1. In de Nederlandse taal zijn er veel spreekwoorden en gezegdes met
het woord ‘koek’.
Hieronder staan er hier acht van, deze kunt u verbinden met de
volgens u juiste betekenissen.
Onderaan de pagina staan de antwoorden.
Succes!
Spreekwoorden en gezegdes
1: Dat is gesneden koek
2: Voor zoete koek meedoen
3: Koek en ei zijn met elkaar
4: Zij zijn twee koeken van één
deeg
5: Iemand een koek bakken
6: Wat een koekenbakker
7: Daar heb ik koek noch deeg aan
8: Iets bewaren als warme koek
Betekenissen
A: Het goed met elkaar hebben
B: Ergens zuinig op zijn
C: Je werk niet goed doen
D: Iemand bedriegen
E: Voor spek en bonen meedoen
F: Dat is makkelijk
G: Er niets aan hebben
H: Twee handen op één buik zijn
De antwoorden
1 = F
2 = E
3 = A
4 = H
5 = D
6 = C
7 = G
8 = B