maakt in 1979 een onderscheid tussen de politie enerzijds en de politiefunctie anderzijds. Ze stelt dat de politie niet in elke samenleving terug te vinden is en in diverse vormen kan voorkomen. Doch kent iedere samenleving een politiefunctie en wordt ze ingevuld door een reeks van processen met specifieke sociale functies ter bewaring van de sociale orde (Verwee, 2013). Niemand twijfelt aan de rol van de overheid bij het waarborgen van de veiligheid in de samenleving. Onduidelijk is echter, waar dit nu exact op neerkomt (Cools & Verbeiren, 2004). Vanuit een enge visie kunnen we stellen dat de taak van de politie nauwkeurig afgebakend wordt in diverse wetten en regels (Mares, Maart 2007). Vanuit een brede visie beschouwt de overheid de publieke veiligheid sinds jaar en dag als haar exclusieve taak. De politiefunctie kan dan het best omschreven worden als een institutionele functie tot bescherming en regeling van de maatschappelijke orde, die de uitoefening van de fundamentele rechten mogelijk moet maken en moet voorkomen dat deze orde wordt verstoord en daar waar nodig hersteld wordt (Bourdoux, De Raedt, & De Mesmaeker, 2008). Het doel van de politiefunctie is met andere woorden instaan voor het handhaven van de openbare orde en bestrijding van criminaliteit,
  • 14. 7 hetzij via bestuurlijke hetzij via gerechtelijk weg. Hierbij zal het belangrijkste instituut voor het behoud van de veiligheid, de politiediensten, waken over de bescherming en uitoefening van de individuele rechten en de democratische ontwikkeling van de maatschappij (Blonk, 2000). Om deze taak naar behoren uit te voeren, kunnen de politiediensten beroep doen op het monopolie van het wettelijk geweld. 1.5.2. Het nieuw bedrijfsmatig denken Het nieuw bedrijfsmatig denken (in het Engels new managerialism) of kortweg NBD is een benadering uit de jaren tachtig waarbij de publieke sector kennis en ervaringen vanuit de private sector is gaan toepassen op haar werking (De Waele, Van Stokkom, Kansil, & Berkmoes, 2014). Als onderdeel van het New Public Management, een benadering waarin institutionele hervormingen de effectiviteit en doelmatigheid van de publieke sector beogen te verbeteren, heeft het nieuw bedrijfsmatig denken bijgedragen aan een groot aantal vernieuwingen inzake sturing, verantwoording en organisatie binnen de politie ondermeer door de introductie van prestatiecontracten en kwaliteitsmanagement. Het nieuw bedrijfsmatig denken legt sterk de nadruk op kwaliteit, klantgerichtheid en performantie van de publieke dienstverlening. Bovendien zorgt het voor een veranderende relatie tussen de politie en burgers. Voortaan wordt de burger naast (potentiele) dader, slachtoffer of informatiebron ook benaderd als ‘klant’. Het bedrijfsmatig concept wordt naar voren geschoven als oplossing voor de geconstateerde problemen binnen politie. Er heerst immers een spanning tussen de vraag naar veiligheid en politiezorg enerzijds en een schaarste aan middelen om aan deze noden te voldoen anderzijds. De centrale veronderstelling die in deze denkwijze naar voren wordt geschoven, is dat de politie aan steeds meer eisen wordt gesteld ten aanzien van haar prestaties. Ze moet aantoonbare resultaten afleveren en zo laten zien dat zij ‘waar’ biedt voor het ter beschikking gestelde belastinggeld (Terpstra & Trommel, 2006). In deze optiek hangt het nieuw bedrijfsmatig denken nauw samen met de ontwikkelingen inzake het kerntakendebat. Het activeert immers het debat inzake de opvattingen over de taken die de politie wel of niet op zich zou moeten nemen (Ponsaers, Enhus, & Hutsebaut, 2006).
  • 15. 8 1.5.3. Het kerntakendebat Het kerntakendebat is onvermijdelijk geworden. De vaststelling dat de verwachtingen van burgers ten aanzien van de overheid en politie zijn toegenomen, zorgde ervoor dat het takenpakket steeds uitgebreider wordt (Bruggeman, 2009). Het is namelijk zo dat iedere burger, in een samenleving sterk onderhevig aan maatschappelijke veranderingen, in belangrijke mate meebepaalt welke taken de politie verwacht wordt uit te voeren. Voor de politie is het echter steeds moeilijker geworden om op alle terreinen aan de verwachtingen te voldoen (Van der Burght, 2011). Een toename in criminaliteitscijfers, een verhoogd gevoel van onveiligheid bij de burgers maar zeker ook onvoldoende politiecapaciteit om aan alle noden tegemoet te komen, leiden ertoe dat de politie overvraagd is in haar optreden. Het rechtstreeks gevolg hiervan is dat de politie prioriteiten dient te stellen in het uitoefenen van haar opdrachten. De politie ‘klaagt’ dat zij te veel werk heeft en zich wenst te focussen op het ‘eigenlijke’ politiewerk (Verwee, 2013). Het debat over de kerntaken van de politie kent twee invalshoeken vanwaar uit mensen een standpunt innemen: het takenperspectief en het rolsperspectief. In essentie vertrekt het kerntakendebat vanuit een takenperspectief die als doel de sanering van het uiterst brede takenpakket van de politie heeft. Vanuit deze optiek dient men een onderscheid te maken tussen ‘eigenlijk’ en ‘oneigenlijk’ politiewerk. Doch roept deze interpretatie van het kerntakendebat veel discussie op. Vanuit een rolperspectief stellen voorstanders dat we het debat dienen te benaderen vanuit een heroriëntering van de rol van de politie in de samenleving. Zij stellen bovendien dat we het kerntakendebat niet mogen verwarren met de kerntakendiscussie en deze hiertoe reduceren. De kerntakendiscussie is bovendien slechts een discussie die deel uitmaakt van het kerntakendebat als groter geheel. Het debat over de kerntaken is ingegeven door veel meer factoren dan de discussie over de verhouding publieke veiligheidszorg versus private veiligheidszorg. De vraag naar de positie van de private bewakings- en beveiligingssector is maar een deel van het verhaal (Ponsaers, Enhus, et al., 2006). We kunnen dan ook stellen dat centraal in het kerntakendebat de vraag staat wat de optimale aanwending is van de beschikbare middelen om de taak van de politie naar behoren uit te voeren. Een betere dienstverlening aan de burger moet hierbij de doelstelling zijn.
  • 16. 9 1.6. Opzet van het onderzoek Opdat de lezers van dit werkstuk een correct beeld zouden hebben van hoe we in dit onderzoek tewerk zijn gegaan, wordt in vogelvlucht een overzicht gegeven van de behandelde hoofdstukken in functie van het beantwoorden van bovenstaande onderzoeksvragen. Volledigheidshalve wordt ook het inleidende hoofdstuk 1 in dit overzicht opgenomen. Hoofdstuk 1 Het inleidende hoofdstuk is voornamelijk bedoeld om de lezers een idee te geven op welke manier dit onderzoek tot stand is gekomen. Vooreerst volgt in 1.1. de persoonlijke motivatie, dit is de reden waarom we net dit onderwerp gekozen hebben. Om de lezer van achtergrondinformatie te voorzien wordt in 1.2. het projectkader van het onderzoek uiteengezet. Vervolgens wordt in 1.3. de eigenlijke probleem- en vraagstelling van het onderzoek geformuleerd. Tijdens het lezen van deze masterproef worden de lezers informatie verstrekt waarnaar in de conclusie zal worden teruggekoppeld voor het beantwoorden van de centrale onderzoeksvraag en deelvragen. Punt 1.4. voorziet de lezer informatie omtrent het methodologische kader van dit onderzoek. Het betreft ondermeer de keuze van de gehanteerde onderzoeksmethode en onderzoeksmateriaal. Hierna volgt in 1.5. een eerste verkenning van het onderwerp ter discussie, dit wil zeggen het uiteenzetten van de kernbegrippen. Tot slot worden de lezers voorzien van een overzicht van het onderzoek in 1.6. Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 2 van dit werkstuk behandelt het functioneren van de politie in de hedendaagse samenleving. Na een korte inleiding in 2.1. volgt in 2.2. vooreerst een toelichting van de term integrale veiligheidszorg, welke rol de politie hierin speelt en welke andere partners de politie kent binnen deze veiligheidsketen. Vervolgens wordt in 2.3. de focus gelegd op het Belgische politiebestel en geven we hierbij een kort historisch overzicht weer van hoe het huidige bestel tot stand is gekomen, hoe deze momenteel georganiseerd wordt en wat de basispolitiezorg inhoudt. Hierna volgt in 2.4. eenzelfde bespreking van het Nederlandse politiebestel. Ter afsluiting formuleren we in 2.5. een eerste conclusie omtrent beide politiebestellen.
  • 17. 10 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 3 van dit werkstuk behandelt het politioneel kerntakendebat gevoerd in België en Nederland. Vooreerst wordt in 4.2. uiteengezet waarover het politioneel kerntakendebat gaat. Hierbij zullen we ondermeer de diverse standpunten ten aanzien van het debat behandelen alsook de aanleidingsfactoren voor het voeren van het debat. Vervolgens behandelen we het gevoerde kerntakendebat in België (4.3.) en tot slot het kerntakendebat in Nederland (4.4.). Besluit Ter afsluiting van deze masterproef wordt in een algemeen besluit geformuleerd waarin beoogt wordt de gestelde onderzoeksvragen en deelvragen uit hoofdstuk 1 te beantwoorden. Hierbij zal worden teruggekoppeld naar de informatie opgedaan gedurende de uiteenzetting van de verschillende hoofdstukken. Bovendien wordt het volledige werkstuk vanuit een kritisch standpunt van de onderzoeker beoordeeld.
  • 18. 11 HOOFDSTUK 2. HET FUNCTIONEREN VAN DE POLITIE IN DE HEDENDAAGSE SAMENLEVING 2.1. Inleiding Sinds jaar en dag heeft de overheid de publieke veiligheid beschouwd als haar exclusieve taak. Het belangrijkste instituut voor het behoud van de veiligheid binnen de samenleving komt toe tot rekening van de politie (Blonk, 2000). Het antwoord op de simpele vraag ‘Wat doet de politie?’ is niet eenduidig (Van Ryckeghem & Hendrickx, 2009). Door het uitgebreide karakter van de term veiligheidszorg zijn de grenzen van het politieoptreden niet altijd even helder af te bakenen. Niemand twijfelt aan de rol van de overheid bij het waarborgen van de veiligheid in de samenleving. Onduidelijk is echter waar dit nu exact op neerkomt (Cools & Verbeiren, 2004). Hoofdstuk 2 van dit werkstuk behandelt het functioneren van de politie in de hedendaagse samenleving. Na deze korte inleiding volgt in 2.2. vooreerst een toelichting van de term integrale veiligheidszorg, welke rol de politie hierin speelt en welke andere partners de politie kent binnen deze veiligheidsketen. Vervolgens wordt in 2.3. de focus gelegd op het Belgische politiebestel en geven we hierbij een kort historisch overzicht weer van hoe het huidige bestel tot stand is gekomen, hoe deze momenteel georganiseerd wordt en wat de basispolitiezorg inhoudt. Hierna volgt in 2.4. eenzelfde bespreking van het Nederlandse politiebestel. Ter afsluiting formuleren we in 2.5. een eerste conclusie inzake beide politiebestellen. Zoals eerder aangegeven in 1.5.1. kunnen we stellen dat de taak van de politie nauwkeurig afgebakend wordt in diverse wetten en regels (Mares, Maart 2007). De scope van dit werkstuk richt zich in hoofdzaak tot de werking van de politie op lokaal niveau. Toch dienen we volledigheidshalve een kort historisch overzicht en een toelichting van de organisatie en het wettelijke kader van het politioneel bestel in België en Nederland weer te geven, hetzij in beperkte mate. We dienen hierbij te vermelden dat dit hoofdstuk voornamelijk bedoeld is ter kennismaking van de inbreng van de politie op lokaal niveau. Voor België gaat dit om de Lokale Politie (LP), voor Nederland om de Regionale Eenheden (RE). Het is geenszins onze bedoeling om de historiek noch de werking volledig uit de doeken te doen.
  • 19. 12 2.2. Integrale veiligheidszorg 2.2.1. Inleiding Criminaliteit is een algemeen maatschappelijk verschijnsel waaraan in belangrijke mate een invulling wordt gegeven door de aangenomen normen en waarden in een samenleving. Wat onder het begrip ‘criminaliteit’ wordt begrepen, verschilt sterk van cultuur tot cultuur en is onderhevig aan maatschappelijke ontwikkelingen binnen de samenleving (Verhoeff, Verster, & Klaassen, 1988). Nauw verbonden met het fenomeen criminaliteit is de behoefte van de mens naar veiligheid. De Amerikaanse psycholoog Maslow stelt dat veiligheid, naast de vier oerdriften van de mens (vechten, vluchten, voeden en voortplanten), één van de meest basale vereisten is. Al van bij het ontstaan van de eerste maatschappelijke vormen van samenleven wordt veiligheid beschouwd als de oudste zekerheid die mensen willen nastreven (C. D. Van der Vijver, 1989). Veiligheid is een veelomvattend begrip. Het betekent ondermeer dat mensen effectief beschermd zijn tegen persoonlijk leed. Zonder enige vorm van veiligheid is het niet mogelijk om op een permanente manier met elkaar samen te leven. In complexe maatschappijen als onze huidige samenleving is veiligheid een heel belangrijk item die inherent gekoppeld kan worden aan de zogenoemde risicomaatschappij. Door de succesvolle modernisering zijn de materiële noden van de mens afgenomen, maar zijn juist de potentiële dreigingen toegenomen. Veiligheidsproblemen worden veroorzaakt door combinaties van oorzaken en moeten dan ook met een combinatie van maatregelen en partners worden bestreden (W. Stol, Tielenburg, Rodenhuis, Pleysier, & Timmer, 2011). Een integraal veiligheidsbeleid reikt hiervoor een oplossing aan. Onder prominente belangstelling van burgers, politieke partijen en massamedia is veiligheid een centraal thema geworden in de samenleving. Om hieraan tegemoet te komen is medio de jaren tachtig stap voor stap een sector ontstaan die bekend staat onder de naam veiligheidszorg (Terpstra, 2010). Deze integrale benadering van veiligheid vereist integratie in de breedte en diepte. Veiligheidsbeleid of veiligheidszorg is een alomvattende aanpak ten gunste van veiligheid die rekening houdt met alle relevante factoren en domeinen (Cools, 2000a). Dit betekent dat de zorg voor veiligheid niet langer exclusief toekomt aan de overheid, maar dat ook andere partners hierin dienen betrokken te worden. Elk veiligheidsprobleem in de maatschappij leent zich tot een specifieke integrale benadering (W. Stol et al., 2011). De legitimiteit van de overheid staat of valt met de efficiëntie en effectiviteit van haar optreden. Het gegeven, dat andere publieke en private partners dan justitie en politie actief aanwezig zijn binnen het
  • 20. 13 domein van de veiligheidszorg, geeft aan dat er een grotere behoefte is aan criminaliteitsvoorkomende activiteiten dan het beschikbare aanbod. Dit heeft geleid tot een toename van het aantal organisaties op het terrein van de veiligheidszorg (C. D. Van der Vijver, 1989). 2.2.2. De politie als schakel in de integrale veiligheidszorg Om het de overheid mogelijk te maken veiligheid te verschaffen voor iedere burger in de maatschappij heeft zij de politie in het leven geroepen. De reguliere politiediensten zijn de dragers van de politiefunctie, ook wel het politieambt genoemd. Zij worden belast met een omvangrijk takenpakket (Goossens et al., 2012). Door het uitgebreide karakter van de term veiligheidszorg zijn de grenzen van het politieoptreden niet altijd even helder af te bakenen. Cain maakt in 1979 een onderscheid tussen de politie enerzijds en de politiefunctie anderzijds. Zoals eerder vermeldt, stelt ze dat de politie niet in elke samenleving terug te vinden is en in diverse vormen kan voorkomen. Doch kent iedere samenleving een politiefunctie en wordt ze ingevuld door een reeks van processen met specifieke sociale functies ter bewaring van de sociale orde (Verwee, 2013). Niemand twijfelt aan de rol van de politie bij het waarborgen van de veiligheid in de samenleving. Het gaat immers om de instelling die over het exclusieve mandaat beschikt om geweld te gebruiken in haar optreden. In dit verband wordt vaak verwezen naar Bittner, die het monopolie van legaal geweld omschrijft als “the authorization and the obligation to use force on the basis of no more than reasonable belief that the undertaken action is justified is the exclusive monopoly of the police” (Bittner, 1980). Voornamelijk van de politie lijken burgers hoge verwachtingen en eisen te hebben voor het aanbieden van oplossingen voor hun problemen inzake veiligheid. Doch is het voor hen moeilijk geworden om op zichzelf hieraan te voldoen. Een verbreding van het takenpakket van de politie heeft immers geleid tot een spanningsveld tussen vraag en uitvoering van de politietaken (Van Stokkom, Terpstra, & Moor, 2010). 2.2.3. Andere partners in de veiligheidsketen De zorg voor veiligheid is van oudsher een belangrijke taak van overheden en is sinds lange tijd een exclusieve verantwoordelijkheid van de politie. Pas de afgelopen jaren is de overheid tot het besef gekomen dat zij het niet meer alleen af kan in de strijd tegen criminaliteit en dat de hulp van andere publieke of private partners noodzakelijk is (Winkel, 2005). De overheid dient derhalve alle partners, activiteiten en maatregelen die betrekking hebben op het
  • 21. 14 voorkomen, opsporen, berechten en straffen van crimineel gedrag te betrekken in de veiligheidszorg. De politie vormt zo de sterke arm van de overheid voor het naleven van de wet en het handhaven van de openbare orde. Bovendien is ze de enige overheidsorganisatie voor veiligheid die continu op straat aanwezig en beschikbaar is. Naast politie en justitie als belangrijkste aanbieders van de veiligheidszorg kunnen we verschillende (publieke en private) partijen onderscheiden. De politie werkt ondermeer samen met het openbaar ministerie binnen de justitiële keten. Daarnaast is de lokale overheid een van de belangrijkste partners als het gaat om de integrale aanpak van veiligheidsproblemen. Verder werkt de politie samen met de krijgsmacht, de brandweer en ambulancediensten. Tot slot vindt de politie ook partners bij particuliere instellingen en bedrijven (W. Stol et al., 2011). Het feit dat meerdere organisatie zich met veiligheidszorg bezighouden, wijst erop dat de zorg voor veiligheid en leefbaarheid een verantwoordelijkheid geworden is van iedereen. Om tot een adequate uitvoering te kunnen komen, dient iedere partij zich bewust te zijn van zijn of haar taak binnen de veiligheidszorg (Blonk, 2000). 2.3. België: de geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus 2.3.1. Een evoluerend Belgisch politielandschap: een kort overzicht Het huidige politiebestel zoals we haar vandaag kennen, is niet altijd op deze wijze georganiseerd geweest. Tot in een recent verleden heeft België een aantal algemene politiediensten gekend die samen met de bijzondere politiediensten het politiebestel uitmaken. De Wet op het Politieambt (kortweg: WPA) van 5 augustus 1992 heeft het over de Rijkswacht, de gemeentepolitie en de gerechtelijke politie bij de parketten wat de algemene politiediensten betreft en over de spoorwegpolitie, de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie voor de bijzondere politiediensten. Onder invloed van de disfuncties in de uitoefening van de politiefunctie op het vlak van de aanpak van het zware banditisme en het terrorisme heeft de overheid na aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie met betrekking tot de bestrijding van het banditisme en het terrorisme eind jaren 1980 enkele initiatieven genomen om de werking van de verschillende politiediensten onderling beter af te stemmen. Deze komt tot uiting in de Wet van 5 augustus 1992 die de politieopdrachten en –bevoegdheden van de algemene
  • 22. 15 politiediensten en de verantwoordelijkheid van de overheden ter zake eenduidig heeft vastgelegd. In navolging van deze onderzoekscommissie wordt naar aanleiding van de Dutroux-affaire een parlementaire onderzoekscommissie Dutroux-Nihoul en consoorten opgericht die ondermeer een aantal aanbevelingen heeft geformuleerd betreffende de structuur van het politielandschap in België. Zij bepleit ondermeer een integratie van de drie reguliere of algemene politiekorpsen in één structuur (Goossens et al., 2012). De ontsnapping van Dutroux op 23 april 1998, als katalysator voor het uittekenen van de hervorming van het politiesysteem in het Octopusakkoord, leidt ertoe dat de nieuwe reguliere politiestructuur haar beslag krijgt in de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. Voortaan kent België een politiekorps georganiseerd op twee niveaus, met name de lokale politie en de federale politie. Ondanks het gegeven dat beide politieniveaus autonoom van elkaar werkzaam zijn, voorziet de wet in een functioneel band tussen beide (Bourdoux et al., 2008). De Belgische reguliere politiedienst is met andere woorden het resultaat van een samentrekken van drie voorheen bestaande algemene politiediensten, met name de gemeentepolitie, de gerechtelijke politie bij de parketten en de Rijkswacht. Deze historische politiehervorming is zonder meer een van de ingrijpendste in de geschiedenis van de politie (De Ruyver, 2009). 2.3.2. De geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus Met het Octopusakkoord, en de WGP in het verlengde hiervan, wordt in België gekozen voor een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus: een lokale politie en een federale politie. De politiehervorming zorgt ervoor dat een gemeenschappelijk concept – de excellente politiezorg - over de visie op basis waarvan de politiezorg moet worden verzekerd, wettelijk verankerd wordt. Eén van de cruciale onderdelen van dit plan is de keuze voor gemeenschapsgerichte politiezorg of Community Oriented Policing (COP) als culturele referentiekader van de Belgische politiediensten (De Ruyver, 2009). Deze brede benadering van veiligheid beoogt het zoeken naar oplossingen, ten dienste van de burger, voor lokale omstandigheden die onveiligheid veroorzaken. In de geest van de Kadernota Integrale Veiligheid, dient de integrale veiligheidszorg worden in standgehouden teneinde het verzekeren van deze veiligheid. De geïntegreerde, allesomvattende aanpak dient rekening te
  • 23. 16 houden met alle factoren die veiligheid bedreigen en bevorderen (Bourdoux et al., 2008). Hierbij is een essentiële rol weggelegd voor de reguliere politie. Zoals in de vorige paragraaf aangegeven wordt, voorziet de WGP in een aanzienlijke hoeveelheid autonomie aan de korpsen en een functionele band tussen de federale en de lokale politie. Dit neemt evenzeer niet weg dat ze, ondanks hun autonomie, samen de geïntegreerde politiezorg moeten verzekeren (Bruggeman, Devroe, & Easton, 2010). De basistaak van de politie in de samenleving wordt beschreven in artikel 1 van de WPA1 . Deze stelt: “De politiediensten vervullen hun opdrachten onder het gezag en de verantwoordelijkheid van de overheden die daartoe door of krachtens de wet worden aangewezen. Bij het vervullen van hun opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie, waken de politiediensten over de naleving en dragen zij bij tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden, evenals tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij. Om hun opdrachten te vervullen, gebruiken zij slechts dwangmiddelen onder de voorwaarden die door de wet worden bepaald.” Volgens dit artikel beschikt de reguliere politiedienst als enige instelling over het monopolie van geweld voor een goede totstandbrenging van hun taak (Verhage, 2012). Als opdracht wordt zij belast met het handhaven van de openbare orde hetzij via bestuurlijke2 , hetzij via gerechtelijk weg3 . Doch staan de politiediensten bij de uitvoering van hun opdracht er niet alleen voor. Het veiligheidsgebeuren en het politiebeleid van de 21ste eeuw maakt deel uit van een groter geheel, het totale veiligheidsbeleid (Goossens et al., 2012). Het Nationaal Veiligheidsplan (NVP) 2012-2015 stelt dat de federale en lokale politie, als onmisbare partner in de veiligheidsketen, zorgen voor het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid van de burger door het aanbieden van een ‘excellente politiezorg’ en het zo goed als mogelijk in spelen op de evolutie van de samenleving en de noden van de bevolking. De opdracht van de politie is bijgevolg geen statisch gegeven. Ze zal in grote mate bepaald worden door de noden en behoeften in veiligheid van de bevolking. Het zijn deze impulsen uit de samenleving die de politie moeten ‘sturen’ (C. D. van der Vijver, Meershoek, & Slobbe, 2002). 1 Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Belgische Senaat., 22 december 1992. 2 Art. 14 Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Belgische Senaat, 22 december 1992. 3 Art. 15 Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Belgische Senaat, 22 december 1992.
  • 24. 17 De Federale Politie De politiehervorming zorgt ervoor dat de gewezen Rijkswacht, met in begrip van de spoorwegpolitie, luchtvaartpolitie en zeevaartpolitie, en de gerechtelijke politie bij de parketten geïntegreerd worden tot de federale politie (Bourdoux et al., 2008). Op het federale niveau verzekert deze politiedienst krachtens artikel 3, derde lid WGP enerzijds de gespecialiseerde en de supralokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, en anderzijds de ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten en voor de politieoverheden (Goossens et al., 2012). Deze laatstgenoemde opdrachten houden in dat de federale politie instaat voor het verlenen van operationele en niet-operationele steun aan de lokale politie. Kort samengevat is de federale politie bevoegd voor de politietaken die de zonegrenzen overstijgen, de steunopdrachten en de meer gespecialiseerde taken. Dergelijke opdrachten worden steeds uitgeoefend over het gehele grondgebied van het Rijk, met inachtneming van de principes van specialisatie en subsidiariteit. Deze principes houden in dat het uitvoeren van politietaken door de federale politie pas vereist zal zijn wanneer een tussenkomst van een gespecialiseerde politiedienst noodzakelijk is. Indien de opdrachten een niet-gespecialiseerd karakter vertonen, worden ze in eerste instantie toevertrouwd aan de lokale politiediensten. Slechts wanneer de lokale politie tekortkomt in de uitvoering ervan, zal de federale politie de opdrachten subsidiair vervullen (Bruggeman et al., 2010). De Lokale Politie Op het lokale niveau wordt de basispolitiezorg verzekert door de lokale politie. Deze is georganiseerd in 195 (voorheen 196) door de Koning afgebakende politiezones waarvan de grenzen samenvallen met de grenzen van de gerechtelijke arrondissementen. Naargelang de omvang en het bereik zijn de politiezones opgebouwd uit één of meer gemeenten, en worden ze respectievelijk één-gemeentezones of meer-gemeentezones genoemd (Bruggeman et al., 2010). Steunend op de filosofie van de gemeenschapsgerichte politiezorg vervult ze vooral gebiedsgebonden taken. Het bevolkingsgerichte politiewerk veronderstelt een sterke lokale verankering van alle opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie die nodig zijn voor het beheren van lokale gebeurtenissen en fenomenen. Bovendien vervult ze ook sommige politieopdrachten van federale aard, zoals bijstand bij grootschalige rechercheonderzoeken of optreden bij ernstige ordeverstoringen. De opdrachten van federale aard kaderen in de functionele band tussen het lokale en federale politieniveau. Omwille van de beperkte personeelscapaciteit en middelen op het gemeentelijk niveau, slagen de lokale politiediensten niet altijd in het garanderen van de volwaardige politiefunctie (Bourdoux et al., 2008). Eén
  • 25. 18 van de doelstellingen die de wetgever dan ook voor ogen heeft gehad, is het verzekeren van een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking (Van Nuffel, 2009). Het Koninklijk Besluit van 17 september 20014 en de begeleidende MO PLP 105 concretiseert de gemeenschapsgerichte politiezorg in aanvankelijk zes basisfunctionaliteiten: 1° De wijkwerking; 2° Het onthaal; 3° De interventie; 4° De politionele slachtofferbejegening; 5° De lokale opsporing en lokaal onderzoek; 6° De handhaving van de openbare orde, met inbegrip van de politie op het wegverkeer. Dergelijke basisfunctionaliteiten kunnen beschouwd worden als activiteiten die transversaal of dienstoverschrijdend worden geleverd. Dit houdt in dat ze niet exclusief als categorie mogen toebedeeld worden aan een dienst of organisatieonderdeel, vermits ze over het volledige politiebestel functioneel passen in het politiewerk. Het verzekeren van een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking moest een nivellering van de politiezorg betekenen aan de burgers. Ondanks het opleggen van minimumdrempels moet er voldoende ruimte blijven voor een eigen prioriteitenstelling op lokaal niveau (Goossens et al., 2012). Aanvankelijk worden in het K.B. van 17 september 2001 zes basisfunctionaliteiten vooropgesteld. Onder invloed van de Staten-Generaal voor de Verkeersveiligheid, én op vraag van de lokale politiediensten zelf, wordt ‘verkeer’ in het NVP 2008-2011 naar voren geschoven als bijkomende zevende basisfunctionaliteit. Waar ‘verkeer’ voorheen deel uitmaakt van ‘de handhaving van openbare orde’, kan ze sinds 2007 beschouwd worden als afzonderlijke basisfunctionaliteit. De directe aanleiding hiertoe is de versterkte maatschappelijke druk om aan verkeersfenomenen een hoge prioriteit te geven en het gegeven dat de aanpak van verkeersveiligheid sinds de politiehervorming op lokaal niveau versterkt is, terwijl op federaal niveau het omgekeerde kan waargenomen worden (Van Ryckeghem & Hendrickx, 2009). 4 K.B. 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, B.S., 12 oktober 2001. 5 Ministeriële Omzendbrief PLP 10 inzake de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, B.S., 9 oktober 2001.
  • 26. 19 2.4. Nederland: de Nationale Politie 2.4.1. De weg naar een Nationale Politie in Nederland Net als andere landen in Europa is de totstandkoming van het huidige politiebestel in Nederland anno 2015 niet zonder slag of stoot verlopen. Sinds 1 januari 2013 wordt het voormalige politiebestel – bestaande uit 25 regionale korpsen en een ondersteunend Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) – vervangen door een Nationale Politie. Het doel van deze hervorming is het verhogen van de effectiviteit en efficiëntie van de Nederlandse politie en het bieden van een beter antwoord op de toenemende internationalisering van criminaliteit, ondermeer via het doorvoeren van een schaalvergroting. Het Nederlandse politiebestel is doorheen de tijd geëvolueerd van een Frans, via een Brits naar een Scandinavisch systeem (Bruggeman & Ponsaers, 2012). Een eerste formeel-wettelijke regeling voor de organisatie van de politie in Nederland komt er met de Politiewet 1957. Het in voege treden van deze Politiewet zorgt ervoor dat het politiewezen, naar Frans voorbeeld, uitgaat van gemeentelijke korpsen en een korps Rijkspolitie. Ruim veertig jaar later gaan diezelfde 148 gemeentepolitiekorpsen en de Rijkspolitie, met de totstandkoming van de Politiewet 1993, op in 25 regionale politiekorpsen en het KLPD. Binnen deze korpsen combineert de politie gebiedsgebonden politiezorg of community policing met de bestrijding van (georganiseerde) criminaliteit. De fusie van twee verschillende soorten politiediensten in één nieuw politiebestel kan vergeleken worden met de organisatie van het politiewezen in het Verenigd Koninkrijk (Wouter Stol, 2011). De Politiewet 1993 was geen rustig bezit. Vanaf midden 1993 wordt het nieuwe politiebestel blootgesteld aan een aantal kritische publicaties in de media over haar functioneren. Een aantal incidenten, waarvan de IRT-affaire de meest noemenswaardige is, hebben ertoe geleid dat het gezag over de politie niet vanzelfsprekend is geworden (Stichting Maatschappij en Politie, 1995). Deze maatschappelijke ontwikkelingen op het terrein van onveiligheid, de politisering van veiligheid, het alsmaar belangrijker worden van bedrijfsmatige waarden als effectiviteit en efficiëntie maar ook het gegeven dat de samenleving steeds complexer wordt, zorgen ervoor dat dit nieuwe bestel al gauw onder druk komt te staan (Terpstra & Moor, 2012). Uit een doorlichting - uitgevoerd door de stuurgroep Evaluatie Politieorganisatie - van het politiebestel in 2005, blijkt ondermeer dat de politie als organisatie zeer verbrokkeld is. Hierdoor vormt ze geen eenheid en verloopt de onderlinge samenwerking gebrekkig. Er is
  • 27. 20 sprake van onvoldoende effectiviteit, een gebrek aan professionele deskundigheid en de politie functioneert kwalitatief ondermaats. Onder invloed van de bevindingen van deze stuurgroep komt men tot de conclusie dat een fundamentele wijziging van het politiebestel noodzakelijk is (Minister van Justitie en Veiligheid, december 2012). Doch het vinden van een ideaal bestel is geen sinecure. Het komt er steeds op aan een compromis te vinden tussen tegengestelde inrichtingsprincipes als centraal-decentraal, territoriaal-functioneel en generalistisch-specialistisch (Vlek & van Reenen, 2012). Als antwoord hierop dient het toenmalige kabinet Balkenende-III, één dag voor de Tweede Kamerverkiezingen, in 2006 een wetsvoorstel in tot wijziging van de Politiewet 1993. Deze voorziet in de oprichting van één Nationale politieorganisatie waarbij afgestapt wordt van de 25 zelfstandige regionale politiekorpsen. De Nederlandse politie moet volgens dit voorstel één concern worden. Onder daaropvolgende kabinet Balkenende-IV verdwijnt het wetsvoorstel echter in de departementale lade. Pas onder het minderheidskabinet Rutte-I verschijnt het weer ten tonele (Fijnaut, 2012). Nog geen twintig jaar na de ingrijpende bestelwijziging van 1993 krijgt Nederland alsnog een verstrekkende structuurwijziging van de politie (Prins, Cachet, Ponsaers, & Hughes, 2012). De Politiewet 2012, ondertussen de derde formeel-wettelijke regeling voor de politie, zorgt ervoor dat een nieuw politiebestel wordt ingevoerd. Met de overstap van een regiopolitie naar een nationale politie, maakt Nederland aanstalten om zich te richten op een Scandinavisch politiebestel. Voortaan kent Nederland niet langer één soort van politie, maar wel één politieorganisatie: een eenheidspolitie, de Nationale Politie (Bruggeman & Ponsaers, 2012). 2.4.2. Het wettelijk kader en het nieuw organisatorisch landschap Per 1 januari 2013 maken de 25 (zelfstandige) regionale korpsen en het KLPD krachtens de Politiewet 2012 plaats voor een nationaal politiekorps. Deze wijziging naar een nationaal bestel vormt de grootste reorganisatieoperatie in de geschiedenis van het Nederlands openbaar bestuur. Voor het eerst in haar bestaan vormen alle politiemedewerkers onderdeel van één organisatie. Met het oog op een verbetering van het politiewerk stellen beleidsmakers in het Inrichtingsplan Nationale Politie dat het nieuwe politiebestel in moet staan voor “het leveren van een bijdrage aan een veiliger Nederland. De Nationale Politie moet leiden tot betere politieprestaties, tot een groter vertrouwen van burgers in de politie en tot een korps dat als eenheid functioneert” (Minister van Justitie en Veiligheid, december 2012). De politie
  • 28. 21 handhaaft het recht, bewaakt de orde en is de maatschappij ten dienste. De inrichting van het politiebestel beoogt nationale versterking en lokale verankering. Teneinde deze doelstelling te realiseren was een maatschappelijke integratie van het politieapparaat nodig. Waar in België het concept community (oriented) policing vertaald wordt naar gemeenschapsgerichte politiezorg, wordt in Nederland gebruikgemaakt van de term gebiedsgebonden politiezorg. Deze wordt volgens Terpstra wordt gekenmerkt door vijf elementen: (a) nabijheid; (b) een gerichtheid op een breed scala van problemen; (c) naast een reactieve aanpak ook een preventieve aanpak; (d) samenwerking met andere instanties en (e) het bevorderen van de betrokkenheid van burgers (Terpstra, Bervoets, & van Os, 2012). De basistaak van de reguliere politie in Nederland wordt beschreven in artikel 3 van de Politiewet 2012: “De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.” Volgens het Inrichtingsplan Nationale Politie van december 2012 bestaat het Nederlandse politiebestel op nationaal niveau uit een Landelijke Eenheid (LE) en het Politiedienstencentrum (PDC). Op het gebiedsniveau komen er tien eenheden, de Regionale Eenheden (RE), waarvan de geografische indeling overeenkomt met de indeling van de justitiële arrondissementen van het Openbaar Ministerie. In tegenstelling tot de voormalige regionale korpsen, beschikken deze Regionale Eenheden niet over enige vorm van zelfstandigheid (Terpstra & Moor, 2012). Landelijke Eenheid (LE) en het Politiedienstencentrum (PDC) De Nederlandse Nationale Politie kent één operationele landelijke eenheid. Krachtens artikel 42, eerste lid van de Politiewet 2012 is de LE op nationaal niveau belast en verantwoordelijk voor de regio-overschrijdende en specialistische politietaken. Bovendien staat ze in voor het bieden van ondersteuning aan de Regionale Eenheden daar waar nodig. Dit betreft ondermeer het leveren van specialisten op het vlak van recherche en forensische opsporing, maar ook politiehonden, politiepaarden en helikopters (Aalders, Kurvers, Mos, & Veurink, 2012).
  • 29. 22 Verder bestaat de LE uit zeven diensten: • Dienst Landelijk Operationeel Centrum; • Dienst Landelijke Recherche; • Dienst Landelijke Informatieorganisatie; • Dienst Landelijke Operationele Samenwerking; • Dienst Infrastructuur; • Dienst Bewaken en Beveiligen; • Dienst Speciale Interventies. Naast een LE beschikt het Nederlandse politiebestel op nationaal niveau over een PDC. Deze is belast met de bedrijfsvoering van de politie, dit wil zeggen de financiën, facilitaire zaken, informatiemanagement, ICT, communicatie en personeelszaken. Dit onderdeel ondersteunt het operationele politie door het leveren van producten en diensten waaraan de operationele politiemedewerkers behoefte hebben (Inspectie Veiligheid en Justitie, 2013). Regionale Eenheden (RE) De Politiewet 2012 heeft op gebiedsniveau het Nederlandse politielandschap ingedeeld in tien regionale eenheden. Elk van deze eenheden zijn bestaan uit districten die elk op zich beschikken over meerdere (robuuste) basisteams. In opdracht van een gemeente, een deel van een (grote) gemeente of van meerdere (kleinere) gemeenten zijn deze basisteams als uitvoerder van het veiligheidsbeleid, beslist op politiek niveau, belast met een generalistische taakstelling: de basispolitiezorg. De lokale verankering van deze basisteams is één van de uitgangspunten van de Nationale Politie. Als fundament van de politie waarborgen de basisteams de basisbeschikbaarheid en de aanspreekbaarheid van de politie voor burger en het gezag. De uitvoering van het gebiedsgebonden werken komt toe aan de wijkagenten. Zij fungeren binnen de basisteams als sleutelfiguren voor de aanpak van problemen binnen de wijk (Cachet & van Sluis, 2014).
  • 30. 23 Kerntaken van de basisteams zijn ondermeer: 1° Gebiedsgebonden en probleemgericht werken (wijkzorg); 2° Toezicht en handhaving van wet- en regelgeving; 3° Verlenen van noodhulp; 4° Opsporen en afhandelen van veelvoorkomende criminaliteit; 5° Intake (receptiefunctie, opvang publiek, opnemen aangiften); 6° Aanpakken jeugdproblematiek; 7° Horecatoezicht; 8° Toezicht evenementen; 9° Aanpakken huiselijk geweld; 10°Uitvoeren executietaken; 11°Uitvoeren korpscheftaken; 12°Uitvoeren milieutaken; 13°Uitvoeren identiteitscontroles en uitoefenen vreemdelingentoezicht; 14°Slachtofferzorg. Politiemedewerkers krijgen op deze wijze voldoende ruimte om in te spelen op dagelijkse situaties waarmee zij gedurende de uitoefening van hun ambt worden geconfronteerd, teneinde de dienstverlening aan te burger te verzekeren (Minister van Justitie en Veiligheid, december 2012). 2.5. België versus Nederland Zowel in België als in Nederland speelt de politie een belangrijke rol bij het bevorderen van de veiligheid van de burgers. De missie van de politie is er één van het bevorderen van stabiliteit in de samenleving door handhaving van het recht en door de burgers te beschermen tegen onveiligheid (Bruggeman, 2012). Gedurende een presentatiemoment op 28 februari 2013 in de Oost-Vlaamse Politieacademie geeft Cachet te kennen gegeven dat ondanks het feit dat de geïntegreerde politie op twee niveaus in België een gekunsteld én kwetsbaar stelsel vormt, het door de politiezones en door de wettelijke garanties voor het basispolitiewerk veel evenwichtiger is dan het nationale politiebestel in Nederland. Waar België tot 2001 het voorbeeld van Nederland genomen heeft inzake het organiseren van haar politiebestel, doen we er volgens Cachet goed aan om dit voorbeeld niet te volgen (Cachet, 2013).
  • 31. 24 HOOFDSTUK 3. HET LOKAAL POLITIONEEL KERNTAKENDEBAT IN BELGIË EN NEDERLAND 3.1. Inleiding Sinds jaar en dag heeft de overheid de publieke veiligheid beschouwd als haar exclusieve taak. Het belangrijkste instituut voor het behoud van de veiligheid binnen de samenleving komt toe tot rekening van de politie. Het monopolie op de veiligheidszorg komt exclusief toe aan deze instelling (Blonk, 2000). De afgelopen decennia is bij de overheid het besef gegroeid dat zij deze taak niet langer alleen aankan (Van der Burght, 2011). De toename van criminaliteit, het verhoogd gevoel van onveiligheid bij de burgers maar zeker de besparingen binnen de organisatie van de politie leiden ertoe dat de politie overvraagd is in haar optreden. Als gevolg van de onbegrensde maatschappelijke vraag naar veiligheid en de beperkte mogelijkheden van de overheid op het vlak van capaciteit, organisatie en taakverdeling wordt een spanningsveld waargenomen tussen het aanbod en de vraag naar politietaken (Ponsaers, Devroe, & Meert, 2006b). Het gevolg is dat de politie prioriteiten dient te stellen in het uitoefenen van haar opdrachten. Hierdoor komt de politietaak ter discussie te staan. Deze maatschappelijke ontwikkelingen brengen een debat op gang, het zogenaamde kerntakendebat: welke taken moet de politie (niet) uitvoeren? Het kerntakendebat is met andere woorden onvermijdelijk geworden. Hoofdstuk 3 van dit werkstuk behandelt het politioneel kerntakendebat gevoerd in België en Nederland. Teneinde dit onderzoek binnen een redelijk termijn tot stand te kunnen brengen, wordt de omvang beperkt tot de problematiek van de (kern)taken van de politie op lokaal niveau. Voor België betekent dit een onderzoek naar het debat gevoerd omtrent de Lokale Politie, voor Nederland gaat het om de Regionale Eenheden en in het bijzonder de Basisteams. De keuze voor het bestuderen van de taken op lokaal niveau neemt evenwel niet weg dat een comparatieve studie van het volledige Belgisch-Nederlands kerntakendebat niet noodzakelijk is. Vooreerst wordt in 3.2. uiteengezet waarover het politioneel kerntakendebat gaat. Hierbij zullen we ondermeer de diverse standpunten ten aanzien van het debat behandelen alsook de aanleidingsfactoren voor het voeren van het debat. Vervolgens behandelen we het gevoerde kerntakendebat in België (3.3.) en Nederland (3.4.).
  • 32. 25 3.2. Waar gaat het politioneel kerntakendebat over? 3.2.1. Aanleidingsfactoren voor het voeren van een kerntakendebat Als gevolg van de laatmoderne, turbulente ontwikkelingen in de samenleving en het mondiger worden van de burger ten aanzien van de overheid, is veiligheid de afgelopen decennia in tal van westerse landen een belangrijk (politiek) thema geworden (Van Stokkom et al., 2010). Een toename in criminaliteitscijfers, een verhoogd gevoel van onveiligheid bij de burgers maar zeker ook onvoldoende politiecapaciteit om aan alle noden tegemoet te komen, leiden ertoe dat de bevolking steeds kritischer wordt over de manier waarop de politie haar taak uitvoert. Volgens Terpstra zou de politie in meerdere crisissen verkeren, waaronder een identiteitscrisis. Het publieke vertrouwen in de werking van de politie neemt af en vanzelfsprekendheden zoals het traditionele gezag van de politie verliest zijn geldingskracht en invloed (Verwee, 2013). Het beeld van een eenduidige en zelfverzekerde macht lijkt om te slaan in een beeld waarin de politie als institutie bezig is met een speurtocht naar haar identiteit. De bevolking is van mening dat criminaliteit zal verminderen wanneer de politie haar werk goed doet. Als criminaliteit of gevoelens van onveiligheid niet verminderen, moet de politie harder, of beter, werken (K. Van der Vijver, 2012). Voor de politie is het echter steeds moeilijker geworden om op alle terreinen aan de verwachtingen van de burgers te voldoen. Het takenpakket van de politie is veelal sluipend maar voortdurend uitgebreid, ook met taken die eigenlijk niet tot het vaste politietakenpakket gerekend mogen worden. In het verleden zijn dergelijke problemen opgelost door het aanwerven van nieuw personeel of het creëren van bijkomende gespecialiseerde politiediensten (Bruggeman, 2012). De eerste reden voor het verbreden van het takenpakket kan gevonden worden in het feit dat de burger sneller geneigd is de politie te contacteren voor diverse situaties. De politie dient zich vaak bezig te houden met taken die niet bij de politie thuisbehoren. Dit komt doordat ze in de eerste plaats belast is met een open gedefinieerde rol: de handhaving van recht en orde (Moor, 2010b). In functie van deze rol dient de politie te reageren op problemen die de samenleving problematisch vindt. Bovendien is de politie de enige dienst die 24 uur op 24 uur bereikbaar is (Cools & Verbeiren, 2004). Een tweede reden heeft te maken met de verstaatsing van de samenleving. In opdracht van bestuurlijke en gerechtelijke overheden dient de politie meer administratieve taken te vervullen dan voorheen.
  • 33. 26 De vaststelling dat de politie er steeds moeizamer in slaagt om de verwachtingen van de burgers op een efficiënte en effectieve manier in te lossen, heeft ertoe geleid dat herhaaldelijk de vraag gesteld is of de politie zich niet teveel bezighoudt met taken die buiten de meest dringende behoeften liggen (Moor, 2010b). Teneinde een antwoord te formuleren op de identiteitscrisis van de politie stelt Terpstra vier zaken voorop. Eén van deze is het voeren van een debat over de politionele kerntaken. Dit debat stelt een focus van de politie op haar zogenaamde kerntaken voorop. Menig zijn de mening toegedaan dat de politie zich enkel moet inlaten met die taken die alleen door de politieambtenaren ingevuld kunnen worden (Ponsaers, Devroe, et al., 2006b). Wanneer een openbare dienst zoals de politie een debat voert over haar kerntaken, dan wekt dit altijd de indruk dat ze oneigenlijke taken uitvoert. De vraag die hierbij kan gesteld worden is ‘Welke zijn deze?’. De ontwikkelingen omtrent het kerntakendebat zijn bovendien nauw verweven met het nieuwe bedrijfsmatig denken. In deze denkwijze wordt de nadruk gelegd op het leveren van prestaties, het verbeteren van de efficiëntie en kostenbeheersing en op sterkere verantwoording met behulp van meetbare indicatoren. Het activeert immers het debat inzake de opvattingen over de taken die de politie wel of niet op zich zou moeten nemen. Zo vindt een verschuiving plaats in het denken over de werkzaamheden van de politie (Ponsaers, Enhus, et al., 2006). Naast de invloed van het laatmodernisme kan de uitholling van de politiebetekenis toegeschreven worden aan de bedrijfsmatige manier van denken bij de politie. In het volgende paragraaf gaan we hier dieper op in. 3.2.2. Het nieuw bedrijfsmatig denken bij de politie 3.2.2.1. De grondslag en opmars van het nieuw bedrijfsmatig denken Het nieuwe bedrijfsmatig denken (in het Engels new managerialism) of kortweg NBD vindt zijn oorsprong in de kritiek op de verzorgingsstaat in de tweede helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw als reactie op de stagnerende economie. Als onderdeel van het New Public Management wordt het NBD naar voren geschoven als een oplossing voor de geconstateerde problemen. De opmars van het New Public Management (kortweg NPM), ook de reinventing government genoemd, kan worden gesitueerd in de jaren tachtig van de vorige eeuw. In pogingen van de regeringen Reagan en Thatcher om de Amerikaans-Engelse verzorgingsstaat te saneren, is de
  • 34. 27 overheid tot een lange reeks van bedenkingen gekomen. De bureaucratie zou log, inert, spilziek, onbuigzaam en onnodige hiërarchisch zijn. Bovendien oriënteert het zich te vaak op regels, waar doelen zouden moeten prevaleren (Terpstra & Trommel, 2006). Het NPM poneert zich als een benadering waarin institutionele hervormingen de effectiviteit en doelmatigheid van de publieke sector beogen te verbeteren. Centraal staat dan ook het optimaal mogelijk besteden van het belastinggeld (value for money) en het realiseren van daadwerkelijke resultaten. Binnen deze managementfilosofie onderscheidt Hood vier trends: (1) het NPM heeft als doelstelling om op efficiënte en effectieve manier om te springen met personeel en middelen binnen de publieke sector; (2) er is een opkomst van privatisering in het publieke framework; (3) begrippen zoals toerekenbaarheid en zelfevaluatie worden belangrijker; (4) er heerst een trend tot internationalisering van publieke diensten (Hood, 1991). Publieke organisaties zijn onder invloed van deze bedrijfsmatige manier van denken managementtechnieken zoals human resource management, benchmarking en resultaatgerichte plannen en controle gaan hanteren (De Waele et al., 2014).. 3.2.2.2. De beweegredenen tot invoering van het NBD De afgelopen tien tot vijftien jaar heeft het NBD, als onderdeel van het New Public Management, bijgedragen aan een groot aantal vernieuwingen inzake sturing, verantwoording en organisatie binnen de politie ondermeer door de introductie van prestatiecontracten en kwaliteitsmanagement. Eerder heeft deze denkwijze grote invloed gehad in andere publieke sectoren zoals het onderwijs en de gezondheidszorg. De combinatie van de stijgende vraag naar politieoptreden en de ontoereikende middelen hiervoor, de hoge verwachtingen en het afnemende vertrouwen van de burger ten aanzien van politie en de toenemende beleidsmatige en politieke druk leiden ertoe dat bij beleidsmakers en leidinggevenden sterker de gedachte is ontstaan dat er scherpere keuzes moeten worden gemaakt over de vraag waarvoor de ‘schaarse’ middelen worden ingezet. Het verlies van vertrouwen en gezag ten aanzien van de politie heeft ervoor gezorgd dat aanwijzingen van politiemensen niet langer meer als vanzelfsprekend worden beschouwd. Onder invloed van deze legitimiteitscrisis bij de politie maar ook de crisis in de overheidsfinanciën worden de eerste aanzetten tot een meer bedrijfsmatige denkwijze binnen de politie gevoerd. In eerste instantie spelen hiervoor financieel-economische argumenten een belangrijke rol. De gedachte dat de economische vitaliteit wordt bedreigd door een overdaad aan regulering van de
  • 35. 28 arbeidsmarkt en de economie, maar ook de toenemende mondigheid van de burgers en de afname van hun gezagsgetrouwe houding jegens de overheid, hebben geleid tot veranderingen in het denken over de overheidsorganisatie. Ook binnen de politie kan men deze ontwikkeling waarnemen. Er heerst immers een spanning tussen de vraag naar veiligheid en politiezorg enerzijds en een schaarste aan middelen om aan deze noden te voldoen anderzijds. De centrale veronderstelling die in deze denkwijze naar voren wordt geschoven, is dat de politie aan steeds meer eisen wordt gesteld ten aanzien van haar prestaties. Ze moet aantoonbare resultaten afleveren en zo laten zien dat zij ‘waar’ biedt voor het ter beschikking gesteld belastinggeld (Terpstra & Trommel, 2006). Met de implementatie van deze aanpak wordt bovendien meer ingezet op de verbetering van de dienstverlening en de tegemoetkoming aan de verwachtingen van burgers. Beleidsmakers gaan ervan uit dat het omvormen van de politie tot een bedrijfsmatigere ingerichte organisatie zal bijdragen aan het herstel van de legitimiteit van de politie (Terpstra, 2010). 3.2.2.3. Naar een ‘bedrijfsmatige’ politie De gedachte van een bedrijfsmatiger politie is in belangrijke mate ingegeven door een streven tot herstel van de legitimiteit van de politie. Vertrekkende vanuit het NBD stelt Terpstra vier presentatiestrategieën voorop waaraan de politie moet voldoen. Elke strategie verwijst naar een specifieke vorm van legitimiteit. Vooreerst moet de politieorganisatie voortaan beschouwd worden als een ‘bedrijf’ dat als product meer veiligheid moet opleveren. Deze metafoor berust op een eenvoudige dichotomie waarbij de oude, ineffectieve traditionele politie tegenover een bedrijfsmatig georiënteerde politie wordt geplaatst. Deze zou in alle kenmerken superieur zijn aan de oude politie en stelt centrale waarden zoals economy, efficiency en effectivity, beter bekend als ‘de drie E’s’ binnen het NBD, voorop. Ten tweede maakt de politie gebruik van prestatiesturing onder vorm van prestatiecontracten. Het belang van prestatiecontracten gaat dan vooral om een rechtvaardiging voor het besteden van collectieven middelen en het bieden van verantwoording voor het politieoptreden (Terpstra, 2010). Het gevaar bestaat echter dat de politie als organisatie aan ‘window dressing’ gaat doen en op papier hun handelen gaat ophemelen teneinde aan de prestatievereisten te voldoen (Moor, 2010b). Een derde strategie omhelst het kwaliteitsmanagement. De standpunten en visies over het invoeren van het kwaliteitsmanagement zijn echter uiteenlopend. Enerzijds postuleren de tegenstanders dat het
  • 36. 29 kwaliteitsmanagement achterhaald is door de ontwikkeling en invoering van prestatiecontracten, terwijl anderen menen dat het juist een correctiefactor uitmaakt voor een eenzijdige nadruk op geleverde prestaties. Tot slot zorgt de dominantie van het bedrijfsmatig denken er voor dat de politie meer klantgericht moet werken en de bevolking of burgers moet beschouwen als ‘klanten’. Uit de legitimiteitscrisis blijkt meer dan te voor dat de kloof tussen burger en overheid groot is. Teneinde deze te dichten, moet de politie de burger een actievere rol in de beleidsbepaling geven of zoals Bouckaert het stelt: ‘de inbreng van de burger moet richtinggevend zijn om een overheidsapparaat uit te bouwen dat de legitimiteit centraal stelt door, naast voor legaliteit, aandacht te hebben voor effectiviteit, kwaliteit, efficiëntie en zuinigheid (en wel in die volgorde), binnen een vernieuwd democratisch perspectief’ (De Kimpe, 2007). Zoals reeds aangegeven is in 3.2.1. hangt het NBD samen met de opvattingen over het debat over de kerntaken. Het uitgangspunt hierbij is dat de politieorganisatie meer focus moet plaatsen op de core business, de zogenaamde kerntaken. Dit betekent dat taken die onvoldoende bijdragen aan de efficiëntie van het politiebestel, beter door andere partijen in het veiligheidslandschap worden uitgevoerd (Van Calster, 2010). Ter afsluiting dienen we te vermelden dat de opkomst van het NBD niet gespaard blijft van kritiek. Zo zou het politiewerk moeilijk te verenigen zijn met het NBD mede doordat de politie vooral moet reageren op een constante stroom van onverwachte en diverse gebeurtenissen. Door de sterke nadruk van het NBD op kwaliteit, klantgerichtheid en performantie van de publieke dienstverlening, ontstaat bovendien een veranderende relatie tussen politie en burgers. Voortaan wordt de burger naast (potentiële) dader, slachtoffer of informatiebron ook benaderd als ‘klant’. De burger is bovenal consument en dient als zodanig meer keuzemogelijkheden te hebben in het betrekken van publieke diensten en goederen. De politiediensten moeten aantoonbare resultaten afleveren en zo laten zien dat zij ‘waar’ biedt voor het ter beschikking gestelde belastinggeld (Terpstra & Trommel, 2006).
  • 37. 30 3.2.3. Invalshoeken in het debat: takenperspectief versus rolperspectief De oproep voor het voeren van een debat omtrent de kerntaken van de politie is opnieuw actueel en kan gevonden worden in de vaststelling dat het takenpakket van de politie steeds meer toeneemt terwijl deze op haar beurt steeds minder capabel is een doeltreffend op te treden. Het debat stelt als doel een onderscheid te maken tussen eigenlijk en oneigenlijk politiewerk. Het cyclisch terugkomen van dit debat bewijst de maatschappelijke verankering van de politie en de noodzaak in te spelen op haar permanente ontwikkelingen (Enhus, 2006). Een debat zou geen debat zijn indien er geen verschillende invalshoeken bestaan vanwaar uit mensen een standpunt innemen. Het is namelijk zo dat een politie-inspecteur een andere invulling toekent aan politiewerk dan een wetenschapper (Verwee, 2013). Vanwege het ideologische karakter zal iedereen, ongeacht welk standpunt ingenomen wordt, binnen zijn eigen logica gelijk hebben (Van Calster, 2010). Volgens Enhus kunnen we een onderscheid maken tussen voor- en tegenstanders van een politioneel kerntakendebat: het takenperspectief versus het rolperspectief. Beide groepen spreken, weliswaar vanuit een ander uitgangspunt, over taken en beklemtonen de noodzaak tot het voeren van een debat. In essentie vertrekt het kerntakendebat vanuit een takenperspectief die als doel de sanering van het uiterst brede takenpakket van de politie heeft. Hierbij wordt het maken van een onderscheid tussen ‘eigenlijk’ en ‘oneigenlijk’ politiewerk beoogd. Doch roept deze interpretatie van het kerntakendebat veel discussie op. Vanuit een rolperspectief stellen voorstanders dat we het debat dienen te benaderen vanuit een heroriëntering van de rol van de politie in de samenleving. Zij stellen bovendien dat we het kerntakendebat niet mogen verwarren met de kerntakendiscussie en deze hiertoe reduceren. (Verwee, 2013). We kunnen dan ook stellen dat centraal in het kerntakendebat de vraag staat wat de optimale aanwending is van de beschikbare middelen om de taak van de politie naar behoren uit te voeren. Een betere dienstverlening aan de burger moet hierbij de doelstelling zijn. 3.2.3.1. Takenperspectief De aanhangers van het takenperspectief kunnen voornamelijk gevonden worden in (lokale) politiemiddens, gerechtelijke en bestuurlijke overheden (Verwee, 2013). De politie stelt dat ze te veel taken moet verrichten met te weinig manschap en wenst zich voortaan te focussen op het ‘eigenlijke’ politiewerk, wat neer komt op het vervullen van haar rol als
  • 38. 31 criminaliteitsbestrijder. Een toename in het takenpakket van de politie kan volgens hen verklaard worden door een viertal factoren (1) de verhoogde mobiliteit en complexere samenleving; (2) de wetgevende inflatie; (3) de toenemende vraag van burger en (4) het ontstaan van een “én-én-beleid” door de gebrekkige wil van politieoverheden om keuzes te maken. De politie pleit voor een sanering van de ‘oneigenlijke’ politietaken die te tijdrovend zijn en ervoor zorgen dat er te weinig blauw kan worden ingezet. Het komt er dan vervolgens op neer om lijstjes op te stellen met taken waarvan de politie hoopt ze te kunnen afstoten aan andere (private of publieke) organisaties (De Kimpe, 2010). Degenen die redeneren vanuit deze politiecentrische benadering kunnen verder onderverdeeld worden in twee groepen. De eerste groep, we noemen ze de generalisten, bestaat uit voorstanders van het kerntakendebat met een vrij precies beeld van de omvang, diversiteit en spreiding van de taken van een lokale politiedienst. Het gaat hierbij om individuen die binnen of met politiediensten met een generalistische taakstelling werken. Deze groep verschilt sterk van de manier waarop de tweede groep, we noemen ze de specialisten, tegen het politionele takenpakket aankijkt. Daar waar de eerste groep voldoende geïnformeerd is over diensten met een generalistische taakstelling, is de tweede groep sneller geneigd om de complexiteit hiervan te onderkennen. Individuen die deel uitmaken van de specialisten zijn voornamelijk tewerkgesteld in meer gespecialiseerde afdelingen of in diensten die hen aansturen. De generalistische takenbenadering stelt dat de politie te weinig capaciteit kent om haar taak effectief en efficiënt uit te voeren. Vanuit haar visie moet men in het kerntakendebat komen tot een lijst van mogelijke politietaken die afgestoten kunnen worden naar andere instanties. Het gaat hierbij om bureaucratische taken zoals: de complexe informatiehuishouding, evaluatieprocedures en mobiliteitsprocedures. Vanuit een specialistische takenbenadering wordt de politie beschouwd als een dure maar niet efficiënte en effectieve dienst. De specialisten zijn de mening toegedaan dat we niet over moet gaan tot het afschaffen van allerlei administratieve taken en randtaken, zoals bepleit in de generalistische takenbenadering, maar tot het afschaffen van hulp- en dienstverlenende taken en in een aantal gevallen taken die voortvloeien uit de COP-benadering. Dergelijke taken, maar ook de versnippering van de politiecapaciteit voor het invullen van deze taken, hebben volgens hen een negatief effect op dé kerntaak van de politie: de opsporingstaak (Enhus, 2006).
  • 39. 32 3.2.3.2. Rolperspectief Haaks tegenover het takenperspectief staat het rolperspectief. Aanhangers van deze benadering, voornamelijk academici en een aantal politiemensen, stellen dat een debat over de rol van de politie in de samenleving de basis moet vormen voor het voeren van een kerntakendebat. Zij bepleiten dan ook een heroriëntering van de rol van de politie in de samenleving. Achter deze redenering zit het sociologisch concept ‘rollen’ verscholen. Een individu of organisatie in de samenleving vervult meerdere rollen die elk op zich gekoppeld kunnen worden aan een bundel van verwachtingen. Onder invloed van de maatschappelijke ontwikkelingen is het mogelijk dat de verwachtingen van of ten aanzien van een individu evolueren in de tijd waardoor ook de rollen evolueren. Dit leidt ertoe dat actoren genoodzaakt worden te bezinnen over hun rol en nagaan hoe deze aangepast kan worden aan de veranderende verwachtingen in de maatschappij. Wanneer we deze visie terugkoppelen aan de politietaak dan merken we op dat de verwachtingen van de burgers ten aanzien van de politiemens veranderen doorheen de tijd. Hierdoor dient de politie op regelmatige basis te reflecteren over haar maatschappelijke rol wil ze tegemoetkomen aan de verwachtingen van de samenleving (De Kimpe, 2010). Het takenperspectief stelt een afbakening van de kerntaken centraal en tracht op deze wijze te komen tot een lijst van oneigenlijke politietaken die afgestoten kunnen worden. Dit perspectief stelt dat de rol van de politie vanzelfsprekend is en dat deze één rol in de samenleving vervult, met name die van criminaliteitsbestrijder. Vanuit een rolperspectief wordt het kerntakendebat op een andere manier benaderd. Het gaat niet zozeer meer over wat de politionele taken moeten zijn maar over wat de burger verwacht van de politie. De politie wordt door de burger een diversiteit aan rollen toegekend (Verwee, 2013). Als kritiek op het takenperspectief stellen de voorstanders van het rolperspectief dat het onmogelijk is om het takenpakket van de politie te beschrijven, laat staan tot een afbakening ervan te komen. Terpstra stelt: “De gedachte dat politiewerk zich laat vastleggen in een lijst met kerntaken, is dan ook een mythe”(Verwee, 2013). Bovendien zou het denken in termen van oneigenlijk versus eigenlijk politiewerk leiden tot het verwerpen van de niet-repressieve taken met een vrij gerechtelijk en justitieel politietakenpakket tot gevolg. Dit terwijl wetenschappelijk onderzoek aantoont dat slechts twintig procent van de politietaken een strafrechtelijk karakter vertonen. Hierdoor zou COP in de verdrukking kunnen komen en politie en samenleving van elkaar kunnen vervreemden. Op basis hiervan wenst het
  • 40. 33 rolperspectief geen debat over taken maar wel een debat over de rol van de politie. Het kerntakendebat mag niet afglijden tot een opsomming van wat men niet meer wil of kan doen. Men moet nagaan ‘wat willen en moeten we doen voor de samenleving?’ (Straver, Ulrich, van Duijneveldt, & Moor, 2010). Binnen dit perspectief kunnen we twee groepen onderscheiden ten aanzien van het politieroldebat. Vooreerst onderscheiden we een groep die stelt dat de rol van de staat en het monopolie op geweld van de politie afgebouwd moet worden. Hierdoor zou het probleem van overbelasting van het politiebestel vanzelf opgelost worden. Door de aanwezigheid van andere spelers op de veiligheidsmarkt zullen economische marktmechanismen spelen. Bovendien zal onderlinge concurrentie ervoor zorgen dat de werking van de diensten verbeteren zodat alleen de meest efficiënte blijven bestaan. Anderzijds onderscheiden we een groep binnen het rolperspectief die de afbouw van het politiemonopolie vrezen. Zij begrijpen de aanhangers van het takenperspectief maar zijn van mening dat een afbouw of schrappen in het takenpakket van de politie kan leiden tot een uitholling van haar maatschappelijke rol. In plaats daarvan benadrukken zij het belang van het uitklaren van de rol van de politie in onze samenleving via een debat alvorens ingrepen uit te voeren in het takenpakket van de politie (Enhus, 2006). Conclusie We kunnen stellen dat beide benaderingen (taken- en rolperspectief) enigszins gelijk opgaan. Beide benaderingen gaan uit van een open beleid en communicatie van de prioriteiten teneinde zich aan te passen aan de verwachtingen van de samenleving met de mogelijkheden waarover de politie beschikt. Toch bestaan er een essentieel verschil tussen beide. Vanuit het takenperspectief wordt de samenleving bekeken vanuit de ramen van de politieorganisatie en gaat de aandacht uit naar het uitvoeren van het dagelijkse politiewerk binnen een goed draaiende organisatie, terwijl vanuit het rolperspectief vanuit de samenleving naar de politie wordt gekeken (Enhus, 2006).
  • 41. 34 3.3. Het kerntakendebat in België 3.3.1. De eerste aanzetten tot het voeren van een kerntakendebat in België Veiligheid en bescherming vormen hoekstenen voor de individuele ontplooiing en ontwikkeling in de huidige maatschappij. Iedere burger beschikt over het recht op gelijke bescherming van zijn of haar persoon en goederen door de overheid. Een belangrijke taak komt dan ook toe aan de overheid om het recht op veiligheid te vrijwaren. De verregaande hervormingen van het politielandschap kan dan ook beschouwd worden als een signaal dat de overheid haar kerntaak op het gebied van veiligheid ter harte genomen heeft. Eén van de voorwaarden om de individuele vrijheid te waarborgen, houdt in dat de politie niet overbevraagd mag zijn in haar aanbod. 3.3.1.1. De maatregelen van de bijzondere ministerraad veiligheid – justitie In 2004 heeft de bijzondere ministerraad veiligheid – justitie de beslissing genomen om een pakket maatregelen te nemen opdat meer blauw op straat kan worden ingezet. Ondanks het gegeven dat de maatregelen dateren van 30 en 31 maart 2004, is de omzendbrief gepubliceerd op 29 december 2006 en in werking getreden op 1 januari 2007. De ministeriële omzendbrief van 1 december 2006 omvat richtlijnen tot het verlichten van en vereenvoudigen van sommige administratieve taken van de lokale politie. De zogenaamde ‘CALogisering’ van bepaalde politietaken moest ervoor zorgen dat operationele agenten gevrijwaard worden van tijdrovende administratieve en logistieke taken. Krachtens deze omzendbrief6 dienen volgende takendomeinen op termijn door het personeel van het administratieve en logistieke kader (CALog) worden uitgevoerd: 1° administratieve taken verbonden aan de opdrachten van de politie; 2° secretariaatstaken inherent aan de organisatie van de politiekorpsen; 3° ICT (technisch beheer) en logistiek; 4° personeelsbeheer en 5° budget en financiën. Voor een lijst met voorbeelden per domein wij naar bijlage 1 van deze omzendbrief. Met het besef dat de overheveling van deze taken naar het CALog-personeel niet overhaast mag gebeuren, krijgen de zones tijd tot eind 2010. Dergelijke taken zullen vanaf dan zoveel als mogelijk overgenomen moeten worden door gekwalificeerd burgerpersoneel. Verder omvat de omzendbrief richtlijnen omtrent administratieve opdrachten die ingevolge een bijzondere wet 6 Ministeriële Omzendbrief van 1 december 2006 inzake de richtlijnen tot het verlichten en vereenvoudigen van sommige administratieve taken van de lokale politie, Belgische Senaat (8 januari 2007).
  • 42. 35 moeten worden uitgevoerd door een politieambtenaar, de samenwerking politie – gerechtsdeurwaarders, het verlichten en vereenvoudigen van taken verbonden aan gerechtelijke opdrachten en opdrachten die kunnen uitbesteed worden aan private ondernemingen of uitgevoerd worden door bestuurlijke overheden. Andere maatregelen genomen door de bijzondere ministerraad veiligheid – justitie hebben betrekking op de versoepeling van de arbeidstijdenregeling, de uitbreiding van de bevoegdheid van de hulpagenten, een betere medische controle om het structurele absenteïsme terug te dringen, een terugdringing van de gehypothekeerde capaciteit bij de zones (HyCap) en een doorgedreven informatisering. Gezien het WGP stelt dat één van de kernopdrachten van de federale politie de ondersteuning in de uitvoering van de basisfunctionaliteiten van de lokale politie is, kan ook zij in dit verhaal een rol spelen. De maatregelen stellen dat er een interventiekorps, bestaande uit 700 federale agenten, opgericht wordt en ter beschikking zal gesteld worden van de politiezones, om de basispolitiezorg te waarborgen (Dewael, 2005). 3.3.1.2. De eerste uitgave van de Cahiers van de Senaat Ondanks de pogingen van de bijzondere ministerraad veiligheid – justitie blijkt dat de overheid nog steeds geconfronteerd met een overbevraging in haar aanbod en onvoldoende middelen teneinde haar taken naar behoren uit te oefenen. Eén van de mogelijk oplossingen die aangereikt kunnen worden om tegemoet te komen aan dit probleem, is het aanwerven van nieuwe agenten opdat de politie en enkel de politie alle behoeften aan veiligheid kan dekken. Voor de burger moet de politie aanwezig zijn in het straatbeeld en altijd zichtbaar en aanspreekbaar zijn. Ze vervult immers een essentiële rol in het verzekeren van de gemeenschapsgerichte politiezorg doch een gebrek aan middelen zou deze in gevaar kunnen brengen. In de allereerste opgave van de Cahiers van de Senaat in 2005 geeft Dhr. Dewael, in zijn hoedanigheid van Belgische Vice-premier en Minister van Binnenlandse Zaken, te kennen dat het louter uitbreiden van het politiebestel met extra manschappen een verkeerd antwoord zou zijn. De politie dient niet voor elke vraag op het domein van veiligheid een antwoord te voorzien. In plaats van beroep te doen op het dure politie-uniform, is het perfect mogelijk dat een aantal taken uitgeoefend worden door andere publieke of private actoren in het veiligheidslandschap zonder daarbij afbreuk te doen aan de politiefunctie als drager van de openbare macht en gezag of de veiligheid te ‘privatiseren’. Veiligheid is een kwestie van
  • 43. 36 partnerschap geworden waarbij alle partners zich gezamenlijk moeten inspannen om de onveiligheid te bestrijden. Hierbij wordt niet enkel gedacht aan openbare toezichthouders maar ook aan private bewakingsondernemingen. Dewael stelt bovendien dat we in plaats van te denken in termen van concurrerende bevoegdheden tussen politiediensten en andere diensten, moeten denken in termen van complementaire bevoegdheden (Dewael, 2005). Bij deze kan verwezen worden naar de Junior Partner Theorie van Kakalik en Wildhorn. Deze theoretische stroming beschouwt de particuliere veiligheidsindustrie als een natuurlijk verlengstuk van het reguliere politiebestel. Zowel het publieke als private veiligheidslandschap beogen eenzelfde doel: het voorkomen en bestrijden van criminaliteit (Boon, 1993). Waar de activiteiten van de overheid stoppen, beginnen deze van de private veiligheidszorg en omgekeerd. Beide actoren vullen elkaar als het ware aan en kunnen dan ook als complementair aan elkaar worden beschouwd. Door deze complementariteit vormt de private sector geen dreiging voor het functioneren van het reguliere politiebestel. Het is immers de taak van de overheid om uit te maken welke veiligheidsopdrachten door wie moeten worden uitgevoerd. In hoofdzaak zal de publieke politie zich richten tot het repressieve luik, terwijl de private veiligheidssector activiteiten gaat uitvoeren binnen het preventieve luik (Cools & Verbeiren, 2004). Deze gedachte moet meegenomen worden als een belangrijk criterium bij het bepalen wat de essentiële politionele taak is en wat niet. Bovendien dienen we vanuit deze optiek een discussie te voeren over een mogelijke uitbesteding van oneigenlijke politietaken zonder aantasting van de democratische rechtsstaat. 3.3.1.3. CPS-studiedag ‘Het kerntakendebat en de politie’ Onder invloed van deze eerste aanstalten – weliswaar in beperkte mate - tot het voeren van een debat omtrent het verlichten van het takenpakket van de politie teneinde meer politieagenten op straat te krijgen, wordt op 16 maart 2006 een studiedag omtrent het kerntakendebat georganiseerd door het Centrum voor Politiestudies (CPS) in samenwerking met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). De Kimpe poneert dat het voeren van een debat omtrent de kerntaken van de lokale politie teweeggebracht wordt door de beweging naar een rolverbreding. De vermaatschappelijking van de politie op de eerste lijn en de verhoogde aandacht voor het bedrijfsmatig functioneren (cfr. 3.2.2.) heeft zich vertaald naar een kerntakendebat. Deze bereikt haar hoogtepunt na de installatie van de nieuwe politiestructuur. In de decennia voorafgaand aan het kerntakendebat