1. Anne
Provoost,
Trix,
24
sep.
13
Anne Provoost Pulse-trefdag 24 september 2013
“Literatuur geeft geen antwoord, literatuur stelt alleen maar vragen”. Op een
ander moment had ik u vast wel kunnen uitleggen waarom ik inderdaad geloof
dat dat zo is. Maar vandaag lijkt het me dat we die opvatting voor onszelf
moeten houden. Meer en meer krijg ik het gevoel dat het niet goed is om met
ons onvermogen te koketteren.
Op de plekken waar ik kom gonst het veelal van mensen die van het effect van
literatuur niet hoeven te worden overtuigd. Het zijn leesbevorderaars, leraars,
lezende ouders, cultuurbevorderaars in het algemeen. Aan hen zal het niet
liggen, zij doen over kunst en literatuur niet geringschattend. Ze promoten,
zetten activiteiten op, vergaderen en bedenken methodes. Zij zijn met
opvoeding bezig, met vorming en educatie op veel verschillende niveaus. Toch
krijg ik de indruk dat cultuuronderricht nog steeds als iets problematisch
wordt ervaren. Blijkbaar lopen al die goede mensen die onze artistieke
producten promoten altijd met het gevoel rond dat ze falen, dat ze niet
voldoende lezers, luisteraars, kijkers bereiken, dat ze harder moeten werken
om meer kinderen beter te bereiken, diepgaander, breder.
Ze botsen op een muur, zou je denken. Op een of andere manier wordt kunst
door de ontvangers wel belangrijk gevonden, maar zijn er toch altijd andere
dingen die belangrijker zijn, nuttiger, relevanter. Hoe ontstaat die
ingesteldheid, vraag je je dan af, wie of wat veroorzaakt deze stemming? Er
zijn al veel verklaringen geopperd voor het verschijnsel dat in mijn vak
'ontlezing' wordt genoemd, en in andere artistieke gebieden vast andere
ronkende namen heeft. Het zou aan de maatschappij liggen, aan de ouders, aan
de computers... Iedereen is al wel eens in het vizier gekomen als het erop aan
kwam een aanstichter te vinden. De enigen die voor zover ik kan zien buiten
schot hebben weten te blijven zijn wijzelf, de kunstenaars.
Het lijkt alsof de kunstenaars die de verhalende kunst beoefenen de
verworvenheden van de beeldende kunsten naar zich toe hebben willen halen.
2. Anne
Provoost,
Trix,
24
sep.
13
Van een schilderij, een sieraad, een standbeeld ... wordt gezegd dat het niet
nuttig is, alleen maar mooi. Om een of andere reden zijn de makers van
verhalende kunst dit beginsel gaan nabrallen. Ze willen niet met hun
mededeling worden geassocieerd, en wensen uitsluitend te worden beoordeeld
op de esthetische kwaliteiten van hun werk. Meer dan ooit hebben
kunstenaars vandaag een platform om hun kunstwerken van commentaar te
voorzien. Wie iets maakt wat enige weerklank krijgt, staat vroeg of laat met
zijn kop in de krant. Daar mag hij dan omstandig uitleggen wat hij heeft
gedaan. Wat daarbij opvalt is het volgende: er gaat geen week voorbij zonder
dat je in een kranteninterview of op een lezing een briljante persoonlijkheid
hoort zeggen: ik geef geen antwoorden, ik stel alleen vragen. Ik ga ervan uit
dat die mensen bedoelen: ik stel socratische vragen, en dat hun impliciete
houding niet zoiets is van: ik stel de vraag, en dan ben ik weg. Of erger: ik stel
de vraag zodat ik weg kan.
Een socratische vraag stel je met een welbepaalde bedoeling. Toch hoor ik
steeds weer mensen in diezelfde interviews zeggen: ik heb geen bedoeling, ik
heb geen boodschap. Mijn blik blijft altijd haken als ik zoiets lees. Vindt u ook
niet dat het op die manier lijkt alsof we van de verhalende kunst een keizer
maken die a priori roept: 'Ik ben naakt'?
Want kijk, vragen stellen is eigenlijk het makkelijke deel. Daar is in feite niet
zo veel aan. Als ik de verhalende kunst opzoek, kom ik al met een boel
levensvragen. Ik zou durven zeggen dat ik juist naar de verhalende kunst toe
ga in de hoop met iets anders terug te komen dan alleen nog maar nog meer
vraagstukken.
Niet dat ik van de kunstenaar een eenduidig antwoord verwacht, dat lijkt me
niet erg hanteerbaar. Zijn antwoord zal allicht ook nooit het mijne zijn. Maar ik
verwacht van de kunstenaar wel meer dan de laconieke mededeling: 'Ik weet
het eigenlijk ook allemaal niet, hoor.'
Mensen die beweren dat ze geen boodschap hebben, willen nogal graag gezegd
hebben dat ze volstrekt niet opvoedkundig bezig zijn. Desalniettemin vind ik
3. Anne
Provoost,
Trix,
24
sep.
13
dat er een geurtje zit aan mensen die naar mij toekomen met de mededeling:
‘Ik zal je een paar socratische vragen stellen.’ Bij mij komt dat net erg
opvoedkundig' over. Het heeft iets van: ik zal je even met jezelf confronteren,
want alleen kom jij daar niet toe.
Als mensen me daarentegen benaderen met een mededeling, een gelijk
waarvan ze weten dat het kan worden tegengesproken, vind ik dat ze zich een
stuk kwetsbaarder opstellen. En bovenal is hun houding gewoon interessanter.
Een mogelijke denkpiste aangeven getuigt van vertrouwen in je luisteraar.
Eigenlijk zeg je: 'Je spreekt me wel tegen als het niet zo is.' Ik hoop nog steeds
dat de verhalende kunstenaar handelt vanuit een inzicht. Hoe verwacht hij
anders dat hij mijn interesse op zal wekken? En wat is een inzicht anders dan
een mogelijk antwoord op een vraag of op een probleemstelling? Een houding
van ik-weet-het-ook-niet maakt veel mogelijk, maar het is een spel dat de
toehoorder doorziet. Enige kijk op de dingen lijkt me een noodzaak om tot
verhalende kunst te komen. Kunst die niet ondersteund wordt door een visie
moet volgens mij nog worden uitgevonden.
We moesten strategischer zijn, wij, de verhalende kunstenaars, evengoed als
de cultuurbevorderaars. Gedaan met het elkaar wijsmaken dat de kunst geen
antwoord biedt. We kunnen het hebben over ons buigzaam gelijk, over de
veelheid van antwoorden. En we moeten stelliger worden. Als ons discours
blijft bestaan uit wat we allemaal niet doen, niet kunnen, niet willen, dan zal er
heel andere retoriek ontstaan die ons legitimeert, of we eraan meewerken of
niet. De legitimering zal teruggaan naar de essentie van wat de wereld doet
draaien: het goederenverkeer. Men zal ons 'nut' uitdrukken in verkoopcijfers,
oplages, herdrukken, prijzen, fans, populariteit...
Kunst is een vorm van fictie. Fictie is een niet op werkelijkheid berustende
voorstelling, een uitgangspunt voor een gedragslijn of voor verdere
beschouwing. De fictie spreekt geen oordeel uit omdat ze weet dat het
daarvoor te vroeg is. Ze verdaagt het verdict, stelt een veelheid van
perspectieven voor en bemiddelt. Ze verschuift maatschappelijke grenzen,
maakt onderstromen zichtbaar, verlegt zonder veel voorbehoud de
4. Anne
Provoost,
Trix,
24
sep.
13
allergrootste grens, namelijk die van het waargebeurde. Fictie is daarenboven
het middel bij uitstrek om over de toekomst te praten: het verhaal is niet echt
gebeurd, want het is nog niet echt gebeurd. Literatuur vormt zich een beeld
van wat voorbij is, maar ook van wat er zit aan te komen. Schrijvers blikken
vooruit op de toekomst van hun personages, en op de wereld waarin ze leven.
Fictie die vandaag naar de toekomst kijkt levert niet echt een fraai beeld op.
Een utopische prognose is belachelijk geworden, visionaire verhalen worden
vanzelf dystopisch. Verhalen over wat voor ons ligt handelen vanzelfsprekend
over een wereld die aanzienlijk slechter is dan degene waarin we leven. Is dat
pessimistisch? Ik ben er niet zo zeker van. Een boek als dat van Cormac
McCarthy, over de man en het kind die worden opgejaagd omdat ze levend
voedsel zijn geworden voor de andere overlevenden van een wereldramp, geeft
mij als lezer in de eerste plaats de kans om de koude, de nattigheid, de
uitzichtloosheid, de overlevingszin… te ervaren. Het geeft me een inkijk in
mogelijke maar niet onvermijdelijke toekomst, zo levendig dat ik schrap ga
staan. Dat boek lezen is mezelf injecteren, niet met gif maar met een
antidotum dat me alert maakt en me in de startblokken zet.
In woelige tijden wordt aan kunstenaars altijd wel weer de vraag gesteld: vindt
u niet dat kunstenaars zich meer moeten engageren? Mijn antwoord op die
vraag is ondubbelzinnig: mijn verhalende kunst moet niets. Letterkunde
bedrijven is volstrekt a-moreel, de literaire tekst is een vrijplaats waar alles
kan en niets hoeft.
Net vanuit dat standpunt kan ik het nut van kunst bewijzen. Wat ik verdedig
is wat kunst vermag, zelfs zonder zo te zijn bedoeld. Kunst is belangeloos , en
zonder aanwijsbaar doel. Kunst kan helpen om de werkelijkheid te voorzien.
Als ze dat doet, is ze ook een middel om weerstand te bieden tegen wat nog niet
is, maar je je kunt inbeelden. Ik zie de kunstenaar graag als een mol, een
ondergrondse baggeraar die bijziend en kortzichtig aan een oeuvre werkt, diep
in zijn duistere grot. Nu en dan graaft hij zich strategisch naar de oppervlakte,
niet enkel om zijn nieuwe kunstwerk voor te stellen, maar ook om op het gazon
een bruine hoop achter te laten. Hij weet immers wanneer de grond trilt,
5. Anne
Provoost,
Trix,
24
sep.
13
herkent de voetstap van wie nadert, voelt hoe snel het water stijgt. Zijn dream
time, die testritten, die zogezegde rustpunten, die symbolische minuten
stilte..., vullen zich vanzelf met diepe onrust. Geef de kunstenaar zijn fictieve
omgeving, laat hem daar als een autistisch kind spelen met zijn ideeën, laat
hem zich minutieus, als een horlogebouwer, afvragen hoe zijn niet-bestaande
wereld eruit ziet, laat hem overdrijven, navelstaren, uitweiden over excessen,
modellen van surrealisme en absurditeit grondig doordenken, wegblijven van
de waan van de dag, en je zult zien: hij zet de mens in zijn hemd, en dus ook de
wereld. Hij wordt vanzelf profetisch en visionair. Als we de overgang willen
maken die we vandaag beogen – de transitie, de shift naar een wereld die ook
de generaties na ons respecteert – zullen we dat getraind inbeeldingsvermogen
nodig hebben. Dat maakt ons werk nuttig, voor vandaag en voor de toekomst.
Noem kunst een investering. Noem het een werk van openbaar nut. En
blameer elke politicus die vindt dat kunst zijn geld niet waard is.