2. A) onjuist verwijzen
Zoek altijd eerst het antecedent
- Verwijs naar onzijdige woorden (het-
woorden) met dat
- Verwijs naar mannelijke en vrouwelijke
woorden (de-woorden) met die
- Bij zaken: waaraan, waarvoor
- Bij personen: aan wie, voor wie
- Hun nooit als onderwerp
3. Enkelvoudig begrip voor verzameling (de
politie, de regering, enz.) =
groepsonderwerp, nooit meervoud gebruiken
(de politie hebben gearresteerd.)
Het verwijswoord wat gebruik je bij:
- Onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets,
het enige)
- Overtreffende trap (het grootste, het mooiste)
- Een hele zin (Hij heeft een zin overgeslagen,
wat bijzonder jammer is.)
4. Verwijzen zonder dat er een antecedent
aanwezig is óf verwijzen terwijl er meer
antecedenten mogelijk zijn.
Voorbeeld: Nederlandse koeien behoren tot de
beste in de wereld en daar komen dus ook veel
handelaren naartoe.
Voorbeeld: Tijdens de Tour de France moesten
veel renners en journalisten worden
ondergebracht en de rondeleiders vinden dat
ze in de beste hotels moeten overnachten.
5. Congruentie = onderwerp en pv moeten
hetzelfde getal hebben.
Probleem wanneer onderwerp meervoud lijkt
maar het niet is: Het merendeel van de
reizigers ergeren zich mateloos.
Een aantal ontwikkelingen zijn op dit moment
gaande.
Let op zinnen waarin onderwerp en pv ver uit
elkaar staan.
6. Begrippen die enkelvoud lijken maar
meervoud zijn:
- Media
Dat/als-constructie: dat en als mogen niet
naast elkaar staan in een zin. Zet het deel
met als aan het eind en zet het deel dat bij
dat hoort terug aan het begin.
7. In nevenschikkende zinnen (aan elkaar geknoopt
met en of maar) mag je onderdelen in de tweede
helft van de zin weglaten. Maar alleen als het
dezelfde betekenis, grammaticale functie (ond,
lv, mv) en vorm (ev,mv) heeft in beide zinnen.
Voorbeeld: Deze leerling is zeer bekwaam en
(deze leerling) (is) daarom geslaagd voor zijn
examen.
Voorbeeld: Dat lelijke gebouw wordt afgebroken
en ook die afzichtelijke flats (worden
afgebroken).
8. Drie soorten beknopte bijzinnen:
1. Met voltooid deelwoord: Aangekomen in Amsterdam,
stonden vrijwel alle stoplichten op rood.
2. Met onvoltooid deelwoord: Al rijdend over de snelweg,
stonden de koeien bijna overal buiten.
3. Met te + infinitief: Na een half uur in de restauratie
gezeten te hebben, reed de trein het station binnen.
Beknopte bijzin heeft geen onderwerp. Je kunt wel
verzinnen wat er zou moeten staan. Dit denkbeeldig
onderwerp moet hetzelfde zijn als het onderwerp in de
hoofdzin.
Herstel de zin door in beide zinnen het juiste
onderwerp en de pv terug te plaatsen. (maak van
de beknopte bijzin een gewone bijzin of zorg dat
het onderwerp in de hoofdzin aangepast wordt.