2. • Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een
zelfstandig naamwoord.
• Bijvoorbeeld: de mooie telefoon, het kleine
dorp, de dure auto’s, het oude huis.
3. • In het Spaans staan de bijvoeglijke
naamwoorden bijna altijd achter het
zelfstandig naamwoord.
• el teléfono bonito, el pueblo pequeño, los
coches caros, la casa vieja.
4. • Alleen bij woorden als mucho, poco, primero
en segundo staan ze vóór het zelfstandig
naamwoord.
• muchos teléfonos, pocas casas, el segundo
pueblo.
5. Er zijn twee groepen bijvoeglijke
naamwoorden
Groep 1
Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op
een -o.
bonito, moderno, mucho, barato, caro, feo
Ze passen zich aan aan het zelfstandig
naamwoord waar ze bij horen. Zowel in het
enkelvoud als in het meervoud.
6. • el chico feo la casa fea
• los chicos feos las casas feas
7. • Groep 2
Bijvoeglijke naamwoorden die niet op
een –o eindigen.
interesante, grande, azul, internacional
Deze bijvoeglijke naamwoorden veranderen in
het enkelvoud niet.
• el museo grande la casa grande
8. In het meervoud veranderen ze wel:
• eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een
klinker: dan komt er een –s achter.
los museos grandes
• eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een
medeklinker: dan komt er –es achter.
los productos internacionales
9. los colores – de kleuren
• Kleuren worden ook vaak gebruikt als
bijvoeglijk naamwoord. Zij passen zich ook aan
aan het zelfstandig naamwoord. Hier gelden
dezelfde regels.
el coche rojo la bolsa roja
el teléfono grande la bota grande