Met de partiële factoren die in de norm zijn
opgenomen, lijkt er in de gangbare ontwerp-
methodiek sprake van een overmatige veiligheid
bij constructies onder water. Dit inzicht wordt in dit
artikel toegelicht, mede aan de hand van een
simpele case en vervolgens het project RiF010.
Ook is een voorstel opgenomen voor een
mogelijke toekomstige aanpak. Dit alles als voer
voor een verdere inhoudelijke discussie.
RUBRIEK NORMBESEF
Dit is het vijfde artikel in de
Cement-rubriek Normbesef. In
deze rubriek kunnen lezers on-
duidelijkheden in de construc-
teurspraktijk, bijvoorbeeld in de regelgeving, aankaarten.
Sessie 2 EC2 Seminar - Ontwerp van Gewapende en Voorgespannen BetonconstructiesEmiel Peltenburg
Bruikbaarheidsgrenstoestanden
Vermoeiing
Studie van de maatgevende grenstoestanden van een voorgespannen ligger
Voorbeeld van de berekening van een voorgespannen doorsnede, Nationale bijlage Nederland
Dit seminarie heeft als doel om de ingenieur meer theoretische en praktische kennis te verschaffen m.b.t. de Eurocode 2 voor de berekening van gewapende- en voorgespannen beton constructies.
De basisconcepten m.b.t. voorspanning, effecten t.g.v. voorspanning, voorspanverliezen, en de aannames voor de berekening en het ontwerp van gewapende en voorgespannen doorsnedes zullen worden uitgelegd.
De spannings-rek diagrammen van doorsnedes belast door normaalkracht en buigende momenten My en Mz, de principes van het gebruik van de ‘initiële toestand’ in de uiterste grenstoestand en de controles van de bruikbaarheidsgrenstoestand, dwarskracht- en wringcontroles, en de interactie van de snedekrachten (vakwerkanalogie) zullen worden verklaard, net als de principes achter de nieuwe spanningsbeperking, de scheurwijdteberekening en de vervormingscontrole. Praktische voorbeelden zullen worden gedemonstreerd a.h.v. de IDEA RS rekensoftware.
Sessie 2: “Bruikbaarheidsgrenstoestanden: Spanningbeperking, scheur weerstand, scheurwijdte berekening. “
Op dinsdag 30 november 2011 vond de 4de Trefdag Dijkinspectie en –onderhoud Vlaanderen plaats te Kruibeke. De dag werd verzorgd door de Werkgroep Dijken, bestaande uit het Waterbouwkundig Laboratorium en afdeling Geotechniek, en is bedoeld voor dijkbeheerders, onderzoekers en andere betrokkenen binnen de Vlaamse overheid.
Sessie 2 EC2 Seminar - Ontwerp van Gewapende en Voorgespannen BetonconstructiesEmiel Peltenburg
Bruikbaarheidsgrenstoestanden
Vermoeiing
Studie van de maatgevende grenstoestanden van een voorgespannen ligger
Voorbeeld van de berekening van een voorgespannen doorsnede, Nationale bijlage Nederland
Dit seminarie heeft als doel om de ingenieur meer theoretische en praktische kennis te verschaffen m.b.t. de Eurocode 2 voor de berekening van gewapende- en voorgespannen beton constructies.
De basisconcepten m.b.t. voorspanning, effecten t.g.v. voorspanning, voorspanverliezen, en de aannames voor de berekening en het ontwerp van gewapende en voorgespannen doorsnedes zullen worden uitgelegd.
De spannings-rek diagrammen van doorsnedes belast door normaalkracht en buigende momenten My en Mz, de principes van het gebruik van de ‘initiële toestand’ in de uiterste grenstoestand en de controles van de bruikbaarheidsgrenstoestand, dwarskracht- en wringcontroles, en de interactie van de snedekrachten (vakwerkanalogie) zullen worden verklaard, net als de principes achter de nieuwe spanningsbeperking, de scheurwijdteberekening en de vervormingscontrole. Praktische voorbeelden zullen worden gedemonstreerd a.h.v. de IDEA RS rekensoftware.
Sessie 2: “Bruikbaarheidsgrenstoestanden: Spanningbeperking, scheur weerstand, scheurwijdte berekening. “
Op dinsdag 30 november 2011 vond de 4de Trefdag Dijkinspectie en –onderhoud Vlaanderen plaats te Kruibeke. De dag werd verzorgd door de Werkgroep Dijken, bestaande uit het Waterbouwkundig Laboratorium en afdeling Geotechniek, en is bedoeld voor dijkbeheerders, onderzoekers en andere betrokkenen binnen de Vlaamse overheid.
Rotterdam heeft een wereldprimeur: een outdoor surflocatie midden in de stad. Het project RiF010 is een surfpool in een ongebruikt deel van de Steigersgracht tussen de Koopgoot en de Markthal. Het was de winnende inbreng van het stadsinitiatief in 2014. Mede door de complexiteit midden in het centrum heeft de uitvoering even op zich laten wachten, maar de bouw nadert nu zijn einde. Voor de realisatie van het project zijn een aantal bijzondere bouwtechnieken toegepast.
Artikel in vakblad Geotechniek (2021) over NU.VU + Campusplein in Amsterdam. Beschrijving van het ontwerp van de parkeergarage met focus op de geoptimaliseerde bouwput, paal-plaat-fundering en uitgebreide monitoring.
Presentatie voor het Platform Geotechniek van het Centrum Ondergronds Bouwen over het gebruik van digitale ontwerptools binnen ondergrondse bouwprojecten
In een stedelijk gebied biedt ondergronds bouwen,
vanuit meervoudig ruimtegebrek, een sociaal-
economische meerwaarde. In de ontwikkeling van
een ondergrondse garage komt een breed scala
aan vakdisciplines samen. Beheersing van risico's en
kosten loopt hier als een rode draad doorheen. Het
beste ontwerp vormt een optimale balans tussen
al deze aspecten. Deze evenwichtsoefening is in
goede handen bij ABT's integrale ontwerpteam
voor ondergronds bouwen.
Presentatie - Innovaties in ondergronds bouwenRuud Arkesteijn
"Geïntegreerde keldervloeren”, “paal-plaat-funderingen” en “Computational Solutions”. Het zijn zomaar een paar termen die aan bod komen in een lunchlezing van Ruud Arkesteijn (ABT). Ondergronds bouwen is duur en risicovol, maar biedt tegelijkertijd veel meerwaarde en kansen. De laatste innovatie en optimalisatie-technieken worden toegelicht en projecten zoals NU.VU/Campusplein, Albert Cuypgarage en Droogdok Royal Van Lent komen voorbij.
Inhoud:
- Onderwaterbeton
- Staalvezel- en hybride beton
- Drie keldervloerprincipes
- Paal-plaat-fundering
- Computational Solutions
Cement 2017/4
Met de komst in 2001 van CUR-Aanbeveling 77 ‘Rekenregels voor ongewapende onderwaterbetonvloeren’ (CA77:2001)
werd voorzien in een grote behoefte van ‘bouwend Nederland’. Deze aanbeveling is in de afgelopen jaren op grote schaal
toegepast en zij heeft haar waarde bewezen als ontwerpinstrument. In de praktijk vertoonde zij echter ook enkele tekortkomingen. In 2014 is een herziene versie uitgekomen: CA77:2014. In dit vierde artikel in een serie van vier wordt de aanbeveling toegelicht aan de hand van zes cases.
Albert Cuypgarage Amsterdam - Water funderen op waterRuud Arkesteijn
Artikel Civiele Techniek 7-2017
Een parkeergarage onder de Amsterdamse gracht: een uniek project. In opdracht van Stadsdeel Zuid wordt op steenworpafstand van het Museumplein een parkeergarage gebouwd onder de Boerenwetering. Een voorziening voor ruim 600 auto’s en 60 fi etsen. Effi ciënt gebruik van de beperkte ruimte in de Oude Pijp staat voorop; de komst van de Albert Cuypgarage verlaagt de
parkeerdruk en biedt meer ruimte voor groen, voetgangers en fietsers in de buurt. Dit artikel zoomt in op de funderingswijze van de garage, die even bijzonder is als het project zelf.
Mauritshuis Den Haag - Klaar voor de toekomstRuud Arkesteijn
Indiening Schreudersprijs 2015
Het Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis neemt een unieke positie in binnen de internationale museumwereld. Het museum heeft een kleine, overzichtelijke collectie, met als zwaartepunt de Nederlandse schilderkunst van de Gouden Eeuw. De collectie wordt getoond in een fraai 17e-eeuws gebouw en bevat iconische schilderijen als Rembrandts De anatomische les en Vermeers Meisje met de parel. Deze combinatie geeft het Mauritshuis een wereldwijde allure en uitstraling. Om ook in de toekomst deze prestigieuze positie vast te kunnen houden onderging het gebouw een ingrijpende uitbreiding en renovatie.
Optimalisatie funderingsontwerp door koppeling van 3D-ontwerpmodellenRuud Arkesteijn
Indiening Vernufteling 2016
Paal-plaat-fundering mogelijk gemaakt voor Nieuw Universiteitsgebouw Campusplein VU in Amsterdam, hoofdkantoor Rabobank en WTC in Utrecht.
Samenvatting:
In 2016 zijn de eerste SVOWB-vloeren gestort die in de eindfase samenwerken met de op te storten constructieve keldervloer. Binnen een commissie van SBRCURnet wordt intussen een aanbeveling ontwikkeld voor het toepassen van de SVOWB-vloer als tijdelijke én als definitieve keldervloer. Een haalbaarheidsstudie wijst uit dat dit op korte termijn mogelijk moet zijn voor het toepassingsgebied van parkeergarages, droogdokken en onderdoorgangen voor licht verkeer. Er wordt nader onderzoek gedaan om ook grote infrastructurele projecten met zwaar verkeer en treinbelastingen binnen de scope te betrekken.
Funderingsdag - 6 oktober 2016 - Houten
Presentatie over de ontwikkelingen en trends met staalvezelversterkt onderwaterbeton en de vorderingen in een commissie van SBRCURnet.
Presentation for lecture on underwater concrete - TU Delft: MSc Geotechnical ...Ruud Arkesteijn
1. The document summarizes a lecture on underwater concrete floors (UCFs), their uses, design rules, and innovations.
2. UCFs are commonly used in the Netherlands for sub-surface construction in soft soils below the groundwater level, serving functions like retaining water, distributing horizontal and vertical forces.
3. Design rules are provided in CUR77, which was revised in 2014 to comply with Eurocodes. The rules cover modeling, dimensioning, and detailing of unreinforced UCFs.
4. Steel fiber reinforcement of UCFs improves cracking behavior and allows the UCF to serve both temporary and permanent structural functions. Several innovative applications in the Netherlands were highlighted.
Presentatie Stufib vergadering 21 mei 2014 te Heijmans Rosmalen
Toelichting op herziene versie CUR-aanbeveling 77 voor ontwerp van ongewapende onderwaterbetonvloeren
Rotterdam heeft een wereldprimeur: een outdoor surflocatie midden in de stad. Het project RiF010 is een surfpool in een ongebruikt deel van de Steigersgracht tussen de Koopgoot en de Markthal. Het was de winnende inbreng van het stadsinitiatief in 2014. Mede door de complexiteit midden in het centrum heeft de uitvoering even op zich laten wachten, maar de bouw nadert nu zijn einde. Voor de realisatie van het project zijn een aantal bijzondere bouwtechnieken toegepast.
Artikel in vakblad Geotechniek (2021) over NU.VU + Campusplein in Amsterdam. Beschrijving van het ontwerp van de parkeergarage met focus op de geoptimaliseerde bouwput, paal-plaat-fundering en uitgebreide monitoring.
Presentatie voor het Platform Geotechniek van het Centrum Ondergronds Bouwen over het gebruik van digitale ontwerptools binnen ondergrondse bouwprojecten
In een stedelijk gebied biedt ondergronds bouwen,
vanuit meervoudig ruimtegebrek, een sociaal-
economische meerwaarde. In de ontwikkeling van
een ondergrondse garage komt een breed scala
aan vakdisciplines samen. Beheersing van risico's en
kosten loopt hier als een rode draad doorheen. Het
beste ontwerp vormt een optimale balans tussen
al deze aspecten. Deze evenwichtsoefening is in
goede handen bij ABT's integrale ontwerpteam
voor ondergronds bouwen.
Presentatie - Innovaties in ondergronds bouwenRuud Arkesteijn
"Geïntegreerde keldervloeren”, “paal-plaat-funderingen” en “Computational Solutions”. Het zijn zomaar een paar termen die aan bod komen in een lunchlezing van Ruud Arkesteijn (ABT). Ondergronds bouwen is duur en risicovol, maar biedt tegelijkertijd veel meerwaarde en kansen. De laatste innovatie en optimalisatie-technieken worden toegelicht en projecten zoals NU.VU/Campusplein, Albert Cuypgarage en Droogdok Royal Van Lent komen voorbij.
Inhoud:
- Onderwaterbeton
- Staalvezel- en hybride beton
- Drie keldervloerprincipes
- Paal-plaat-fundering
- Computational Solutions
Cement 2017/4
Met de komst in 2001 van CUR-Aanbeveling 77 ‘Rekenregels voor ongewapende onderwaterbetonvloeren’ (CA77:2001)
werd voorzien in een grote behoefte van ‘bouwend Nederland’. Deze aanbeveling is in de afgelopen jaren op grote schaal
toegepast en zij heeft haar waarde bewezen als ontwerpinstrument. In de praktijk vertoonde zij echter ook enkele tekortkomingen. In 2014 is een herziene versie uitgekomen: CA77:2014. In dit vierde artikel in een serie van vier wordt de aanbeveling toegelicht aan de hand van zes cases.
Albert Cuypgarage Amsterdam - Water funderen op waterRuud Arkesteijn
Artikel Civiele Techniek 7-2017
Een parkeergarage onder de Amsterdamse gracht: een uniek project. In opdracht van Stadsdeel Zuid wordt op steenworpafstand van het Museumplein een parkeergarage gebouwd onder de Boerenwetering. Een voorziening voor ruim 600 auto’s en 60 fi etsen. Effi ciënt gebruik van de beperkte ruimte in de Oude Pijp staat voorop; de komst van de Albert Cuypgarage verlaagt de
parkeerdruk en biedt meer ruimte voor groen, voetgangers en fietsers in de buurt. Dit artikel zoomt in op de funderingswijze van de garage, die even bijzonder is als het project zelf.
Mauritshuis Den Haag - Klaar voor de toekomstRuud Arkesteijn
Indiening Schreudersprijs 2015
Het Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis neemt een unieke positie in binnen de internationale museumwereld. Het museum heeft een kleine, overzichtelijke collectie, met als zwaartepunt de Nederlandse schilderkunst van de Gouden Eeuw. De collectie wordt getoond in een fraai 17e-eeuws gebouw en bevat iconische schilderijen als Rembrandts De anatomische les en Vermeers Meisje met de parel. Deze combinatie geeft het Mauritshuis een wereldwijde allure en uitstraling. Om ook in de toekomst deze prestigieuze positie vast te kunnen houden onderging het gebouw een ingrijpende uitbreiding en renovatie.
Optimalisatie funderingsontwerp door koppeling van 3D-ontwerpmodellenRuud Arkesteijn
Indiening Vernufteling 2016
Paal-plaat-fundering mogelijk gemaakt voor Nieuw Universiteitsgebouw Campusplein VU in Amsterdam, hoofdkantoor Rabobank en WTC in Utrecht.
Samenvatting:
In 2016 zijn de eerste SVOWB-vloeren gestort die in de eindfase samenwerken met de op te storten constructieve keldervloer. Binnen een commissie van SBRCURnet wordt intussen een aanbeveling ontwikkeld voor het toepassen van de SVOWB-vloer als tijdelijke én als definitieve keldervloer. Een haalbaarheidsstudie wijst uit dat dit op korte termijn mogelijk moet zijn voor het toepassingsgebied van parkeergarages, droogdokken en onderdoorgangen voor licht verkeer. Er wordt nader onderzoek gedaan om ook grote infrastructurele projecten met zwaar verkeer en treinbelastingen binnen de scope te betrekken.
Funderingsdag - 6 oktober 2016 - Houten
Presentatie over de ontwikkelingen en trends met staalvezelversterkt onderwaterbeton en de vorderingen in een commissie van SBRCURnet.
Presentation for lecture on underwater concrete - TU Delft: MSc Geotechnical ...Ruud Arkesteijn
1. The document summarizes a lecture on underwater concrete floors (UCFs), their uses, design rules, and innovations.
2. UCFs are commonly used in the Netherlands for sub-surface construction in soft soils below the groundwater level, serving functions like retaining water, distributing horizontal and vertical forces.
3. Design rules are provided in CUR77, which was revised in 2014 to comply with Eurocodes. The rules cover modeling, dimensioning, and detailing of unreinforced UCFs.
4. Steel fiber reinforcement of UCFs improves cracking behavior and allows the UCF to serve both temporary and permanent structural functions. Several innovative applications in the Netherlands were highlighted.
Presentatie Stufib vergadering 21 mei 2014 te Heijmans Rosmalen
Toelichting op herziene versie CUR-aanbeveling 77 voor ontwerp van ongewapende onderwaterbetonvloeren
Cement 2024-2 - Partiële factoren in relatie tot de wet van Archimedes (Normbesef #5)
1. 54 CEMENT 2 2024
PARTIËLE
FACTOREN IN
RELATIE TOT
DE WET VAN
ARCHIMEDES
Met de partiële factoren die in de norm zijn
opgenomen, lijkt er in de gangbare ontwerp-
methodiek sprake van een overmatige veiligheid
bij constructies onder water. Dit inzicht wordt in dit
artikel toegelicht, mede aan de hand van een
simpele case en vervolgens het project RiF010.
Ook is een voorstel opgenomen voor een
mogelijke toekomstige aanpak. Dit alles als voer
voor een verdere inhoudelijke discussie.
Simpele case
De kwestie doet zich voor bij een constructie die zich
permanent onder water bevindt. Hoe in deze situatie
met partiële factoren in de praktijk wordt omgegaan,
wordt toegelicht aan de hand van een voorbeeld.
Stel men stort een poer op maaiveld met een volume
van 1 m3 en een volumegewicht van 25 kN/m3 (eigenlijk
2500 kg/m3 i.c.m. een versimpelde valversnelling van
10 m/s2). De resulterende funderingsdruk komt dan
logischerwijs op 25 kN (karakteristiek; BGT). Volgens
Eurocode 0 volgt (via vergelijking 6.10a voor gevolg-
RUBRIEK NORMBESEF
Dit is het vijfde artikel in de
Cement-rubriek Normbesef. In
deze rubriek kunnen lezers on-
duidelijkheden in de construc-
teurspraktijk, bijvoorbeeld in de
regelgeving, aankaarten.
Let wel: Hoewel de artikelen
worden beoordeeld door ex-
perts, betreft het de persoonlij-
ke interpretatie van de auteur.
Aan de inhoud kunnen dan ook
geen rechten worden ontleend.
De artikelen geven ook niet al-
tijd een antwoord of oplossing.
Het doel van de rubriek is
de sector te informeren over
onduidelijkheden in de norm
en daarmee een discussie op
gang brengen. Dit kan leer-
zaam zijn, zo meent de redac-
tie van Cement. Uiteraard voor
de normcommissie, maar ook
voor collega-constructeurs.
Het uiteindelijke doel van de
rubriek is meer duidelijkheid
voor iedereen en in sommige
gevallen misschien zelfs betere
normen.
Een uitgebreidere toelichting
op de rubriek staat in het ar-
tikel ‘Nieuwe rubriek over nor-
men: Normbesef’ op
Cementonline.
Hebt u zelf ook een onderwerp
voor deze rubriek, neem dan
contact op met Jacques Linssen,
j.linssen@aeneas.nl. Publicatie
kan eventueel anoniem.
2. Normbesef (5)
CEMENT 2 2024 55
auteurs
IR. RUUD
ARKESTEIJN
Mobilis / TU Eindhoven
auteurs
klasse CC2) een partiële factor op deze blijvende be-
lasting van 1,35, dus een rekenwaarde van de belasting
van 33,8 kN (UGT).
Als diezelfde poer zich permanent onderwater bevindt
dan treedt volgens Archimedes tegelijkertijd een op-
waartse kracht op van 1,0 m3 ∙ 10 kN/m3 = 10 kN. De
netto belasting van de poer komt daarmee op 25 – 10 =
15 kN (BGT). In de gangbare ontwerppraktijk wordt er,
vanuit een interpretatie van de norm en vigerende ont-
werprichtlijnen, onderscheid gemaakt in de neerwaart-
se kracht (25 kN) en de opwaartse kracht (10 kN). Het
gevolg is dat er in de UGT twee partiële factoren wor-
den toegepast; voor neerwaartse krachten een factor
1,35 (ongunstig) en een factor 0,9 voor de opwaartse
component (gunstig). Het resultaat is een UGT-belas-
ting van 24,8 kN.
Niks vreemds op het eerste gezicht. Als je echter kijkt
naar het veiligheidsniveau van beide situaties dan
speelt er iets opmerkelijks. De ‘droge poer’ heeft na-
melijk een overall veiligheidsfactor (verschil tussen BGT
en UGT) op de belastingen van 1,35 terwijl de ‘natte
poer’ een overall veiligheidsfactor heeft van 1,65. De
veiligheidsmarge is dus bijna 2x zo groot. De vraag die
dit opwerpt: Waarom zou bij een kuub beton die zich
onder water bevindt een veel grotere veiligheidsfactor
in rekening moeten worden gebracht, dan bij een kuub
beton die boven water wordt gestort?
Dit grote verschil is te verklaren door het uitgangs-
punt van twee fysiek ‘losse’ belastinggevallen (zonder
onderlinge correlatie). Archimedes beschrijft een wet-
matigheid en dus is er een correlatie tussen beide be-
lastingcomponenten. Voor water geldt tevens dat het
volumegewicht altijd rond 1000 kg/m3 ligt. Bovendien
zijn het volume van de betonpoer en het verplaatste
water een-op-een gelijk. Dus ook als de poer onvoor-
zien 10% groter wordt gestort door bijvoorbeeld een
afwijking in de bekisting, dan is de opwaartse kracht
ook 10% groter. Er is dus een hele sterke correlatie;
nagenoeg 100%. De resulterende onzekerheid in de
belasting is daarmee terug te brengen naar een onze-
kerheid in het netto volumegewicht van de poer. Over
het aandeel van het water (neerwaarts én opwaarts)
lijkt het overmatig conservatief om een veiligheid in
rekening te brengen.
Case: Surfpool RiF010
Aanleiding voor dit inzicht is het project RiF010, een
surfpool die op dit moment wordt gebouwd in de Stei-
gergracht in Rotterdam. Voor de onderwaterbetonvloer
geldt hetzelfde principe als voor de simpele case. Bin-
nen het ontwerp van RiF010 wordt dit effect voor de
eindfase versterkt door de aanwezigheid van water in
de surfpool. Zie het kader ‘Surfpool RiF010’ voor een
nadere toelichting en cijfermatige beschouwing.
Discussie, oplossingsrichtingen en vervolg
Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat de stapeling
van partiële factoren bij veel ondergrondse projecten
leidt tot een overmatige veiligheidsmarge op de reken-
waarden van (funderings)belastingen, maar ik stel me
hardop de vraag of ik misschien toch aspecten over
het hoofd zie. Vooruitlopend op consensus hieromtrent,
zijn er diverse oplossingsrichtingen mogelijk om deze
overmatige veiligheid in het vervolg te kunnen voorko-
men. Te denken valt aan:
1. Bijstellen van partiële factoren voor constructies die
zich permanent onder (grond)water bevinden.
1 Bouw RiF010 in Rotterdam, foto: Paul Poels
Tabel 1 Vergelijking simpele case met 1 m³ beton conform partiële factoren CC2
situatie
karakteristiek (BGT) rekenwaarde (UGT) en overall veiligheidsfactor
neerwaarts
(bruto)
opwaarts
(Archimedes)
netto netto neerwaarts (UGT) factor (UGT/BGT)
1 m³ beton op maaiveld 25 kN 0 25 kN 33,8 kN 1,35
1 m³ beton onder water 25 kN 10 kN 15 kN 24,8 kN 1,65
3. 56 CEMENT 2 2024
SURFPOOL RIF010
In het centrum van Rotterdam wordt gebouwd aan de surfpool RiF010. Hier-
voor is vanwege de stabiliteit van de omgeving een natte bouwkuip voorzien
met onderwaterbeton (fig. 2). In de bouwfase wordt de kuip drooggezet en
worden de 283 palen hoofdzakelijk op trek belast. In de eindsituatie is de
surfpool weer gevuld met (gracht)water en worden de betreffende palen
(hoofdzakelijk) op druk belast. De drukbelasting bleek, mede door vermoei-
ing vanuit de golfbelastingen, maatgevend voor de constructieve doorsnede
van de palen. De paalbelasting op druk is echter ook groter dan de paalbe-
lasting op trek (in de droge bouwfase). Het water én waterpeil in de surfpool
zijn (in rust, dus zonder golven) gelijk aan het grachtwater. Bovendien is in
de natte bouwkuipfase het water 0,5 m opgezet totdat de SVOWB-vloer
volledig is gestort. In de plastische fase van het beton rust deze op de bed-
ding. Er was dus in de initiële situatie, waarin de palen nog spanningsloos
zijn, meer gewicht (beton en water) in de kuip aanwezig dan in de eindfase.
In ruststand (zonder golven) zijn dus geen significante drukbelastingen op
palen te verwachten, terwijl het constructieve rekenmodel dat wel laat zien
(voor zowel de BGT als UGT).
Cijfermatige analyse
Zowel de waterdruk onder de vloer als het water in de surfpool (in rust)
zijn beschouwd als blijvende belasting, omdat beide peilen worden be-
heerst op hetzelfde streefpeil (gelijk aan polderpeil gracht). De variaties
vanuit de golven zijn beschouwd als variabele belasting. De maximale
drukbelasting per paal in het diepe deel ligt rond de 700 kN in de UGT,
terwijl de maximale BGT-belasting daar ongeveer 350 kN bedraagt; een
factor 2,0 verschil. Dit is opvallend, aangezien de maximale partiële factor
slechts 1,5 bedraagt. Dit geldt voor de variabele golfbelasting, die omvat
slechts 1/3 van de totaal in rekening gebrachte belasting. De verklaring
voor de hoge overall veiligheidsfactor ligt deels in lijn met de eenvoudi-
ge case zoals eerder beschreven. Voor de betonvloer (SVOWB-vloer) op
circa 4 m onder het grachtpeil geldt namelijk een vergelijkbare stapeling
van ongunstige en gunstige partiële factoren. Het grootste aandeel komt
echter voort uit het water in de surfpool. Deze is als neerwaartse blijvende
belasting verdisconteerd met een factor 1,35 en de opwaartse waterdruk
(gemodelleerd als opwaartse belasting onder de vloer) met een factor 0,9.
Hiermee wordt voor het surfpoolwater, dat zich permanent onder het
grachtpeil bevindt, een rekenkundige belasting gecreëerd die gelijk staat
aan (1,35 – 1,0) ∙ 10 + (1,0 – 0,9) ∙ 10 = 4,5 kN per m3. Dit is een fictieve be-
lasting, omdat het water in de surfpool feitelijk zichzelf draagt volgens het
principe van Archimedes. Voor de gehele surfpool gaat dit om 4000 m3 aan
water met dus een (fictief) rekenkundig belastingaandeel van 18.000 kN op
de fundering. Een benadering op basis van netto volumegewichten zou
voor het diepe deel van de surfpool RiF010 resulteren in een reductie van
de rekenwaarde van paalbelastingen op druk met ruim 25%. Deze ont-
werpbenadering zou, inclusief golfbelasting, nog altijd resulteren in een
overall veiligheidsfactor (UGT/BGT) van bijna 1,40.
Binnenkort verschijnt in Cement een artikel over de bijzondere bouwtechnie-
ken en golfbelasting bij RiF010.
OPMERKINGEN
Ten aanzien van het gestelde zijn een aantal
opmerkingen te plaatsen.
Zeewater
Zout zeewater is zwaarder met een volumegewicht
tot van 1020 tot 1028 kg/m3; dus maximaal +2,8%.
Dit effect is dus verwaarloosbaar, te meer omdat
ondergronds bouwen doorgaans in zoet of brak
grondwater plaatsvindt. Bovendien volgt er van-
uit de versimpelde valversnelling van 10 in plaats
van 9,81 m/s2 (in Nederland) dat alle krachten uit
volumegewichten impliciet met 1,9% worden over-
schat. In een suspensie van slib of iets dergelijks
kan het volumegewicht wel iets hoger zijn, maar
nooit lager.
Modelonzekerheid
Partiële factoren dekken niet alleen de veiligheid
af in relatie tot onzekerheden in belastingen, maar
deze omvatten ook een component voor modelon-
zekerheid (ongeveer factor 1,1). In het voorbeeld
in dit artikel is deze component niet beschouwd.
Deze wordt in dit voorbeeld ook niet relevant ge-
acht aangezien deze een heel eenvoudig en zuiver
model beschrijft.
Verschil in waterstanden
Het voorbeeld beschrijft een situatie waarvan
het gehele poervolume zich gegarandeerd onder
water bevindt. Indien er onzekerheid is over welk
deel zich onder water bevindt en/of er verschil in
stijghoogte kan ontstaan onder en boven de poer,
dan moet dit aanvullend worden beschouwd.
Bijvoorbeeld door mogelijke verschillen in water-
standen/stijghoogtes te beschouwen als variabele
belastingen (met hogere partiële factoren).
Ondiepe bouwkuipen
Eenzelfde stapeling en correlatie geldt ook voor
een beschouwing van opwaartse krachten, omdat
ook hier in het ontwerp een onderscheid wordt
gemaakt in neerwaartse en opwaartse krachten
(bijvoorbeeld een OWB-vloer na leegpompen
bouwkuip). Dit is vooral significant voor ondiepe
bouwkuipen/kelders. Bij toenemende diepte is de
opwaartse waterdruk doorgaans dominant ten op-
zichte van het eigen gewicht van de constructie/
vloer en benadert de overall veiligheidsfactor de
waarde van de partiële factor op de waterdruk.
4. Normbesef (5)
CEMENT 2 2024 57
2. Specifieke ontwerpaspecten, zoals de geotechnische
draagkracht van palen, toetsen en ontwerpen op
basis van andere grenstoestanden (bijvoorbeeld de
factoren voor GEO aanhouden conform EQU/UPL
i.p.v. STR).
3. Eigen onderbouwing van de, bij de van toepassing
zijnde betrouwbaarheidsindex (β) behorende, reken-
waarden (doorgaans complex).
4. Het rekenen met netto (volume)gewichten i.p.v. het
opknippen in (bruto) neerwaartse en opwaartse
belastingen.
Laatstgenoemde oplossing geniet mijn persoonlijke
voorkeur. Deze is generiek toepasbaar en in tegenstel-
ling tot opties 1 t/m 3 maakt deze het ontwerp(model)
niet onnodig complex. Op basis van de wet van Archi-
medes, de betrouwbaarheid van gewicht van water
en de een-op-een relatie tussen de volumes van het
ondergedompelde object en het verplaatste water,
acht ik deze aanpak acceptabel vanuit de veiligheids-
filosofie van de norm. NEN-EN 1990 biedt hiervoor ook
mogelijkheden. Partiële factoren zijn gebaseerd op het
‘one-source-principe’ (zonder onderlinge correlaties).
Onder tabel Tabel NB.4 – A1.2(B) staat het volgende:
“Het onderscheid tussen gunstig en ongunstig werkende
blijvende belasting hoeft bij STR/GEO alleen te worden
gemaakt voor het totaal van alle belasting van een soort,
zoals eigen gewicht.”
In het voorbeeld van de simpele case en RiF010 is het
volume van het te storten beton (en terug te brengen
grachtwater) de oorsprong van zowel de neerwaart-
se als de opwaartse kracht. Conform bovenstaande
passage dient voor dit aandeel geen onderscheid in
gunstig/ongunstig te worden gemaakt. Dit kan relatief
eenvoudig worden bereikt door in het rekenmodel netto
volumegewichten in te voeren voor het eigengewicht en
waterdrukken bijvoorbeeld te modelleren op bovenzijde
vloer in plaats van de onderzijde. Tegelijkertijd ben ik
wel voorstander van een betere beschouwing van de
maximale verschillen in waterstand/stijghoogtes en
deze te verdisconteren met partiële factoren conform
een variabele belasting (1,5 voor CC2).
Ik ben benieuwd hoe collega-constructeurs aankijken
tegen dit vraagstuk en de geopperde aanpak. In het
kader van (kosten)efficiënt bouwen en vooral duur-
zaamheid (onnodig grondstoffengebruik) hoop ik dat
dit artikel zal leiden tot een geoptimaliseerde en breed
geaccepteerde aanpak voor toekomstige ondergrondse
projecten.
2 Bouwkuip Rif010; (a) situatie na leegpompen bouwkuip en (b) eindfase met profileringsvloer en grachtwater
a b
MEEDISCUSSIËREN
Wil je reageren of heb je een eigen
inzicht bij dit onderwerp? Laat dan
een reactie achter bij dit artikel op
www.cementonline.nl/normbesef-5.
5. 54 CEMENT 2 2024
PARTIËLE
FACTOREN IN
RELATIE TOT
DE WET VAN
ARCHIMEDES
Met de partiële factoren die in de norm zijn
opgenomen, lijkt er in de gangbare ontwerp-
methodiek sprake van een overmatige veiligheid
bij constructies onder water. Dit inzicht wordt in dit
artikel toegelicht, mede aan de hand van een
simpele case en vervolgens het project RiF010.
Ook is een voorstel opgenomen voor een
mogelijke toekomstige aanpak. Dit alles als voer
voor een verdere inhoudelijke discussie.
Simpele case
De kwestie doet zich voor bij een constructie die zich
permanent onder water bevindt. Hoe in deze situatie
met partiële factoren in de praktijk wordt omgegaan,
wordt toegelicht aan de hand van een voorbeeld.
Stel men stort een poer op maaiveld met een volume
van 1 m3 en een volumegewicht van 25 kN/m3 (eigenlijk
2500 kg/m3 i.c.m. een versimpelde valversnelling van
10 m/s2). De resulterende funderingsdruk komt dan
logischerwijs op 25 kN (karakteristiek; BGT). Volgens
Eurocode 0 volgt (via vergelijking 6.10a voor gevolg-
RUBRIEK NORMBESEF
Dit is het vijfde artikel in de
Cement-rubriek Normbesef. In
deze rubriek kunnen lezers on-
duidelijkheden in de construc-
teurspraktijk, bijvoorbeeld in de
regelgeving, aankaarten.
Let wel: Hoewel de artikelen
worden beoordeeld door ex-
perts, betreft het de persoonlij-
ke interpretatie van de auteur.
Aan de inhoud kunnen dan ook
geen rechten worden ontleend.
De artikelen geven ook niet al-
tijd een antwoord of oplossing.
Het doel van de rubriek is
de sector te informeren over
onduidelijkheden in de norm
en daarmee een discussie op
gang brengen. Dit kan leer-
zaam zijn, zo meent de redac-
tie van Cement. Uiteraard voor
de normcommissie, maar ook
voor collega-constructeurs.
Het uiteindelijke doel van de
rubriek is meer duidelijkheid
voor iedereen en in sommige
gevallen misschien zelfs betere
normen.
Een uitgebreidere toelichting
op de rubriek staat in het ar-
tikel ‘Nieuwe rubriek over nor-
men: Normbesef’ op
Cementonline.
Hebt u zelf ook een onderwerp
voor deze rubriek, neem dan
contact op met Jacques Linssen,
j.linssen@aeneas.nl. Publicatie
kan eventueel anoniem.
Normbesef (5)
CEMENT 2 2024 55
auteurs
IR. RUUD
ARKESTEIJN
Mobilis / TU Eindhoven
auteurs
klasse CC2) een partiële factor op deze blijvende be-
lasting van 1,35, dus een rekenwaarde van de belasting
van 33,8 kN (UGT).
Als diezelfde poer zich permanent onderwater bevindt
dan treedt volgens Archimedes tegelijkertijd een op-
waartse kracht op van 1,0 m3 ∙ 10 kN/m3 = 10 kN. De
netto belasting van de poer komt daarmee op 25 – 10 =
15 kN (BGT). In de gangbare ontwerppraktijk wordt er,
vanuit een interpretatie van de norm en vigerende ont-
werprichtlijnen, onderscheid gemaakt in de neerwaart-
se kracht (25 kN) en de opwaartse kracht (10 kN). Het
gevolg is dat er in de UGT twee partiële factoren wor-
den toegepast; voor neerwaartse krachten een factor
1,35 (ongunstig) en een factor 0,9 voor de opwaartse
component (gunstig). Het resultaat is een UGT-belas-
ting van 24,8 kN.
Niks vreemds op het eerste gezicht. Als je echter kijkt
naar het veiligheidsniveau van beide situaties dan
speelt er iets opmerkelijks. De ‘droge poer’ heeft na-
melijk een overall veiligheidsfactor (verschil tussen BGT
en UGT) op de belastingen van 1,35 terwijl de ‘natte
poer’ een overall veiligheidsfactor heeft van 1,65. De
veiligheidsmarge is dus bijna 2x zo groot. De vraag die
dit opwerpt: Waarom zou bij een kuub beton die zich
onder water bevindt een veel grotere veiligheidsfactor
in rekening moeten worden gebracht, dan bij een kuub
beton die boven water wordt gestort?
Dit grote verschil is te verklaren door het uitgangs-
punt van twee fysiek ‘losse’ belastinggevallen (zonder
onderlinge correlatie). Archimedes beschrijft een wet-
matigheid en dus is er een correlatie tussen beide be-
lastingcomponenten. Voor water geldt tevens dat het
volumegewicht altijd rond 1000 kg/m3 ligt. Bovendien
zijn het volume van de betonpoer en het verplaatste
water een-op-een gelijk. Dus ook als de poer onvoor-
zien 10% groter wordt gestort door bijvoorbeeld een
afwijking in de bekisting, dan is de opwaartse kracht
ook 10% groter. Er is dus een hele sterke correlatie;
nagenoeg 100%. De resulterende onzekerheid in de
belasting is daarmee terug te brengen naar een onze-
kerheid in het netto volumegewicht van de poer. Over
het aandeel van het water (neerwaarts én opwaarts)
lijkt het overmatig conservatief om een veiligheid in
rekening te brengen.
Case: Surfpool RiF010
Aanleiding voor dit inzicht is het project RiF010, een
surfpool die op dit moment wordt gebouwd in de Stei-
gergracht in Rotterdam. Voor de onderwaterbetonvloer
geldt hetzelfde principe als voor de simpele case. Bin-
nen het ontwerp van RiF010 wordt dit effect voor de
eindfase versterkt door de aanwezigheid van water in
de surfpool. Zie het kader ‘Surfpool RiF010’ voor een
nadere toelichting en cijfermatige beschouwing.
Discussie, oplossingsrichtingen en vervolg
Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat de stapeling
van partiële factoren bij veel ondergrondse projecten
leidt tot een overmatige veiligheidsmarge op de reken-
waarden van (funderings)belastingen, maar ik stel me
hardop de vraag of ik misschien toch aspecten over
het hoofd zie. Vooruitlopend op consensus hieromtrent,
zijn er diverse oplossingsrichtingen mogelijk om deze
overmatige veiligheid in het vervolg te kunnen voorko-
men. Te denken valt aan:
1. Bijstellen van partiële factoren voor constructies die
zich permanent onder (grond)water bevinden.
1 Bouw RiF010 in Rotterdam, foto: Paul Poels
Tabel 1 Vergelijking simpele case met 1 m³ beton conform partiële factoren CC2
situatie
karakteristiek (BGT) rekenwaarde (UGT) en overall veiligheidsfactor
neerwaarts
(bruto)
opwaarts
(Archimedes)
netto netto neerwaarts (UGT) factor (UGT/BGT)
1 m³ beton op maaiveld 25 kN 0 25 kN 33,8 kN 1,35
1 m³ beton onder water 25 kN 10 kN 15 kN 24,8 kN 1,65
6. 56 CEMENT 2 2024
SURFPOOL RIF010
In het centrum van Rotterdam wordt gebouwd aan de surfpool RiF010. Hier-
voor is vanwege de stabiliteit van de omgeving een natte bouwkuip voorzien
met onderwaterbeton (fig. 2). In de bouwfase wordt de kuip drooggezet en
worden de 283 palen hoofdzakelijk op trek belast. In de eindsituatie is de
surfpool weer gevuld met (gracht)water en worden de betreffende palen
(hoofdzakelijk) op druk belast. De drukbelasting bleek, mede door vermoei-
ing vanuit de golfbelastingen, maatgevend voor de constructieve doorsnede
van de palen. De paalbelasting op druk is echter ook groter dan de paalbe-
lasting op trek (in de droge bouwfase). Het water én waterpeil in de surfpool
zijn (in rust, dus zonder golven) gelijk aan het grachtwater. Bovendien is in
de natte bouwkuipfase het water 0,5 m opgezet totdat de SVOWB-vloer
volledig is gestort. In de plastische fase van het beton rust deze op de bed-
ding. Er was dus in de initiële situatie, waarin de palen nog spanningsloos
zijn, meer gewicht (beton en water) in de kuip aanwezig dan in de eindfase.
In ruststand (zonder golven) zijn dus geen significante drukbelastingen op
palen te verwachten, terwijl het constructieve rekenmodel dat wel laat zien
(voor zowel de BGT als UGT).
Cijfermatige analyse
Zowel de waterdruk onder de vloer als het water in de surfpool (in rust)
zijn beschouwd als blijvende belasting, omdat beide peilen worden be-
heerst op hetzelfde streefpeil (gelijk aan polderpeil gracht). De variaties
vanuit de golven zijn beschouwd als variabele belasting. De maximale
drukbelasting per paal in het diepe deel ligt rond de 700 kN in de UGT,
terwijl de maximale BGT-belasting daar ongeveer 350 kN bedraagt; een
factor 2,0 verschil. Dit is opvallend, aangezien de maximale partiële factor
slechts 1,5 bedraagt. Dit geldt voor de variabele golfbelasting, die omvat
slechts 1/3 van de totaal in rekening gebrachte belasting. De verklaring
voor de hoge overall veiligheidsfactor ligt deels in lijn met de eenvoudi-
ge case zoals eerder beschreven. Voor de betonvloer (SVOWB-vloer) op
circa 4 m onder het grachtpeil geldt namelijk een vergelijkbare stapeling
van ongunstige en gunstige partiële factoren. Het grootste aandeel komt
echter voort uit het water in de surfpool. Deze is als neerwaartse blijvende
belasting verdisconteerd met een factor 1,35 en de opwaartse waterdruk
(gemodelleerd als opwaartse belasting onder de vloer) met een factor 0,9.
Hiermee wordt voor het surfpoolwater, dat zich permanent onder het
grachtpeil bevindt, een rekenkundige belasting gecreëerd die gelijk staat
aan (1,35 – 1,0) ∙ 10 + (1,0 – 0,9) ∙ 10 = 4,5 kN per m3. Dit is een fictieve be-
lasting, omdat het water in de surfpool feitelijk zichzelf draagt volgens het
principe van Archimedes. Voor de gehele surfpool gaat dit om 4000 m3 aan
water met dus een (fictief) rekenkundig belastingaandeel van 18.000 kN op
de fundering. Een benadering op basis van netto volumegewichten zou
voor het diepe deel van de surfpool RiF010 resulteren in een reductie van
de rekenwaarde van paalbelastingen op druk met ruim 25%. Deze ont-
werpbenadering zou, inclusief golfbelasting, nog altijd resulteren in een
overall veiligheidsfactor (UGT/BGT) van bijna 1,40.
Binnenkort verschijnt in Cement een artikel over de bijzondere bouwtechnie-
ken en golfbelasting bij RiF010.
OPMERKINGEN
Ten aanzien van het gestelde zijn een aantal
opmerkingen te plaatsen.
Zeewater
Zout zeewater is zwaarder met een volumegewicht
tot van 1020 tot 1028 kg/m3; dus maximaal +2,8%.
Dit effect is dus verwaarloosbaar, te meer omdat
ondergronds bouwen doorgaans in zoet of brak
grondwater plaatsvindt. Bovendien volgt er van-
uit de versimpelde valversnelling van 10 in plaats
van 9,81 m/s2 (in Nederland) dat alle krachten uit
volumegewichten impliciet met 1,9% worden over-
schat. In een suspensie van slib of iets dergelijks
kan het volumegewicht wel iets hoger zijn, maar
nooit lager.
Modelonzekerheid
Partiële factoren dekken niet alleen de veiligheid
af in relatie tot onzekerheden in belastingen, maar
deze omvatten ook een component voor modelon-
zekerheid (ongeveer factor 1,1). In het voorbeeld
in dit artikel is deze component niet beschouwd.
Deze wordt in dit voorbeeld ook niet relevant ge-
acht aangezien deze een heel eenvoudig en zuiver
model beschrijft.
Verschil in waterstanden
Het voorbeeld beschrijft een situatie waarvan
het gehele poervolume zich gegarandeerd onder
water bevindt. Indien er onzekerheid is over welk
deel zich onder water bevindt en/of er verschil in
stijghoogte kan ontstaan onder en boven de poer,
dan moet dit aanvullend worden beschouwd.
Bijvoorbeeld door mogelijke verschillen in water-
standen/stijghoogtes te beschouwen als variabele
belastingen (met hogere partiële factoren).
Ondiepe bouwkuipen
Eenzelfde stapeling en correlatie geldt ook voor
een beschouwing van opwaartse krachten, omdat
ook hier in het ontwerp een onderscheid wordt
gemaakt in neerwaartse en opwaartse krachten
(bijvoorbeeld een OWB-vloer na leegpompen
bouwkuip). Dit is vooral significant voor ondiepe
bouwkuipen/kelders. Bij toenemende diepte is de
opwaartse waterdruk doorgaans dominant ten op-
zichte van het eigen gewicht van de constructie/
vloer en benadert de overall veiligheidsfactor de
waarde van de partiële factor op de waterdruk.
Normbesef (5)
CEMENT 2 2024 57
2. Specifieke ontwerpaspecten, zoals de geotechnische
draagkracht van palen, toetsen en ontwerpen op
basis van andere grenstoestanden (bijvoorbeeld de
factoren voor GEO aanhouden conform EQU/UPL
i.p.v. STR).
3. Eigen onderbouwing van de, bij de van toepassing
zijnde betrouwbaarheidsindex (β) behorende, reken-
waarden (doorgaans complex).
4. Het rekenen met netto (volume)gewichten i.p.v. het
opknippen in (bruto) neerwaartse en opwaartse
belastingen.
Laatstgenoemde oplossing geniet mijn persoonlijke
voorkeur. Deze is generiek toepasbaar en in tegenstel-
ling tot opties 1 t/m 3 maakt deze het ontwerp(model)
niet onnodig complex. Op basis van de wet van Archi-
medes, de betrouwbaarheid van gewicht van water
en de een-op-een relatie tussen de volumes van het
ondergedompelde object en het verplaatste water,
acht ik deze aanpak acceptabel vanuit de veiligheids-
filosofie van de norm. NEN-EN 1990 biedt hiervoor ook
mogelijkheden. Partiële factoren zijn gebaseerd op het
‘one-source-principe’ (zonder onderlinge correlaties).
Onder tabel Tabel NB.4 – A1.2(B) staat het volgende:
“Het onderscheid tussen gunstig en ongunstig werkende
blijvende belasting hoeft bij STR/GEO alleen te worden
gemaakt voor het totaal van alle belasting van een soort,
zoals eigen gewicht.”
In het voorbeeld van de simpele case en RiF010 is het
volume van het te storten beton (en terug te brengen
grachtwater) de oorsprong van zowel de neerwaart-
se als de opwaartse kracht. Conform bovenstaande
passage dient voor dit aandeel geen onderscheid in
gunstig/ongunstig te worden gemaakt. Dit kan relatief
eenvoudig worden bereikt door in het rekenmodel netto
volumegewichten in te voeren voor het eigengewicht en
waterdrukken bijvoorbeeld te modelleren op bovenzijde
vloer in plaats van de onderzijde. Tegelijkertijd ben ik
wel voorstander van een betere beschouwing van de
maximale verschillen in waterstand/stijghoogtes en
deze te verdisconteren met partiële factoren conform
een variabele belasting (1,5 voor CC2).
Ik ben benieuwd hoe collega-constructeurs aankijken
tegen dit vraagstuk en de geopperde aanpak. In het
kader van (kosten)efficiënt bouwen en vooral duur-
zaamheid (onnodig grondstoffengebruik) hoop ik dat
dit artikel zal leiden tot een geoptimaliseerde en breed
geaccepteerde aanpak voor toekomstige ondergrondse
projecten.
2 Bouwkuip Rif010; (a) situatie na leegpompen bouwkuip en (b) eindfase met profileringsvloer en grachtwater
a b
MEEDISCUSSIËREN
Wil je reageren of heb je een eigen
inzicht bij dit onderwerp? Laat dan
een reactie achter bij dit artikel op
www.cementonline.nl/normbesef-5.