1. Foto:erikkottier
COLUMN
ALIE WEERMAN
De aap in ons
Apen zijn in. We komen ze de laatste
tijd veelvuldig tegen in kranten,
tijdschriften en op televisie. Primato-
loog Frans de Waal beschrijft in zijn
boek De aap in ons het sociale gedrag
bij apen. Volgens hem zijn apen
empathisch, troosten ze elkaar en
vertonen ze gevoel voor competitie,
moraliteit en rechtvaardigheid. Zijn
collega, Carel van Schaik, ontdekte
dat orang-oetans op een creatieve
manier in hun sociale omgang
werktuigen ontwikkelen. Ze apen
elkaars succesvolle gedrag na. Mens
en dier zijn verwant en na-apen lijkt
zo gek nog niet.
De sociaal-agogische beroepen
hadden altijd weinig oog voor de band
tussen mens en dier. Toch is bijna
iedereen opgegroeid met het aapje
Joli Coeur uit Alleen op de Wereld,
met Nijntje of met Rupsje Nooitge-
noeg. We groeien op met dierenver-
halen en knuffelbeesten, met Beer
en Aap. Als je je dan alleen op de
wereld voelt is er altijd nog een
aapje. We snikken en snotteren bij
films als The Lion King, Bambi en
Jungle Book. Het aapje Meneer
Nilsson is onverbrekelijk verbonden
met Pippi Langkous en die lieve
Lassie en flitsende Flipper zijn
onvergetelijk.
Aan de dieren – de cavia, de poes, de
hamster en de hond – leren kinderen
hun zorg en liefde geven. En als dat
thuis niet kan, is er de kinderboerde-
rij. Dieren helpen ons door de
ontwikkelingsfasen heen. Een konijn
geeft houvast bij scheidingsangst en
bij paarden kunnen bedeesde
pubermeisjes onzekerheid, verdriet
en beginnende erotische gevoelens
kwijt.
Sommige mensen voelen zich beter
af bij de beesten dan bij mensen. Ze
vertrouwen alleen hun hond, ze leven
liever met een koe dan een vrouw, ze
voelen zich helemaal geaccepteerd
door hun paard. Anderen worden
rustig bij hun aquarium met tropi-
sche vissen, of voelen zich gelegiti-
meerd in hun isolement door een
terrarium met woestijnhagedissen.
Als we boos en bitter zijn, kunnen we
actie voeren voor de zeehondjes uit
Pieterburen. En als we door niemand
meer aangeraakt worden, hebben we
altijd nog huid- en vachtcontact met
ons huisdier.
Dieren geven zin, rust en zelfver-
trouwen op een basaal niet-rationeel
niveau.
De laatste jaren krijgen ook de
sociaal-agogische beroepen meer
oog voor de betekenis van het dier.
We lezen over dolfijnen die contact
leggen met autistische kinderen,
over gehandicapten die baat hebben
bij hulphonden en paardrijden, over
eenzame en depressieve mensen die
de moed erin houden door hun
huisdier en over zorgboerderijen
waarin de sociaal-emotionele
ontwikkeling van kinderen met
gedragsproblemen verbetert.
Dieren werken niet met behandel-
plannen en rationele meetbare
doelen. Toch hebben zij aantoonbaar
effect op ons welzijn. Er is sprake
van een non-verbale, natuurlijke en
intuïtieve verbondenheid. Als dieren
ons kunnen troosten, ons kunnen
helpen onze emoties te reguleren en
ons gedrag bij te stellen, ligt de kern
van ons sociaal-agogisch werk
ergens anders dan bij rationeel en
doelgericht technisch-methodisch
handelen. Het heilzaam effect van de
omgang met dieren sluit wat dat
betreft aan bij onderzoek naar het ef-
fect van therapieën waaruit blijkt dat
de persoon van de therapeut belang-
rijker is dan de gebruikte techniek.
Een techniek, methode of theorie
werkt niet als er geen klik is, als de
chemie ontbreekt, als men elkaar
niet aanvoelt.
De ‘aap in ons’ moet meer agogische
kansen krijgen. Een snuffelstage op
de Apenheul is zo gek nog niet. Het
kan ons inspireren om te aaien, te
paaien, te vlooien, te klimmen en te
klauteren in een gezond gevoel voor
competitie.
3. • SOZIO 69, april 2006
OPMAAT
JAN LOOVERS
Mensen met een dubbeldiagnose vielen tot voor
enkele jaren vaak tussen de wal en het schip. De
verslavingszorg kon weinig met deze cliënten en
men verwees ze naar de GGZ. De GGZ kon hun
vervolgens geen behandeling geven vanwege de
verslaving. Vaak bleven cliënten onbehandeld.
Gevolg: een grote groep belandde op straat.
Wisselaanpak
Al geruime tijd hanteert de redactie
de formule van het om en om
uitbrengen van een themanummer
en een algemeen nummer. Uit
diverse reacties blijkt dat lezers
deze afwisseling waarderen, terwijl
het de redactie de aantrekkelijke
mogelijkheid biedt om na een
nummer over diverse onderwerpen
aan een thema te werken waarin
een bepaalde actuele problematiek
vanuit diverse invalshoeken belicht
wordt. Vandaar dat de redactie deze
beproefde wisselaanpak voortzet in
het vernieuwde SoziO.
In dit nummer besteden we uitge-
breid aandacht aan het thema
dubbeldiagnose. De redacteuren
Margot van Heteren en Alie Weerman
hebben vanuit hun deskundigheid de
basisopzet gemaakt en deze vervol-
gens samen met de redactie verder
uitgewerkt.
De problematiek van dubbeldiagnose
houdt in dat er sprake is van versla-
ving én van een andere psychiatri-
sche problematiek. Soms wordt de
term ook gebruikt voor de combinatie
‘verstandelijke handicap’ en een ‘psy-
chiatrisch probleem’, maar over die
groep gaat dit themanummer niet.
Mensen met een dubbeldiagnose
vielen tot voor enkele jaren vaak
tussen de wal en het schip. De
verslavingszorg kon weinig met deze
cliënten en men verwees ze naar de
GGZ. De GGZ kon hun vervolgens
geen behandeling geven vanwege de
verslaving. Vaak bleven cliënten
onbehandeld. Gevolg: een grote
groep belandde op straat.
Sinds enkele jaren worden program-
ma’s ontwikkeld voor cliënten die én
verslaafd zijn én een psychiatrisch
probleem hebben. Er zijn inmiddels
richtlijnen geformuleerd vanuit een
grootschalig landelijk project
Resultaten Scoren. Daarmee hebben
de GGZ en de verslavingszorg enig
houvast omtrent wat te doen bij welk
probleem.
De problematiek van de dubbel
diagnose leidt ertoe dat de
verslavingszorg en de GGZ meer
met elkaar samenwerken. Die
samenwerking wordt ook mogelijk
omdat de visie op zowel verslaving
als op psychiatrische stoornissen
steeds meer uitgaat van het
zogenaamde bio-psycho-sociale
model. Daarbij wil men vooral
rekening houden met het feit dat
er biologische kwetsbaarheden
aan beide problemen ten grond-
slag liggen.
Samenwerking tussen diverse
instanties is uiteraard ook noodza-
kelijk. Immers: de alcohol- en
drugsverslaving zijn een zeer fors
maatschappelijk probleem dat
zeker niet vanuit één discipline
kan worden opgelost. Daarbij komt
dan dat het probleem alleen maar
complexer blijkt te worden. Zeker
nu steeds duidelijker wordt dat
veel cliënten ook andere psychia-
trische problemen hebben.
Dit themanummer gaat op een
aantal aspecten van de dubbeldi-
agnose-problematiek in, zoals
onder andere biologische aspec-
ten, risico’s bij jongeren, ervarin-
gen van cliënten en knelpunten in
de samenwerking tussen GGZ en
verslavingszorg.
Literatuur over dit onderwerp is er
nog weinig, terwijl er nog amper
studieboeken hierover zijn. Dit
SoziO-nummer levert in elk geval
een informatieve bijdrage aan het
sociale werkveld en het betrokken
onderwijs.
Jan Loovers
Hoofdredacteur
Foto:JaapMaars
4. SOZIO 69, april 2006 •
INHOUD
Interview
Van valkuil naar
valkuil
Alie Weerman
Paul en Hilco zijn ver-
slaafd, hebben ADHD en
kampen met verschillende
stoornissen. ‘Ik word van
weinig softdrugs niet
rustig – dat is typisch voor
ADHD – ik moet heel veel
gebruiken.’
6 20 3828
Onderzoek
Dubbeldiagnose
onder jongeren
Chrisje Couwenbergh
Wat is het verband tussen
middelengebruik en
psychiatrische problemen
onder jongeren? En welke
preventieve maatregelen
en behandelmogelijkheden
zijn er?
Dit overzichtsartikel
beantwoordt deze vragen.
En passant worden actuele
uitkomsten van onderzoek
naar middelenmisbruik
onder jongeren op een rij
gezet.
Beleid
Verslavingszorg
en GGZ:
verstandshuwelijk?
Angeline Miedema
Instellingen voor GGZ en
verslavingszorg werken in
toenemende mate samen.
Wat zijn de verschillen en
overeenkomsten tussen
de organisaties? Twee
Amsterdamse partners
onder de loep genomen.
Aansluitend doet Debbie
Post verslag van haar
jaarstage over internet-
hulpverlening (pag.25).
Achtergrond
Van zelftests tot
DSM-classificatie
Margot van Heteren
Zelftests zijn de laatste tijd
sterk in opkomst. Hoe
verhouden deze tests zich
tot het klassieke medisch
onderzoek en het persoon-
lijkheidsonderzoek van
psycholoog en psychiater?
Is er een rangorde in aard,
nut en noodzaak?
4 In de mix
10 De Quaestie
18 Phorza
19 Op stap met...
27 Lichtend voorbeeld
33 Ingezonden brieven
34 Crossmedia
41 Als je het mij vraagt
46 Databank
48 Column Alie Weerman
Achtergrond
Voorkom dubbele ellende
Patricia van Wijngaarden
12
Verslaafd en autistisch:
onontwarbare knoop
Mirjam Bartels en Fleur Dennink
17
Behandelmethode
Methode voor lastig te
behandelen doelgroep
Tatijana Malesevic
42
5. • SOZIO 69, april 2006
Aantal aangiften huiselijk geweld gestegen
Het aantal aangiften van
huiselijk geweld is in 2005
met 4 procent gestegen ten
opzichte 2004. In totaal heeft
40 procent van de bij de
politie gemelde incidenten
van huiselijk geweld aangifte
gedaan. In 60 procent van de
gevallen werd er een
verdachte aangehouden.
Daarmee steeg het aantal
arrestaties met 2 procent ten
opzichte van 2004.
Advies- en Onderzoekgroep
Beke heeft onderzoek
gedaan naar de aard, omvang
en achtergronden van
huiselijk geweld. Het
onderzoek is verricht in
opdracht van de Raad van
Hoofdcommissarissen.
Uit de rapportage wordt voor
het eerst duidelijk hoeveel
kinderen slachtoffer en
getuige zijn van huiselijk
geweld. Ruim 2500 kinderen
onder de achttien jaar zijn
slachtoffer. De mogelijkheid
voor kinderen om aangifte te
doen is beperkt.
Uitkering ggz-patiënten in gevaar
De veertienduizend mensen
die gedwongen in ggz-
instellingen verblijven,
dreigen hun gemeentelijke
uitkering te verliezen.
Doorlopende vaste lasten
zoals de huur voor een
woning of de kosten voor
gas en elektra kunnen dan
niet meer worden betaald.
Daardoor kunnen zij hun
woning verliezen en kunnen
ook gezinsleden in de
problemen komen. Zij
kunnen evenmin ziektekos-
tenpremies betalen waar-
door de medische zorg voor
deze mensen in gevaar komt.
Tot slot is er geen enkele
ruimte voor persoonlijke
uitgaven. Hiervoor waar-
schuwt de brancheorgani
satie GGZ Nederland in een
persbericht.
De Wet Werk en bijstand sluit
‘personen aan wie rechtens
hun vrijheid is ontnomen’ uit
van verschillende vormen
van bijstand. Het gaat dan
bijvoorbeeld om gedetineer-
den. Zij hoeven tijdens hun
detentieperiode echter geen
ziektekostenpremie te
betalen en de minister van
Justitie draagt de kosten
voor medische zorg. Zij
ontvangen daarnaast een
maandelijks bedrag voor
persoonlijke uitgaven.
Volgens de uitleg die veel
gemeenten aan de Wet Werk
en bijstand geven betreft
deze wet niet alleen
gedetineerden,maar ook
mensen die gedwongen zijn
opgenomen in ggz-instellin-
gen. De gemeenten neigen
ertoe de uitkering van deze
mensen vanaf de eerste
dag van opneming in een
ggz-instelling stop te zetten.
Voor deze groep bestaat
echter geen enkel financieel
vangnet.
GGZ Nederland roept de
betrokken ministeries
en het parlement op om
‘met grote spoed’ een
oplossing voor de 14.000
ggz-patiënten te zoeken.
Quotes
‘Ik vind het ronduit smakeloos.
Alleen de titel al. ‘Pimp my
life’. Talpa doet met seks,
drugs en rock roll. En nu
doet de EO dat nog eens
dunnetjes over. Dat is toch
raar. Op zijn best is
het goedbedoeld, maar
smakeloos is het in elk geval.’
Jaap Fransman, directeur
HVO-Querido gevraagd naar zijn
mening over het EO-televisie-
programma Pimp my life.
Daarin wordt het leven
van een zwerver opgepimpt.
In: Zorg + Welzijn magazine.
‘Het idee op zich spreekt mij wel
aan. Het geeft het publiek een
ander beeld van dak- en
thuislozen. Want met de
beeldvorming is het in de regel
slecht gesteld.’ Jetty Albert,
Landelijke vereniging voor
Thuislozen,
In: Zorg + Welzijn magazine.
Parlementair onderzoek:
TBS or not TBS, that’s the question.
in de mix
Betere samenwerking jeugdstrafrecht
Het Justitieel Casusoverleg (JCO), een overleg tussen Openbaar Ministerie,
politie en Raad voor de Kinderbescherming over jeugdige delinquenten, heeft
de samenwerking in de jeugdstrafrechtketen verbeterd. Dit blijkt uit het
onderzoek Evaluatie Justitieel Casusoverleg Jeugd. Het onderzoek is verricht
door IVA Beleidsonderzoek en Advies, in opdracht van het WODC (Wetenschap-
pelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie).
Het JCO maakt een snelle, samenhangende en effectieve reactie mogelijk op
strafbaar gedrag van jongeren, doordat de partners op tijd met elkaar
afstemmen. Zo kunnen ze recidive en het afglijden van jongeren naar een
criminele carrière voorkomen, aldus het rapport.
Het JCO is in 2003 landelijk ingevoerd in het kader van het actieprogramma
Aanpak jeugdcriminaliteit. De aanpak is gericht op verbetering van de kwaliteit
in strafafdoening en snellere doorverwijzing naar hulpverlening. In totaal zijn
er bijna zeventig JOC’en: minimaal één per arrondissement. In de praktijk
blijken meer partners bij het overleg aan te schuiven. Daarnaast komt bij ieder
JOC een ander soort zaken aan de orde en hebben ze allemaal een eigen
werkproces, stelt IVA.
Minister Donner van Justitie heeft het Openbaar Ministerie gevraagd het
JCO te standaardsiseren. De minister komt tegemoet aan de wensen van
verschillende JCO’en om een ondersteunend informatiesysteem. Daarin komen
gegevens over een jongere vanuit verschillende instanties samen. Het in
Rotterdam ontwikkelde ‘JCO-support systeem’ komt landelijk beschikbaar.
Het rapport is in te zien of te downloaden van www.justitie.nl.
Bron: ministerie van Justitie
Foto:stock.xchng
6. LuchtplaatsVanuit mijn kantoor kijk ik uit op de
luchtplaats van de gevangenis waar
ik werk. Ik zie daar gedetineerden
multicultureel voetballen. D’r lopen
heel stoere rond en ook minder
stoere. De stoeren zijn wel in de
meerderheid. Het kruis van de
spijkerbroek tussen de knieën, pet
op met capuchon van de sweater
eroverheen, gouden schakelketting
van een kilo of twintig, versleten
gympen. Mouwloze T-shirts, terwijl
het vriest. Brutaal en arrogant. De
bajes is van hen. Alles aan hen zegt:
‘ik ben cool, dis me niet.’ Dat doe ik
dan ook niet. Want ze zijn hard, deze
jongens.
Vanuit mijn keuken kijk ik uit op
de speelplaats van het hofje waar
ik woon. Daar verzamelen zich
’s avonds jongens en meisjes.
Brutaal en arrogant. De wereld is
van hen. Soms zit ik met mijn
jongste dochter bij ze. Dan blijkt dat
je op je 36e al een ouwe lul kunt zijn,
maar dit terzijde.
Zij hadden ‘m ook al gehoord, de rap
van mijn hoogste baas, don Donner.
Ze vonden het helemaal niets. Ik zag
er de humor nog wel van in; zij
ergerden zich alleen maar. Waar
bemoeit zo’n man zich mee, vragen
ze zich af.
Tja, en dan zijn dit alleen nog maar
de jongens en meisjes van mijn
hofje. Ik denk aan de gedetineerden
op onze luchtplaats. Ik vrees dat de
boodschap van De Don niet gaat
overkomen.
Derrick
COLUMN
D E R R I C K
Pimp de agogische sector
Tijdens een feestelijke
presentatie in Utrecht is op
17 februari SoziO gelanceerd.
Het eerste exemplaar van
SoziO is overhandigd aan
verschillende vertegenwoor-
digers van organisaties die
een dwarsdoorsnee vormen
van de SoziO-lezersgroep.
Op de presentatie in de
sfeervolle Gertrudiskapel in
Utrecht sprak een aantal
prominenten uit het veld van
sociale en pedagogische
beroepen. Paul Vlaar
(projectleider NIZW) lichtte
de nieuwe beroepenstruc-
tuur zorg en welzijn toe die
begin dit jaar is aangeboden
aan staatssecretaris Ross
van VWS. Vlaar zei blij te zijn
dat de sector zorg en welzijn
nu eindelijk een vakblad
heeft naast de diverse al
bestaande opiniebladen.
Hij sprak de hoop en
verwachting uit dat SoziO
een bindende factor kan zijn
voor sociale professionals.
Peter van der Laan, onder-
zoeker en hoogleraar aan de
Universiteit van Amsterdam
sloot hier op aan. Het imago
van de social professional
staat sterk onder druk.
Verbeter dat imago hield hij
de professionals voor: jullie
doen belangrijk werk! Het
vakblad voor sociale en
pedagogische beroepen is
gerestyled en dat kan dan
mooi samen opgaan met de
imagoverbetering van de
gehele sector.
Een foto-overzicht van de
presentatie is te zien op:
www.sozio.nl
Foto:JaapMaars
SOZIO 69, april 2006 •
‘Wachtlijsten jeugdzorg moeten korter’
Staatssecretaris Ross vindt het niet accepta-
bel dat steeds meer kinderen langer dan
negen weken moeten wachten op jeugdzorg.
Zij wil de wachttijden nog dit jaar zo veel
mogelijk inkorten.
In een brief aan de Tweede Kamer beschrijft
Ross haar aanpak om de wachtlijsten in 2006
vergaand terug te dringen. Eerder heeft Ross
al besloten om dit jaar 43 miljoen euro extra
uit te trekken voor het terugbrengen van de
wachtlijsten. Daarmee kunnen de wachtlijs-
ten voor pleegzorg geheel worden wegge-
werkt, meent de minister. Mocht er meer
geld nodig zijn dan de 43 miljoen extra, dan
zal ze daarvoor bij het kabinet aankloppen.
Het aantal kinderen dat op jeugdzorg wacht,
is in 2005 fors toegenomen. Dat komt vooral
door de groep kinderen die ambulante zorg
nodig heeft. Op 1 oktober 2005 wachtten
ongeveer 5100 kinderen langer dan negen
weken op jeugdzorg. Dit is 20 procent meer
dan een jaar ervoor. Het aantal kinderen dat
daadwerkelijk wacht ligt lager, bijvoorbeeld
omdat kinderen worden meegeteld als zij
andere zorg krijgen dan waarvoor ze
geïndiceerd zijn. Opmerkelijk is dat er grote
verschillen zijn tussen de provincies in het
aantal kinderen op de wachtlijsten.
Ross wil met provincies prestatieafspraken
maken. Ze stuurt uiterlijk half april een plan
van aanpak naar de Tweede Kamer.
Bron: ministerie van VWS
De stellingen
Op de website van SoziO, vindt u
polls over actuele kwesties die
ons vak van de sociale professio-
nal betreffen. Surf nu naar
www.sozio.nl. Met één muisklik
geeft u uw mening over de
nieuwste stelling.
Uitslag polls
Samenvoegen van de afzonder-
lijke SPH-, MWD-, CMV en
CT-opleidingen in Social Work
is prima!
Als u uw omgeving informeert
wat uw beroep eigenlijk is, zou u
het liefst willen antwoorden:
Foto:bigstockphoto.com
7. • SOZIO 69, april 2006
Portret van Paul en Hilco, twee dubbeldiagnosecliënten
Van valkuil
Paul en Hilco zijn verslaafd, hebben adhd en kampen
met verschillende stoornissen. Alie Weerman tekent
hun relaas op. ‘Ik heb jarenlang bij het cad een recept
voor methadon gehaald, en niemand bekeek ooit eens
wat er verder met mij aan de hand zou kunnen zijn.
Men wist niets van dubbeldiagnoseproblematiek.’
Beiden zijn weer
clean. Ze wonen in
een beschermde
woonvorm (RIBW).
Zo nu en dan hebben
ze een terugval.
Die gebruiken ze als
leermoment.
Foto: JBen Vulkers
8. SOZIO 69, april 2006 •
INTERVIEW
naar valkuil
›››
Je voelt je gewoon
beter als je nuchter
bent. Maar elke dag is
er het gevecht, tegen
de drugs, tegen de
stoornis.
‘M
ijn vriendin schrikt wel eens
wakker, als ik weer zo stuiter
in mijn bed’, zegt Paul. ‘Als ik
ga slapen en ontspan, gaat mijn
lichaam ontladen. Dat is nor
maal bij mij.’ Hilco herkent dat. Hilco (26) en
Paul (41) zijn beiden verslaafd en hebben daar
naast ADHD. ‘ADHD gaat vaak samen met nóg
meer stoornissen’, vertelt Paul, ‘ik heb ook een
angststoornis, en Hilco heeft een borderline
persoonlijkheidsstoornis.’ Paul is verslaafd aan
harddrugs, Hilco aan softdrugs.
Rechterschoen
Beiden zijn weer clean. Ze wonen in een be
schermde woonvorm (RIBW). Zo nu en dan heb
ben ze een terugval, die ze gebruiken als leermo
ment. Daardoor krijgen ze beter zicht op ‘triggers’
(aanleidingen om te gebruiken), op valkuilen en
op hun gevoelens. Paul en Hilco geven voorlich
ting over drugsgebruik en de gevolgen ervan aan
verschillende groepen en opleidingen. Ik praat
met hen in de RIBW-woning van Hilco, met veel
koffie en in veel sigarettenrook. Het is geen
moment stil, de woorden buitelen over elkaar
heen en Paul en Hilco bewegen continu. Hilco’s
rechterbeen trilt onophoudelijk en Paul zit geen
minuut in een en dezelfde houding.
Paul: ‘Ik was op school heel goed in sport, in
voetbal, maar ik had altijd mijn rechterschoen
kapot, zo hard trapte ik. Ik wist eigenlijk tot mijn
38ste niet dat ik wat had. Ik was als kind wel snel
afgeleid – ik zag elk vogeltje vliegen – , ik voelde
me ook altijd anders dan anderen, ik was de pias
van de klas, creatief en associatief. Ik krijg over
al associaties bij. Ik kom uit een goed nest, met
veel structuur, waardoor ik in het gareel bleef.
Ik knalde er pas uit rond mijn veertiende, toen
in de puberteit alles zich verhevigde. Daarna, op
mijn achttiende, ben ik begonnen met harddrugs,
met heroïne, om kalm te worden. Ik heb alles
meegemaakt op dat gebied wat je kunt bedenken.
Mijn toenmalige vriendin is in de kamer waar ik
ook was, gestorven aan een overdosis. Ik had ook
gebruikt en snapte niet wat er gebeurde.
Op een gegeven moment voelde ik dat ik kon
kiezen tussen hulp zoeken of doodgaan. Ik bleek
ADHD te hebben en ik kwam terecht op de
Dubbeldiagnosekliniek van de Zwolse Poort in
Raalte.
Als medicijn hebben ADHD’ers een vorm van
speed nodig, meestal is dat methylfenidaat, ofte
wel ritalin. Ik kon daar niet tegen. Ik had te veel
last van bijwerkingen. Mijn waarneming was
verstoord en dat maakte me bang. Ik gebruik nu
dexamfetamine, ook een pepmiddel. Wij worden
rustig van speed, van psychostimulantia.’ Hilco:
‘Bij mij werkte ritalin wel, dat was heel gek, ik
slikte dat en opeens kon ik acht uur achter elkaar
slapen.’
Mishandeld
Ze benadrukken dat met het slikken van ritalin
of dexamfetamine het afkicken van de drugs ge
makkelijker werd, maar dat ze toen opeens met
zichzelf werden geconfronteerd. ‘ Ik drukte altijd
alles weg, of door mijn drukke gedrag, of door
de drugs’, zegt Hilco. ‘Ik word van weinig soft
drugs niet rustig – dat is typisch voor ADHD – ik
moet heel veel gebruiken. Toen ik ritalin kreeg,
had ik voor het eerst in mijn leven rust, maar ik
had geen idee hoe ik daarmee om moest gaan.
Als je jarenlang niet gevoeld hebt, weet je dat
niet. ADHD’er zijn juist vaak heel gevoelig, maar
dat verdween in de drukte en de drugs. Bij mij
was het nóg gecompliceerder, omdat ik thuis ook
mishandeld werd. Ik heb alle gevoelens altijd
weggestopt. Toen ik stopte met drugs, en toen ik
ritalin slikte, moest ik opeens met gevoelens leren
omgaan en dat was heel moeilijk. Soms zat ik
verstijfd op de bank, helemaal vast in een gevoel,
ik wist niet hoe ik daar uit moest komen, het was
zelfs te sterk om er de strijd mee aan te kunnen
gaan.’
Paul en Hilco benadrukken hoe belangrijk het
is dat snel een goede diagnose wordt gesteld.
9. • SOZIO 69, april 2006
Postbus 3167
3760 DD Soest
tel: 035 541 23 86
fax: 035 542 38 77
mail: service@nelissen.nl
site: www.nelissen.nl
Lida Nijgh
Leren reflecteren
Zelfreflectie voor sociaal agogische
hulpverleners
Het werk van de social worker vraagt een
grote mate van verantwoordelijkheid en
zelfstandigheid. Er moet vaak in korte tijd
veel gebeuren. Er is niet altijd gelegenheid
om stil te staan bij de manier waarop je
werkt. Toch is het in dit ‘mensenwerk’
belangrijk kritisch te zijn op het eigen
handelen. Reflecteren kan hiertoe een goed
middel zijn. In dit boek reikt Lida Nijgh
(orthopedagoog) je een methode om te
leren reflecteren. Het is bedoeld voor
studenten en hulpverleners in het sociaal
agogisch werkveld.
Nu verkrijgbaar bij Uitgeverij Nelissen
of de (internet-)boekhandel.
Kijk ook eens op www.nelissen.nl
•ISBN:9024417392
•120pagina’s • €14,90
ADVERTENTIE
Paul: ‘Ik heb jarenlang bij het CAD (Centrum voor
Alcohol en Drugs, red.) een recept voor metha
don gehaald, en niemand bekeek ooit eens wat
er verder met mij aan de hand zou kunnen zijn.
Men wist niets van dubbeldiagnoseproblematiek.
Je was verslaafd en verder werd er niet naar psy
chiatrische problemen gekeken. Als je daarmee
lang doorloopt is het veel moeilijker om daarna
te leren omgaan met je stoornis en moet je opeens
in een soort snelkookpan leren omgaan met álles
wat zich dan versterkt aandient.’
Bij Hilco is veel eerder dan bij Paul geconsta
teerd dat er sprake was van een dubbeldiagnose.
Hij heeft drie opnames gehad in de Dubbeldiag
nosekliniek van de Zwolse Poort in Raalte. ‘De
eerste keer ging ik voor mijn vriendin. Ik was
mijn baan kwijt en ik maakte met iedereen ruzie.
Ik was niet gemotiveerd, maar ik ging toen tóch.
In die tijd stond ik elke dag om zes uur ’s och
tends op, werkte de hele dag en ging daarna de
coffeeshop in om te blowen tot 2 uur ’s nachts.
Ik kleedde mij altijd in het zwart, ik wees ieder
een al bij voorbaat af, om zélf maar niet afgewe
zen te worden. Ik ben op een gegeven moment
uit de kliniek gezet. Ik voelde in die tijd eigenlijk
vooral woede. Ik kon heel gemeen zijn, maar ik
deed mezelf ook van alles aan. Wat mij was aan
gedaan, deed ik nu mezelf aan.’
Boeddhisme
‘Op een gegeven ogenblik heb ik me wéér laten
opnemen op de DD-kliniek, toen was ik wel ge
motiveerder, ik kon al een beetje praten, maar ik
dacht nog dat ik sociaal zou kunnen gebruiken.
Het is na die opname weer misgegaan. En als je
dan valt, val je dieper. Dat had ik waarschijnlijk
nodig. Ik ben toen ambulant begonnen met
Dialectische GedragsTherapie (DGT) voor mijn
borderlineproblematiek. Dat is een hele goede
therapie. Ik moest een contract ondertekenen,
kreeg een vaste begeleider, een BOR(Bed-op-
Recept)constructie voor als ik even kort opgeno
men moest worden.
Je leert in deze therapie veel vaardigheden en
je leert oordeelsvrij waarnemen. Er zit een stuk
je boeddhisme in waarbij je leert om goed te kij
ken naar wat er ís, zonder direct een oordeel te
geven. Ik ben geneigd tot zwart-wit-denken – iets
is goed of fout – ik denk in extremen, ik oordeel
en veroordeel heel snel. Bij het oordeelsvrij waar
nemen haal je het oordeel eruit, je leert naar je
gedachten te kijken zonder er direct wat mee te
moeten. Daardoor denk ik nu minder zwart-wit.
Toch profiteerde ik onvoldoende van die therapie
omdat ik bleef gebruiken. Ik heb me toen voor
de derde keer in de DD-kliniek laten opnemen en
toen werkte het pas echt. Toen had ik pas echt
inzicht in mijn probleem en ik was echt gemoti
veerd om te veranderen. Daarvóór schoof ik de
verantwoordelijkheid voor mijn gedrag meestal
af, ik nam niet de verantwoordelijkheid om zélf
te veranderen. Door opnieuw flink terug te vallen
en door de DGT had ik nu door dat ik helemaal
niet meer moet gebruiken, ook niet “sociaal”, en
dat ik beter met mezelf moest leren omgaan. Het
heeft heel lang geduurd voordat ik toegaf dat ik
gewoon helemaal moet stoppen met softdrugs.’
Verzekering
Paul en Hilco onderstrepen nog eens dat het ge
bruik van ritalin of dexamfetamine, juist helpt
om níet te gebruiken. Ook al vallen hun medicij
nen officieel onder de opiumwet. De medicinaal
voorgeschreven ‘speed’ beschermt hen juist tegen
drugsverslaving. Hilco: ‘Ik probeer nu Concerta
vergoed te krijgen. Dat bevat dezelfde stof als
ritalin (methylfenidaat) maar het blijft langer
werkzaam. Je hoeft het maar één keer per dag te
slikken en het is heel duur, bij mij 80 euro per
maand. Ik zoek nu uit of er een verzekering is die
dat vergoedt. Ik probeer iedere keer weer aan
mijn begeleiders uit te leggen dat ritalin voor mij
Ik was als kind wel
snel afgeleid, ik zag
elk vogeltje vliegen,
ik was de pias van de
klas, creatief en
associatief.
›››
10. SOZIO 69, april 2006 •
een heel moeilijk middel is, want ik moet het om
de 3 uur slikken. Na 3 uur is het uitgewerkt. Het
heeft ook bijwerkingen. Ik heb als ADHD’er wei
nig discipline, ik kan heel moeilijk structuur
aanbrengen. Het is eigenlijk vreemd om van een
ADHD’er te vragen om stipt om de 3 uur een me
dicijn te slikken. Die discipline is juist een
typisch probleem voor een ADHD’er. Mij lukt dat
gewoon niet.’
Hilco gebruikt, evenals Paul, nog een enkele
keer, ook al vinden beiden dat ze helemaal moe
ten stoppen. Paul legt uit: ‘Bij onze problemen
moet je de ruimte krijgen om zo nu en dan terug
te vallen.’
Is dit geen mooie smoes om de deur naar de
drugs tóch op een kier te houden? Paul: ‘Het
keihard verbieden van gebruik helpt niet. We
moeten de ruimte hebben om keer op keer te
ontdekken dat drugs niet werken, en hoe we ons
er tegen kunnen wapenen. Daarvoor is een te
rugval nodig. Ik heb laatst nog een keer rohypnol
gebruikt. Ik kan daar niet goed meer tegen en ik
voelde ook direct “dit wil ik niet meer”. De ver
slaving ligt altijd op de loer, als ik veel stress heb
roepen de drugs als het ware tegen mij: ‘Wij zijn
de oplossing.’ Vroeger was niet gebruiken afwij
kend, nu is gebruik dat. Je voelt je gewoon beter
als je nuchter bent. Maar elke dag is er het ge
vecht, tegen de drugs, tegen de stoornis.’
Valkuilen
Hilco: ‘Vroeger vermeed ik al mijn valkuilen door
drugsgebruik maar ik zat natuurlijk wel in de
val. Nu ervaar ik dat ik van valkuil naar valkuil
ga, en dat is niet prettig. Toch is het wel leerzaam
en ik zit er niet meer permanent in. Ik moet de
ruimte hebben om de keus van een terugval te
mogen maken, juist om er minder snel in te val
len. Eigenlijk is een terugval in pathologisch ge
drag erger dan in drugsgebruik: als ik weer
zwart-wit ga denken is dat riskanter dan een keer
gebruiken. Ik kan nu eerder bij mezelf signaleren
dat ik weer zwart-wit denk en dat mijn gedrag
weer problematisch wordt. Ik krijg er steeds meer
zicht op.
Paul: ‘Ik blijf verslavingsgevoelig, dat is ge
woon zo. Ik ben gewoon supergevoelig voor ver
slavingen. Ik leer steeds beter welke situaties ik
moet vermijden. Ik wil nog heel veel, ik heb heel
veel doelen. Ik moet actief zijn. Ik wil onze voor
lichting bijvoorbeeld graag uitbreiden. Ik zou wel
een eigen bureautje willen hebben en ik wil zelf
standig wonen. Ik heb eigenlijk altijd onvrede.
Ik schilder en die schilderijen blíjf ik maar ver
beteren. Mijn moeder heeft een schilderij van mij
aan de muur hangen en dat haal ik er steeds weer
af om het te veranderen.’ Hilco: ‘Ik vind dat jij
je doelen soms te hoog stelt. Ik ben tevreden met
hoe het nu gaat. Dat had ik eigenlijk nooit meer
verwacht maar om het vol te houden denk ik wel
steeds: morgen gaat het beter.’ •
Alie Weerman
Voor inlichtingen over de voorlichting van Paul
en Hilco: donquichot@home.nl
Paul: ‘Ik ben gewoon supergevoelig voor verslavingen.
Ik leer steeds beter welke situaties ik moet vermijden.’
Hilco: ‘Ik word van weinig softdrugs niet rustig –
dat is typisch voor ADHD – ik moet heel veel
gebruiken.’
Foto:JBenVulkers
Foto:JBenVulkers
INTERVIEW
11. Kaat
Kaat is een vrouw van veertig jaar met een licht verstandelijke handicap.
Sinds het overlijden van haar moeder woont ze in een woonvorm voor mensen
met een verstandelijke handicap. Ze verblijft momenteel in een groep van elf
volwassenen. Bij haar broer mag ze soms één keer in de veertien dagen op
weekendbezoek. De familie zou wel meer willen investeren maar heeft op dit
moment daarvoor geen tijd.
Voor het overlijden van haar moeder woonde ze bij haar ouders en maakte ze
alleen gebruik van het dagactiviteitencentrum. Daar was Kaat steeds heel
sociaal in haar omgang met andere deelnemers. Ze kon met iedereen goed
opschieten, was zeer goedlachs en heel attent.
Daar is echter het laatste halve jaar verandering in gekomen. Bovendien zoekt
Kaat nu veel contact met één begeleidster, Ze wil voortdurend in haar nabijheid
zijn en wijkt niet van haar zijde. An mag Kaat graag en vindt het momenteel
belangrijk voor Kaat en laat het toe.
We zien ook nog andere zaken bij Kaat die opvallen:
• soms neemt ze stiekem snoep weg en dit eet ze dan in het geniep op in haar
kamer;
• gedragen (vuile) kleding legt ze terug in de kast of verstopt ze;
• soms simuleert ze allerlei pijntjes;
• ze is soms heel eigenzinnig en komt dan alleen afspraken na waarmee ze
zich kan verzoenen. Ze drijft dan haar zin door en kan oneerlijk zijn;
• ze gedraagt zich koppig en opvliegend.
Er ontstaat nogal wat discussie in het team. An vindt dat men Kaat meer tijd
moet geven, ze zit midden in een rouwproces en ook de overgang naar het
verblijfstehuis is niet makkelijk geweest. Kaat heeft vooral veel liefde nodig,
volgens An en dan zal het vervelende gedrag na een tijd vanzelf wel verdwijnen.
Mieke, een andere begeleidster, vindt dit echter nu al te ver gaan en vindt dat
An bevooroordeeld is tegenover Kaat. Mieke vindt dat Kaat vooral veel duide-
lijkheid en structuur nodig heeft en dat er een programma moet komen voor
Kaat met straffen voor gedrag dat ze niet mag vertonen: liegen, stelen, koppig
en kwaad zijn. In een leefgroep met tien gasten kan men dit niet toelaten.
Jos vindt dat An meer afstand moet nemen van Kaat en dat de familie meer
betrokken moet worden. Ze moet meer op weekend kunnen gaan bij vader en
haar broer. Jos vindt dat Kaat aandacht vraagt en dat deze aandacht zo veel
mogelijk van haar familie moet komen.
Toon, de orthopedagoog van de instelling, voelt dat er conflicten dreigen te
ontstaan tussen de begeleiders van Kaat. Hij beslist om haar naar een andere
groep te laten overgaan.
Wat vind je van de houding van An?
Wat is je mening over de standpunten in het team?
Is het een verstandig besluit van de orthopedagoog om Kaat naar een andere groep
te laten overgaan?
DE QUAESTIE
De reacties
Liesbeth Mevissen
werkt als orthopedagoog/klinisch
psycholoog bij Prisma.
Onlangs verscheen haar
boek Kwetsbaar en afhanke-
lijk. Gedragsproblemen bij
mensen met een verstandelij-
ke beperking. Van beeldvor-
ming naar behandeling. Het
praktijkgedeelte bevat een
hoofdstuk over stemmings
stoornissen.
Terecht dat alle betrokkenen
vinden dat iets moet gebeu
ren! Kaat laat een ernstige
terugval zien in haar sociaal-
emotioneel functioneren.
Gevoelens van succes en
controle zijn verdwenen.
Negatieve emoties hebben de
overhand gekregen. Ze lijkt
aan zichzelf overgeleverd.
Ik denk dat An het bij het
juiste eind heeft als ze de link
legt met het overlijden van
moeder en de overstap naar
de woonvoorziening.
Mensen met een verstande
lijke beperking zijn extra
kwetsbaar voor ingrijpende
gebeurtenissen. Ze zijn per
definitie voor hun psychisch
welbevinden afhankelijk van
‘belangrijke anderen’. Kaat
heeft haar moeder verloren.
Maar met de uithuisplaat
sing ook de nabijheid van de
andere gezinsleden en het
vertrouwde leefpatroon van
thuis. Met de steun van
vader en broer had ze het
verlies van moeder misschien
kunnen verwerken. Kaat
krijgt er in deze gevoelige
periode een extra zware
opdracht bij: ze moet zich
opnieuw gaan hechten. Niet
aan één, maar misschien wel
aan tién begeleiders die als
‘belangrijke ander’ gaan
fungeren. Dan zijn er ook
nog huisgenoten met wie
Kaat de aandacht delen
moet. Voldoende ingrediën
10 • SOZIO 69, april 2006
12. SOZIO 69, april 2006 • 11
ten om een stemmingsstoor
nis te ontwikkelen.
Overplaatsing van Kaat is
geen verstandig besluit. Voor
Kaat kan het een volgende
verlieservaring zijn. Zal een
ander team haar problemen
wel begrijpen? Ook zij zullen
er hard voor moeten werken
om haar vertrouwen te
winnen.
Kaat heeft positieve
ervaringen nodig. Daar
mee is de negatieve spiraal
te doorbreken. Onvoor
waardelijke acceptatie is
een eerste vereiste. Hoe wil
Kaat zich anders veilig en
vertrouwd gaan voelen bij de
teamleden? Vanuit positieve
ervaringen kunnen lang
zaamaan weer positieve
gedragingen ontstaan.
Nabijheid, voorspelbaarheid
(ofwel duidelijkheid en
structuur zoals Mieke het
verwoordt), samen leuke
dingen doen, positieve
aandacht… dat is belangrijk!
Focus niet op negatief
gedrag. Straffen heeft een
averechts effect. An kan
misschien een stapje terug
doen door haar aandacht
voor Kaat te doseren en
collega’s meer ruimte geven
om ook een band met haar
op te bouwen.
Het is de moeite waard om
het vertrouwen van vader en
broer te winnen en samen te
zoeken naar nieuwe (positie
ve) activiteiten en gewoon
ten. Die kunnen in de plaats
komen van wat voor Kaat
verloren is gegaan.
Individuele therapie kan een
aanvullende interventie zijn
om het verlies van moeder en
alles wat daarmee samen
hangt een plaats te geven in
haar leven.
De problemen hebben zich
het laatste half jaar ontwik
keld. Het vraagt minstens
even zoveel tijd om er weer
bovenop te komen.
Mattijn Mataheru
orthopedagoog van de Schreuderhui-
zen, een instelling waar mensen met
een verstandelijke handicap wonen
Aan de hand van een kort
fragment uit het verhaal van
haar leven maken we kennis
met Kaat. De vergelijking
met de alledaagse werkelijk
heid in instellingen dringt
zich op: kwetsbare mensen
worden op basis van
rapportages, vaak korte
fragmenten van ingrijpende
gebeurtenissen, toever
trouwd aan professionele
hulpverleners.
Het is aannemelijk dat het
overlijden van haar moeder
en de daarop volgende
verhuizing naar de woon
vorm voor Kaat zeer
ingrijpende gebeurtenissen
zijn. Het verwerken van deze
gebeurtenissen zou voor
iedereen moeilijk zijn, maar
zeker voor Kaat met haar
verstandelijke beperking.
Hoe heeft Kaat deze
gebeurtenissen ervaren? Wat
betekenen deze gebeurtenis
sen voor haar? Welke invloed
hebben deze gebeurtenissen
op haar contacten met vader,
broer en de rest van de
familie? Hangen deze
gebeurtenissen samen met
de gemelde problematiek?
Of heeft de problematiek
met heel andere factoren te
maken?
Gelukkig staat het team
professionele begeleiders An,
Mieke en Jos, ondersteund
door orthopedagoog Toon,
klaar om Kaat te helpen. Het
valt op dat deze begeleiders
nogal veel van Kaat ‘vinden’.
Zo ‘vindt’ An dat Kaat
vooral nabijheid en liefde
nodig heeft. Mieke daarente
gen ‘vindt’ dat Kaat behoefte
heeft aan duidelijkheid en
structuur. Terwijl Jos ‘vindt’
dat meer aandacht van haar
familie, Kaat goed zal doen.
De teamleden hebben
verschillende, maar wel
uitgesproken opvattingen
over hetgeen Kaat nodig
heeft. Al deze opvattingen
zijn relevant. Ze spelen
immers een rol bij de wijze
waarop dit team vorm geeft
aan de begeleiding van Kaat.
Daarom is het zo onverstan
dig van orthopedagoog Toon
om Kaat over te laten gaan
naar een andere groep. Hij
mist een kans om een goed
gesprek over Kaat te voeren.
Zoals eerder aangegeven: de
teamleden ‘vinden’ nogal
veel. Toon heeft als orthope
dagoog de positie om de
teamleden erop te wijzen
dat je eerst moet ‘zoeken’ om
iets te ‘vinden’. Een mooie
opening voor een beeldvor
mend gesprek. Een gesprek
waarin je de relevantie van
de verschillende opvattingen
in deze situatie kunt wegen.
Bovendien biedt het een
mogelijkheid voor de
wetenschappelijk opgeleide
Toon om theoretische noties
te presenteren die samen
hang kunnen aanbrengen
tussen de verschillende
opvattingen. Wellicht blijken
de opvattingen minder
tegenstrijdig dan de team
leden ze ervaren. Kortom:
Voor het bevorderen van
goede begeleiding van Kaat
neemt Toon een onverstan
dig besluit. Goede begelei
ding is mogelijk als het team
een helder, zo min mogelijk
gefragmenteerd beeld van
Kaat heeft. Daarom moet
Toon zich niet laten leiden
door het afwenden van
conflicten maar door het
openen van de dialoog en
waar nodig: het debat tussen
de teamleden.
illustratie: paula gerritsen
13. 12 • SOZIO 69, april 2006
Dubbeldiagnose: beide problemen tegelijk aanpakken
Voorkom dubbele
Hoe behandel je patiënten die kampen met een
verslaving én een psychiatrische aandoening? Van
belang is dat de behandeling tegelijkertijd plaatsheeft,
betoogt Patricia van Wijngaarden. Sociaal pedagogen
hebben een duidelijke rol in de diagnostiek en
behandeling.
Foto:stock.xchng
D
e dubbeldiagnose – een verslaving
in combinatie met een psychiatri
sche aandoening – staat de laatste
jaren toenemend in de belangstel
ling. Dit komt onder meer doordat
verslavingen bij psychiatrische patiënten vaker
voorkomen. Daarnaast is binnen de hulpverle
ning de visie op verslaving veranderd.
Verslaving wordt niet langer gezien als slechts
een aangeleerd gedragspatroon bij zwakke per
soonlijkheden die hun behoeftebevrediging niet
onder controle hebben maar als een stoornis van
het brein. Het is een chronische, recidiverende
neuropsychiatrische aandoening, met zowel neu
robiologische, psychologische als sociale aspec
ten.
Een van de argumenten die deze stelling on
dersteunt, is dat verslaving vaak voorkomt in
combinatie met andere psychiatrische aandoe
ningen. Bij een aantal aandoeningen zoals ADHD
en schizofrenie wordt het gebruik van cannabis
wel gezien als een vorm van zelfmedicatie. Bij
schizofrenie wordt cannabisgebruik als oorzake
lijke factor gezien maar hiervoor bestaat nog
onvoldoende bewijs.
Het is waarschijnlijker dat een onderliggende
neurobiologische kwetsbaarheid iemand gevoelig
maakt voor zowel het middelengebruik als de
psychiatrische problematiek. Ook bij dubbel
diagnoseproblematiek is deze neurobiologische
kwetsbaarheid van belang:. hierbij speelt het be
loningssysteem in de hersenen een rol. Daarbij
staat de stof dopamine centraal. Dopamine geeft
ons een prettig gevoel. Als je alcohol of drugs
gebruikt, komt er dopamine vrij, waardoor je je
prettig voelt. Sommige mensen zijn extra gevoe
lig voor dit dopamine-effect van alcohol en drugs.
Als de hersenen het effect kennen, raken zij ge
richt op deze stof: er ontstaat craving of zucht
naar het middel. Je scant je omgeving dan steeds
af op situaties die aan gebruik doen denken. Je
wilt dan weer gebruiken. Helaas veroorzaakt dat
gebruik juist weer een mindere gevoeligheid voor
dopamine, waardoor je je slechter gaat voelen
en het middel weer nodig hebt, maar in grotere
hoeveelheden.
Een andere factor bij het ontstaan van dub
beldiagnoseproblematiek is iemands stressgevoe
ligheid. Een combinatie van een erfelijk bepaalde
stressgevoeligheid plus vroege traumatische
ervaringen verhoogt het risico op verslaving en
14. SOZIO 69, april 2006 • 13
ACHTERGROND
ellende
Dopamine geeft ons een prettig
gevoel. Als je alcohol of drugs
gebruikt, komt er dopamine vrij,
waardoor je je prettig voelt.
psychiatrische stoornissen. Middelmisbruik doet
de stressgevoeligheid van hersenen toenemen,
waardoor je in een vicieuze cirkel belandt: je
stressgevoeligheid leidt tot gebruik en gebruik
leidt weer tot een grotere stressgevoeligheid.
Beide problemen behandelen
Ook bij de behandeling is sprake van een veran
derde visie. In het verleden werden patiënten met
dubbeldiagnosen heen en weer geschoven tussen
psychiatrische ziekenhuizen en de verslavings
zorg. Of patiënten kregen, omdat ze bij de een
noch de ander hoorden, helemaal geen zorg. Te
genwoordig onderschrijven hulpverleners de visie
dat het belangrijk is beide problemen tegelijker
tijd te behandelen.
Toch gebeurt het nog regelmatig dat één van
beide aandoeningen wordt onderschat. Zo wordt
niet zelden een depressieve patiënt die drinkt,
behandeld vanuit het uitgangspunt dat als de
depressie over is, het alcoholprobleem vanzelf
verdwijnt. Niets is minder waar. De verslaving is
een specifiek probleem dat specifieke aandacht
behoeft. Zo heeft alcohol effect op hersenfuncties
die met de depressie te maken hebben. Als de
patiënt blijft drinken, kan bijvoorbeeld het gevolg
zijn dat alcohol de werking van een antidepres
sivum vermindert of zelfs tenietdoet. De depres
sie is daardoor moeilijker te behandelen. Door
het achterwege laten van een gelijktijdige aanpak
verergert daarmee onbedoeld de situatie.
Andersom komt ook regelmatig voor. Zeker
wanneer de patiënt drugs gebruikt en onder in
vloed hiervan agressief gedrag vertoont. Een
voorbeeld hiervan is E., een van mijn patiënten.
E. is in het verleden regelmatig op een gesloten
opnameafdeling geweest. E. werd telkens met een
ibs (inbewaringstelling) opgenomen vanwege een
drugspsychose en agressief gedrag. Zodra de
psychose verbleekte, werd hij weer ontslagen. Er
werd niet verder gekeken want de psychose was
behandeld. Voor zijn verslaving moest hij zelf
maar naar een verslavingskliniek gaan. Via om
wegen is hij uiteindelijk op onze dubbeldiagno
seafdeling terechtgekomen. Daar bleek een ma
nisch-depressieve stoornis zijn gebruik te
beïnvloeden. Zodra hij zich in de richting van
een manie ontwikkelt, raakt hij onverschillig en
gaat steeds meer middelen gebruiken. Hij raakt
hierdoor steeds ontremder en uiteindelijk psy
chotisch. Inmiddels is hij ingesteld op lithium en
een antidepressivum en heeft daarnaast psycho
therapie. Zijn middelengebruik is volledig met
behulp van gedragstherapie gestopt. Hij woont
inmiddels zelfstandig.
Hoe behandelen?
Hoe moet men een patiënt met een dubbeldiag
nose behandelen? Wat is de rol van een sociothe
rapeut, GGZ-agoog, of SPH’er hierbij? Allereerst ›››
15. 14 • SOZIO 69, april 2006
Foto:stock.xchng
www.leo.nl
Grenzeloos
grenzen
stellen
bij
jongeren??!!
Agressiepreventie
incompany trainingen
traineropleidingen
advies en onderzoek
informatie:
020 - 493 34 37
Advertentie Sozio liggend maart1 1 22-3-2006 2:04:35
ADVERTENTIE
is het belangrijk dat men de juiste diagnose stelt.
Observeer niet alleen het acute beeld maar kijk
vooral verder, denk aan patiënt E. Breng het
gebruik, de functie en omstandigheden van het
gebruik goed in kaart.
Na het stellen van de diagnose is het belang
rijk om gelijktijdig de behandeling in te zetten.
De naast de verslaving aanwezige psychiatrische
stoornis dient volgens the state of the art
behandeld te worden. Daar zijn richtlijnen
voor. De verslaving pak je aan in verschillende
stappen.
Bij de aanpak van de verslaving is het in de
eerste plaats van belang om de patiënt te moti
veren tot veranderen van het gebruik. Motive
rende gespreksvoering is hierbij erg belangrijk.
Je moet hierbij aansluiten bij de huidige klach
ten van de patiënt. Vervolgens leg je een relatie
tussen zijn klachten en het gebruik en bespreek
je de voor- en nadelen van het gebruik. Stel ie
mand komt vanwege depressieve klachten, en
daarnaast is bekend dat hij ook fors drinkt. Dan
is het belangrijk uit te leggen dat alcohol het
effect van antidepressiva vermindert of zelfs
tenietdoet. Dat het begrijpelijk is dat men alco
hol gebruikt omdat het op de korte termijn het
depressieve gevoel verdooft. Maar dat alcohol
op de lange termijn de depressie onderhoudt
omdat het immers de werking van antidepres
siva tegengaat.
Verband duidelijk maken
Het gaat erom dat je inzichtelijk maakt dat de
klachten waarvoor iemand bij je komt ook te
maken hebben met zijn gebruik. Wanneer je dat
niet doet, zal iemand niet begrijpen waarom hij
iets aan zijn gebruik moet doen. Hij komt
immers voor iets totaal anders waar hij vanaf
wil: zijn depressie. Vaak zien patiënten het ge
bruik niet als een probleem. En als ze dat al wel
zien, leggen ze de link niet. Ze zien het verband
tussen de klachten en het gebruik vaak niet.
Deze link zullen wij hun duidelijk moeten maken
door alle voor en nadelen die eraan vastzitten
de revue te laten passeren. Pas dan kan iemand
bepalen wat hij er mee wil. Dwang of veroorde
len heeft hierbij meestal geen zin. Ik vergelijk
het altijd met hoe je een patiënt met schizofrenie
aan de antipsychotica kunt krijgen. Ook deze
patiënt gaat de pillen meestal niet innemen om
dat jij zegt dat ze anders psychotisch worden of
dat het beter voor ze is. Je moet ze hiervoor
motiveren, je moet zaken uitleggen. De een zal
gemakkelijk te motiveren zijn, de ander moeilijk
en sommigen komen nooit op dat punt. Het
zelfde geldt voor verslaving. Het behoeft denk
ik geen nadere toelichting dat dit motiveren iets
is waarbij SPH’ers, MWD’ers of verpleegkundigen
een grote rol kunnen spelen.
Na motivatie, is een volgende stap bij de be
handeling het geven van cognitieve gedrags
therapie. Wat tijdens de behandeling van belang
is dat je goed luistert en observeert. Wanneer
bijvoorbeeld een patiënt klaagt over bijwerkin
›››
16. SOZIO 69, april 2006 • 15
Een andere factor bij het ontstaan
van dubbeldiagnoseproblematiek is
iemands stressgevoeligheid.
gen van zijn medicatie, bijvoorbeeld zijn antipsy
choticum: neem dat serieus. Denk niet te mak
kelijk: hij wordt in ieder geval niet meer
psychotisch, dus laat het maar zo. De terugval in
gebruik is een stuk dichterbij omdat hij weet dat
hij door zijn gebruik zich in ieder geval even be
ter voelt. Ook de kans dat hij het neurolepticum
laat staan en ‘inruilt’ voor middelen is groot.
Ontwenning
Een andere valkuil is wanneer je geen rekening
houdt met het verslavingsgedrag. Bijvoorbeeld
wanneer een patiënt met schizofrenie klaagt over
slaapstoornissen of over toenemende onrust.
Vaak is de eerste reactie van een arts, al dan niet
op verzoek van de sociotherapeut of verpleeg
kundige, om benzo’s (kalmeringspillen) voor te
schrijven. Dit moet je niet doen. De verslaafde is
altijd al gewend om op deze manier, met pillen
of andere middelen, zijn problemen op te lossen.
Ten tweede is het tijdens de behandeling normaal
dat de verslaafde zich naar gaat voelen door de
ontwenning of door exposure aan bepaalde cues.
Hier moet de patiënt mee leren omgaan. Hij weet
vaak uit ervaring dat wanneer hij klachten be
noemt die ook van invloed zijn op zijn bijko
mende stoornis, hij met die lekkere pillen de zaak
kan oplossen. Als je hierin meegaat bekrachtig
je het verkeerde gedrag.
Wat moet je dan wel doen als iemand meer
klachten krijgt tijdens de behandeling? Uiteraard
de klacht serieus nemen. Geef echter niet direct
pillen maar kijk naar waar de klachten mee te
maken kunnen hebben. Hoe vaak komen ze voor?
En wanneer komen ze voor? Verder ga je samen
met de patiënt bekijken wat hij eraan kan doen
om deze klachten te verminderen. Kortom: je
hanteert een uiterst gedragsmatige benadering.
Het effect is dat de pathologische conditionering
– je rot voelen en dan behoefte krijgen aan pillen,
drugs of drank – wordt verbroken. Tegelijkertijd
krijgt een patiënt er vertrouwen in dat hij pro
blemen zelf zonder middelen kan oplossen. Ook
bij deze stap lijkt het mij duidelijk dat hulpverle
ners hierbij een grote rol kunnen spelen.
Natuurlijk zal ik niet ontkennen dat veel
patiënten, vooral in het begin, terugvallen in ge
bruik. Vaak is dat zelfs nodig om ze uiteindelijk
te motiveren voor het volledig stoppen met ge
bruik. Ik zie het als een onderdeel van de behan
deling en vergelijk het weer met het blijven ge
bruiken van antipsychotica bij een patiënt met
schizofrenie. Stel een patiënt met schizofrenie laat
zijn medicatie staan en wordt weer psychotisch?
Is verdere behandeling dan niet zinvol? Of zeg je
tegen hem: eigen schuld dikke bult? Bij deze pa
tiënten word je als hulpverlener toch juist getrig-
gerd om patiënten nóg beter te motiveren? Te
motiveren om verder te gaan met de behandeling
en de medicatie te blijven slikken. Bij verslaving
moet je dezelfde strategie volgen: een terugval
moet je – en dat geldt voor de hulpverlener en
voor de patiënt – motiveren om juist dóór te gaan
met de behandeling.
Vicieuze cirkel
Ten slotte geef ik nog een voorbeeld van een van
mijn patiënten. F. is een 50-jarige man. Hij heeft
vanaf zijn vroege adolescentie alcohol en drugs
gebruikt en in de loop van de jaren is hij ook
verslaafd geraakt aan benzo’s. Daarnaast lijdt hij
aan een bipolaire stoornis waarvoor hij tegretol
en een antidepressivum krijgt. Hij heeft in het
verleden meerdere behandelingen gehad in de
verslavingszorg en in de algemene psychiatrie.
Zijn gebruik van middelen is sinds die behande
lingen gereduceerd tot perioden van enkele dagen
tot weken. Dit gebruik had een relatie met de fase
van zijn andere stoornis. Wanneer hij somber
werd, vroeg hij zijn psychiater om medicatie. Hij
kreeg dan benzo’s en de stap naar alcohol en
drugs werd dan kleiner. Benzo’s maken iemand
namelijk ook gevoeliger voor het gebruik van
andere middelen. F. ging steeds meer gebruiken,
kwam vervolgens tot het besef dat het zo niet
meer ging en stopte dan weer meestal via een
crisisopname.
F. kwam bij mij omdat hij deze vicieuze cirkel
wilde doorbreken. Hij vroeg of dat mogelijk was.
Na een zorgvuldige anamnese en studie van de
opnameverslagen werd het volgende duidelijk:
F. zou naast de tegretol meer baat kunnen hebben
In het verleden
werden patiënten
met
dubbeldiagnosen
heen en weer
geschoven tussen
psychiatrische
ziekenhuizen en de
verslavingszorg.
›››
ACHTERGROND
17. 16 • SOZIO 69, april 2006
Een gat waar je hart zit
Eenzaamheid bij mensen met autisme
Baukje van Kesteren
Voor meer informatie:
Uitgeverij SWP / Postbus 257 / 1000 AG Amsterdam
T 020 330 72 00 / F 020 330 80 40 / www.swpbook.com
ISBN 90 6665 664 6
176 pagina’s
€ 18,90
NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW
Uitgaven van Uitgeverij SWP zijn verkrijgbaar in de boekhandel
Binnen een half jaar is de
2e druk verschenen!
... In dit indringende en
overtuigende boek
beschrijft Baukje van
Kesteren de gevoelens van
eenzaamheid die zo vaak
bij mensen met autisme te
herkennen zijn.
Prachtboek!
(uit een recensie versche-
nen in ENGAGEMENT).
Gat waar je hart zit.qxp 17-3-2006 10:25 Pagina 1
ADVERTENTIE
bij een antidepressivum dat goed werkt op de
slaap. Vooral de slaapproblemen waren een van
de redenen om meer medicatie te vragen. Verder
geen benzo’s meer, omdat deze het risico op ge
bruik van andere middelen vergrootten.
F. is behandeld zoals boven beschreven en ging
zich steeds beter voelen. Hij sliep goed en hij heeft
geen depressieve episodes meer gehad. Ondanks
dat hij af en toe wel verlangde naar het even ver
doofd zijn en hij zijn leven nu behoorlijk saai
vindt, blijft hij abstinent. Hij was inmiddels ruim
driekwart jaar thuis en abstinent toen zijn vader
plotseling overleed. In paniek belde hij naar de
afdeling en vroeg naar mij of een vervanger om
medicatie voor te schrijven. De verpleegkundige
die hem kent, besprak de situatie met hem. Voor
al dat hij nu al zo lang geen benzo’s meer slikte
en dat het erg goed ging. Ook bekeken ze samen
of er ook ander manieren waren om met de situ
atie om te gaan. F. voelde zich gehoord en zag
zelf in dat hij de medicatie eigenlijk helemaal niet
nodig had. Ze spraken af dat wanneer hij weer
een moeilijk moment zou krijgen hij kon bellen.
F. is zonder benzo’s naar de begrafenis gegaan.
Hij vertelde later trots dat zijn zus en enkele an
deren wel onder de medicatie zaten, maar dat hij
het zonder kon. Dit motiveerde hem extra en gaf
hem meer vertrouwen in zichzelf. Ik denk dat dit
soort casussen laat zien dat het werken met dub
beldiagnosepatiënten geen dubbele ellende is
maar juist een enorme uitdaging vormt. •
Patricia van Wijngaarden is hoofd behandeling
van de Zwolse Poort, een instelling voor
geestelijke gezondheidszorg.
Als de patiënt blijft drinken, kan bijvoorbeeld het
gevolg zijn dat alcohol de werking van een
antidepressivum vermindert of zelfs tenietdoet.
Foto:stock.xchng
Niet zelden wordt
een depressieve
patiënt die drinkt,
behandeld vanuit
het uitgangspunt
dat als de depressie
over is, het
alcoholprobleem
vanzelf verdwijnt.
Niets is minder
waar.
›››
Do’s en don’ts op een rij
• Stel de juiste diagnose en kijk verder
dan het acute beeld.
• Zet de behandeling gelijktijdig in
werking.
• Pak de verslaving aan in verschillende
stappen. Motiveer de patiënt tot
verandering van gebruik.
• Geef een cognitieve gedragstherapie.
• Neem klachten over bijwerkingen van
medicatie serieus.
• Bekrachtig niet het verkeerde gedrag
door verzoek om medicijnen (bijvoor-
beeld kalmeringstabletten) in te
willigen.
Ga met de patiënt in gesprek om te
bekijken wat hij eraan kan doen om de
klachten te verminderen.
18. Verslaafd en autistisch:
onontwarbare knoop
Mirjam Bartels en Fleur Dennink zijn vierdejaars studenten van Hogeschool
Windesheim. Ze ontwikkelen momenteel sociale vaardigheidstraining voor cliënten
met een autistische stoornis en verslaving. Dat gebeurt in opdracht van de
dubbeldiagnosekliniek van de Zwolse Poort. Hieronder volgt een impressie van de
dubbeldiagnose ‘autisme’ en ‘verslaving’.
‘Hij lijkt niets te snappen van gevoelens
van andere mensen.’ Dat is een uitspraak
die we nogal eens horen bij familieleden
van cliënten die verslaafd zijn. Een uit
spraak die vaak ook klinkt bij volwas
senen met een autistische stoornis. ‘Som
mige verslaafden lijken wel autistisch’,
hebben we wel eens gedacht.
Opvallend
Toch is het opvallend hoe weinig autisme
in combinatie met verslaving wordt ge
diagnosticeerd. Vaak wordt het gedrag
van een cliënt door zijn verslaving ver
klaard óf door een persoonlijkheids
stoornis. Als er al eens een cliënt met
autisme wordt opgenomen in een versla
vingskliniek, krijgt deze vaak een regu
lier programma aangeboden. Onderde
len daarvan kunnen moeilijk zijn voor
een cliënt met autisme. Cliënten met au
tisme komen in verslavingsklinieken
vaak in groepen terecht waarin gevoe
lens worden gedeeld en waarin gereflec
teerd wordt op beleving. Iets wat deze
cliënt niet veel succes op zal leveren. De
cliënt krijgt verhalen van groepsgenoten
te horen waar hij niets mee kan: hij
kan nu eenmaal moeilijk praten over
gevoelens en zich inleven in die van een
ander.
Cliënten met autisme hebben ook wei
nig besef van de manier waarop anderen
hen zien. Ze zullen van groepsgenoten
feedback krijgen, bijvoorbeeld over hun
sociaal functioneren, waar ze weinig van
begrijpen. Verslavingsgedrag en gedrag
bij autistische stoornissen lijken soms
sterk op elkaar. Men schrijft symptomen
al gauw toe aan verslaving. Het gaat dan
bijvoorbeeld om: gebrekkig inlevingsver
mogen, moeite met het herkennen, ver
woorden en uiten van gevoelens, een
sterke behoefte aan structuur, moeite om
over zichzelf te reflecteren.
Mensen die (langdurig) verslaafd zijn
stagneren namelijk vaak in hun ontwik
keling, óók in hun sociaal-emotionele
ontwikkeling. De drugs of de drank heb
ben iemands gevoelsleven vaak jarenlang
weggeduwd en verdoofd. Daardoor
moet je, als je afkickt, weer opnieuw
leren omgaan met het herkennen en er
kennen van deze gevoelens. Gedrag van
verslaafden lijkt dus op dat van cliënten
die autistisch zijn.
Mensen die verslaafd zijn kunnen ook
onaangepast gedrag vertonen omdat zij
soms jarenlang in de marge hebben ge
leefd en vervreemd zijn van familieleden
en bekenden. De cliënt kan het bijvoor
beeld moeilijk vinden om iemand uit te
laten praten tijdens een gesprek. Of om
stil te zijn als anderen praten, omdat hij
langere tijd vervreemd is van sociaal ge
accepteerde normen en waarden.
Het beeld kan lijken op het wereldvreem
de gedrag dat bij sommige autistische
cliënten voorkomt. Een verschil is dat er
bij autisme sprake is van een perma
nente handicap, die nog wel met trucs
en trainingen beter hanteerbaar gemaakt
kan worden. Bij een verslaving daaren
tegen is wel het vermogen om sociaal-
emotionele zaken beter te hanteren.
Als er sprake is van een autistische
stoornis en een verslaving is het ingewik
keld om na te gaan wat de cliënt niet kán
en wat hij gewoon moeilijk vindt en wat
dus geleerd kan worden. Verder zou het
kunnen zijn dat verslaving en autisme
ook weinig gediagnosticeerd wordt. Re
den: cliënten met een autistische stoornis
beseffen vaak niet dat zij die stoornis
hebben en vanwege hun stoornis minder
snel hulp voor zichzelf zullen vragen.
Het lijkt ons waarschijnlijk dat de re
den voor gebruik bij iemand met autisme
anders is dan bij iemand die dat niet is.
Het zou kunnen dat iemand die een au
tistische stoornis heeft, vastloopt omdat
hij steeds merkt in ruzies, conflicten of
relatieproblemen verwikkeld te raken
waar hij niets van snapt. Dat hij drugs
of drank is gaan gebruiken om zijn so
ciaal onvermogen te maskeren of om
angst voor een onvoorspelbare wereld te
verdoven. Als zo iemand in de versla
vingszorg niet begrepen wordt, kan er
daar opnieuw een probleem ontstaan:
hij snapt gewoon niet wat goedwillende
hulpverleners bedoelen als ze zeggen dat
hij zijn gevoel moet uiten of ‘echt’ moet
zijn, of meer gevoelens moet ‘delen’.
Voor iemand met een autistische stoor
nis zijn dat mysterieuze zaken. Als daar
steeds een appèl op wordt gedaan, wordt
de autistische cliënt ook in de versla
vingszorg weer geconfronteerd met zijn
onvermogen. Met zaken waar hij niets
van begrijpt. De cliënt krijgt te maken
met een gevoel van grote onveiligheid.
Dat komt doordat hij niet begrijpt waar
de hulpverlener het over heeft. Hij gaat
het contact uit de weg.
Het lijkt ons van groot belang dat dui
delijk wordt in hoeverre deze groep on
dergediagnosticeerd wordt en dat er
specifieke programma’s voor hen ont
worpen worden. Wij doen ondertussen
ons best om een bruikbare en werkzame
sociale vaardigheidstraining voor deze
groep te ontwikkelen.
Mirjam Bartels en Fleur Dennink,
studenten SPH, traject GGZ-agoog,
hogeschool Windesheim Zwolle.
SOZIO 69, april 2006 • 17
ACHTERGROND
19. Heeft ons vak een kern?
Phorza organiseerde op 4 maart een extra ledenvergade-
ring. Deze vergadering ging over de koers die het bestuur
wil volgen op weg naar verhoging van de beroepskwaliteit
op het terrein van zorg en welzijn.
De dagvoorzitter, ondergetekende, trapte af met een ‘state-
ment van de dag: ‘wij doen goed en belangrijk werk in vaak
moeilijke omstandigheden en willen daarin worden erkend.’
Giel Hutschemaekers, hield een inleiding over de rol en positie
van de beroepskracht. Hij is bijzonder hoogleraar klinische psy-
chologie aan de Rijksuniversiteit te Nijmegen. Pieterjan van
Delden, senior adviseur bij het organisatieadviesbureau
Andersson Elffers Felix te Utrecht,sprak over professionalisering.
Interessant was de stelling van Giel Hutschemaekers dat dis-
cussies op het terrein van professionalisering vaak niet over
de inhoud van het beroep gaan maar over macht. En daarmee
indirect over de verdeling van beschikbare middelen.
Zowel Giel Hutschemaekers als Pieterjan van Delden zoom-
den in op de inhoud van het beroep van agoog. Wat is de
inhoud en wat vormt de kern hiervan? Zonder roeping en pro-
bleemgedrevenheid, zonder gestructureerde kennis en
methodiek en zonder het inzicht dat elke klantsituatie om
maatwerk vraagt, komt de beroepskracht niet ver. Toch legde
Pieterjan van Delden vooral het accent op het maatschappe-
lijk karakter van het agogenvak. Teveel identificatie met de
cliënt, zoals tegenwoordig gebruikelijk is (de cliënt centraal),
vormt een valkuil en een belemmering voor de agoog.
Professionele afstand tot de cliënt (loslaten én overzicht) is
minstens zo belangrijk als empathische betrokkenheid.
Giel Hutschemaekers probeerde de kern van het beroep te
definiëren door te benadrukken wat het niet is en ook niet
moet zijn: pseudotherapeutisch, pseudopsychologisch,
behandeling en andere aanpakken die in belangrijke mate het
zogenaamde. medische model lijken te volgen: ziekte – diag-
nose – aanpak – uitvoering door experts/specialisten.
Juist de huisarts, zo is uit onderzoek gebleken, doet het in veel
gevallen een stuk beter dan de specialist die, al doorzoekend,
altijd wel wat vindt binnen zijn specialistische terrein. De
huisarts daarentegen houdt veel meer rekening met de situ-
atie van de patiënt en factoren in de omgeving van de patiënt
die daarbij een rol spelen (de context). Buikpijn op een
moment dat de huisarts weet dat er een griepepidemie
heerst, behoeft vaak geen nader onderzoek, dat gaat vanzelf
over (krachten in de patiënt zelf, soms wat versterkt met een
pilletje en een warme hand van de huisarts, zorgen daarvoor).
Buikpijn in de onderzoekskamer van de specialist geeft echter
bijna altijd aanleiding tot vergaande nadere onderzoeken en
geforceerde behandelingen.
De agoog, hier vergelijkbaar met de huisarts, moet er dus niet
naar streven een expert te worden, een specialistische behan-
delaar. Daarvoor is de agoog niet opgeleid. Dat moet hij of zij
dus maar aan anderen overlaten die er wel voor hebben door-
geleerd.
Wat is dan wel de kern van het agogenberoep? Op de eerste
plaats deskundigheid zó met de cliënt om te gaan dat deze
aan de relatie met de agoog kan groeien. En, waar mogelijk,
weer zo sterk kan worden dat hij het leven en de daarmee ver-
bonden persoonlijke, familiaire en sociale taken weer aan kan.
Begrippen als empowerment en contextuele benadering zijn
daarbij richtinggevend.
Dat lijkt eenvoudig maar is dat waarin wij worden erkend? Is
dat waarover het gaat in de nieuwe beroepenstructuur die
vorig jaar is vastgesteld? Is dat waar MBO’s en HBO’s op ons
terrein ons voor gaan opleiden? Ik heb vooralsnog moeite dat
te geloven. Al was het maar omdat in een tijd van no-nonsens
en doorgeschoten individualisme ( structurele ontwerpen op
het terrein van zorg en welzijn meer lijken te zeggen over gel-
dende maatschappelijke ideologie dan over de aard van de
moeite die sommigen daar in de praktijk mee hebben.
Niemand zit te wachten op een nieuwe lichting geitenwollen-
sokkendokters. Maar er moet wel worden gewerkt met een
menselijke maat. Dat moet als kern van het vak worden
erkend. Dat moet, naast meer ‘technische’ aspecten van het
vak leerbaar en meetbaar worden gemaakt.
Het medisch model pretendeert effectieve antwoorden te
kunnen geven op zowel vragen op het terrein van zorg als op
dat van welzijn. Maar ook bij ziekte gaat dat al vaak niet op. En
de agoog die dat model volgt, zou wel eens uit kunnen komen
bij een weinig effectieve vorm van professionele pretentie
zonder wezenlijke inhoud. Zoiets als artsenij in de middeleeu-
wen: bestrijden van al het lichamelijk kwaad waar men geen
weg mee wist, met aderlaten. Pretentieus en meetbaar maar
weinig effectief.
Ed Oudejans,
Voorzitter Phorza
Bereikbaarheid Phorza
Secretariaat:
Nieuwe Keizersgracht 45
1018 VC Amsterdam
Telefoon: 020 4277526
e-mail: kantoor@phorza.nl
Internet: www.phorza.nl
Phorza *Visie Nieuws
Kijk ook op www.phorza.nl
ADVERTENTIE
20. SOZIO 69, april 2006 • 19
Stichting Initiat
Het doel van stichting Initiat bestaat uit het tijdelijk verlenen van
materiële en immateriële steun aan kleinschalige projecten in Afrika.
De projecten zijn ter bevordering van de gezondheidszorg, educatie,
armoedebestrijding en onafhankelijkheid. De werkwijze van de
stichting is weer te geven in een Afrikaans spreekwoord: “je kunt beter
mensen leren vissen, dan dat je ze elke dag vis geeft.”
We hebben er twee introductieweken
opzitten. We zitten vandaag voor het
laatst bij the chief social work op
kantoor. Zoals we inmiddels gewend
zijn, komt the chief twee uur te laat.
Veel cliënten zitten buiten al uren te
wachten op een bankje. Dat weer
houdt the chief er niet van onver
stoorbaar verder te gaan met onze
introductie. Het huisbezoek aan een
cliënt dat voor vandaag gepland
staat, gaat niet door. De cliënt is niet
te traceren en een telefoonnummer is
op het kantoor niet bekend.
Dinsdag
Vandaag neemt the chief ons mee
naar de rechtbank waar hij deel uit
maakt van de rechtsprekers. Er pas
seren verschillende zaken de revue.
Zo staat een vrouw terecht voor ver
storing van de openbare orde en wil
een man voogdij over zijn zoon. Als
blijkt dat hij nog schulden heeft bij
het onderhoud van zijn kind, lacht de
rechter hem hard uit. Advocaten ken
nen ze hier niet en alle zaken worden
opgelost met geld. Mede omdat ze
hier ook van mening zijn dat alle pro
blemen ontstaan door gebrek aan
geld.
Woensdag
We vertrekken vroeg in de ochtend
naar Kumasi voor een bezoek aan
een rehabilitatiecentrum voor licha
melijk en verstandelijk gehandicap
ten. We worden vriendelijk ontvan
gen door het hoofd van het centrum
en krijgen een rondleiding. De bewo
ners verblijven hier ongeveer drie jaar
en leren een vak. Ze kunnen kiezen
uit een kappers,- schoenmakers,-
kleermakers,- en rietvlechtopleiding.
Met weinige middelen die ze hebben,
maken ze er het beste van. We zien
prachtige resultaten die bestemd zijn
voor de verkoop.
In het rehabilitatiecentrum voor ex-
psychiatrische cliënten krijgen we
een rondleiding. De ziektebeelden
die voornamelijk voorkomen zijn
depressies en schizofrenie. Daar
naast verblijven er alcohol- en drugs
verslaafden. Het team bestaat uit
allemaal vrijwilligers en een mana
ger die gespecialiseerd is in de psy
chiatrie. Het complex bestaat uit een
kantoor, bibliotheek, slaapvertrek
ken en leslokalen waar de bewoners
ook allemaal een vak leren.
De excursie leert ons dat de uitvoe
ring van de hulpverlening en de fa
ciliteiten in Ghana weliswaar ver
schillen met Nederland maar dat er
ook overeenkomsten zijn. De theorie
komt duidelijk overeen met de theorie
die wij kennen. Hulpverleners gaan
uit van de mogelijkheden van de
cliënt en niet van zijn beperkingen.
Donderdag
The chief heeft ons wederom mee
genomen naar Kumasi waar we een
kindertehuis en een ‘remand home’
bezoeken, een gesloten inrichting
voor jeugdige delinquenten in de
leeftijd van 12 tot 18 jaar. Bij het
werken in het kindertehuis – waar
we ons erg op hebben verheugd –
vergaat ons het lachen snel wanneer
we binnenkomen. Er liggen baby’tjes
op de koude vloer in de gang in hun
eigen urine en ontlasting. Begelei
ders zitten rustig tv te kijken en te
eten. Wij ontfermen ons over de ba
by’tjes. Het enige waarvoor de be
geleiding in actie komt is om de
baby’tjes te ‘sussen’ met een klap.
Vrijdag
We bezoeken het bekendste zieken
huis van Ghana: The Akomfo Ano
kye Teaching Hospital. Ons bezoek
is niet voorbereid. We kunnen helaas
niet rondgeleid worden omdat we
geen toestemming krijgen van de
directeur. We voeren een gesprek
met twee social workers. Daaruit
blijkt dat hun werk voornamelijk
bestaat uit het doorverwijzen van
patiënten. Om precies te zijn naar de
financieel manager van het zieken
huis als ze hun ziekenhuisrekening
niet kunnen betalen. Een ziektekos
tenverzekering in Ghana is namelijk
niet verplicht.
Sandra Smit, Sandra Hummelink,
Marjolein Split, Marline Pisters,
Loes Woolthuis en Annelien van
den Berg.
Een artikel over het verblijf in
Ghana verschijnt op de SoziO-site:
www.sozio.nl (De verdieping)
OP STAP MET...
Stichting Initiat
Het doel van stichting Initiat bestaat uit het tijdelijk verlenen van
materiële en immateriële steun aan kleinschalige projecten in Afrika.
De projecten zijn ter bevordering van de gezondheidszorg, educatie,
armoedebestrijding en onafhankelijkheid. De werkwijze van de
stichting is weer te geven in een Afrikaans spreekwoord: ‘Je kunt beter
mensen leren vissen, dan dat je ze elke dag vis geeft.’
Gehandicapte meisjes die elkaars
haar vlechten tijdens workshop
‘Hairdresser’.
Zes meiden van de opleiding SPH aan Hogeschool Windesheim in Zwolle
verblijven voor een periode van tien weken in Ghana, in het dorp Konongo.
Ze werken daar aan verschillende hulpverleningsprojecten.
21. 20 • SOZIO 69, april 2006
eigen traditie, een eigen cultuur en een eigen
structuur. GGZ en verslavingszorg kunnen elkaar
verrijken als men elkaars deskundigheid leert
kennen en waarderen en men de werkwijze beter
op elkaar afstemt. Mijn ervaring is dat men over
en weer te snel denkt te weten wat de ander denkt
en doet. Men kent elkaars deskundigheid nog
onvoldoende, maar denkt deze al wel voldoende
in huis te hebben.
Visie komt overeen
Instellingen voor verslavingszorg en GGZ-instel
lingen werken in toenemende mate samen. Ik ben
op dit moment bezig met het opzetten van een
Dubbeldiagnosecliënt motor of moetje voor samenwerking?
Verslavingszorg en
Instellingen voor ggz en verslavingszorg werken in
toenemende mate samen. Niet in de laatste plaats
vanwege het werken met cliënten met dubbeldiagnose.
Interim-manager Angeline Miedema is in Amsterdam
betrokken bij een samenwerkingsproject en doet
verslag van haar bevindingen. Wat zijn de verschillen
en overeenkomsten tussen de organisaties?
Ik ken instellingen
voor verslavings-
zorg waar men juist
veel zorg besteedt
aan een goede
ontvangst en aan
een zorgvuldige en
beleefde omgang
met cliënten.
Foto:stockxchng
‘D
e chemie is er niet’, zei iemand uit
de verslavingszorg laatst tegen mij.
‘GGZ-teams blazen zichzelf op, ze
vertrouwen de competentie van de
verslavingszorg niet.’ En in de GGZ
hoorde ik iemand zeggen ‘dat werkers in de ver
slavingszorg zoveel ouwehoeren, moeilijk op hun
werk aanspreekbaar zijn en zich zelf soms als ver
slaafde gedragen’. Uitspraken die ik in mijn werk
als interim-manager bij de afstemming tussen GGZ
en verslavingszorg, regelmatig tegenkom.
De verslavingszorg is sinds enkele jaren formeel
onderdeel van de GGZ. De structuur en de cultuur
verschillen echter vaak van die van de andere
GGZ-instellingen. De verslavingszorg heeft een
22. SOZIO 69, april 2006 • 21
gezamenlijke eenheid voor verslaving en psy
chose van twee instellingen in de regio Amster
dam: de Jellinek (verslavingszorg) en Mentrum
(GGZ). Ik zie veel mogelijkheden: beide soorten
instellingen hebben in de loop van de jaren hun
eigen specifieke knowhow en aanpak ontwikkeld
die elkaar aanvullen. Hun visie komt tegenwoor
dig grotendeels overeen: beide instellingen gaan
uit van het bio-psycho-sociale model. Daarbij
worden biologische, psychische en sociale fac
toren en hun onderlinge samenhang bij de aanpak
van het probleem betrokken. De GGZ legt andere
accenten dan de verslavingszorg – de GGZ een
sterker gewicht op het biologische, de verslavings
zorg op het sociale. Niettemin is die gemeen
schappelijke visie een mooi aanknopingspunt
voor verdere samenwerking.
Niet alleen een gemeenschappelijke visie, ook
sommige cliëntengroepen stimuleren samenwer
king. Cliënten zowel met een verslaving als met
schizofrenie, hebben bijvoorbeeld gewoon een
gezamenlijke aanpak nodig, anders werkt het
niet. Deze chronische problematiek is dermate
ingewikkeld dat beide instellingen wel moeten
samenwerken om het probleem professioneel te
behandelen. Dit themanummer van SoziO gaat
daar uitgebreid op in.
Dit artikel gaat specifiek over verschillen en
overeenkomsten tussen de organisaties binnen
de verslavingszorg en de GGZ.
De verslavingszorg en de GGZ (ik spreek hier
van GGZ als het geen verslavingszorg betreft)
groeien naar elkaar toe. Tegelijk zijn er zijn ook
veel verschillen. Hieronder geef ik een globale
typering van beide organisaties met het oog op
de uitbouw van een verdere samenwerking, die
GGZ:
Cliënten in de langdurige chronische GGZ zijn vaak
weerbarstig maar de medewerkers zijn ook taai.
verstandshuwelijk?
– naar bewezen – essentieel is voor een succes
volle behandeling van bijvoorbeeld verslaving en
psychose. Het gaat hierbij niet uitsluitend over
de Jellinek en Mentrum, hoewel ik daar op dit
moment het sterkst bij betrokken ben. Ik schets
een wat algemener beeld. Een algemene impressie
biedt mogelijkheden om overeenkomsten en ver
schillen wat scherper neer te zetten maar draagt
het gevaar in zich van een stereotype. In de prak
tijk ligt het uiteraard genuanceerder en verschilt
een en ander ook weer per regio. Ik baseer het
beeld dat ik schets op eigen waarnemingen, op
gesprekken, artikelen, beleidsstukken en interne
publicaties.
Zwart-wit
Ik begin met een zwart-wit-typering. Wat veel
mensen direct opvalt, is dat GGZ-instellingen
groter zijn, doorgaans meer geld hebben en zich
beter weten te presenteren dan instellingen voor
verslavingszorg. Iets simpels als mooie thee- en
koffiekopjes bijvoorbeeld. Ik heb inderdaad bij
een GGZ-instelling nog nooit gezien dat de kopjes
niet goed waren of dat het lepeltje of schoteltje
ontbrak. Bij de verslavingszorg wel, hoewel dat
gelukkig sterk verandert. Ik ken instellingen voor
verslavingszorg waar men juist veel zorg besteedt
aan een goede ontvangst en aan een zorgvuldige
en beleefde omgang met cliënten. Een waarne
ming van iemand anders: ‘Op een congres zie je
het verschil tussen GGZ-managers – allemaal keu
rige mensen in pakken – en de managers uit de
verslavingszorg: casual gekleed, losser in truien
en spijkerbroeken soms.’ Of: ‘De GGZ is strak en
gereglementeerd, de verslavingszorg rommelig en ›››
BELEID
23. 22 • SOZIO 69, april 2006
Ik heb ook wat te vertellen!
Communiceren met pubers en adolescenten
Martine F. Delfos
Voor meer informatie:
Uitgeverij SWP / Postbus 257 / 1000 AG Amsterdam
T 020 330 72 00 / F 020 330 80 40 / www.swpbook.com
ISBN 90 6665 652 2
272 pagina’s
€ 27,50
NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW
Uitgaven van Uitgeverij SWP zijn verkrijgbaar in de boekhandel
In haar nieuwste boek
beschrijft Martine Delfos
hoe je met pubers en ado-
lescenten in gesprek kunt
komen. De socratische
wijze van communiceren
zet de hersens van pubers
op ‘aan’. Dat is noodzake-
lijk omdat hun hersens
vaak uitvallen alsof ze last
hebben van een stroomsto-
ring. Ouders moeten leren
een stapje terug te doen in
het contact met de puber.
Ze zijn vrij plotseling niet
meer de belangrijksten in
het leven van hun kind. De
ouder-kind relatie krijgt een
geheel andere vorm, waarin
iedereen opnieuw zijn of
haar plaats moet vinden.
adv ook wat te vertellen kwart.qxp 26-1-2006 9:31 Pagina 1
ADVERTENTIE
er werken lieve mensen die steeds wat kwijt
zijn.’
Een typerend eenzijdig beeld dat ik ben tegen
gekomen bij mensen uit de verslavingszorg is: ‘Bij
de GGZ heeft men weinig benul van de specifieke
eigenaardigheden van verslaving, men is zelfin
genomen en star, men heeft een blinde vlek voor
praktische en financiële problemen en men snapt
niets van het motiveren van cliënten met chroni
sche ingewikkelde problematiek.’
Bovenstaande voorbeelden zijn natuurlijk erg
kort-door-de-bocht geformuleerd en voor een
groot deel achterhaald. Toch zit er wel een kern
van waarheid in. De typeringen geven ook een
indruk van de manier waarop men soms nog
steeds naar elkaar kijkt.
Sterke kant
Als ik het beeld wat genuanceerder schets, zie ik
een sterke kant van de GGZ in vergelijking met
de verslavingszorg in het volgende: de GGZ heeft
een uitgebreide en gevarieerdere ervaring met
psychodiagnostiek en kennis van psychiatrische
stoornissen. Professionals in de GGZ hebben meer
ervaring en meer kennis van diverse vormen van
medicatie, met gedwongen opnames, met mid
delen en maatregelen. Ze hebben een langere
traditie van wetenschappelijke toetsing van wat
ze doen en hebben vaak een duidelijker theore
tisch referentiekader. Professionals in de versla
vingszorg zijn op dit gebied een inhaalslag aan
het maken. Het project Resultaten Scoren in de
verslavingszorg heeft wat dat betreft bruikbare
evidence-based modules opgeleverd voor versla
vingsproblematiek.
De sterke kanten van professionals in de ver
slavingszorg die direct opvallen zijn hun kennis
en ervaring met diverse vormen van motiverende
gesprekstechnieken. Motivatie wordt niet gezien
als een alles-of-niets-kwestie maar wordt zeer
genuanceerd bekeken en gekoppeld aan de aard
van de stoornis, de verslaving. In de verslavings
zorg hebben professionals zeer subtiel leren
balanceren tussen verschillende motivatiestadia
en zijn allerlei technieken ontwikkeld om een
cliënt hierin te ondersteunen. Motivatietechnie
ken worden inmiddels steeds meer toegepast in
de GGZ maar de verslavingszorg is hierin uiter
mate gespecialiseerd.
Professionals in de verslavingszorg zijn ook
meer gewend het probleem in de bredere sociale-
en materiële context te plaatsen. Om bijvoorbeeld
arbeidstoeleidingstrajecten of hulp bij financiële
problemen te bieden. Men werkt er vaker met
maatschappelijk werkers dan in de GGZ, waar
weer veel meer psychiaters beschikbaar zijn. Wat
dat betreft kan men elkaar aanvullen. De versla
vingszorg werkt met andere sociale netwerken
dan de GGZ. Dat dit verschil groter was dan ge
dacht, ontdekten de betrokken behandelaars van
Verslaving en psychose in Amsterdam toen zij
gingen samenwerken rond deze dubbeldiagnose
doelgroep. Ook in die zin kan men wat aan el
kaar hebben.
Professionele distantie
Het valt mij verder op hoe betrokken hulpverle
ners in de verslavingszorg zijn bij hun cliënten.
Het hoofd PO van de Jellinek, Magda Poll, heeft
in een interview eens opgemerkt dat ze de Jellinek
net een ‘warm bad’ vindt. Ze stelt dat ‘er hier
ontzettend aardige mensen werken’ en ze staat
‘versteld van de betrokkenheid en motivatie
waarmee er gewerkt wordt’. Een nadeel daarvan
is dat deze betrokkenheid soms ook tot het las
tiger bewaken van grenzen kan leiden. Iemand
zei eens dat in de verslavingszorg hulpverleners
soms wel hooked lijken te zijn aan de cliënten. Ik
hoor inderdaad vaak dat ze het heel leuk vinden
in de verslavingszorg omdat het om een ‘intrige
De sterke kanten van
professionals in de
verslavingszorg die
direct opvallen zijn
hun kennis en
ervaring met diverse
vormen van
motiverende
gesprekstechnieken.
›››
BELEID
24. SOZIO 69, april 2006 • 23
rende problematiek gaat’. En omdat er ‘veel
leuke collega’s en leuke cliënten te vinden zijn.’
Aan de andere kant wees een divisiedirecteur uit
de GGZ erop dat daar soms net zo veel moeite is
met het bewaren van professionele distantie. Bij
voorbeeld in de chronische psychiatrie waar pa
tiënten ook langdurig worden begeleid. Cliënten
in de langdurige chronische GGZ zijn vaak weer
barstig maar de medewerkers zijn ook taai. An
ders hou je het niet vol. Wat dat betreft vertonen
de verslavings- en GGZ-klinieken meer overeen
komsten dan de ambulante vormen van hulp van
beide instellingen. In de GGZ-klinieken heeft men
inmiddels ook geconstateerd dat bij veel cliënten
problemen met drugs en alcohol meespelen. Ver
slaving wordt zo langzamerhand gezien als een
belangrijk aandachtspunt bij een verblijf in een
(algemeen) psychiatrische kliniek. In de versla
vingszorgklinieken heeft men het belang van
grondige diagnostiek ontdekt. En het belang van
de noodzaak tot BOPZ-maatregelen (Wet bijzon
dere opneming psychiatrische ziekenhuizen, red.)
en de erkenning dat abstinentie niet heilig is.
Frustrerend
Hulpverleners in de verslavingszorg vinden het
wel eens frustrerend dat de GGZ meent verslaving
er wel ‘bij’ te kunnen doen. Een en ander vanuit
het idee dat verslavingszorg geen apart specia
lisme hoeft te zijn. Maar als het dan toch een
hardnekkig probleem blijkt te zijn binnen de GGZ,
schakelt men de verslavingszorg weer in. En dán
wordt men opeens wél weer als specialisme er
kend. Of zoals een manager in de verslavingszorg
opmerkte dat: ‘zo gauw het lastig wordt met de
verslaving, de GGZ-instellingen het wel weer kwijt
willen’. en ook dat als er iets ‘maatschappelijks
moet gebeuren de cliënt weer doorverwezen
wordt naar de verslavingszorg’.
Als je ergens lang werkt en zeer betrokken
bent, kan dat leiden tot beroepsdeformatie. Wat
dat betreft kan de verslavingszorg leren van de
GGZ. De GGZ biedt vaak meer middelen voor
kwalitatief goede supervisie en intervisie. Dat al
les met het doel om medewerkers alert te houden
op een professionele houding. Ook het werken
met leerlingenstelsel in plaats van stagiaires
maakt dat dit reflecteren op het eigen handelen
meer ingebakken is in de hele organisatie.
De GGZ heeft ook vaak een duidelijker verant
woordelijkheidsstructuur: medewerkers weten
wie waarop is aan te spreken. In de verslavings
zorg is niet altijd even helder wie waarvoor pre
cies verantwoordelijk is. Meermalen wordt
geconstateerd dat er vaak veel mensen met iets
bezig zijn. Vaak is niet precies duidelijk wie ver
antwoordelijk is voor gestelde doelen en gemaak
te afspraken. Aan de andere kant noemt een
manager in de verslavingszorg de zwaardere
hiërarchie in de GGZ ook weer een mogelijk
obstakel: GGZ-instellingen zijn vanwege hun com
plexe structuur soms weer minder flexibel dan
de verslavingszorg. De verslavingszorg blinkt
juist uit in flexibiliteit, in het outreachend
werken. De verslavingszorg is ook sterk in
Ik heb inderdaad bij
een ggz-instelling nog
nooit gezien dat de
kopjes niet goed
waren of dat het
lepeltje of schoteltje
ontbrak. Bij de
verslavingszorg wel,
hoewel dat gelukkig
sterk verandert.
Foto:stockxchng
›››
25. 24 • SOZIO 69, april 2006
preventief werken, in motiveren en het zich her
kenbaar presenteren aan de doelgroep. Dit uit
zich bijvoorbeeld in gewone mensentaal in de
dossiers.
Hogere kringen
De verslavingszorg heeft wat moeite om cliënten
uit de hogere sociale kringen te bereiken. Hier
en daar lukt dat wat beter dan voorheen. De in
ternethulpverlening van Tactus bijvoorbeeld lijkt
goed aan te slaan bij hoger opgeleide vrouwen
(zie kader pag. 25). Er lijkt ook wel een klassen
verschil te zijn tussen de verslavingszorg en de
GGZ: in presentatie en gedrag lijkt tussen beide
organisaties een standsverschil mee te spelen
waarbij de verslavingszorg de underdog en de
GGZ de upperclass vertegenwoordigt. Gelukkig
neemt dit verschil de laatste jaren eveneens af.
De GGZ heeft meer kennis van en ervaring met
diverse vormen van toediening van medicatie.
Ook hier verandert veel door de komst van steeds
meer psychiaters die in beide soorten organisaties
werkzaam zijn geweest. De verslavingszorg was
erg terughoudend bij medicatie en de dosis was
soms (te) laag, alleen ondersteunend. Nu schrijft
men een dosis voor die een betere balans aan
brengt in het bio-psycho-sociaal functioneren.
De kritische houding ten opzichte van medicatie
is er nog wel. Dat kan ook als sterk punt gezien
worden. Hulpverleners zijn gewend cliënten op
andere dan medicamenteuze manieren te leren
omgaan met stress en problemen, met onthou
dingsverschijnselen en de spanning die dat te
weegbrengt. Daarnaast verschilt ook het voor
schrijfgedrag: Hulpverleners in de verslavingzorg
schrijven eerder psychofarmaca voor dan slaap-
en kalmeringsmiddelen; de GGZ schrijft deze wel
meer voor, maar zelden antizuchtmiddelen.
De GGZ en de verslavingszorg vullen elkaar
heel goed aan. Juist bij de zware complexe pro
blematiek, zoals een combinatie van psychose en
verslaving, kan men de sterke kanten van beide
instellingen gebruiken. Ik vind het bemoedigend
dat medewerkers binnen zowel de GGZ als de
verslavingszorg bereid zijn om de zeer moeilijke
problematiek van dubbeldiagnosecliënten te
willen behandelen. Dat men het niet opgeeft en
zich beperkt tot ondersteuning, tot care, maar
dat men daadwerkelijk wil behandelen. Dat men
hoog inzet en zich richt op cure. We leven wat
dat betreft in een lastige tijd: behandeling, zeker
van hardnekkige dubbeldiagnoseproblematiek is
vaak duur. Aan de andere kant geeft deze pro
blematiek ook nogal eens overlast en is de over
heid bereid te investeren in een aanpak door GGZ
en verslavingszorg.
Oplossingsrichtingen
In de samenwerking kom je niet alleen cultuur
verschillen tegen waar je mee om moet leren gaan
maar ook praktische en organisatorische knel
punten: de GGZ heeft bijvoorbeeld vaak een ander
registratiesysteem dan de verslavingszorg en cli
ëntgegevens mogen en kunnen niet vanzelfspre
kend uitgewisseld worden vanwege de privacy
wetgeving. Dat werkt niet. Juist voor efficiënte
hulpverlening aan een moeilijk grijpbare groep
moet er één systeem zijn en goede afspraken over
gegevensuitwisseling.
Bij keuzes in de samenwerking lijkt het mij van
groot belang dat het echt een gezamenlijke aanpak
wordt. Het moet niet zo zijn dat de ene partij,
bijvoorbeeld de verslavingszorg, zich opgeslokt
voelt door de andere doorgaans grotere GGZ.
Verslavingszorg zie ik als een speciale vorm van
expertise, die als dusdanig door de GGZ gezien
zou moeten worden. De behandeling van versla
ving is niet gemakkelijk te integreren in de be
staande aanpak van de GGZ. Ze verdient een ei
gen plaats, bijvoorbeeld als specialisme binnen
de GGZ. Wil dat specialisme totstandkomen dan
moet er tijd en energie gestoken worden in het
op elkaar afstemmen van beide culturen. Dat
geldt ook voor het op elkaar afstemmen van de
structuur van beide instellingen. De samenwer
kingsvorm kan alleen helpend zijn als deze van
bovenaf zorgvuldig en grondig geregeld is als een
soort minifusie en op dezelfde onderdelen als bij
een fusie (van personeel tot communicatieplan,
van financiële afspraken tot overleg met cliënten
raden, Ondernemingsraden).
Professionals in de GGZ
hebben een langere
traditie van
wetenschappelijke
toetsing van wat ze doen
en hebben vaak een
duidelijker theoretisch
referentiekader.
Mijn ervaring is dat men over en
weer te snel denkt te weten wat de
ander denkt en doet. Men kent
elkaars deskundigheid nog
onvoldoende, maar denkt deze al
wel voldoende in huis te hebben.
›››
Foto: bigstockphoto.com
26. SOZIO 69, april 2006 • 25
Internethulpverlening
Debbie Post is SPH-student aan de Hogeschool Windes-
heim. Ze loopt momenteel haar jaarstages bij TACTUS,
instelling voor verslavingszorg. Een deel van haar stage
loopt ze bij de internetbehandeling alcoholdebaas.nl.
Ze doet verslag van haar bevindingen.
De internetbehandeling is een geprotocolleerd behandel-
programma. Daarin gaan cliënten een persoonlijk
contact aan met de hulpverlener via het internet, met als
doel hun alcoholgebruik te minderen of te stoppen.
Wat opvallend is bij de internetbehandeling is dat het
percentage vrouwen beduidend hoger is dan bij face to
face behandeling. Ook het opleidingsniveau verschilt erg,
bij de reguliere behandeling is 12 procent hoog opgeleid
(hbo- niveau of hoger) tegen 50 procent bij de internetbe-
handeling. Het percentage cliënten dat werk heeft, ligt bij
de internetbehandeling ook hoger dan bij face-to-face
behandeling. Ook 50-plussers zijn bij de internetbehan-
deling meer vertegenwoordigd dan bij face-to-face
behandeling, dit in tegenstelling tot de groep onder de 30
jaar. Alcoholdebaas boort dus een nieuwe doelgroep aan.
Manier van schrijven
Bij internetbehandeling moet je erg letten op je manier
van schrijven. Je moet het zo brengen dat het maar op
één manier opgevat kan worden. Bij de face-to-face
behandeling kun je zien of de cliënt je begrijpt en of de
informatie overkomt zoals je bedoelt. Bij internetbehan-
deling zie je de reactie van de cliënt niet direct. Soms is
het belangrijk om tussen de regels door te lezen.
Sommige cliënten zijn niet breed van stof en dan moet je
het doen met de informatie die je krijgt.
Wat voor cliënten erg prettig is, is dat ze tijd hebben om
na te denken over wat ze willen schrijven. Bij een face-to-
face contact moet een cliënt vrijwel direct antwoorden,
bij internetbehandeling hoeft dat niet. Voor cliënten is het
ook prettig dat ze het vanuit huis kunnen doen en dat ze
anoniem blijven. Voor cliënten met een borderline
persoonlijkheidsstoornis betekent dit dat ze hun hart
kunnen luchten op het moment dat het nodig is. Ze
hoeven niet te wachten op de volgende afspraak. Wat ik
zelf heel prettig vind, is dat ik ook na kan denken over wat
ik ga schrijven. Ook heb ik de tijd om zaken uit te zoeken
of te overleggen, als ik niet direct een antwoord weet.
Empathie
Bij cliënten die naast hun alcoholproblematiek een
borderline persoonlijkheidsstoornis hebben, merk ik dat
het belangrijk is om erkenning te geven en empathie te
tonen. Verder is het belangrijk om betrouwbaar en
voorspelbaar te reageren.
Aan de cliënten merk ik dat ze trouw reageren op
berichten en trouw registreren in het alcoholschrift. Ze
zijn geneigd uitgebreid te schrijven en veel informatie te
geven, soms berichten van vier A4’tjes lang. Cliënten
hebben vaak een laag zelfbeeld en denken heel zwart-
wit. Wanneer bijvoorbeeld een cliënt met een borderline
persoonlijkheidsstoornis over zijn doel van vier stan-
daardglazen heen is gegaan, denkt hij meteen dat alles
voor niets is geweest en dat hij niets kan. Een cliënt met
een borderline persoonlijkheidsstoornis is gewend om
het gedrag te baseren op zijn gevoel. Wij proberen met
het aanleren van helpende gedachten de cliënt te helpen
minder impulsief te drinken.
Het programma alcoholdebaas.nl is goed te combineren
met andere vormen van hulpverlening.
Debbie Post
Wat voor cliënten erg prettig is, is dat ze tijd hebben om na
te denken over wat ze willen schrijven.
Foto:bigstockphoto.com
Wil het klikken, dan moet de expertise van bei
de partijen erkend en herkend blijven in een
nieuwe vorm. Daarbij moet een goede door
stroom van de cliënt de motor zijn. Ik denk aan
concrete samenwerking door medewerkers van
beide organisaties in de behandeling van cliënten
in bijvoorbeeld ACT-teams (zie elders in dit num
mer), persuationgroups, Libermantrainingen en
Health for you. Vervolgens moet er bereidheid
zijn om ervaringen te bespreken en van elkaar te
leren. Waarom pakt de een het zus aan en de
ander zo? Dat soort reflecties resulteren uiteinde
lijk in het draaiende houden van deze motor. •
Met dank aan M.Poll, M.Lesquillier,
W.Penterman en T.Malesevic.
Angeline Miedema, interim-manager.
Van oorsprong is zij klinisch psycholoog en
post-hbo/universitair personeelsmanagement
geschoold. Sinds 1980 vervulde zij in de non-
profitsector en bij de lagere overheid diverse
advies- en algemeen management/directie
functies. Sinds 2002 heeft zij een zelfstandige
interim-management- en adviespraktijk,
Ocke-consulting.
BELEID
27. Voor meer informatie:
Uitgeverij SWP / Postbus 257 / 1000 AG Amsterdam / T 020 330 72 00 / F 020 330 80 40 / www.swpbook.com
NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW
Uitgaven van Uitgeverij SWP zijn verkrijgbaar in de boekhandel
Democratie is niet vanzelfsprekend, democratisch gedrag al
evenmin. Democratie vergt onderhoud. De vraag is alleen hoe dit
onderhoud eruit moet zien. Liggen hier taken voor onderwijs en
opvoeding? Tegen de achtergrond van het afnemende vertrou-
wen in democratische instituties, toenemende radicalisering en
verminderde tolerantie is de betekenis van het onderwijs voor
een democratische samenleving meer dan ooit van belang.
Opvoeding in democratie gaat over de vraag wat onderwijs en
opvoeding kunnen bijdragen aan het aanleren van democra-
tisch gedrag. Hoe zou een ‘democratische scholing’ eruit kun-
nen zien? Dit boek bevat een keur aan belangwekkende bijdra-
gen van pedagoog Micha de Winter, cultuurhistoricus Wijnand
W. Mijnhardt, opvoedingsfilosoof Gert Biesta, orthopedagoog
Wilma Vollebergh en FORUM-directeur Sadik Harchaoui.
Opvoeding in democratie
Micha de Winter, e.a. (redactie)
ISBN 90 6665 741 3
96 pagina’s
€ 13,90
opvoeding democratie.qxp 17-3-2006 9:55 Pagina 1
Voor meer informatie:
Uitgeverij SWP / Postbus 257 / 1000 AG Amsterdam / T 020 330 72 00 / F 020 330 80 40 / www.swpbook.com
NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW - NIEUW
Uitgaven van Uitgeverij SWP zijn verkrijgbaar in de boekhandel
Wie ingrijpende beslissingen moet nemen over kinderen, kan
niet volstaan met een verwijzing naar hét belang van het kind.
Dat belang is veelvormig, heeft vele gezichten en moet in al
zijn aspecten bekeken en gewogen worden. Dat geldt zeker bij
het maken van een ouderschapsplan. Als ouders gaan scheiden
moeten ze daarin aangeven hoe zij de zorg voor hun kinderen
denken te gaan regelen. Het is goed dat de wetgever een ouder-
schapsplan verplicht heeft gesteld. Als ouders hun scheiding
goed regelen, kan dat namelijk veel schade voor kinderen voor-
komen.
Op basis van recent wetenschappelijk onderzoek en ruime
praktijkervaring geeft de auteur in dit boek bouwstenen voor
een solide plan.
Ouderschapsplan
De vele gezichten van het belang van kinderen
Liesbeth A. Groenhuijsen
ISBN 90 6665 734 0
136 pagina’s
€ 16,90
Ouderschapsplan.qxp 17-3-2006 9:58 Pagina 1
ADVERTENTIE
28. SOZIO 69, april 2006 • 27
Wie is mijn lichtend voorbeeld? Die
vraag heeft me aardig aan het denken
gezet. In mijn inmiddels 29-jarige
loopbaan is er ongelooflijk veel ge
beurd. Niet alleen mijzelf aangaande,
maar ook en vooral in het werk wat
ik doe. Nu ik 54 ben geworden, zijn
er vaker dan vroeger momenten
waarop ik terugblik op allerlei werk
zaken. Neem bijvoorbeeld de hectiek
die het komen en gaan van bewoners
en cliënten altijd met zich meebrengt.
Of het aantal collega’s dat in tal van
jaren de revue is gepasseerd. Ik schrik
wel eens als ik een jaarverslag zie van
onze stichting. Met name bij het
kopje personele bezetting. Samen
met collega Bert ben ik inmiddels de
langst dienende. En dan ook nog
eens een van de weinige mannen ook.
Het schijnt een trend van de afgelo
pen jaren te zijn dat mannen in hoog
tempo de zorg verlaten.
Hoe dat komt? De maatschappelijk
ingetreden individualisering maakt
beroepen met een overwegend
verzorgend karakter, zoals het onze,
minder aantrekkelijk voor man
nen. Het beeld dat de vrouw zorgt en
de man klust, werd lang als vooroor
deel gezien, maar gaat helaas nog
steeds op.
Op Texel ben ik bijvoorbeeld als
enige man, op twee invalkrachten na,
werkzaam tussen meer dan 30 vrou
wen. Je hoort me overigens niet kla
gen. Maar het werken met vrouwen
kent een eigen dynamiek. Die hoeft
niet per se vervelend te zijn, in tegen
deel, je moet er wel tussen kunnen
manoeuvreren zeg ik maar.
SRV-wagens
Terug naar mijn lichtend voorbeeld:
er is op het eerste gezicht niet iets
speciaals dat mijn houding in m’n
werk in significante mate beïnvloed
heeft, denk ik. Als ik langer nadenk
moet ik erkennen dat de tijd dat ik
bij m’n vader in het bedrijf werkte
een erg goede leerschool is geweest.
Het klinkt misschien wat sentimen
teel, maar zo bedoel ik het beslist
niet. Mijn vader had een kruideniers
zaak en drie SRV-wagens destijds.
Tussen 1969 en 1976 werkte ik in de
zaak. Ook als kind moesten we al
helpen in het bedrijf. Vraaggericht
werken was voor vader Huisman in
zijn zaak al de gewoonste zaak van
de wereld. Terwijl het in de zorg pas
eind jaren 80 werd ‘uitgevonden’. Hij
reed met zijn rijdende zelfbedienings
wagen als een van de eersten in
Noord-Holland op Texel rond. In de
zaak werd niet op de klok gekeken,
het werk was pas af als het klaar was.
Afmelden om een verkoudheidje of
andere lichte ongemakken deed je
gewoon niet.
Ik wil niet de indruk wekken dat ik
die tijd overmatig aan het romantise
ren ben. Toch heb ik in die tijd wel
arbeidsprincipes aangeleerd die ik
vandaag de dag nog huldig en waar
ik nog steeds plezier van heb.
Natuurlijk heb ik ook iets opgestoken
van de opleidingen die ik heb gevolgd.
Het was nog in de jaren zeventig. De
verbeelding was nog aan de macht en
alles moest kunnen. Lessen op de
sociale academie ontaardden soms in
regelrechte anarchie. Je aanwezigheid
was al genoeg om je diploma te halen.
Dat zegt misschien ook gelijk iets
over de kwaliteit van de zorg in die
dagen. Veel gelachen ook toen. Ik
leverde eens een werkstuk voor psy
chologie in stripvorm aan. Ook
goed.
Bas Huisman
(*) De Texelse Reede is onderdeel
van De Waerden: een professionele
dienstverlenende organisatie voor
mensen met een handicap in
Noord-Holland.
LICHTEND
VOORBEELD
Op de foto sta ik naast m’n vader bij de opening
van zijn zojuist verbouwde winkel. Goed be-
schouwd was dit het begin van mijn leerschool.
Daarna heb ik overigens nooit meer een stropdas
gedragen.
Wie of wat heeft jouw kijk op het vak positief beïnvloed? Een docent,
collega, iemand anders, boek of film? Ideeën voor de rubriek Lichtend
voorbeeld? Mail deze naar ostomp@swpbook.com
‘Vraaggericht werken avant la lettre’
Wie of wat heeft jouw kijk op het vak blijvend veranderd? Bas Huisman (54) werkt bijna drie decennia als begeleider in
De Texelse Reede (*) in Den Burg op Texel. Hij blikt terug op zijn vroegste leerschool: de kruidenierszaak van zijn vader.
‘Vraaggericht werken was voor vader Huisman al de gewoonste zaak van de wereld. Terwijl het in de zorg pas eind jaren
tachtig is “uitgevonden”.’
29. Als middelenmisbruik en psychiatrische problemen samenkomen
Dubbeldiagnose
Door hun maatschappe-
lijke problemen zijn
patiënten met een
dubbeldiagnose een
belasting voor hun
omgeving. In plaats van
adequate hulp wordt dan
het voorkomen van
verdere onrust of geweld
doel van de interventie.
Foto:bigstockphoto.com
Wat is het verband tussen middelengebruik en
psychiatrische problemen onder jongeren? En welke
preventieve maatregelen en behandelmogelijkheden zijn
er? Onderzoeker Chrisje Couwenbergh beantwoordt
deze vragen in dit artikel. Daarnaast zet ze de actuele
uitkomsten van onderzoek naar middelenmisbruik onder
jongeren op een rij.