2. Wanneer begrijp je een tekst? Singapore 60We moeten - , zei een - uit Singapore tegen me. We hebben geen - meer. Singapore is maar een - - met een sterk - - . We - met - - dat we niet anders kunnen. - - ik - een - met een - aan - - , het - er - . Voor de - mensen is dit nog - de - - van wonen, maar dat is een niet meer te - - geworden.
3. Wanneer begrijp je een tekst? Singapore 70We moeten - , zei een - uit Singapore tegen me. We hebben geen - meer. Singapore is maar een klein - met een sterk - - . We - met zo’n - dat we niet anders kunnen. - - ik iedereen een huis met een - aan beide - , het - er - . Voor de - mensen is dit nog steeds de - - van - , maar dat is een niet meer te - - geworden.
4. Wanneer begrijp je een tekst? Singapore 80We moeten - , zei een - uit Singapore tegen me. We hebben geen - meer. Singapore is maar een klein - met een sterk groeiende bevolking. We - met zo’n - dat we niet anders kunnen. - - ik iedereen een huis met een - aan beide - , het liefst er - . Voor de meeste mensen is dit nog steeds de - wijze van wonen, maar dat is een niet meer te - - geworden.
5. Wanneer begrijp je een tekst? Singapore 90We moeten omhoog, zei een - uit Singapore tegen me. We hebben geen - meer. Singapore is maar een klein eiland met een sterk groeiende bevolking. We - met zo’n ruimtegebrek dat we niet anders kunnen. - - ik iedereen een huis met een tuin aan beide zijden, het liefst er - . Voor de meeste mensen is dit nog steeds de ideale wijze van wonen, maar dat is een niet meer te - - geworden.
6. Wanneer begrijp je een tekst? Singapore 100We moeten omhoog, zei een architect uit Singapore tegen me. We hebben geen keuze meer. Singapore is maar een klein eiland met een sterk groeiende bevolking. We kampen met zo’n ruimtegebrek dat we niet anders kunnen. Vanzelfsprekend gun ik iedereen een huis met een tuin aan beide zijden, het liefst eromheen. Voor de meeste mensen is dit nog steeds de ideale wijze van wonen, maar dat is een niet meer te verwezenlijken droom geworden.
7. Tekst 1 en 2 Duo’s Tijd: maximaal [10’]1. Iedere ll. Maakt individueel de vragen bij tekst 1 en 2. [8’] 2. Vergelijk daarna de antwoorden met je buurman / buurvrouw [2’] 3. Kom bij verschil tot overeenstemming 4. Waanneer jullie het niet eens worden over een vraag dan zet je een kruisje.5. Eerder klaar? Maak individueel de vragen bij tekst 14 t/m 17
10. Wat schrijft Mathilde aan Okapi? Haar moeder is boos omdat ze heeft gespijbeld. Haar moeder is boos omdat ze slechte cijfers haalt. Ze is boos omdat haar moeder haar niet met haar huiswerk wil helpen. Ze is boos omdat haar moeder haar niet serieus neemt.
14. Tekst 4 Groep van 4 personen [25’]1. Iedere ll. Leest individueel de tekst en onderstreept de moeilijke woorden in de tekst. [10’] 2. LLn. Vormen groepjes van 4 en vergelijken hun lijst. Wanneer de anderen de betekenis wel weten, wordt deze erachter geschreven. [5’] 3. De woorden waarvan geen van allen de betekenis weet worden als volgt opgezocht: In duo’s: - De een noemt een woord en de ander zoekt op - Daarna wisselen van rol [10’] 4. Iedereen maakt de examenopgaven. [Individueel] 5. Vervolgens antwoorden bespreken in de groep en bij twijfel kruisje bij de vraag zetten.