2. DOELSTELLING
Kinderen een kader geven om over hun
gevoelens en hun relaties met anderen
na te denken en te praten.
3. Uitgangspunten voor een gezonde
relationele vorming.
Een relatie is twee-zaam.
Eenduidige boodschappen.
Iedereen is verschillend.
Oog hebben voor het effect.
4. Ethiek.
Relationele evenwaardigheid.
Respect voor elkaar.
Elke relatiewijze is waardevol.
Iedereen is verschillend
de ene relatiewijze hanteer je
gemakkelijker dan de andere.
6. De axenroos.
Iedere mens beschikt over een breed
gamma van mogelijke relatiewijzen.
F. Cuvelier ordening van de menselijke
interacties.
Werkinstrument de axenroos.
Ax = het vermogen om zich op een bepaalde
wijze relationeel te gedragen.
10. AFZONDERING
HOUDEN
GEVEN
N
EN
EN
RE
UR
EN
TE
ST
DI
AANVECHTEN
EN
PR CH
BE
ES
ZI
CONFLICT HARMONIE
BE
NU
W
WEERSTAAN
VO
TT
AA
LG
E
RD
N
EN
ER
EN
AANNEMEN
LOSSEN - VRAGEN
ONDERGAAN
14. SOCIALE VORMING
Gebeurt de hele dag door.
Als leerkracht gebruik je spontaan
verschillende relatiewijzen.
Je kiest soms bewust voor een bepaalde
relatiewijze.
Je besteedt aandacht aan de kwaliteit van de
axen.
Interactie tussen leerkracht en leerlingen.
15. SOCIALE VORMING
Kinderen toestaan en aansporen om alle axen in te
nemen.
In alle leeftijdsgroepen, ook bij de jongste kleuters.
In werk en organisatievormen:
klassikaal, groepswerk, contractwerk,
hoekenwerk, projectwerk, …
In alle leergebieden:
wereldoriëntatie, taal, godsdienst,
bewegingsopvoeding, …
16. De axenroos en het leerplan
wereldoriëntatie.
Domein: Mens en medemens.
Onderdeel: Ik ga om met anderen.
17. MENS EN MEDEMENS
Ik ga om met de anderen
Geven van persoon en
bijzijn
4.6- KINDEREN KUNNEN ZICH ALS PERSOON PRESENT
STELLEN.
* zich kunnen voorstellen
* iets over zichzelf vertellen
* een gesprek beginnen / voortzetten
* ….
18. MENS EN MEDEMENS
Ik ga om met de anderen
Aannemen of vragen van
persoon en bijzijn.
4.7 – Kinderen kunnen respect en waardering opbrengen.
* vormen van waarderend of afwijzend gedrag herkennen
* waardering uiten
* respectvol omgaan met leeftijdsgenoten
*…
19. MENS EN MEDEMENS
Ik ga om met de anderen
Geven van goederen en
diensten
4.11 – Kinderen kunnen een ander helpen door zich dienstbaar op
te stellen.
* anderen helpen bij het opruimen
* bereid zijn materiaal te delen / uit te lenen
* attent zijn voor specifieke noden van anderen
*…
20. MENS EN MEDEMENS
Ik ga om met de anderen
Aannemen – vragen van
goederen en diensten
4.12 – Kinderen kunnen hulp vragen en zorg aanvaarden.
* op een beleefde manier iets kunnen vragen
* dankbaarheid tonen tegenover wie hen helpt
* zich laten helpen als ze iets niet kunnen
*…
21. MENS EN MEDEMENS
Ik ga om met de anderen
Geven van informatie en
richtlijnen
4.10 – Kinderen kunnen leiding geven.
* een voorstel naar voor kunnen brengen
* in een groepje zeggen wat de anderen moeten doen
* verslag kunnen uitbrengen van een taakgroepje
*…
22. MENS EN MEDEMENS
Ik ga om met de anderen
Leiding volgen of meewerken
4.9 – Kinderen kunnen leiding volgen of meewerken.
* het leiderschap van een ander kind aanvaarden
* regels en afspraken kunnen nakomen
* met inzet meespelen in een ploegspel
*…
23. MENS EN MEDEMENS
Ik ga om met de anderen
Aanvechten
4.13 – Kinderen kunnen constructief kritisch zijn.
* kunnen verwoorden wat ze verkeerd vinden in hun eigen omgeving
* op een aanvaardbare wijze leeftijdsgenoten confronteren met het effect van
hun gedrag
* leren wantoestanden zien en aanklagen
*…
24. MENS EN MEDEMENS
Ik ga om met de anderen
Weerstaan
4.14 – Kinderen kunnen zich op een passende manier
weerbaar opstellen.
* voor zichzelf en leeftijdsgenoten opkomen
* zich weten te verdedigen tegen ongewenste lichamelijke nabijheid of
intimiteit
*…
25. MENS EN MEDEMENS
Ik ga om met de anderen
Houden
4.15 – Kinderen kunnen zich discreet opstellen als derden
daar niet door benadeeld worden.
* zich op de achtergrond houden
* geen roddel rondstrooien
* iets wat ze over een ander weten voor zichzelf kunnen houden
*…
26. MENS E N MEDEMENS
Ik ga om met de anderen
Ondergaan - lossen
4.16 – Kinderen kunnen hun ongelijk of onmacht toegeven.
* eigen onkunde of mislukking toegeven
* zich verontschuldigen na een ruzie, fout, …
* gerechtvaardigde kritiek kunnen aanvaarden
*…
27.
28. HARMONISCHE ZONE
Staat graag in de Ziet en bewondert wat er
belangstelling. gebeurt.
Vertelt over zijn hobby. Verwelkomt nieuwe lln.
Vertelt over wat hij goed/niet Uit complimentjes.
goed kan.
29. HARMONISCHE ZONE
Leent gerief uit. Is dankbaar voor
gekregen geschenken.
Doet boodschappen.
Helpt iemand. Laat zich graag
verwennen.
Vraagt materiaal, hulp.
30. HARMONISCHE ZONE
Kiest het spel op de Gehoorzaamt.
speelplaats.
Vraagt bijkomende informatie.
Geeft informatie door.
Geeft leiding bij
groepstaken.
31. CONFLICTZONE
Zegt wat hij niet goed vindt. Laat zich niet doen.
Wijst terecht. Is niet akkoord met een
opgedrongen taak.
Vecht voor zijn plek.
Neemt bevelen van anderen
Duidt fouten aan. niet zomaar aan.
32. AFZONDERINGSZONE
Weet en ziet het wel maar… Is bang en onzeker.
komt niet tussen.
Twijfelt, weet het niet
Komt weinig aan bod in precies.
discussies.
Kan moeilijk keuzes maken.