SlideShare a Scribd company logo
1 of 31
H36 Transport in planten
Dan maar de lucht in…
 In de loop van de evolutie
ontstonden steeds hogere
planten. Bijgevolg werden de
stengels ook dikker.
 Dat gaf een selectievoordeel.
 Het totale bladoppervlak werd
ook steeds groter.
 Ook dat gaf een
selectievoordeel.
 Maar het gaf ook een nadeel,
want de plant verloor daardoor
steeds meer water.
 Bovendien moest dit water over
steeds grotere afstanden
vervoerd worden.
Een deel van de bronnen zit
onder de grond.
 Water en mineralen
moeten over een
afstand van soms
100 meter vervoerd
worden.
 Dit vindt plaats door
het xyleem.
 En het gaat altijd
omhoog.
Een ander deel van de
bronnen zit boven de grond
 Koolstofdioxide, water en
licht zijn de ingrediënten van
de fotosynthese.
 Dit vindt plaats in de groene
delen.
 Ook de gevormde suiker
moet over grote afstanden
vervoerd worden.
 Dit vindt plaats door het
floëem.
 Dat gaat omlaag, maar ook
omhoog.
Verbranding
 De gevormde
glucose wordt o.a.
verbruikt bij de
verbranding.
 Daarvoor is zuurstof
nodig.
 Verbranding vindt
plaats in alle
levende delen van
de plant.
Aanpassing blad
 Blad pygmeekruid:
1,3 mm
 Droge, zanderige
habitat van west VS
 Blad Raphia-palm:
25 bij 3 meter
 Tropisch regenwoud
van Afrika
Crassula erecta
Raphia regalis
Stand van de bladeren
 Verspreid
 Spiraal (137,50
)
 Tegenoverstaand
 Krans
Bladoppervlak index
 Hoe groter de index,
hoe meer fotosynthese,
 maar dit heeft zijn
grenzen,
 want lager gelegen
bladen ontvangen geen
licht meer.
 en sterven af.
 NB bladen grassen
staan verticaal.
Mycorrhiza
 Symbiose tussen
schimmel en boom.
 Beide voordeel
 Voordeel schimmel:
krijgt organische stoffen
van boom.
 Voordeel boom:
vergroting van het
oppervlak, waarlangs
water kan worden
opgenomen.
Transport
Twee typen:
 Korte afstand, d.w.z. de cel in en van
cel tot cel.
 Lange afstand, d.w.z. het transport door
vaatbundels.
Transport op korte afstand
 Twee soorten: passief en actief
 De celmembraan speelt hier een
belangrijke rol in.
De celmembraan
 Dikte 5 – 10 nm
 1 nm = 10 -9
m
 Een dubbellaag van
fosfolipiden
 Met de hydrofiele
gedeelten naar
buiten en de
hydrofobe gedeelten
naar binnen.
Fosfolipiden
 De fosfaatgedeelten zijn
hydrofiel.
 De vetzuurketens zijn
hydrofoob.
 De fosfolipidenlaag
maakt de membraan
selectief doorlaatbaar.
 M.a.w. hij is
semipermeabel.
 Maar er zit nog meer in
de membraan…
fosfaat
2 vetzuurketens
eiwit--------
n
eiwit--------------
---fosfolipiden
buiten de cel
binnen de cel
--koolhydraat
Fig 7.7 Campbell
Soorten transport
Passief transport
 Diffusie: door fosfolipide laag
 Gefaciliteerde diffusie: m.b.v.
kanalen en transporteiwitten
(bijvoorbeeld K+
-ionen en
ook water door aquaporinen)
 Osmose: diffusie van water
Actief transport
 Kost energie
Diffusie
 Er is een netto
beweging van
deeltjes van een
plek waar er veel
zijn naar een plek
waar er weinig zijn.
 Gaat door tot de
concentraties overal
gelijk zijn.
Osmose
 Passief proces
 Semipermeabele
membraan
 Opgeloste stoffen
 Vrij water/gebonden
water
 Waterconcentratie
 Hyper-/hypo-/isotoon
 Netto stroom
 NB aquaporinen
vergemakkelijken het
watertransport.
Animation
Dierlijke cellen
plop PLOF !
Hoge concentratie Lage concentratie
Plantaardige cellen
grens Turgor Turgor
Plasmolyse
Hoge concentratie Lage concentratie
Osmose bij planten
 Je hebt te maken met de concentratie
van opgeloste stoffen (osmotische
waarde) en…
 Je hebt te maken met de druk van de
celwand.
 Samen vormen ze de waterpotentiaal
(Ψ).
De waterpotentiaal
 De waterpotentiaal bepaalt welke kant het water op stroomt (de
cel in of de cel uit).
 Hij heet potentiaal, want hij kan energie leveren d.w.z. hij kan
het water laten stromen (opslag van energie).
 In een systeem ga je altijd van hoge naar lage energie (d.w.z.
het heeft de neiging zijn energie kwijt te raken).
 De waterpotentiaal drukken we uit in megapascal (Mpa). 1 Mpa
= 10 at.
 Zuiver water heeft een waterpotentiaal van 0 Ψ (onder
standaardcondities).
 In een oplossing is de waterpotentiaal lager. Deze is dus
negatief.
Er geldt:
 Ψ = waterpotentiaal
 Ψs = osmotische potentiaal
 Ψp = drukpotentiaal
 Osmotische potentiaal ≤ 0
 Drukpotentiaal bij turgor > 0
 Drukpotentiaal in tracheïden vaak < 0
Ψ = Ψs + Ψp
Enkele voorbeelden
En nu met cellen
Plasmolyse Turgor
Het effect op cellen
Het effect op de plant
Actief transport
 Belangrijkste is
protonenpomp
 Tegen concentratiegradiënt
in
 Kost energie (ATP)
 Transporteiwit nodig
 Leidt tot H+
gradiënt en…
 tot een spanningsverschil
over de membraan: de
membraanpotentiaal.
 Beide zijn een vorm van
energie-opslag.
Gebruik H+
gradiënt en
membraanpotentiaal
 Opname van kationen m.b.v.
membraanpotentiaal(K+
ionen in wortelcellen bijv.)
 Cotransport van anionen
m.b.v. diffusie van H+
over
zijn elektrochemische
gradiënt (NO3
-
bijv.)
 Evenzo cotransport van
neutrale stoffen (suiker bijv.)
 http://www.northland.cc.mn.us/b
Drie transportwegen
 Via de apoplast: via de
celwanden
 Via de symplast: 1 maal
passage van een
membraan, daarna via
plasmodesmen
 Via de celmembranen
 Combinaties zijn
mogelijk.
Transport over lange afstand
 Vindt plaats door druk.
 Xyleem en floëem zijn
aangepast.
 Xyleem door het
ontbreken van cellen.
 Floëem door het
ontbreken van
celorganellen.
 Verder doorboorde
wanden en zeefplaten.

More Related Content

What's hot

Comparison of tensile properties of textile fibre
Comparison of tensile properties of textile fibreComparison of tensile properties of textile fibre
Comparison of tensile properties of textile fibre
Hasanuzzaman Hasan
 
Wool fibre structure and properties
Wool fibre structure and propertiesWool fibre structure and properties
Wool fibre structure and properties
VICTOR ROY
 
Fibra de carbono
Fibra de carbonoFibra de carbono
Fibra de carbono
karinatude
 
Testes Fisicos De Controle De Qualidade Da Fibra E Fio De Algodao
Testes Fisicos De Controle De Qualidade Da Fibra E Fio De AlgodaoTestes Fisicos De Controle De Qualidade Da Fibra E Fio De Algodao
Testes Fisicos De Controle De Qualidade Da Fibra E Fio De Algodao
PEDRO PACHECO
 
Gel spun polyethylene fibres
Gel spun polyethylene fibresGel spun polyethylene fibres
Gel spun polyethylene fibres
Arka Das
 

What's hot (20)

¿Como se sintetiza un material elástico? PROYECTO 1
¿Como se sintetiza un material elástico?  PROYECTO 1 ¿Como se sintetiza un material elástico?  PROYECTO 1
¿Como se sintetiza un material elástico? PROYECTO 1
 
Super absorbent ppt
Super absorbent pptSuper absorbent ppt
Super absorbent ppt
 
Comparison of tensile properties of textile fibre
Comparison of tensile properties of textile fibreComparison of tensile properties of textile fibre
Comparison of tensile properties of textile fibre
 
Wool fiber
Wool fiber Wool fiber
Wool fiber
 
Polimerosdaniel jonas
Polimerosdaniel jonasPolimerosdaniel jonas
Polimerosdaniel jonas
 
Cómo se sintetiza un material elástico
Cómo se sintetiza un material elásticoCómo se sintetiza un material elástico
Cómo se sintetiza un material elástico
 
Composite Materials, Advanced Composite Bicycle Frame IDM12
Composite Materials, Advanced Composite Bicycle Frame IDM12Composite Materials, Advanced Composite Bicycle Frame IDM12
Composite Materials, Advanced Composite Bicycle Frame IDM12
 
textile composites and its application
textile composites and its applicationtextile composites and its application
textile composites and its application
 
Wool fibre structure and properties
Wool fibre structure and propertiesWool fibre structure and properties
Wool fibre structure and properties
 
Crimp & Crimp Interchange
Crimp & Crimp Interchange Crimp & Crimp Interchange
Crimp & Crimp Interchange
 
Fibra de carbono
Fibra de carbonoFibra de carbono
Fibra de carbono
 
Cell membrane bch405 mic_3
Cell membrane bch405 mic_3Cell membrane bch405 mic_3
Cell membrane bch405 mic_3
 
PLA/Sisal Fiber composite.pptx
PLA/Sisal Fiber composite.pptxPLA/Sisal Fiber composite.pptx
PLA/Sisal Fiber composite.pptx
 
High Modulus Polyethylene (HMPE)
High Modulus Polyethylene (HMPE)High Modulus Polyethylene (HMPE)
High Modulus Polyethylene (HMPE)
 
1- Blow Room (2).pdf
1- Blow Room (2).pdf1- Blow Room (2).pdf
1- Blow Room (2).pdf
 
Testes Fisicos De Controle De Qualidade Da Fibra E Fio De Algodao
Testes Fisicos De Controle De Qualidade Da Fibra E Fio De AlgodaoTestes Fisicos De Controle De Qualidade Da Fibra E Fio De Algodao
Testes Fisicos De Controle De Qualidade Da Fibra E Fio De Algodao
 
Main Features of Viscoelastic Behavior in Materials
Main Features of Viscoelastic Behavior in MaterialsMain Features of Viscoelastic Behavior in Materials
Main Features of Viscoelastic Behavior in Materials
 
Gel spun polyethylene fibres
Gel spun polyethylene fibresGel spun polyethylene fibres
Gel spun polyethylene fibres
 
TECNOLOGIA TÊXTIL (Antonio Bacelar)
TECNOLOGIA TÊXTIL (Antonio Bacelar)TECNOLOGIA TÊXTIL (Antonio Bacelar)
TECNOLOGIA TÊXTIL (Antonio Bacelar)
 
Fiber and manufacture of fibers
Fiber and manufacture of fibersFiber and manufacture of fibers
Fiber and manufacture of fibers
 

Plantkunde 36a

  • 2. Dan maar de lucht in…  In de loop van de evolutie ontstonden steeds hogere planten. Bijgevolg werden de stengels ook dikker.  Dat gaf een selectievoordeel.  Het totale bladoppervlak werd ook steeds groter.  Ook dat gaf een selectievoordeel.  Maar het gaf ook een nadeel, want de plant verloor daardoor steeds meer water.  Bovendien moest dit water over steeds grotere afstanden vervoerd worden.
  • 3. Een deel van de bronnen zit onder de grond.  Water en mineralen moeten over een afstand van soms 100 meter vervoerd worden.  Dit vindt plaats door het xyleem.  En het gaat altijd omhoog.
  • 4. Een ander deel van de bronnen zit boven de grond  Koolstofdioxide, water en licht zijn de ingrediënten van de fotosynthese.  Dit vindt plaats in de groene delen.  Ook de gevormde suiker moet over grote afstanden vervoerd worden.  Dit vindt plaats door het floëem.  Dat gaat omlaag, maar ook omhoog.
  • 5. Verbranding  De gevormde glucose wordt o.a. verbruikt bij de verbranding.  Daarvoor is zuurstof nodig.  Verbranding vindt plaats in alle levende delen van de plant.
  • 6. Aanpassing blad  Blad pygmeekruid: 1,3 mm  Droge, zanderige habitat van west VS  Blad Raphia-palm: 25 bij 3 meter  Tropisch regenwoud van Afrika Crassula erecta Raphia regalis
  • 7. Stand van de bladeren  Verspreid  Spiraal (137,50 )  Tegenoverstaand  Krans
  • 8. Bladoppervlak index  Hoe groter de index, hoe meer fotosynthese,  maar dit heeft zijn grenzen,  want lager gelegen bladen ontvangen geen licht meer.  en sterven af.  NB bladen grassen staan verticaal.
  • 9. Mycorrhiza  Symbiose tussen schimmel en boom.  Beide voordeel  Voordeel schimmel: krijgt organische stoffen van boom.  Voordeel boom: vergroting van het oppervlak, waarlangs water kan worden opgenomen.
  • 10. Transport Twee typen:  Korte afstand, d.w.z. de cel in en van cel tot cel.  Lange afstand, d.w.z. het transport door vaatbundels.
  • 11. Transport op korte afstand  Twee soorten: passief en actief  De celmembraan speelt hier een belangrijke rol in.
  • 12. De celmembraan  Dikte 5 – 10 nm  1 nm = 10 -9 m  Een dubbellaag van fosfolipiden  Met de hydrofiele gedeelten naar buiten en de hydrofobe gedeelten naar binnen.
  • 13. Fosfolipiden  De fosfaatgedeelten zijn hydrofiel.  De vetzuurketens zijn hydrofoob.  De fosfolipidenlaag maakt de membraan selectief doorlaatbaar.  M.a.w. hij is semipermeabel.  Maar er zit nog meer in de membraan… fosfaat 2 vetzuurketens
  • 15. Soorten transport Passief transport  Diffusie: door fosfolipide laag  Gefaciliteerde diffusie: m.b.v. kanalen en transporteiwitten (bijvoorbeeld K+ -ionen en ook water door aquaporinen)  Osmose: diffusie van water Actief transport  Kost energie
  • 16. Diffusie  Er is een netto beweging van deeltjes van een plek waar er veel zijn naar een plek waar er weinig zijn.  Gaat door tot de concentraties overal gelijk zijn.
  • 17. Osmose  Passief proces  Semipermeabele membraan  Opgeloste stoffen  Vrij water/gebonden water  Waterconcentratie  Hyper-/hypo-/isotoon  Netto stroom  NB aquaporinen vergemakkelijken het watertransport. Animation
  • 18. Dierlijke cellen plop PLOF ! Hoge concentratie Lage concentratie
  • 19. Plantaardige cellen grens Turgor Turgor Plasmolyse Hoge concentratie Lage concentratie
  • 20. Osmose bij planten  Je hebt te maken met de concentratie van opgeloste stoffen (osmotische waarde) en…  Je hebt te maken met de druk van de celwand.  Samen vormen ze de waterpotentiaal (Ψ).
  • 21. De waterpotentiaal  De waterpotentiaal bepaalt welke kant het water op stroomt (de cel in of de cel uit).  Hij heet potentiaal, want hij kan energie leveren d.w.z. hij kan het water laten stromen (opslag van energie).  In een systeem ga je altijd van hoge naar lage energie (d.w.z. het heeft de neiging zijn energie kwijt te raken).  De waterpotentiaal drukken we uit in megapascal (Mpa). 1 Mpa = 10 at.  Zuiver water heeft een waterpotentiaal van 0 Ψ (onder standaardcondities).  In een oplossing is de waterpotentiaal lager. Deze is dus negatief.
  • 22. Er geldt:  Ψ = waterpotentiaal  Ψs = osmotische potentiaal  Ψp = drukpotentiaal  Osmotische potentiaal ≤ 0  Drukpotentiaal bij turgor > 0  Drukpotentiaal in tracheïden vaak < 0 Ψ = Ψs + Ψp
  • 24.
  • 25. En nu met cellen Plasmolyse Turgor
  • 26. Het effect op cellen
  • 27. Het effect op de plant
  • 28. Actief transport  Belangrijkste is protonenpomp  Tegen concentratiegradiënt in  Kost energie (ATP)  Transporteiwit nodig  Leidt tot H+ gradiënt en…  tot een spanningsverschil over de membraan: de membraanpotentiaal.  Beide zijn een vorm van energie-opslag.
  • 29. Gebruik H+ gradiënt en membraanpotentiaal  Opname van kationen m.b.v. membraanpotentiaal(K+ ionen in wortelcellen bijv.)  Cotransport van anionen m.b.v. diffusie van H+ over zijn elektrochemische gradiënt (NO3 - bijv.)  Evenzo cotransport van neutrale stoffen (suiker bijv.)  http://www.northland.cc.mn.us/b
  • 30. Drie transportwegen  Via de apoplast: via de celwanden  Via de symplast: 1 maal passage van een membraan, daarna via plasmodesmen  Via de celmembranen  Combinaties zijn mogelijk.
  • 31. Transport over lange afstand  Vindt plaats door druk.  Xyleem en floëem zijn aangepast.  Xyleem door het ontbreken van cellen.  Floëem door het ontbreken van celorganellen.  Verder doorboorde wanden en zeefplaten.