2. Weefselvloeistof Haarvaten; De allerkleinste bloedvaatjes, met een wand van maar 1 cellaag dik. Door kleine gaatjes kunnen witte bloedcellen en weefselvloeistof. Weefselvloeistof; Vocht wat door de bloeddruk buiten het bloedvat geperst wordt. Er zitten voedingsstoffen in en zuurstof. Zo kunnen deze stoffen bij alle cellen komen. Afvalstoffen gaan mee met het weefselvloeistof, de haarvaten weer in of het lymfevat in.
3. Lymfe Lymfevat; Weefselvloeistof met afvalstoffen gaat het lymfevat in. Nu heet het vocht; lymfe. Een lymfevat heeft net als een ader kleppen, zodat het niet terug kan stormen, lymfe wordt NIET rondgepompt door het hart. Lymfevatenstelsel; Alle lymfevaten bij elkaar. Uiteindelijk komt alles terecht in 2 grote lymfevaten: rechterlymfestam en borstbuis. Via deze twee vaten komt de lymfe weer in het bloed. Lymfeknopen; Ook wel lymfeklieren genoemd. Deze zuiveren de lymfe van bijvoorbeeld ziekteverwekkers. Lymfevat
5. Nieren Uitscheiding; Het verwijderen van afvalstoffen uit het bloed. Nierslagaders; Bloed stroomt naar de nieren toe. Het is Rijk aan zuurstof en afvalstoffen. Nieraders; Het gezuiverde bloed stroomt weer richting het hart.
6. Nierschors en niermerg; Verwijderen afvalstoffen uit het bloed en water! Water met deze stoffen heet; urine. Nierbekken; Hierin wordt urine kort bewaard. Via de urineleiders gaat de urine naar de urineblaas. Urine blaas; Een opslagplaats voor urine, de wand bestaat uit heel veel spieren. Als de blaas vol is gaat de urine via de urinebuis de wc-pot in. Nieren Nierschors Niermerg Nierslagader Nierader Nierbekken Urineleider