2. Honger heb ik niet meer, en ik laat de
spaghetti voor wat het is. Nog steeds
trillend van top tot teen ren ik naar mijn
slaapkamer, en doe ik de deur op slot.
Zwaar ademend laat ik me op de grond
zakken en de tranen stromen steeds
sneller en sneller over mijn wangen zodat
mijn gezicht binnen de kortste keer
drijfnat is.
3. Zo blijf ik een poosje zitten, huilend en
trillend, maar dan kom ik weer omhoog
en veeg ik de tranen van mijn gezicht. Ik
zal me er bij neer moeten leggen. Ik zal er
mee moeten leren leven dat mijn
moeder niet van me houdt, en dat ik in
het meest koude ‘gezin’ leef wat ik me
kan voorstellen. En met die vreselijke
vriend van mijn moeder. Robert. Ik krijg
de kriebels als ik alleen al aan hem denk.
De smeerlap.
4. Ineens mis ik Tirza enorm. Bij haar zou ik
helemaal mijn hart hebben kunnen
luchten. Zij zou met me mee hebben
gescholden, en dat is precies wat ik nu
nodig heb. Als ik Dagmar nu zou bellen,
zou ze sussende worden spreken, zeggen
dat het allemaal wel weer goed komt, dat
ik vol moet houden. Maar Tirza? Tirza
zou mijn moeder en Robert de huid vol
schelden, zij zou net zo kwaad als ik zijn.
5. Dan bedenk ik dat ik mijn hart best kan
luchten bij Tirza. Ik pak mijn mobiele
telefoon uit mijn broekzak, en zoek
vluchtig Tirza’s nummer op. De telefoon
gaat vier keer over, en de moed zinkt me
alweer in de schoenen, maar dan wordt
er opgenomen.
“Met Tirza,” klinkt de mij zo vertrouwde
stem aan de andere kant van de lijn.
“Hee, met Lynn,” zeg ik terug.
6. “Lynn! Hoe is het met je?”
“Niet zo best,” antwoord ik, en ik kan
niet voorkomen dat mijn stem weer
breekt.
“Wat is er aan de hand?” vraagt Tirza
bezorgd.
Ik begin weer te huilen en probeer zo
goed en zo kwaad als het gaat de hele
situatie aan Tirza uit te leggen, met alle
details.
7. “De trut,” sist Tirza ziedend als ik klaar
ben met mijn verhaal. “Dit is toch gewoon
niet te geloven! Ik dacht echt dat ze op
haar eigen manier wel van je hield. Maar
daar zat ik dus vreselijk naast.”
Ik snik nog steeds. “Ja, dat dacht ik dus
ook.”
“O, lieverd, het spijt me, dat had ik niet zo
cru moeten zeggen,” zegt Tirza zachtjes.
Ik boen mijn tranen ruw weg. “Nee, dat
geeft niet. Je zegt waar het op staat.”
8. Het is even stil aan de andere kant. “Zal
ik naar huis komen?” vraagt Tirza dan.
Ik wil ‘ja’ zeggen, zeggen dat ik haar
nodig heb, maar ik doe het niet. Dat zou
niet eerlijk zijn. Ik wil haar niet
meetrekken in mijn misère, ze verdient
haar vakantie, en zij heeft ook niet
gevraagd om al die ellende. “Nee,” zeg ik
dus. “Geniet jij nou maar van je vakantie,
ik red me wel… uiteindelijk.”
9. “Weet je het zeker?” Tirza klinkt
twijfelend, en ik wil hard ‘nee!’ roepen,
maar ik houd me in en zeg kalm: “Ja. Heb
nou maar een beetje plezier, dan mag je
me als je terug bent weer helemaal
steunen. Als je maar opneemt als ik je
even nodig heb.” Ik probeer het laatste
als een grapje te laten klinken, maar dat
mislukt.
“Natuurlijk!” roept Tirza. “Je kan me
altijd bellen, al is het midden in de
nacht.”
10. Ik glimlach. Tirza is de beste vriendin die
ik me zou kunnen wensen. “Dank je,” zeg
ik zacht.
Het is weer even stil. “Geen dank,
lieverd, ik weet dat jij precies hetzelfde
voor mij zou doen.”
We nemen afscheid en even later hang ik
op. Het horen van Tirza’s stem heeft me
een beetje opgepept, ik huil tenminste
niet meer. Ik weet dat ik er goed aan heb
gedaan om tegen Tirza te zeggen dat ze
daar moet blijven, maar toch heb ik even
spijt. Wat moet ik nou zonder haar?
11. Dan hoor ik de deurbel, en het tikken van
de hakken van mijn moeder, die haastig
naar de voordeur trippelt. Ik hoor gelach
en gepraat, en dan is het even stil. Ik kan
wel raden wat die twee
misselijkmakende figuren nu aan het
doen zijn. Ik slik en luister dan aandachtig
als ik weer stemmen hoor.
12. “Ik heb spaghetti voor je gemaakt,” hoor
ik mijn moeder zwoel zeggen. Ik voel
woede in me opborrelen. Dat is míjn
spaghetti die ze haar vriendje nu
voorschotelt. Ze voelt geen greintje
schuld, over wat ze me net allemaal heeft
toegeschreeuwd, en dan jat ze nu ook
nog eens mijn spaghetti!
“Dat lijkt me heerlijk,” zegt Robert met
zware stem aan de andere kant van de
deur. Dan hoor ik weer voetstappen.
Mijn moeder en Robert verdwijnen de
keuken in, en ik kan niet meer verstaan
wat ze zeggen en ik zak neer op mijn bed
om voor me uit te staren en te denken.
13. Na wat wel een eeuwigheid leek hoor ik
de stemmen weer wat dichterbij komen.
Dan klinkt er het geluid van een deur die
geopend wordt, en weer sluit, en de
stemmen zijn weg. Ze zijn dus de
slaapkamer van mijn moeder ingegaan. Ik
word even misselijk als ik denk aan wat
ze daar binnen enkele minuten zullen
gaan doen.
14. Ik wacht tien minuten, en dan glip ik mijn
kamer uit. Het is ondertussen donker
geworden, en als ik de voordeur van het
appartement achter me dichttrek zie ik
boven me de heldere sterrenhemel. Ik
besluit om naar het park te gaan, dat zich
hier niet ver uit de buurt bevindt. Tijdens
mijn wandeling door de stille straten kijk
ik telkens naar de lucht, naar die
prachtige sterren die de hemel vullen als
de lichtjes in een kerstboom.
15. Bijna bots ik tegen een geparkeerde auto
op, maar ik weet hem nog net te
ontwijken. Al snel kom ik bij de poort van
het park aan en ik loop naar binnen. Dit is
het enige deel van de stad met sfeer,
vind ik. Het is ooit aangelegd in de
achttiende eeuw door een rijke edelman,
voor zijn vrouw. Aan de vijver staat nog
steeds het eeuwenoude bankje waar zij
altijd op zat te lezen. Tenminste, dat is
wat men zegt.
16. Ik loop in het donker over het
grindpaadje naar het midden van het
park. Als ik daar aankom, ga ik
voorzichtig zitten op het befaamde
bankje aan de vijver, en ik staar voor me
uit. Ineens vullen mijn ogen zich weer
met tranen, en schokschouderend begin
ik weer te snikken. Dan schrik ik opeens
op door een hand die zich stevig om mijn
schouder sluit.