2. Beoordelen muziek
• niet van technische vaardigheden
• of theorie
• maar van de muzikale interacties in het samenspel
• Uitgangspunt: Theorie van Benjamin Brinner en het concept embodiment
Samenspel in kleine instrumentale ensembles, vaak bands, in het VO:
• Bruikbaar bij niveau verschillen
• Verschil tussen goed doen en muzikaal goed doen
Handzame vorm:
• Snel in te vullen
• Weinig ’administratie’
3. Rubrics voor muzikale interacties
• Luisteren
• Kijken
• Bewegen
1. Basis niveau, naar zichzelf gericht
2. Af en toe op de anderen kunnen letten
3. Op de andere spelers letten en kunnen analyseren wat er aan de hand is
4. Kunnen anticiperen op wat komt
• Zelfreflectie, door het zichtbaar maken van de reflectie wordt deze bespreekbaar
• Per instrument, maar ook in het totaal van de band
6. Mogelijke toepassing:
• Zelfreflectie:
• Door het (deels)invullen van de rubrics door de leerlingen.
• Doelen stellen:
• Aan de hand van de ingevulde rubrics.
• Vergelijken:
• Het (samen)spelen aan het begin en aan het einde van de repetitie serie.
• Het spelen op verschillende instrumenten.
• Peerreflectie:
• Invullen van rubrics over een andere speler/instrument.
• Vergelijken met de zelfreflectie.
• Bandreflectie:
• De sterke en zwakke input in het bandspel vaststellen.
• Overleggen over het gebruiken van de sterktes en ondersteunen van de zwaktes.
7. Drie situaties
• Een ervaren drummer, die zichzelf eigenlijk te goed voelt voor de
klassenband en liefst drie van de vier repetities afwezig is.
• Een onervaren speler die voor het eerst op een instrument in een
band speelt.
• De situatie: de zangeres zet ergens te vroeg in, enkele spelers horen
het en stellen bij, maar een andere speelt zijn partij en komt later uit.
