1. Basisschool De Zuidwester, groep 6
Powerpoint textielindustrie
Dia 1.
Deze powerpoint gaat over textielindustrie in Tilburg.
Dia 2.
De stad Tilburg zoals we die nu kennen was 250 jaar geleden heel anders. Dat
kunnen we zien op deze kaart uit het jaar 1790. Weilanden, plassen,
bosgebieden, paden en zandwegen en hier en daar wat boerderijen. Kijk maar
eens naar de namen van de gebieden. Er zijn waarschijnlijk wel namen die je
herkent.
Dia 3.
Die paden en wegen kwamen bij gehuchten bij elkaar. Er ontstonden
driehoeksvormen. Dat noemen we herdgangen. Het waren paden van ´herd´
naar ´herd´, van haard naar haard. De roze blokjes zijn huizen. Verder zie je
akkers en velden. Het zijn de kenmerken van een agrarische samenleving.
Dia 4.
Een boerderij was zelfvoorzienend. De bewoners waren op zichzelf aangewezen.
Er waren geen voorzieningen die centraal werden geregeld. Water haalde je uit
de put, melk kreeg je van de koe voor wie rijk was. Wie minder geld had, kocht
een geit. Die gaf ook melk. Dat noemden ze in Tilburg een ´èèrmoejskoej´. De
boeren hadden een tuin met eigen kool en wat groente. Kleding maakten ze zelf
van een lap van de markt. Verder hadden ze niet veel nodig.
Dia 5.
Arbeid gebeurde nog aan huis. Boeren konden een weefgetouw huren van een
ondernemer. Deze gaf dan opdrachten aan de thuiswevers om een x-aantal
meter stof te weven. Iedere thuiswever werkte in principe voor zichzelf. Hij kreeg
per ´stuk´ betaald. Had hij mooie wol gekregen om te verwerken, dan kon hij
mooie stukken weven. Dan kreeg hij goed betaald. Was de wol een keer wat
slechter, dan kon de kwaliteit van de geweven stukken ook minder zijn. Daar kon
de thuiswever dan niks aan doen. Toch kreeg hij minder betaald. Vaak zat de
man achter het weefgetouw, de vrouw moest het garen spinnen en spoelen. De
kinderen hielpen mee in het huishouden. De groten pasten op de kleintjes. Deze
vorm van thuiswerken is de voorloper van de industrie.
2. Dia 6.
Dit zijn arbeiderswoningen. Je ziet dat het maar armoedige huizen zijn. Een
voordeur en enkele ramen, waardoor de woningen donker waren. Als je de deur
open deed stond je meteen midden in de ´kamer´. Dat is een groot woord voor
de ruimte waarin de mensen woonden, werkten en sliepen. Meestal stond er een
tafel in het midden met stoelen er omheen. Slapen deden ze in een bedstee, een
soort kast in de kamer. De keuken was een kleine ruimte waar een afvoer naar
buiten was. Er was geen bankstel, geen TV, zelfs geen radio. De mensen gingen
vroeg naar bed.
Dia 7.
Dit is een plattegrond van een groot wevershuis. Zoals je ziet, staan er twee
weefgetouwen in de weefkamer. Wie twee getouwen kon huren van de
ondernemer, was geen arme boer. Het was een vak ofwel een ambacht. Je ziet
dat er hier twee getouwen staan. Het neigt al naar een werkplaats waar
meerdere werktuigen bij elkaar staan en waar meer dan één persoon aan het
werk is. In het midden achter zie je het woord ´geut´. Het duidt de keuken aan.
´Geut´ verwijst naar ´goot´.
Dia 8.
Een houten weefgetouw. De wever zat met zijn billen op een bankje. Zijn voeten
bedienden de pedalen. Met zijn rechterhand bediende hij de spoel die op en neer
door de kettingdraden moest.
Dia 9.
Het thuisweven zoals we in de vorige dia´s zagen, maakte plaats voor het
werken in werkplaatsen, fabriekshuizen en later fabrieken. De productie moest
steeds sneller. Alles stond in het teken van vooruitgang en economie. Geld
verdienen en produceren. De menskracht werd te langzaam, er werd gezocht
naar midedlen om de productie op te voeren. Zo ontwikkelden diverse technici
machines die op stoom konden werken. Door stoomkracht ging de productie vele
malen sneller. In Tilburg was fabrikant Pieter van Dooren de eerste met een
stoommachine. De fabriek stond op de plek waar nu het Elisabethziekenhuis
staat. In plaats van thuis te werken, vroeg Van Dooren om de mensen naar de
fabriek te komen. Dat waren de mensen niet gewend. Thuis kon je enigszins je
eigen ritme bepalen. In de fabriek deed de stoommachine dat.
Dia 10.
Dit is één van de eerste stoommachines. Een soort locomotiefmodel waarin een
proces van kokend water op gang werd gebracht. Als water gaat koken, ontstaat
er stoom en druk door verdamping. Die druk werd gebruikt om tandwielen in
beweging te zetten. Daardoor konden machines gaan draaien.
Dia 11.
Zo zag een fabriekshuis eruit. Nog niet helemaal een fabriek met een kantoor
maar een groot herenhuis met daarachter zalen waar gewerkt werd. Je ziet al
3. wel een schoorsteen achteraan. Dat is een teken dat er een stoommachine was.
Links van het pand zie je een pakdeur, waaronder een kar met ezel of paard
staat. Voorraad maar ook producten moesten getransporteerd worden.
Dia 12.
Zo zag een fabriek ervan binnen uit. Je ziet de drijfriemen waarmee machines en
stoommachine met elkaar in verbinding stonden. De ruimten waarin gewerkt
werd waren donker,stoffig en onveilig. Soms kwam je met je mouw tussen de
drijfriem, of haren raakten verstrikt tussen de machines. Het waren niet meer
alleen mannen die in de fabrieken werkten, maar ook vrouwen. Ook jongens en
meisjes gingen vanaf hun twaalfde jaar naar de fabriek om te werken.
Dia 13.
Vrouwen aan het werk in een fabriek. Ze moesten de stoffen controleren op
weeffouten.
Dia 14.
Een straat in Tilburg met aan de ene kant huizen en aan de andere kant
werkhuizen en fabrieken.
Dia 15.
De mensen waren niet tevreden: slechte arbeidsomstandigheden, lange dagen
werken, onveiligheid in de fabriek en uiteraard een karig loon. In de jaren `20 en
`30 waren er stakingen in de textiel. Kijk eens naar de afbeelding. Wie heeft de
hoge hoed op? Welke tekst staat er op zijn borst? En wie willen de staking
tegenhouden? Waarom zou dat zijn?
Dia 16.
Stakingen in Tilburg. Vergelijk de man die symbool staat voor de stakers met de
mensen rechtsonder.
Dia 17.
Een fabrieksterrein met verschillende onderdelen: twee schoorstenen, achteraan
´hoogbouw´: dat waren fabrieken met enkele verdiepingen. In de 19e eeuw
werden die gebouwd. Dat was vanwege de plaatsing van een stoommachine en
de aandrijving. Meestal stonden de lichtere machines in de hoogbouw. De
zwaardere weefgetouwen stonden op de begane grond. In de 20e eeuw kwamen
er andere fabrieken: met zaagtanddaken. Daarin konden de weefmachines
staan. Het licht was er veel beter. De ramen waren naar het noorden gericht.
Daarmee heb je het beste licht.
Dia 18.
Dit is een luchtfoto van de AaBefabriek. Je ziet hier geen hoogbouw meer maar
sheddaken. Zie hoe uitgestrekt het fabrieksterrein is. Er waren naast
werkplaatsen ook ruimten nodig voor kantoor en voor het personeel. Dat was
een ´vernieuwing´´: kleedkamers, wasgelegenheid en kantines voor het
4. personeel. AaBe liep daarin voorop. Het was een goede werkgever. Wie bij AaBe
werkte, kon trots zijn op een baan in de textiel.
Dia 19.
Vrouwen aan het werk in de 20e eeuw. Je ziet dat de omstandigheden al beter
zijn dan in eerdere dia´s. Hier is beter licht, zitgelegenheid voor de medewerkers
en betere apparatuur. Hier zie je wat productiewerkis: met zijn allen maak je één
product. Ieder maakt een onderdeel.
Dia 20.
Jaren ´40 en ´50: een gouden tijd voor de textielindustrie. Hier een interieur van
een fabriek. De drijfriemen zijn er nog wel, maar veel minder in aantal. De
machines werden aangedreven door elektromotoren. Weer later in de technische
ontwikkeling kreeg elke machine zijn eigen motortje met een eigen aan- en
uitknop.
Dia 21.
Voor de werknemers werden er activiteiten georganiseerd. Hiet een
Sinterklaasviering voor de werknemers van AaBe. De foto is uit 1955.
Dia 22.
De industrie had arbeidskrachten nodig. De textiel had niet zo’n goed imago. De
mensen wilden meer verdienen en liefst geen ploegendienst. Vanwege een
tekort aan eigen personeel, werden er mensen uit het buitenland gehaald. Ze
werden ´gastarbeiders´ genoemd. Ze zouden als ´gast´ komen werken en daarna
weer terug gaan naar hun eigen land. Dat bleek in de praktijk niet helemaal te
kloppen. In 1963 kwamen de eerste Turken naar Tilburg.
Dia 23.
In de jaren zestig en zeventig begon de textielindustrie af te nemen. Er waren
´lage-lonen-landen´, waar mensen voor veel lagere lonen hetzelfde werk deden.
Ook waren er in Tilburg nogal veel fabrieken die misschien eerder hadden
moeten fuseren om te kunnen blijven bestaan. De ´gastarbeiders´ bleken
overbodig gewrden. Moesten die nu weer terug naar hun eigen land?
Dia 24.
Gebouwen werden gesloopt en
Dia 25.
Schoorstenen opgeblazen.
Dia 26.
Slechts één textielfabriek is uiteindelijk overgebleven: Innofa.
Dia 27.
Van binnen ziet de fabriek er nu zo uit.
5. Dia 28.
Oude fabriekspanden werden ingezet voor andere doeleinden: hergebruik van
fabrieken. Hier het Textielmuseum met een nieuw EntreeGebouw.
Dia 29.
TextielLab in het Textielmuseum. Er wordt nog steeds textiel geproduceerd maar
dan vanuit het museum. Ontwerpers en kunstenaars produceren innovatieve
textielontwerpen.
Dia 30.
Ook museum de Pont was vroeger een textielfabriek. Waaraan kun je dat nog
zien?