Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Potentiele vragen pl
1. Potentiële vragen PL – oplossingen
Rood = niet duidelijk gevonden
Groen = aangepast sinds versie op fb
(Tussen haakjes) = waarschijnlijk niet belangrijk maar ik zet het er toch maar eens bij
1. Wat zijn de mogelijke aggregatietoestanden van materie?
• Bose-einstein condensaat
• Vast
• Vloeibaar
• Gasvormig
• Plasma
2. Wat is een kristallijne structuur?
Een structuur van vaste stof die bestaat uit een regelmatige opstapeling van
een structuureenheid (moleculen, ionen, atomen) die als bouwsteen van de
regelmatige stapeling gezien kan worden. De structuureenheden vormen een
driedimensionaal rooster
3. Wat is een amorfe structuur?
Een structuur waarbij de atomen niet geordend zijn (dus tegenhanger van de
kristallijne structuur)
4. Wat is een stof? En welke soorten zijn er?
Definitie: Een stof in de chemie is een chemisch element of een chemische
verbinding.
Moleculaire structuur: Men bedoelt er dan een materiaal mee dat bestaat uit
moleculen die allemaal dezelfde atoomopbouw bezitten
• Enkelvoudige stof: Een enkelvoudige stof is een zuivere stof die is opgebouwd
uit slechts één chemisch element.
• Samengestelde stof: Een samengestelde stof of verbinding is een zuivere stof
die bestaat uit twee of meer elementen. Het gaat hierbij om een stof met
andere eigenschappen dan de elementen waar het uit is samengesteld.
Samengestelde stoffen worden vaak onderverdeeld in organische
verbindingen en anorganische verbindingen.
5. Wat is een mengsel? En welke soorten zijn er? Geef voor elke soort een voorbeeld.
Een mengsel is in de scheikunde een combinatie van twee of meer verschillende
chemische stoffen die door elkaar worden gehusseld zonder dat daarbij de
moleculen hun identiteit verliezen
2. • Heterogeen: je kan de verschillende samenstellende deeltjes onderscheiden;
fruitsap met pulp, beton
• Homogeen: je kan de verschillende deeltjes niet onderscheiden, ze zijn
uniform verdeeld in het mengsel; suikerwater, azijn
• Colloïdaal: een tussenvorm tussen homogeen en heterogeen (afh. van
deeltjesgrootte); melk
6. Waardoor worden materiaaleigenschappen bepaald?
• Atomen in het materiaal
• Aard van de binding van de atomen en/of moleculen
• Ordening van de atomen of moleculen in de structuur
7. In welke materiaalklassen kunnen we materialen onderverdelen? Geef drie
voorbeelden bij elke subgroep.
• Metalen en legeringen
Metalen: ijzer, koper, aluminium en tin.
Legeringen: staal, brons en messing.
• Keramiek
Zand, klei, leem, aardewerk, porselein, cement
• Polymeren
Nylon, teflon, bakeliet, polyetheen
• Composieten
Vezels: glas, aramide, koolstofvezel
Composieten: glasvezel, glare en spaanplaat, beton
• Halfgeleiders
silicium, germanium en koolstof
• Biomaterialen
Materiaal v levend wezen: hout, rubber, hoorn, ivoor
Compatibel met levende organismen: roestvast staal, titaan, polyethyleen,
bioglas, hydroxyapatiet
• Zachte materialen
Vloeibare kristallen, colloïden, gels
• Smart materials
8. Wat betekent volumieke massa? Wat is de eenheid ervan?
Definitie: massa per volume-eenheid = hoe zwaar een volume-eenheid weegt
(“soortelijk gewicht”)
Eenheid: kg/m3; kg/dm3; ton/m3
Symbool: ro
9. Wat betekent c? Geef de definitie en de eenheid.
3. Definitie: De warmtecapaciteit c van een materiaal is de hoeveelheid warmte die
nodig is om de temperatuur van 1kg van het materiaal met 1 Kelvin te verhogen.
Eenheid: J/kgK
C=ro.c
10. Wat betekent lambda? Geef de definitie en de eenheid.
Definitie: De thermische geleidbaarheid of de warmtegeleidingscoëfficiënt λ is de
hoeveelheid warmte die, in stationaire toestand en onder permanent regime, wordt
getransporteerd door een stof, met een dikte van 1 m en een doorsnede van 1m²,
per eenheid van tijd en per temperatuursverschil van 1°C of K tussen beide
oppervlakken deze stof.
Eenheid: W/mK
11. Wat is het verband tussen de volumieke massa en de thermische geleidbaarheid?
De λ-waarde neemt toe als de volumieke massa toeneemt. Hoe groter de volumieke
massa, hoe groter het verschil in λ-waarde tussen verschillende materialen met
eenzelfde volumieke massa.
12. Wat is het verband tussen vocht en thermische geleidbaarheid?
De warmtegeleidingscoëfficiënt van water is tien keer groter dan die van lucht.
Hierdoor zal de hoeveelheid vocht in een materiaal de warmtegeleidingscoëfficiënt
sterk negatief beïnvloeden. Alleen materialen met gesloten poriën, waar geen water
in kan dringen, hebben vrijwel geen verlies aan warmteweerstand in een vochtig
milieu.
13. Wat betekent warmte-indringingsgetal?
De snelheid en het vermogen waarmee een materiaal warmte opneemt en
afgeeft.
(Twee materialen kunnen verschillend aanvoelen ondanks eenzelfde oppervlaktetemperatuur. Denken
we bijvoorbeeld aan een metalen stoel en stoel uit kunststof, die beide gedurende langere tijd in
eenzelfde ruimte staan en daardoor eenzelfde temperatuur hebben. Bij aanraking zal de metalen stoel
nochtans kouder aanvoelen dan deze uit kunststof)
14. Wat betekent reactie bij brand?
De reactie bij brand van een bouwmateriaal is het geheel van eigenschappen met
betrekking tot zijn invloed op het ontstaan en op de ontwikkeling van een brand
15. Wat betekent brandweerstand?
De brandweerstand van bouwelementen bepaalt hun vermogen om
weerstand te bieden aan vuur.
16. Waarvoor staat A1 bij een materiaal?
4. Klasse A1 bevat de materialen met zwakke brandvoortplanting, A2 matige
brandvoortplanting, A3 sterke brandvoortplanting. Tot A4 behoren alle materialen
die niet bij een voorgaande klasse kunnen ingedeeld worden.
17. Wat bedoelt men met Rf 1h?
Een bouwdeel met Rf1h blijft voor minimum 1 uur zijn functies vervullen in het
gebouw volledig vervullen indien blootgesteld aan een thermische aanval.
18. Wat betekent evenwichtsvochtgehalte?
Bij een volledig droog poreus materiaal, dat wordt geplaatst in een atmosfeer met
een zekere relatieve vochtigheid, zal na een tijdsinterval een verhoging van de massa
optreden. Een hoeveelheid vocht (hygroscopisch vocht genoemd), zal worden
opgenomen vanuit de atmosfeer, en dit tot het vochtgehalte van het materiaal een
evenwicht bereikt.
19. Wat betekent μ? Geef de definitie en de eenheid.
Het diffusieweerstandsgetal µ (‘mu’) is een dimensieloos getal dat aangeeft hoeveel
maal de weerstand van een materiaal tegen diffusie groter is dan deze van een
stilstaande luchtlaag van dezelfde dikte.
De µ-waarde van lucht is dus 1.
20. Wat is een(an) isotroop materiaal?
• Isotroop:
Bij sommige materialen is de lineaire thermische uitzettingscoëfficiënt (net
zoals andere materiaaleigenschappen) onafhankelijk van de te beschouwen
richting.
• Anisotroop:
Andere materialen zijn niet-isotroop of anisotroop, dit betekent dat de
eigenschappen niet in alle richtingen dezelfde zijn, dus ook niet de grootte
van de thermische uitzetting. Voorbeelden: hout, gewalst zink , …
(vezelrichting)
21. Wat betekent verhardingskrimp?
Dit is de vormverandering die het materiaal ondergaat gedurende ruime tijd na
vervaardiging.
22. Waarvoor staat de W/C-factor?
Water-cement-factor
23. Wat betekent M1 bij mortels?
Sterkteklasse bij mortels. M1 is de klasse die de hoogste eisen stelt.
20 ≤ fbk corr
5. 24. Wat betekent ‘beton C25/30’?
Beton met sterkteklasse C25/30
f ck cyl = 25 N/mm², d.i. de karakteristieke druksterkte gemeten op cilinders (diam.
150mm en hoogte 300 mm) na 28 dagen en bij temperatuur van 20°C. f ck kub = 30
N/mm², d.i. de karakteristieke druksterkte gemeten op kubussen (zijde
150 mm) na 28 dagen en bij temperatuur van 20°C. De druksterkte op cilinders
wordt gebruikt voor berekeningen omdat men hier aan de veilige kant zit. Wanneer
men enkel f ck schrijft, wordt de rekenwaarde f ck cyl bedoeld. De sterkte op
kubussen wordt gebruikt voor kwaliteitscontrole, omdat proeven op kubussen
eenvoudiger uit te voeren zijn
25. Welke vervorming kan er optreden bij materialen? En leg uit.
• Elastische vervorming
vervorming die optreedt wanneer het materiaal onder
belasting komt, waarna de oorspronkelijke afmetingen terug worden aangenomen
van zodra de belasting verdwijnt.
• Plastische vervorming
blijvende vervorming die optreedt wanneer het materiaal
onder belasting komt. Maw, wanneer de belasting verdwijnt, verdwijnt de
vervorming niet.
26. Wat betekent kruip en relaxatie bij een materiaal?
• Kruip
Een materiaal dat belast wordt, ondergaat een onmiddellijke vervorming. Houdt
men de belasting aan, dan ontstaat mettertijd een bijkomende plastische
vervorming, kruip genoemd. De grootte van de kruip varieert in functie van de
kwaliteit van het materiaal.
• Relaxatie
Wanneer een materiaal onder belasting vervormt, en men nadien die vervorming
constant houdt, stelt men vast dat de optredende spanning mettertijd afneemt.
Deze spanningsvermindering ten gevolge van het niet optreden van kruipvervorming,
wordt relaxatie genoemd.
27. Leg aan de hand van de doorsnede van de stam van de boom de werking van de
boom uit. En verklaar wat er gebeurt op elke positie.
(Zie p. 6, denk ik )
28. Wat betekent assimilatie bij een boom?
6. Assimilatie = een biochemisch proces waarbij een organische
verbinding wordt opgebouwd uit eenvoudigere organische componenten en/of uit
anorganische stoffen zoals kooldioxide en water. Hiervoor is energie nodig.
De bladeren van de boom die dmv het zonlicht voedingsstoffen (opbouwstoffen)
produceren.
29. Welke vlakken onderscheiden we in een stam van de boom?
• Het radiale vlak
Dat is een vlak dat dóór het hart (de as) van de stam gaat.
• Het tangentiale vlak
Dat is een vlak dat evenwijdig loopt aan de as van de stam.
• Het kopse vlak
Dat is een vlak dat loodrecht op de as van de stam staat
30. Wat zijn de functies van de cellen van een boom?
• leveren van steun;
• vervoeren van water met opgelost voedsel;
• opslaan van (reserve)voedsel.
31. Leg bondig de structuur uit van loofhout en de functie van de onderdelen.
• Steunweefsel, bestaande uit houtvezels (libriformcellen);
o functie: steun; bouwhout
• Transportweefsel, bestaande uit vaten;
o functie: indien zij geheel open zijn: het inpersen van bederfwerende
middelen
• Voedselopslagweefsel, voornamelijk bestaande uit stralen.
o functie: voedselopslag (!!) en horizontaal vochttransport
32. Leg bondig de structuur uit van naaldhout en de functie van de onderdelen.
• Steunweefsel, bestaande uit vezeltjes (vezeltracheïden) met afsluitbare
openingen in de onderling aansluitende celwandjes
o functie: steun en transport; bouwhout
• Voedselopslagweefsel zoals bij loofhout, de stralen
o functie: voedselopslag en horizontaal vochttransport (?)
33. Leg beknopt de structuur van de celwand uit.
(Zie p. 16)
34. Hoe kunnen we hout drogen? En leg uit hoe dat gebeurt.
• Natuurlijk, overdekt in de open lucht
7. In de open lucht wordt het gezaagde hout in stapelvorm gedroogd, waarbij de
delen met stapellatten van elkaar gescheiden worden gehouden. Naaldhout
en de zachtere loofhoutsoorten vragen een droogtijd tussen drie en acht
maanden, hardere loofhoutsoorten tussen één en enkele jaren. Het
gemiddelde vochtgehalte van goed natuurlijk gedroogd hout kan 18%
bedragen; meestal is het wat meer.
• Kunstmatig, in droog-en klimaatkamers voor productdroging
Indien het vochtgehalte van het hout onder de 18% moet komen, wordt
gebruik gemaakt van droog- of klimaatkamers.
In droogkamers wordt het lagere vochtgehalte onder controle in korte tijd
bereikt. Scheurvorming, verkleuring en aantasting worden tegengegaan.
Klimaatkamers werken met een natuurlijke luchtstroming in een beschermde
ruimte zodat het hout het vocht langzaam afstaat. Kunstmatig drogen
verhoogt de kwaliteit van het eindproduct.
(De werking van een droogkamer is gebaseerd op beheersing van temperatuur, relatieve
vochtigheid, luchtcirculatie en afvoer van vochtige lucht. In de conventionele droogkamer
worden temperaturen tot 80°C aangewend. )
Nieuwe ontwikkelingen werken met oververhitte sloom (= stoom?)
(temperatuur >12O°C). De droogtijd is gehalveerd.
(De huidige computersystemen verwerken gegevens als houtsoort, houtdikte, begin- en
eindvochtgehalte. Kunstmatig drogen verhoogt de kwaliteit van de houtproducten. Hout voor
de grond- weg- en waterbouwsector wordt niet gedroogd.)
35. Geef de droogtetoestanden bij hout. En geef de bijhorende toepassing.
• Groen hout
hout dat naast gebonden water ook nog vrij water bevat
• Vochtgehalte bij vezelverzadiging
de celwanden zijn verzadigd maar het vrij water is verdampt
• Halfdroog hout
(Dit heeft volgens NBN 225 een vochtgehalte tussen 23% en vezelverzadiging)
• Handelsdroog hout
(Bevat volgens de NBN 225 een vochtgehalte tussen 18 à 23% )
o dakspanten
• Luchtdroog hout
(Heeft volgens NBN 225 een vochtgehalte tussen 12 en 18% )
o buitenschrijnwerk
• Kamerdroog hout
(Heeft volgens NBN 225 een vochtgehalte kleiner dan 12% )
o binnenschrijnwerk
• Watervrij hout (theoretisch gegeven)
36. Geef de eigenschappen van hout die duidelijk worden beïnvloed onder het
vezelverzadigingspunt.