3. Delend lidwoord
1. Na een hoeveelheid of ontkenning komt altijd : de
2. Na aimer, adorer, préférer en détester altijd : le, la ,les
4. Delend lidwoord
1. Na een hoeveelheid of ontkenning komt altijd : de
2. Na aimer, adorer, préférer en détester altijd : le, la ,les
3. Anders krijg je bij :alles in het meervoud : des
5. Delend lidwoord
1. Na een hoeveelheid of ontkenning komt altijd : de
2. Na aimer, adorer, préférer en détester altijd : le, la ,les
3. Anders krijg je bij :alles in het meervoud : des
een klinker : de l’
6. Delend lidwoord
1. Na een hoeveelheid of ontkenning komt altijd : de
2. Na aimer, adorer, préférer en détester altijd : le, la ,les
3. Anders krijg je bij :alles in het meervoud : des
een klinker : de l’
vrouwelijk : de la
7. Delend lidwoord
1. Na een hoeveelheid of ontkenning komt altijd : de
2. Na aimer, adorer, préférer en détester altijd : le, la ,les
3. Anders krijg je bij :alles in het meervoud : des
een klinker : de l’
vrouwelijk : de la
mannelijk : du
8. Delend lidwoord
1. Na een hoeveelheid of ontkenning komt altijd : de
2. Na aimer, adorer, préférer en détester altijd : le, la ,les
3. Anders krijg je bij :alles in het meervoud : des
een klinker : de l’
vrouwelijk : de la
mannelijk : du
• Hij heeft geen peren =
• Een kilo peren =
• Ik hou van peren =
• Heeft u peren ? =
9. Delend lidwoord
1. Na een hoeveelheid of ontkenning komt altijd : de
2. Na aimer, adorer, préférer en détester altijd : le, la ,les
3. Anders krijg je bij :alles in het meervoud : des
een klinker : de l’
vrouwelijk : de la
mannelijk : du
• Hij heeft geen peren = Il n’a pas de poires
• Een kilo peren = un kilo de poires
• Ik hou van peren = J’aime les poires
• Heeft u peren ? = Vous avez des poires ?
10. Delend lidwoord
1. Na een hoeveelheid of ontkenning komt altijd : de
2. Na aimer, adorer, préférer en détester altijd : le, la ,les
3. Anders krijg je bij :alles in het meervoud : des
een klinker : de l’
vrouwelijk : de la
mannelijk : du
• Hij heeft geen peren = Il n’a pas de poires
• Een kilo peren = un kilo de poires
• Ik hou van peren = J’aime les poires
• Heeft u peren ? = Vous avez des poires ?
