SlideShare a Scribd company logo
1 of 164
Fysiologie van de belasting
Fysiologie van de beweging




     Lic. Sabine Verschelde
Lic. Sabine Verschelde
   A. Soorten spierweefsel

    ◦ Dwarsgestreept
       skelet = willekeurig

    ◦ Glad (organen) onwillekeurig

    ◦ Hartspierweefsel = onwillekeurig



                                 Lic. Sabine Verschelde
   B. Skeletspier

    ◦ veel celkernen
    ◦ dwarse streping
    ◦ T-systeem: vlotte aanvoer Ca²+
    ◦ endo-peri en epimysium
    ◦ contractie: alles of niets
    ◦ contractiel, prikkelbaar, rekbaar, elastisch
    ◦ willekeurig (commando)
    ◦ zeer snel samentrekken
    ◦ langgerekte vezels met veel kernen


                                    Lic. Sabine Verschelde
Lic. Sabine Verschelde
   Op microscopisch niveau bestaat een
    dwarsgestreepte spier uit dikke (myosine) en dunne
    (actine) filamenten.
    Die je kunt zien als 'staafjes' die in elkaar geschoven
    moeten worden om de spier korter te maken en dus
    aan te spannen.




                                    Lic. Sabine Verschelde
Lic. Sabine Verschelde
Lic. Sabine Verschelde
Troponine bindt Tropomyosine aan actine




Binding met myosine geblokkeerd




                              Lic. Sabine Verschelde
Lic. Sabine Verschelde
   Troponine bindt aan calcium



   Tropomyosine laat los van het actine



   Myosine bindt aan het actine




                                   Lic. Sabine Verschelde
Lic. Sabine Verschelde
   crossbridgecyclus fase 1 - Myosine (geel) bindt aan
    actine (roze) op troponineplaats
   onder opname van Ca2+-ionen.
   De aangeduide hoek is ongeveer 90 .

                                 Lic. Sabine Verschelde
   fase 2 – Myosine-kopjes vallen voorover en glijden zo
    langs het actine.
   ATP gaat daarbij over in ADP en fosfaat.
   De aangeduide hoek is ongeveer 50 .


                                 Lic. Sabine Verschelde
   fase 3 – Myosine-kopjes laten los.
   Onder opname van ATP van het actine.


                                Lic. Sabine Verschelde
   fase 4 - in rust.


                        Lic. Sabine Verschelde
   sarcomeer

           Lic. Sabine Verschelde
   De sarcomeer is de kleinste zich herhalende
    structuur die wordt gebruikt voor het samentrekken
    van spieren.
   Een sarcomeer is opgebouwd uit dikke
    myosinefilamenten en dunne actinefilamenten die
    elkaar overlappen.




                                 Lic. Sabine Verschelde
   I-band: lichte band (actine)

   A-band: donkere band (myosine)

   Z-lijn: schijf van eiwitten : deelt I-band in
    twee
     Sarcomeer loopt van Z-schijf tot Z-schijf

   H-band: lichtere zone in A-band waar actine
    en myosine niet overlappen


                                Lic. Sabine Verschelde
Lic. Sabine Verschelde
Lic. Sabine Verschelde
   C. Spiercelcontractie

    ◦ actiepotentiaal zenuw→
      release acetylcholine thv de synaps
    ◦ depolarisatie sarcolemma (eindplaatpotentiaal)
    ◦ actiepotentiaal sarcolemma
    ◦ via T-tubuli actiepotentiaal naar binnen
    ◦ release calciumionen
    ◦ binding actine-myosine (ATP)
    ◦ contractie (sliding filament)



                                 Lic. Sabine Verschelde
   D. Sliding Filament Theory

    1. rust: binding myosine aan actine
       geblokkeerd door troponine
    2. Ca²+ bindt aan troponine
    3. vrijkomen bindingsplaats
    4. binding
    5. omzetting ATP
    6. naar binnen schuiven actine
    7. nieuwe ATP: verbinding verbreken



                                 Lic. Sabine Verschelde
   E. Calcium


   Ca²+ speelt belangrijke rol bij het tot stand komen
    van contractie.

    Het SarcoplasmatischReticulum is een depot van Ca²+
    zodat snelle influx van Ca²+ in de cel mogelijk wordt.




                                   Lic. Sabine Verschelde
   F. ATP = adenosinetrifosfaat
           = energiemolecule

◦ Nodig om brug te vormen en te verbreken tussen
  actine en myosine
◦ Energie komt vrij door 1 fosfaat af te koppelen =
  ADP (adenosinedifosfaat)
◦ Rigor mortis (lijkstijfheid) door ontbreken van ATP.



                                   Lic. Sabine Verschelde
   1. Structuur van skeletspierweefsel
   2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
    A. Vormen van contractie




                                  Lic. Sabine Verschelde
   1. isotonische contractie

    ◦ spanning (tonus) in de spier blijft gelijk (iso) tijdens
      de contractie
    ◦ spier verkort
   vb: gewicht hangt aan (bewegende) spier




                                     Lic. Sabine Verschelde
   2. isometrische contractie

    ◦ lengte blijft gelijk
   vb: houding




                                 Lic. Sabine Verschelde
   3. auxotonische contractie (meestal)


    spier verkort terwijl de spanning in de spier toeneemt.




                                   Lic. Sabine Verschelde
   4. concentrische contractie


    spier wordt korter
    vb: 1 en 3




                                  Lic. Sabine Verschelde
   5. excentrische contractie

    spier wordt langer ten gevolge van
    uitwendige kracht




                                 Lic. Sabine Verschelde
   1. Structuur van skeletspierweefsel
   2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
    A. Vormen van contractie
    B. Enkelvoudige spiercontracties




                                       Lic. Sabine Verschelde
   B. Enkelvoudige spiercontracties

    1. stimulatie
      direct: elektrode
      indirect: motorische zenuw
    2. actiepotentiaal
    3. latentieperiode
    4. crescentische fase: verkorten en spanning stijgt
    5. decrescentische fase: verlengen en spanning daalt
    6. relaxatie – rust


                                  Lic. Sabine Verschelde
   Hoe sterker de zenuwprikkel

   hoe meer zenuwcellen worden aangesproken

   hoe groter de contractiekracht




                                  Lic. Sabine Verschelde
   1. Structuur van skeletspierweefsel
   2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
    A. Vormen van contractie
    B. Enkelvoudige spiercontracties
    C. Lengte-spanningsdiagram




                                       Lic. Sabine Verschelde
   C. Lengte-spanningsdiagram

     1. rekken van een spier in rust
        = rustrekkingskromme
    ◦ spanning in de spier stijgt door
      elastische eigenschappen
    ◦ vectoren naar rechts boven




                                   Lic. Sabine Verschelde
   2. isotone contractrie

    ◦ Spier wordt korter bij gelijkblijvende
      spanning
    ◦ Links: gewicht aan niet-geactiveerde
      spier
      rechts: activatie: dikke spierbuik:
      gewicht omhoog
    ◦ Isotone maxima: max verkorting
      vanuit verschillende beginspanning
    ◦ Opwekken van beweging en snelheid
    ◦ Vectoren naar links
   Vb: fietsen met wind mee

                                      Lic. Sabine Verschelde
   3. Isometrische contractie

    ◦ Lengte constant maar spanning stijgt
    ◦ Vector naar boven
    ◦ Isometrische maxima: max spanning
      bij bepaalde lengte
    ◦ Vb: houding




                                     Lic. Sabine Verschelde
   4. Auxotone contractie

    ◦ Lengte en spanning verandert
    ◦ Vectoren links boven




                                     Lic. Sabine Verschelde
   5. Excentrische contractie

    ◦ Spier wordt langer
    ◦ Kan gewicht niet houden
    ◦ Vector rechts boven




                                 Lic. Sabine Verschelde
   1. Structuur van skeletspierweefsel
   2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
    A.   Vormen van contractie
    B.   Enkelvoudige spiercontracties
    C.   Lengte-spanningsdiagram
    D.   Meervoudige prikkeling




                                         Lic. Sabine Verschelde
   D. Meervoudige prikkeling

    ◦ Tetanische contractie: snel opeenvolgende
      impulsen. De volgende impuls begint voordat de
      spiervezel volledig is ontspannen na vorige actie.
      Het effect is een krachtige contractie.

    ◦ De volgende spiercontractie begint in het
      descrescente deel van de vorige




                                      Lic. Sabine Verschelde
◦ Effect van contracties wordt opgeteld = summatie
  want er komt steeds meer Ca²+

◦ Steeds grotere verkorting bij isotonische contractie

◦ Steeds hogere spanning bij isometrische contractie




                                  Lic. Sabine Verschelde
◦ Als de prikkelfrequentie nog stijgt:
  = volgende prikkel reeds in crescente fase

  = gladde tetanische contractie

  = evenwicht bereikt

  = verschillende contracties onderscheiden zich
    niet meer van elkaar



                                   Lic. Sabine Verschelde
   1. Structuur van skeletspierweefsel
   2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
    A.   Vormen van contractie
    B.   Enkelvoudige spiercontracties
    C.   Lengte-spanningsdiagram
    D.   Meervoudige prikkeling
    E.   Invloed van lengte en belasting op contractie




                                         Lic. Sabine Verschelde
   E. Invloed van lengte en belasting op contractie

      1. Geen overlapping tussen actine en myosine
          Onmogelijke koppeling
          Geen contractie mogelijk




                                  Lic. Sabine Verschelde
◦ 2. Gedeeltelijke overlapping tussen actine en
  myosine

  Niet alle koppelingen worden gebruikt
  Contractiekracht stijgt als aantal koppelingen
   stijgt




                              Lic. Sabine Verschelde
◦ 3. Volledige overlapping actine-myosine

  Alle koppelingen worden benut
      contractiekracht maximaal




                             Lic. Sabine Verschelde
◦ 4. actine-actine raakt

  Weerstand moet overwonnen worden ten koste
   van de kracht
  Kracht daalt




                           Lic. Sabine Verschelde
◦ 5. Actine-actine overlapt

  Weerstand stijgt nog
  Contractiekracht daalt verder




                              Lic. Sabine Verschelde
   1. Structuur van skeletspierweefsel
   2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
    A.   Vormen van contractie
    B.   Enkelvoudige spiercontracties
    C.   Lengte-spanningsdiagram
    D.   Meervoudige prikkeling
    E.   Invloed van lengte en belasting op contractie
    F.   Langzame en snelle spieren




                                         Lic. Sabine Verschelde
   F. Langzame en snelle spieren

   Dwarsgestreept spierweefsel bestaat uit 2 soorten
    spiervezels
    ◦ Slow Twitch (rode)
    ◦ Fast Twitch (wit)




                                    Lic. Sabine Verschelde
◦ 1. Slow Twitch

  Rode spieren: goede doorbloeding, aëroob
  Myoglobine eiwit dat O2 kan binden / O2 reserve
  Uithoudingsspieren
  Geen lange recuperatie nodig
  Langdurige contractie
  Langzame contractie
  Geen grote krachtontwikkeling
  Energiebron: vetzuren
  Lager aantal myofibrillen
  Groot aantal motorische eenheden
    Weinig spiercellen voor 1 zenuw
    Kleine motoreenheid
                            Lic. Sabine Verschelde
◦ 2. Fast Twitch

  Witte spieren: minder bloedvaatjes
  Minder myoglobine: kleinere O2-reserve
  Korte inspanningsspieren
    Bewegingsspieren
    Snelle explosieve contracties
  Lange recuperatie (stijfheid)
  Kortdurende contractie
  Grote krachtontwikkeling
  Energiebron: glucose
  Hoger aantal myofibrillen
  Klein aantal motorische eenheden
    Veel spiercellen voor 1 zenuw
    Grote motoreenheid


                              Lic. Sabine Verschelde
◦ 3. Verhouding Slow en Fast Twitch

  Kinderen en ongetrainden 50 Slow / 50 Fast
  Topsporters
    Duursport: 70 Slow
    Krachtsport: 70 Fast




                             Lic. Sabine Verschelde
   4. Contractiekracht – contractiesnelheid

   De contractiekracht daalt als:
    ◦ Spier zwaarder belast wordt
    ◦ Snelheid stijgt




                                     Lic. Sabine Verschelde
◦ Bij maximale belasting:
  snelheid is nul

◦ Indien belasting 0:
  snelheid maximaal
◦ Bij maximale snelheid:
  isotonisch

◦ Bij maximale belasting:
  isometrisch

                            Lic. Sabine Verschelde
   1. Structuur van skeletspierweefsel
   2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
   3. Eigenschappen van glad spierweefsel




                                  Lic. Sabine Verschelde
◦ Spiercellen van actine en myosine minder
  geordend
◦ Geen dwarse streping
◦ Niet onder invloed van de wil: onwillekeurige
  contractie
◦ Langzamer dan dwarsgestreept spierweefsel
◦ In de wand van holle organen
  vb. in de wand van slagaders: bloeddrukregeling



                             Lic. Sabine Verschelde
◦ Geen sarcoplasmatisch reticulum:
   Minder snel transportsysteem
   Tragere Ca²+ uitwisseling: contractie en relaxatie
    verloopt trager
◦ Individuele gladde spiercellen:
  1 cel – 1 autonome zenuw
  vb. bloedvat
◦ Syncitiale gladde spiervezels:
  gap junctions tussen de cellen zodat
  actiepotentiaal kan overgaan
  vb. uterus


                               Lic. Sabine Verschelde
Lic. Sabine Verschelde
   1. Structuur van skeletspierweefsel
   2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
   3. Eigenschappen van glad spierweefsel
   4. Eigenschappen van Hartspierweefsel




                                  Lic. Sabine Verschelde
◦ Dwarse streping
◦ Slechts 1 à 2 kernen per cel
◦ Intercalaire schijven: waar cellen raken:
  actiepotentialen doorgeven
◦ Veel mitochondriën: voldoet aan hoge
  energiebehoefte
◦ Actiepotentiaal: Ca²+: contractie
  maar lange refractaire periode: geen tetanie
  mogelijk (pompfunctie)


                              Lic. Sabine Verschelde
◦ Iedere hartslag is één enkelvoudige contractie
◦ Alle hartspiercellen contraheren bij elke hartslag

 ( zie hartwerking fysiologie / eerste bachelor)




                               Lic. Sabine Verschelde
Lic. Sabine Verschelde
◦ De meeste metingen worden gedaan in rust
◦ Wat is rust?
◦ Elke vorm van arbeid (inwendig en uitwendig) gaat
  gepaard met stijging van de stofwisseling




                             Lic. Sabine Verschelde
◦ Grondstofwisseling
◦ Energie voor primaire levensprocessen bij een
  organisme volledig in rust (slaap)
   Postabsorptief (na vertering)
   Thermoneutrale omgeving
   Psychologische en fysiologische rust
◦ Afhankelijk van gewicht / leeftijd / geslacht




                             Lic. Sabine Verschelde
◦ Tijdens inspanning stijgt de stofwisseling
◦ Energie komt vrij door verbranding (oxidatie) van
  voedingsstoffen (aëroob)
   O2 behoefte in arbeidende weefsels stijgt
   Bloedcirculatie stijgt
   Warmteproductie stijgt




                              Lic. Sabine Verschelde
◦ Het meten van een hoeveel arbeid, waarbij de
  proefpersoon zich bij voorkeur niet verplaatst, vb.
  fietsergometer, loopergometer…
◦ Gestandaardiseerd protocol wordt gebruikt
◦ Terwijl de belasting trapsgewijs stijgt worden een
  aantal metingen gedaan (BD, ECG, klachten,
  symptomen, …)
◦ Arbeid = kracht x afgelegde weg



                               Lic. Sabine Verschelde
– Verbruikte energie tijdens arbeid: bepalen aan de
  hand van zuurstofverbruik




                             Lic. Sabine Verschelde
◦ Maximale zuurstofopnamevermogen
◦ Bepaalt het uithoudingsvermogen voor inspanning
◦ Hoe goed lichaam O2 opneemt uit omgeving en
  naar spieren kan vervoeren
◦ Weerspiegelt het maximale prestatievermogen van
  hart, bloedsomloop en aanpassingen ter hoogte
  van de spieren




                            Lic. Sabine Verschelde
◦ De verschillen in VO2 max:

  Resultaat van verschillende fitheid
  Verschil in maximaal hartdebiet (hoeveel ml
   bloed/min het hart door het lichaam kan
   pompen)
  Sterke relatie met functionele capaciteit van de
   hartspier



                               Lic. Sabine Verschelde
 VO2 max wordt uitgedrukt in:
  O2/min (absoluut)
  ml O2/kg (relatief)
 VO2 max is sterk genetisch bepaald
 Uithoudingstraining:
  stijging 40 % bij sedentairen (lage uitgangspositie)
  stijging 5 à 20 % bij getrainden




                             Lic. Sabine Verschelde
 VO2 max blijft gelijk tot 30 jaar, dan daling
 Sporter houdt daling tegen en zo kan een goede
  VO2 max behouden blijven tot 50 jaar
 Metingen tijdens ergometrie: BD, HF, O2-verbruik,
  bloedparameters (vb. PH)




                            Lic. Sabine Verschelde
◦ Tijdens inspanning komen mechanismen aan bod
  die niet aanwezig zijn tijdens rust
◦ Inspanning is een essentieel andere toestand voor
  het organisme dan rust
◦ Op eenzelfde belasting reageren individuen
  verschillend




                             Lic. Sabine Verschelde
1.Op korte termijn

          1. 1 aanvoer O2 stijgt:

       ◦    Door groter hartminuutvolume
       ◦    Door grotere longcapaciteit
       ◦    Door groter aantal haarvaten




                                     Lic. Sabine Verschelde
   1.2. Energievoorziening in de spiervezels

    ◦ Snelle spiervezels stijgt door toename enzymes in
      anaërobe dissimilatie (afbreken van stoffen zonder
      zuurstof)
    ◦ Trage spiervezels stijgt door toename
      mitochondriën

   1.3. Aanpassing in de warmtehuishouding




                                  Lic. Sabine Verschelde
2. Op lange termijn:

 1. Toename spierkracht: door toename spiereiwitten
    (myofibrillen)
 2. Uithoudingsvermogen
 3. Snelheid (reactiesnelheid): snellere wegen van het
    zenuwstelsel door oefening
 4. Coördinatie
 5. Lenigheid
 6. Kans op blessures daalt doordat banden, pezen
    en botten dikker worden



                               Lic. Sabine Verschelde
3. Energievoorziening:

 3.1. Energiewisse:l
    ◦ Energie die de mens afgeeft als uitwendige
       arbeid moet inwendig worden vrijgemaakt
    ◦ Energie vrijmaken gebeurt door katabole
       (afbrekende) processen




                             Lic. Sabine Verschelde
◦ Bij elke stap van energiewissel gaat energie
  verloren onder vorm van warmte
  = nuttige energie wordt steeds kleiner

◦ Laatste stap is verbruik van ATP bij vorming
  verbinding tussen actine en myosine

◦ ATP is de universele energieleverancier voor de
  cellen


                               Lic. Sabine Verschelde
3.2. Rendement van energiewissel:

   = de hoeveelheid energie die bij de splitsing van de
    stof in een bruikbare vorm, dus niet als warmte,
    vrijkomt




                                  Lic. Sabine Verschelde
◦ Energieverlies = warmte energie
◦ Mechanisch rendement = gedeelte van de energie
  dat kan gebruikt worden als uitwendige arbeid
◦ Mechanisch rendement bij isotone contractie
  > 50 %
◦ Mechanische rendement bij isometrische
  contractie = 0




                           Lic. Sabine Verschelde
3.3. Energiemoleculen:

   ATP = energiedrager
    wanneer ADP en P wordt gevormd, komt energie vrij
   ATP = geen voorraad energie
    ◦ Wordt voortdurend aangevuld
    ◦ Aanvullen gebeurt als ATP en ADP
    ◦ Bij splitsing komt energie vrij (+ warmte)
   CP = energiedepot van de spiercel


                                Lic. Sabine Verschelde
3.4. Aanvullen van energie:

 •   ADP + CP + energie ATP + C
 •   CP wordt gevormd in de mitochondriën
 •   ATP + C ADP + CP
     aanvullen CP = fosforylering van creatine gebeurt in
     de mitochondriën




                                  Lic. Sabine Verschelde
   ATP wordt gehaald uit 2 bronnen:

    ◦ Aërobe bron: glucose + vetzuren worden
      omgezet tot CO2 en H2O met vrijzetten van
      ATP
         in de mitochondriën
    ◦ Anaërobe bron: glycolyse van glucose tot
      pyruvaat (zonder O2). Pyryvaat wordt
      omgezet in melkzuur.
         in het cytoplasma

                             Lic. Sabine Verschelde
   D. Aërobe en anaërobe stofwisseling:

    ◦ Elke vorm van beweging kost “brandstof”
    ◦ De mens heeft 3 soorten brandstof: suikers, vetten
      en eiwitten
    ◦ Welk verbrandingssysteem gebruikt wordt, hangt
      af van de intensiteit.




                                 Lic. Sabine Verschelde
Aërobe verbranding:

    ◦   Brandstof verbranden met O2
    ◦   Verbranding van koolhydraten en/of vetten
    ◦   Afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare
        zuurstof




                               Lic. Sabine Verschelde
◦ Bij arbeid die lang kan worden volgehouden:

  Evenwicht tussen verbruikte ATP en
   nieuwvorming ATP in de mitochondriën
  Afvalproducten vinden probleemloos plaats in
   het intern milieu (CO2 en H2O)
  Evenwicht zolang glucose, vetzuren en O2
   beschikbaar zijn.



                             Lic. Sabine Verschelde
   Bij zwaarder wordende arbeid zal het aandeel
    glucose verbranding groter worden dan het aandeel
    vetzuurverbranding.
   (vb : vermageren : lage intensiteit )




                                Lic. Sabine Verschelde
   Als de fysieke activiteit toeneemt, ontstaat een punt
    waarop het lichaam niet op aërobe wijze kan
    voldoen aan de energiebehoefte.
   Als de inspanning verder stijgt, maakt het lichaam
    energie vrij op anaërobe wijze. Dit punt heet de
    anaërobe drempel.




                                  Lic. Sabine Verschelde
Anaërobe verbranding:

 ◦ Brandstof verbranden zonder zuurstof
 ◦ Enkel koolhydraten
 ◦ Produceert lactaat




                             Lic. Sabine Verschelde
◦ Bij begin van de inspanning omdat de aërobe
  voorziening wat traag op gang komt

◦ Bij zware inspanningen

◦ Kan niet lang worden volgehouden

◦ Volhoudtijd daalt naarmate inspanning zwaarder
  wordt



                             Lic. Sabine Verschelde
◦ Vorming van lactaat zorgt voor verzuring van het
  milieu (ophoping H-atomen). Dit werkt remmend.

◦ Melkzuur zorgt voor spierpijn.

◦ Melkzuur wordt teruggevonden in het bloed.
  Objectieve meting (inspanningstest.)




                              Lic. Sabine Verschelde
Verschillen tussen aëroob en anaëroob:

 ◦ Aërobe energielevering komt trager op gang
 ◦ Aërobe energielevering 500 x groter
    Aëroob heeft naast glucose ook vetzuren
    Verbranding van glucose door O2 levert meer
     energie dan glycolyse
 ◦ Aërobe stofwisseling heeft altijd reserve van
   glucose en vetzuren.
 ◦ De verwerking (oxidatie) is de beperking.



                              Lic. Sabine Verschelde
◦ Anaërobe stofwisseling heeft wel gebrek aan
  voorraad uitputtingsprobleem

◦ Aërobe stofwisseling heeft geen afvalproducten

◦ Anaërobe: Melkzuur heeft O2 nodig om te worden
  afgebroken in de lever en zolang de aërobe arbeid
  verder gaat is er geen O2 beschikbaar.



                             Lic. Sabine Verschelde
Aërobe vermogen = aërobe capaciteit

 ◦ De hoeveelheid aërobe arbeid die kan worden
   geleverd is bepalend voor het prestatieniveau:
   door training kan dit vermogen stijgen

 ◦ Beperkende factoren:
      Ademhalingscapaciteit
      O2-opname t.h.v. de longen
      Metabole processen in de spiercel
      Doorbloeding
      Bloedcirculatie / hartwerking
      O2-nood van de andere organen

                                     Lic. Sabine Verschelde
   Definitie van aërobe capaciteit:

   = de hoogste zuurstofopname, uitgedrukt in l/min
    die een individu kan bereiken bij het verrichten van
    lichamelijke arbeid tijdens het ademen van gewone
    lucht op zeeniveau.

   =het aërobe vermogen



                                   Lic. Sabine Verschelde
Zuurstofschuld:

 ◦ Door verhoogde zuurstofbehoefte of bij
   verminderde zuurstofaanvoer
 ◦ Na afloop van de inspanning moet de energie
   worden terugbetaald: O2-schuld
 ◦ Na het leveren van anaërobe arbeid zal HF en AH
   nog verhoogde frequentie vertonen
 ◦ Temperatuur
   metabolisme
   waterhuishouding verstoord


                              Lic. Sabine Verschelde
Lactaatverwerking:

 ◦ Lactaat is het eindproduct uit het
   glucosemetabolisme bij anaërobe glycolyse en
   levert energie aan skeletspieren en tijdens zware
   inspanningen.




                               Lic. Sabine Verschelde
◦ Halveringstijd van lactaat (tijd waarin de
  concentratie daalt tot de helft)
   Sneller bij getrainden
   Sneller tijdens warming down
◦ Omzetting:
   Tot pyruvaat en glycogeen
   Excretie: in urine
   Brandstof voor hart – lever – nieren



                               Lic. Sabine Verschelde
   E. Warmtehuishouding bij inspanning:

Warmteverdeling in het lichaam:

      ◦   Vooral spieren en huid werken warmteregulerend
      ◦   Bij warmteoverschot zal door vasodilatatie de
          warmtestroom naar buiten toe worden gestimuleerd
      ◦   Bij inspanning is de toename van lichaamstemperatuur
          tot op zekere hoogte onafhankelijk van
          omgevingstemperatuur en vochtigheid
      ◦   Door temperatuurstijging bij inspanning kunnen
          stofwisselingsprocessen sneller verlopen



                                    Lic. Sabine Verschelde
Warmteproductie en warmteafgifte:

 ◦ Verhoogde warmteproductie vooral in de
   arbeidende spieren:
 ◦ 2 fasen:
    Initiële warmte
    Herstelwarmte




                             Lic. Sabine Verschelde
Rendement van de energieproductie:

 ◦ Een lichamelijke inspanning heeft een rendement
   tussen 20 en 23 %
 ◦ Minstens 75 % van de energie komt vrij als warmte




                              Lic. Sabine Verschelde
Thermoregulatie:

 ◦ Gebeurt trager dan aanpassing door ademhaling
   en bloedsomloop
 ◦ Als er geen vasodilatatie optreedt in de huid
   veroorzaakt het warmere bloed een stijging van de
   lichaamstemperatuur hierdoor stijgt
   huidtemperatuur dilatatie huidbloedvaten
   openen huidcirculatie warmteafgifte aan
   omgeving (niet sporten met koorts)


                              Lic. Sabine Verschelde
◦ Het mechanisme van warmteafgifte is het
  transpiratiesysteem: warmte verdampt: transpiratievocht

  Bij rust is verdamping 25 % (en 75 % geleiding en straling)
  Bij inspanning is verdamping 75 % (en 25 % geleiding en
   straling)
  Als omgevingstemperatuur 35 C wordt, dan daalt
   geleiding en straling tot 0 %
  Niet sporten bij heet en vochtig weer (sauna?)




                                   Lic. Sabine Verschelde
 Als omgevingstemperatuur > 35 C kan warmte
  aan het lichaam worden toegevoegd
 Indien ook hoge vochtigheid kan het zijn dat er
  geen evenwicht is tussen warmteproductie en
  afgifte




                            Lic. Sabine Verschelde
Gevolgen van warmtestuwing:

 ◦ Het circulerend bloed moet de warmte
   transporteren naar de huid. In de huid treedt
   vasodilatatie op zodat tot 20 % van het
   hartminuutvolume door de huid circuleert….
   Minder bloed komt ter beschikking van de
   organen.
 ◦ Hartfrequentie t.o.v. een slagvolume dat
   :hartminuutvolume blijft = zodat grotere
   inspanning van het hart niet nuttig wordt gebruikt.


                               Lic. Sabine Verschelde
◦ De zuurstofaanvoer naar de spieren toe komt in
  het gedrang zodat een deel van de spiervezels
  anaëroob moet functioneren met een grotere
  melkzuurproductie als gevolg.
◦ Pas op met patiënten en sport : veilig werken !
◦ Bij hogere omgevingstemperaturen en hoge
  vochtigheidsgraad neemt het prestatievermogen
  af.



                             Lic. Sabine Verschelde
Warming-up:

 ◦ Bij elke graad temperatuurstijging in de spier:
   Stijgt snelheid van stofwisseling in de spiercel met 10
    %
   O2 wordt gemakkelijker losgelaten
   Spierdoorbloeding stijgt door de vasodilatatie
 ◦ Het is dus belangrijk spieren voor te bereiden =
   warming-up
      nut van warme kledij
 ◦ Door opwarming stijgt prestatie met 3 à 5 %
 ◦ Maximale prestatieverbetering door 15’ opwarming
 ◦ Door hoge omgevingstemperatuur kan de duur en/of
   intensiteit van de opwarming verminderen.


                                  Lic. Sabine Verschelde
Praktische aspecten:

 ◦ Kledij
    Verdamping mogelijk (luchtig, katoen)
    Bescherming tegen zon
 ◦ Afdrogen: veroorzaakt vochtverlies, zonder nuttig
   gebruik voor verdamping
 ◦ Vochtinname is noodzakelijk
    Stijgt als temperatuur stijgt
    Stijgt als vochtigheidsgraad daalt
 ◦ Bij langdurig zweten zout en glucose: isotone drank


                              Lic. Sabine Verschelde
   F. Prestatieverhoging door doping

Doelstellingen:

     snelheid, kracht, coördinatie en uithouding doen
     toenemen waardoor men betere trainingseffecten
     kan bereiken, zowel psychisch als fysisch.




                                 Lic. Sabine Verschelde
Toegelaten methodes:
 ◦ training:
    sportspecifiek
    doelgericht
    opbouwen van basisconditie
    specifieke trainingsmethodes
 ◦ voeding:
    vitaminen-mineralen
    ijzer
    Eiwitten!!
    drank
    voeding
 ◦ Hoogtestage


                                    Lic. Sabine Verschelde
Verboden methodes:

 ◦ vervalsen van testresultaten
    staalafname
    erkend labo
    expertise
 ◦ medicatie: dopinglijst
 ◦ Bloeddoping



                                  Lic. Sabine Verschelde
Definitie doping:

   Reeds gekend en beschreven door de Grieken 776
    voor Christus (eerste olympische spelen).
   Doping is gebruik maken van door de Wet verboden
    middelen of methoden door een sportbeoefenaar
    die deelneemt of zich voorbereidt op een
    competitie.




                               Lic. Sabine Verschelde
Waarom verboden:

 ◦ oneerlijk voordeel
 ◦ niet respecteren van Fair play
 ◦ nadelige effecten voor eigen gezondheid
 ◦ gevaren voor medesporter/tegenstander




                              Lic. Sabine Verschelde
Verboden methoden:
  ◦ Bloeddoping
    Toedienen van bloed of bloedproducten met als
    doel het toenemen van RBC. Verhogen van zuurstof
    opname en transport via bloedbaan.
   Risico:
    allergische reacties op de lichaamsvreemde allergenen
    overdracht van infectieziekten vb hepatitis B en C, HIV en
     andere
    Stolbaarheid van heb bloed stijgt door toename van
     viscositeit en er ontstaat en reëel risico op
     trombosevorming. (longembolen, herseninfarct)




                                    Lic. Sabine Verschelde
◦ vervalsen van het urinestaal
   diuretica: verhoogde urine excretie waardoor
    verdunnen van de urine
   andere urine in de blaas brengen (infectie risico)
   het ‘peertje’.




                               Lic. Sabine Verschelde
Verboden middelen farmacologisch:
  ◦ Stimulerende middelen
     Amfetamines: centraal werkende stimulantia
        voordelen:
          verhoogde alertheid
          verhoogde agressiviteit
          toename van zelfzekerheid – euforie
          verminderd vermoeidheidgevoel
        Nadelen
          Verlaagd beoordelingsvermogen
          Hartritmestoornissen
          Verslaving: psychiatrie
          Nervositas
          Bloeddruk problemen
          Uitputting
                                    Lic. Sabine Verschelde
 Cafeïne: koffie, thee, cola, chocolade
 Efidrine: slijmvliesontzwellend (nesivine)




                                  Lic. Sabine Verschelde
◦ Pijnstillende medicatie: Analgetica
   Pijngrens wordt verlegd…
      paracetamol en acetylsalicylzuur
      narcotische analgetica welke zijn afgeleid van opium en
       morfine zijn verboden en verslavend…




                                   Lic. Sabine Verschelde
◦ anabole steroïden
  synthetische hormonen welke de spieropbouw
   bevorderen waardoor er een toename van de
   spierkracht ontstaat. Eveneens een toename van
   de reactiesnelheid en herstel. Het stimuleert het
   eiwitmetabolisme.
  Risico: psychische veranderingen, depressie,
   gedaalde vruchtbaarheid, mannelijke secundaire
   geslachtskenmerken, vertraagde groei bij
   jongeren.



                             Lic. Sabine Verschelde
◦ Erythropoetine EPO
   Hormoon gemaakt in de nieren dat de aanmaak van RBC
    stimuleert (door stimulatie van het beenmerg)
   Verhoogd risico op toename van viscositeit van het bloed,
    trombose risico, en verhoogde bloeddruk.




                                  Lic. Sabine Verschelde
◦ Synthetische cortisone

  Euforisch effect: dalen van het vermoeidheidseffect,
   toenemend zelfvertrouwen
  Nadeel: osteoporose, cushing disease.




                                  Lic. Sabine Verschelde
◦ Diuretica
   Gewichtsdaling door vochtverlies: gewichtheffen, boks,
    judo
   Risico: deshydratatie, gestoorde thermoregulatie,
    spierkrampen en hartritmestoornissen




                                  Lic. Sabine Verschelde
◦ Beta blokkers:

  Kalmerend effect en minder beven
    vnl in boogschieten, biljarten
    vb inderal

  Risico: antihypertensief, met gevaar voor
   ritmestoornissen (hart) en bronchoconstrictie,
   hypercholesterolemie.




                                  Lic. Sabine Verschelde
   G. Overtraining (patiënten)

Definitie

    ◦ Verstoring tussen belasting en belastbaarheid
      waarbij belasting wordt beschreven als de som van
      fysieke – mentale – sociale eisen.
    ◦ Overtraining heeft altijd een prestatievermindering
      als gevolg.




                                  Lic. Sabine Verschelde
   2. Symptomen van het overtrainingssyndroom

    ◦ lokale vormen: meer mechanisch

      tendinopathie en andere ontstekingen
      stressfracturen
      spierblessures
      peesletsels




                                Lic. Sabine Verschelde
◦ algemene vormen: meer metabool

  sympatische vorm: jonge sporters
    vermoeidheid
    geen zin in trainen
    slecht slapen
    weinig eetlust
    HEES syndroom
    verhoogde rustpols

  parasympatische vorm: ouderen
    gedaalde alertheid
    fysieke zwakheid


                              Lic. Sabine Verschelde
Onderzoeksresultaten



 ◦ Hormoonhuishouding

   Verstoren van evenwicht in de as hypothalamus,
    hypofyse, bijnierschors
   Gedaald testosteron, en gestegen
    catecholamines: toename katabole processen tov
    anabole zoadat herstel wordt vertraagd.




                            Lic. Sabine Verschelde
◦ Afweersysteem:

  Hoeveelheid immunoglobulines en fagocyten verminderen
   waardoor de vatbaarheid voor infecties toeneemt.




                                   Lic. Sabine Verschelde
◦ Inspanningsfysiologische processen:

  Creatinekinase stijgt wat wijst op spierschade
  Er worden meer spiereiwitten afgebroken waardoor proteïnurie
   ontstaat
  Lactaatparadox: men verwacht er meer, maar men produceert er
   minder.




                                    Lic. Sabine Verschelde
Reactieve uitputting – reële uitputting

  ◦ Reële uitputting is het gevolg van foutief trainen
    (intensiteit, techniek, eenzijdig)… tijdelijke rust met
    bijsturen trainingsprogramma is must.
  ◦ Reactieve uitputting is een gevolg van sociale
    factoren (depressie, surmenage(overwork) of
    medische problemen)




                                  Lic. Sabine Verschelde
   H. Prestatie en voeding

Inleiding

    ◦ Koolhydratenrijke voeding in vloeibare en vaste vorm kan
      het prestatievermogen tijdens langdurige inspanning
      verbeteren.
    ◦ Vochtinname is essentieel voor het leveren van een goede
      prestatie.
       Dehydratatie van 5% van het lichaamsgewicht geeft een
        verminderd prestatievermogen van 20-30 %
    ◦ Duur prestatie geeft frequent aanleiding tot GI klachten.



                                      Lic. Sabine Verschelde
Oorzaken van GI klachten

 ◦ Welke klachten

      Gastro intestinale klachten
      Flatulentie
      Misselijkheid en maagzuur
      Aandrang tot ontlasting
      Oprispingen
      Pijn in de zij
      Diarree
      Overgeven


                                     Lic. Sabine Verschelde
◦ Gastro intestinale klachten staan in relatie met:

  Stress
  Hoeveelheid voeding welke wordt gebruikt voor en
   tijdens de prestatie
  Tijdsduur tussen de laatste maaltijd en het begin van de
   prestatie 1 u -3u.
  Trainingstoestand
  Inspanningstype (mechanische belasting van het maag-
   darmstelsel)
  Inspanningsduur versus vermoeidheid




                                  Lic. Sabine Verschelde
Fysiologische achtergrond:

 ◦ Gastro-intestinale krampen:
    H2 productie door KH malabsorptie
    De aangeboden KH worden onvoldoende verwerkt in de
     dunne darm: de KH komen in het colon terecht en die
     zorgen voor verhoogde H2 productie door bacteriële
     fermentatie. Hierdoor ontstaat gasvorming met uitrekken
     van de darmwand met irritatie. Dit geeft aanleiding tot
     krampen.

 ◦ Flatulentie
    Oudere ervaren sporters hebben minder last
    Zie hoger

                                  Lic. Sabine Verschelde
◦ Misselijkheid
   Correleert met hypoglycemie: energiedepletie
   Door hypoglycemie ook hyperkaliemie (de Na/k pompen
    worden geremd)
◦ Opboeren en pijn in de zij
   Correleren met het verhogen van lactaat in het serum.
    (staat ivm inspanningsintensiteit)
   Wordt eveneens gezien bij te hoge KH inname: meer
    opboeren, GI krampen, flatulentie en misselijkheid door
    H2 productie.




                                  Lic. Sabine Verschelde
Prestatievermogen:

 ◦ Inspanningsniveau > 60 % maximale
   zuurstofopname vraagt voldoende energietoevoer
   tijdens de inspanning
    Glycogeenvoorraad op peil houden
    Warmte huishouding
    Vochtbalans




                            Lic. Sabine Verschelde
   Besluit:

    ◦ vermijd voeding in laatste 3 uur voor inspanning.
      Vermijd eiwitten, vetten en vezels
    ◦ gebruik isotone of hypotone dorstlessers,
      hypotone heeft de voorkeur bij hoge nood aan
      vocht.
    ◦ Bij duursporten is vloeibare voeding belangrijk
      vanaf 30 minuten en verder om het uur.
    ◦ Train het drinken tijdens duursporten.




                                  Lic. Sabine Verschelde
   Het gaat hier om duursporten en niet over een half
    uur fitness per week.

   Denk eraan
    ◦ Vetten, eiwitten – overgeven
    ◦ Vezels – darmkrampen
    ◦ Te veel koolhydraten: flatulentie, krampen, pijn in
      de zij en oprispingen
    ◦ Misselijkheid: hypoglycemie.




                                   Lic. Sabine Verschelde
A. Doelen:

       Verhogen aërobe vermogen
       Blessurevrij blijven
       Juiste techniek
         Zo weinig mogelijk energie verbruiken
         Uit energie zo groot mogelijke prestatie
            halen



                               Lic. Sabine Verschelde
B. Trainingsprincipes:

     Specificiteit
     Reversibiliteit
     Optimale belasting
     Verminderde meeropbrengst
     Supercompensatie
     Individualiteit
     Overload



                          Lic. Sabine Verschelde
   C. Specificiteit:

   Het lichaam past zich aan in de richting van de
    belasting. Alleen wat getraind wordt, verbetert.




                                  Lic. Sabine Verschelde
   D. Reversibiliteit:

   Alle trainingseffecten gaan snel weer verloren als de
    training stopt.




                                  Lic. Sabine Verschelde
   E. Optimale training:

   Optimale training: optimaal effect
   Te veel of te zwaar: blessures en overbelasting
   Te weinig of te licht: geen progressie




                                  Lic. Sabine Verschelde
   F. Verminderde meeropbrengst:

    ◦ In het begin: snelle vooruitgang
    ◦ Na verloop van tijd: minder snelle reactie op
      trainingsprikkels




                                  Lic. Sabine Verschelde
   G. Supercompensatie:

    ◦ Fase 1: de belastingsfase
       Training: belasting : verbruik brandstof :
        afvalstoffen

    ◦ Fase 2: de compensatiefase
       Na training: herstel




                                    Lic. Sabine Verschelde
◦ Fase 3: de overcompensatiefase:

  Na herstel: supercompensatie = lichaam bereidt
   zich voor op nieuwe gelijkaardige belasting
  Er is een verdedigingsreactie: wat in fase 1 werd
   afgebroken zal in fase 3 in grotere hoeveelheid
   worden aangemaakt




                              Lic. Sabine Verschelde
Na fase 3 moet het ideale moment gekozen worden
    voor de volgende training.

      2 trainingen te snel na elkaar: fase 3 is nog niet
    bereikt

      Te veel tijd tussen 2 trainingen: de wet van
    omkeerbaarheid treedt in werken




                                  Lic. Sabine Verschelde
   H. Trainingseffecten:

    ◦ Hart
    ◦ Bloedvaten
    ◦ Longen
    ◦ Spieren
    ◦ Grotere voorraad glycogeen




                                   Lic. Sabine Verschelde
Overload:

  Op lange termijn steeds langer trainen om
  prestatieniveau te verbeteren
     dus steeds overload




                               Lic. Sabine Verschelde
Dit heeft te maken met:

 ◦ Ongezond gedrag
 ◦ Negatieve trends




                          Lic. Sabine Verschelde
A. Bewegen en overleven:

    ◦  Nu wordt er minder bewogen
    ◦  Risico op:
       Hart- en vaatziekten
       Obesitas
       Diabetes
       Kanker
       …
    ◦ Preventie stimuleren

                            Lic. Sabine Verschelde
B. Werken aan conditie: multidimensioneel:

 ◦ Uithoudingsvermogen
 ◦ Kracht
 ◦ Snelheid
 ◦ Lenigheid

   Trainen ( trainingsprincipes)



                                   Lic. Sabine Verschelde
C. Veilig trainen:

  ◦ Jongeren weinig risico
    beginnend sporter vanaf 35 jaar: medisch
    onderzoek
  ◦ Gepaste bewegingsactiviteit kiezen
     Cyclisch
     Langere periode
     Grote spiermassa


                               Lic. Sabine Verschelde
Wel: roeien, lopen, fietsen, zwemmen, …

Minder: voetbal, basketbal, tennis, …
  • Te grote wissel in intensiteit
  • Minder adequate opbouw




                                Lic. Sabine Verschelde
◦ Trainingseffect afhankelijk van:
   Intensiteit: trainingsgevoelige zone (HF)
   Duur
   Frequentie

◦ HF moet schommelen tussen 60 en 80 % van de
  maximale HF

◦ Maximale HF:
  vrouwen = 226 – leeftijd
  mannen = 220 – leeftijd

                               Lic. Sabine Verschelde
◦ Trainingszone:

  Gewichtscontrole:   50 – 60 % maximale HF
  Fitheid:            60 – 70 %
  Aëroob:             70 – 80 %
  Anaëroob:           80 – 90 %
  Uitputting:         90 – 100 %




                             Lic. Sabine Verschelde
◦ Duur: beginners:

  Lichte inspanning
  Zonder klachten
  Per sessie verhogen (nooit meer dan 10 % van
   vorige week)
  Na opbouw:
   tussen 25 à 60 minuten
   lage intensiteit: 45 – 60 min
   hoge intensiteit: 25 – 30 min


                            Lic. Sabine Verschelde
◦ Warming up: 10 à 20 min
  duur primeert op intensiteit

◦ Cooling down




                                 Lic. Sabine Verschelde
◦ Preventie van sportletsels:

  overbelasting       (vb. tendinitis, …)
  Erkennen risicofactoren (medisch, materiaal, …)
  Correcte techniek
  Trainingsfouten
  Aangepast aan de leeftijd: na puberteit mag de
   belasting gevoelige toenemen



                                Lic. Sabine Verschelde
◦ Training aanpassen aan medische doelgroepen
  topsport
   Diabetes         .pulmonaal lijden
   Overgewicht      .cardiaal lijden
   Ouderen
   Kinderen
   Zwangerschap
   Rugklachten
   Senioren
   CVS



                            Lic. Sabine Verschelde
   1. Structuur van                2. Eigenschappen van
     skeletspierweefsel               skeletspierweefsel
A.    Soorten spierweefsel      A.     Vormen van contractie
B.    Skeletspier               B.     Enkelvoudige spiercontracties
C.    Spiercelcontractie        C.     Lengte-spanningsdiagram
D.    Sliding Filament Theory   D.     Meervoudige prikkeling
E.    Calcium2+                 E.     Invloed van lengte en
F.    ATP                              belasting op contractie
                                F.     Langzame en snelle spieren
                                G.     Contractiekracht –
                                       contractiesnelheid
                                    3. Eigenschappen van glad
                                     spierweefsel
                                    4. Eigenschappen van hard
                                     spierweefsel




                                       Lic. Sabine Verschelde
1.   Rust / inspanning              7.   Trainingsleer
2.   Basaal metabolisme                  A.     Doelen
3.   Inspanning / belasting              B.     Trainingsprincipes
                                         C.     Specificiteit
4.   Arbeid meten                        D.     Reversibiliteit
5.   VO2 max                             E.     Optimale training
6.   Aanpassingsvermogen aan             F.     Verminderde
     inspanning                                 meeropbrengst
     A.   op korte termijn               G.     Supercompensatie
     B.   op lange termijn               H.     Trainingseffecten
     C.   energievoorziening             I.     Overload
     D.   Aërobe en anaërobe        8.   Wij bewegen te weinig
          stofwisseling                  A.     Bewegen en overleven
     E.   Warmtehuishouding bij          B.     Werken aan conditie
          inspanning                     C.     Veilig trainen
     F.   Prestatieverhoging voor
          doping
     G.   Overtraining
     H.   Prestatie en voeding



                                         Lic. Sabine Verschelde

More Related Content

Viewers also liked

NYC Marathon 2011 - Bart's voorbereiding #2
NYC Marathon 2011 - Bart's voorbereiding #2NYC Marathon 2011 - Bart's voorbereiding #2
NYC Marathon 2011 - Bart's voorbereiding #2Rob Geurtsen
 
Diploma uitreiking 11012013
Diploma uitreiking 11012013Diploma uitreiking 11012013
Diploma uitreiking 11012013patr2704
 
Trainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegeven
Trainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegevenTrainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegeven
Trainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegevenMartin Breedijk
 
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internetPresentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internetMartin Breedijk
 
Oeh 10 k (1)
Oeh 10 k (1)Oeh 10 k (1)
Oeh 10 k (1)patr2704
 
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloopTrainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloopMartin Breedijk
 
Gsk Looptraining V1.2
Gsk Looptraining V1.2Gsk Looptraining V1.2
Gsk Looptraining V1.2guest446a2c2d
 
Sub-3:00 Marathon Training Plan
Sub-3:00 Marathon Training PlanSub-3:00 Marathon Training Plan
Sub-3:00 Marathon Training PlanGreg Strosaker
 
Dave berg sports injuries
Dave berg sports injuriesDave berg sports injuries
Dave berg sports injuriesnatjkeen
 
Trainingsleer 1e jaar 4.1
Trainingsleer 1e jaar 4.1Trainingsleer 1e jaar 4.1
Trainingsleer 1e jaar 4.1Martin Breedijk
 
Trainingsleer
TrainingsleerTrainingsleer
Trainingsleerdwebbink
 
Trainingsleer week 1.4 hva sjabloon 2011
Trainingsleer week 1.4 hva sjabloon 2011Trainingsleer week 1.4 hva sjabloon 2011
Trainingsleer week 1.4 hva sjabloon 2011Martin Breedijk
 
Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116
Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116
Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116Martin Breedijk
 
Workshop jaarplanning maken
Workshop jaarplanning makenWorkshop jaarplanning maken
Workshop jaarplanning makenTon Kallenberg
 
Powerpoint facebook voor beginners
Powerpoint facebook voor beginnersPowerpoint facebook voor beginners
Powerpoint facebook voor beginnersMark Stals
 
Sports med powerpoint 2011
Sports med powerpoint 2011Sports med powerpoint 2011
Sports med powerpoint 2011natjkeen
 

Viewers also liked (20)

NYC Marathon 2011 - Bart's voorbereiding #2
NYC Marathon 2011 - Bart's voorbereiding #2NYC Marathon 2011 - Bart's voorbereiding #2
NYC Marathon 2011 - Bart's voorbereiding #2
 
test
testtest
test
 
Diploma uitreiking 11012013
Diploma uitreiking 11012013Diploma uitreiking 11012013
Diploma uitreiking 11012013
 
Trainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegeven
Trainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegevenTrainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegeven
Trainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegeven
 
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internetPresentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
 
Oeh 10 k (1)
Oeh 10 k (1)Oeh 10 k (1)
Oeh 10 k (1)
 
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloopTrainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
 
Gsk Looptraining
Gsk LooptrainingGsk Looptraining
Gsk Looptraining
 
Gsk Looptraining V1.2
Gsk Looptraining V1.2Gsk Looptraining V1.2
Gsk Looptraining V1.2
 
Van kruipen naar marathon
Van kruipen naar marathonVan kruipen naar marathon
Van kruipen naar marathon
 
Sub-3:00 Marathon Training Plan
Sub-3:00 Marathon Training PlanSub-3:00 Marathon Training Plan
Sub-3:00 Marathon Training Plan
 
Dave berg sports injuries
Dave berg sports injuriesDave berg sports injuries
Dave berg sports injuries
 
Trainingsleer 1e jaar 4.1
Trainingsleer 1e jaar 4.1Trainingsleer 1e jaar 4.1
Trainingsleer 1e jaar 4.1
 
Looptechniek
LooptechniekLooptechniek
Looptechniek
 
Trainingsleer
TrainingsleerTrainingsleer
Trainingsleer
 
Trainingsleer week 1.4 hva sjabloon 2011
Trainingsleer week 1.4 hva sjabloon 2011Trainingsleer week 1.4 hva sjabloon 2011
Trainingsleer week 1.4 hva sjabloon 2011
 
Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116
Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116
Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116
 
Workshop jaarplanning maken
Workshop jaarplanning makenWorkshop jaarplanning maken
Workshop jaarplanning maken
 
Powerpoint facebook voor beginners
Powerpoint facebook voor beginnersPowerpoint facebook voor beginners
Powerpoint facebook voor beginners
 
Sports med powerpoint 2011
Sports med powerpoint 2011Sports med powerpoint 2011
Sports med powerpoint 2011
 

2ppt kleur les_inspanningsfysiologie

  • 1. Fysiologie van de belasting Fysiologie van de beweging Lic. Sabine Verschelde
  • 3. A. Soorten spierweefsel ◦ Dwarsgestreept  skelet = willekeurig ◦ Glad (organen) onwillekeurig ◦ Hartspierweefsel = onwillekeurig Lic. Sabine Verschelde
  • 4. B. Skeletspier ◦ veel celkernen ◦ dwarse streping ◦ T-systeem: vlotte aanvoer Ca²+ ◦ endo-peri en epimysium ◦ contractie: alles of niets ◦ contractiel, prikkelbaar, rekbaar, elastisch ◦ willekeurig (commando) ◦ zeer snel samentrekken ◦ langgerekte vezels met veel kernen Lic. Sabine Verschelde
  • 6. Op microscopisch niveau bestaat een dwarsgestreepte spier uit dikke (myosine) en dunne (actine) filamenten.  Die je kunt zien als 'staafjes' die in elkaar geschoven moeten worden om de spier korter te maken en dus aan te spannen. Lic. Sabine Verschelde
  • 9. Troponine bindt Tropomyosine aan actine Binding met myosine geblokkeerd Lic. Sabine Verschelde
  • 11. Troponine bindt aan calcium  Tropomyosine laat los van het actine  Myosine bindt aan het actine Lic. Sabine Verschelde
  • 13. crossbridgecyclus fase 1 - Myosine (geel) bindt aan actine (roze) op troponineplaats  onder opname van Ca2+-ionen.  De aangeduide hoek is ongeveer 90 . Lic. Sabine Verschelde
  • 14. fase 2 – Myosine-kopjes vallen voorover en glijden zo langs het actine.  ATP gaat daarbij over in ADP en fosfaat.  De aangeduide hoek is ongeveer 50 . Lic. Sabine Verschelde
  • 15. fase 3 – Myosine-kopjes laten los.  Onder opname van ATP van het actine. Lic. Sabine Verschelde
  • 16. fase 4 - in rust. Lic. Sabine Verschelde
  • 17. sarcomeer Lic. Sabine Verschelde
  • 18. De sarcomeer is de kleinste zich herhalende structuur die wordt gebruikt voor het samentrekken van spieren.  Een sarcomeer is opgebouwd uit dikke myosinefilamenten en dunne actinefilamenten die elkaar overlappen. Lic. Sabine Verschelde
  • 19. I-band: lichte band (actine)  A-band: donkere band (myosine)  Z-lijn: schijf van eiwitten : deelt I-band in twee Sarcomeer loopt van Z-schijf tot Z-schijf  H-band: lichtere zone in A-band waar actine en myosine niet overlappen Lic. Sabine Verschelde
  • 22. C. Spiercelcontractie ◦ actiepotentiaal zenuw→ release acetylcholine thv de synaps ◦ depolarisatie sarcolemma (eindplaatpotentiaal) ◦ actiepotentiaal sarcolemma ◦ via T-tubuli actiepotentiaal naar binnen ◦ release calciumionen ◦ binding actine-myosine (ATP) ◦ contractie (sliding filament) Lic. Sabine Verschelde
  • 23. D. Sliding Filament Theory 1. rust: binding myosine aan actine geblokkeerd door troponine 2. Ca²+ bindt aan troponine 3. vrijkomen bindingsplaats 4. binding 5. omzetting ATP 6. naar binnen schuiven actine 7. nieuwe ATP: verbinding verbreken Lic. Sabine Verschelde
  • 24. E. Calcium  Ca²+ speelt belangrijke rol bij het tot stand komen van contractie.  Het SarcoplasmatischReticulum is een depot van Ca²+ zodat snelle influx van Ca²+ in de cel mogelijk wordt. Lic. Sabine Verschelde
  • 25. F. ATP = adenosinetrifosfaat = energiemolecule ◦ Nodig om brug te vormen en te verbreken tussen actine en myosine ◦ Energie komt vrij door 1 fosfaat af te koppelen = ADP (adenosinedifosfaat) ◦ Rigor mortis (lijkstijfheid) door ontbreken van ATP. Lic. Sabine Verschelde
  • 26. 1. Structuur van skeletspierweefsel  2. Eigenschappen van skeletspierweefsel A. Vormen van contractie Lic. Sabine Verschelde
  • 27. 1. isotonische contractie ◦ spanning (tonus) in de spier blijft gelijk (iso) tijdens de contractie ◦ spier verkort  vb: gewicht hangt aan (bewegende) spier Lic. Sabine Verschelde
  • 28. 2. isometrische contractie ◦ lengte blijft gelijk  vb: houding Lic. Sabine Verschelde
  • 29. 3. auxotonische contractie (meestal) spier verkort terwijl de spanning in de spier toeneemt. Lic. Sabine Verschelde
  • 30. 4. concentrische contractie spier wordt korter vb: 1 en 3 Lic. Sabine Verschelde
  • 31. 5. excentrische contractie spier wordt langer ten gevolge van uitwendige kracht Lic. Sabine Verschelde
  • 32. 1. Structuur van skeletspierweefsel  2. Eigenschappen van skeletspierweefsel A. Vormen van contractie B. Enkelvoudige spiercontracties Lic. Sabine Verschelde
  • 33. B. Enkelvoudige spiercontracties 1. stimulatie direct: elektrode indirect: motorische zenuw 2. actiepotentiaal 3. latentieperiode 4. crescentische fase: verkorten en spanning stijgt 5. decrescentische fase: verlengen en spanning daalt 6. relaxatie – rust Lic. Sabine Verschelde
  • 34. Hoe sterker de zenuwprikkel  hoe meer zenuwcellen worden aangesproken  hoe groter de contractiekracht Lic. Sabine Verschelde
  • 35. 1. Structuur van skeletspierweefsel  2. Eigenschappen van skeletspierweefsel A. Vormen van contractie B. Enkelvoudige spiercontracties C. Lengte-spanningsdiagram Lic. Sabine Verschelde
  • 36. C. Lengte-spanningsdiagram 1. rekken van een spier in rust = rustrekkingskromme ◦ spanning in de spier stijgt door elastische eigenschappen ◦ vectoren naar rechts boven Lic. Sabine Verschelde
  • 37. 2. isotone contractrie ◦ Spier wordt korter bij gelijkblijvende spanning ◦ Links: gewicht aan niet-geactiveerde spier rechts: activatie: dikke spierbuik: gewicht omhoog ◦ Isotone maxima: max verkorting vanuit verschillende beginspanning ◦ Opwekken van beweging en snelheid ◦ Vectoren naar links  Vb: fietsen met wind mee Lic. Sabine Verschelde
  • 38. 3. Isometrische contractie ◦ Lengte constant maar spanning stijgt ◦ Vector naar boven ◦ Isometrische maxima: max spanning bij bepaalde lengte ◦ Vb: houding Lic. Sabine Verschelde
  • 39. 4. Auxotone contractie ◦ Lengte en spanning verandert ◦ Vectoren links boven Lic. Sabine Verschelde
  • 40. 5. Excentrische contractie ◦ Spier wordt langer ◦ Kan gewicht niet houden ◦ Vector rechts boven Lic. Sabine Verschelde
  • 41. 1. Structuur van skeletspierweefsel  2. Eigenschappen van skeletspierweefsel A. Vormen van contractie B. Enkelvoudige spiercontracties C. Lengte-spanningsdiagram D. Meervoudige prikkeling Lic. Sabine Verschelde
  • 42. D. Meervoudige prikkeling ◦ Tetanische contractie: snel opeenvolgende impulsen. De volgende impuls begint voordat de spiervezel volledig is ontspannen na vorige actie. Het effect is een krachtige contractie. ◦ De volgende spiercontractie begint in het descrescente deel van de vorige Lic. Sabine Verschelde
  • 43. ◦ Effect van contracties wordt opgeteld = summatie want er komt steeds meer Ca²+ ◦ Steeds grotere verkorting bij isotonische contractie ◦ Steeds hogere spanning bij isometrische contractie Lic. Sabine Verschelde
  • 44. ◦ Als de prikkelfrequentie nog stijgt: = volgende prikkel reeds in crescente fase = gladde tetanische contractie = evenwicht bereikt = verschillende contracties onderscheiden zich niet meer van elkaar Lic. Sabine Verschelde
  • 45. 1. Structuur van skeletspierweefsel  2. Eigenschappen van skeletspierweefsel A. Vormen van contractie B. Enkelvoudige spiercontracties C. Lengte-spanningsdiagram D. Meervoudige prikkeling E. Invloed van lengte en belasting op contractie Lic. Sabine Verschelde
  • 46. E. Invloed van lengte en belasting op contractie 1. Geen overlapping tussen actine en myosine  Onmogelijke koppeling  Geen contractie mogelijk Lic. Sabine Verschelde
  • 47. ◦ 2. Gedeeltelijke overlapping tussen actine en myosine  Niet alle koppelingen worden gebruikt  Contractiekracht stijgt als aantal koppelingen stijgt Lic. Sabine Verschelde
  • 48. ◦ 3. Volledige overlapping actine-myosine  Alle koppelingen worden benut contractiekracht maximaal Lic. Sabine Verschelde
  • 49. ◦ 4. actine-actine raakt  Weerstand moet overwonnen worden ten koste van de kracht  Kracht daalt Lic. Sabine Verschelde
  • 50. ◦ 5. Actine-actine overlapt  Weerstand stijgt nog  Contractiekracht daalt verder Lic. Sabine Verschelde
  • 51. 1. Structuur van skeletspierweefsel  2. Eigenschappen van skeletspierweefsel A. Vormen van contractie B. Enkelvoudige spiercontracties C. Lengte-spanningsdiagram D. Meervoudige prikkeling E. Invloed van lengte en belasting op contractie F. Langzame en snelle spieren Lic. Sabine Verschelde
  • 52. F. Langzame en snelle spieren  Dwarsgestreept spierweefsel bestaat uit 2 soorten spiervezels ◦ Slow Twitch (rode) ◦ Fast Twitch (wit) Lic. Sabine Verschelde
  • 53. ◦ 1. Slow Twitch  Rode spieren: goede doorbloeding, aëroob  Myoglobine eiwit dat O2 kan binden / O2 reserve  Uithoudingsspieren  Geen lange recuperatie nodig  Langdurige contractie  Langzame contractie  Geen grote krachtontwikkeling  Energiebron: vetzuren  Lager aantal myofibrillen  Groot aantal motorische eenheden  Weinig spiercellen voor 1 zenuw  Kleine motoreenheid Lic. Sabine Verschelde
  • 54. ◦ 2. Fast Twitch  Witte spieren: minder bloedvaatjes  Minder myoglobine: kleinere O2-reserve  Korte inspanningsspieren  Bewegingsspieren  Snelle explosieve contracties  Lange recuperatie (stijfheid)  Kortdurende contractie  Grote krachtontwikkeling  Energiebron: glucose  Hoger aantal myofibrillen  Klein aantal motorische eenheden  Veel spiercellen voor 1 zenuw  Grote motoreenheid Lic. Sabine Verschelde
  • 55. ◦ 3. Verhouding Slow en Fast Twitch  Kinderen en ongetrainden 50 Slow / 50 Fast  Topsporters  Duursport: 70 Slow  Krachtsport: 70 Fast Lic. Sabine Verschelde
  • 56. 4. Contractiekracht – contractiesnelheid  De contractiekracht daalt als: ◦ Spier zwaarder belast wordt ◦ Snelheid stijgt Lic. Sabine Verschelde
  • 57. ◦ Bij maximale belasting: snelheid is nul ◦ Indien belasting 0: snelheid maximaal ◦ Bij maximale snelheid: isotonisch ◦ Bij maximale belasting: isometrisch Lic. Sabine Verschelde
  • 58. 1. Structuur van skeletspierweefsel  2. Eigenschappen van skeletspierweefsel  3. Eigenschappen van glad spierweefsel Lic. Sabine Verschelde
  • 59. ◦ Spiercellen van actine en myosine minder geordend ◦ Geen dwarse streping ◦ Niet onder invloed van de wil: onwillekeurige contractie ◦ Langzamer dan dwarsgestreept spierweefsel ◦ In de wand van holle organen vb. in de wand van slagaders: bloeddrukregeling Lic. Sabine Verschelde
  • 60. ◦ Geen sarcoplasmatisch reticulum:  Minder snel transportsysteem  Tragere Ca²+ uitwisseling: contractie en relaxatie verloopt trager ◦ Individuele gladde spiercellen: 1 cel – 1 autonome zenuw vb. bloedvat ◦ Syncitiale gladde spiervezels: gap junctions tussen de cellen zodat actiepotentiaal kan overgaan vb. uterus Lic. Sabine Verschelde
  • 62. 1. Structuur van skeletspierweefsel  2. Eigenschappen van skeletspierweefsel  3. Eigenschappen van glad spierweefsel  4. Eigenschappen van Hartspierweefsel Lic. Sabine Verschelde
  • 63. ◦ Dwarse streping ◦ Slechts 1 à 2 kernen per cel ◦ Intercalaire schijven: waar cellen raken: actiepotentialen doorgeven ◦ Veel mitochondriën: voldoet aan hoge energiebehoefte ◦ Actiepotentiaal: Ca²+: contractie maar lange refractaire periode: geen tetanie mogelijk (pompfunctie) Lic. Sabine Verschelde
  • 64. ◦ Iedere hartslag is één enkelvoudige contractie ◦ Alle hartspiercellen contraheren bij elke hartslag ( zie hartwerking fysiologie / eerste bachelor) Lic. Sabine Verschelde
  • 66. ◦ De meeste metingen worden gedaan in rust ◦ Wat is rust? ◦ Elke vorm van arbeid (inwendig en uitwendig) gaat gepaard met stijging van de stofwisseling Lic. Sabine Verschelde
  • 67. ◦ Grondstofwisseling ◦ Energie voor primaire levensprocessen bij een organisme volledig in rust (slaap)  Postabsorptief (na vertering)  Thermoneutrale omgeving  Psychologische en fysiologische rust ◦ Afhankelijk van gewicht / leeftijd / geslacht Lic. Sabine Verschelde
  • 68. ◦ Tijdens inspanning stijgt de stofwisseling ◦ Energie komt vrij door verbranding (oxidatie) van voedingsstoffen (aëroob)  O2 behoefte in arbeidende weefsels stijgt  Bloedcirculatie stijgt  Warmteproductie stijgt Lic. Sabine Verschelde
  • 69. ◦ Het meten van een hoeveel arbeid, waarbij de proefpersoon zich bij voorkeur niet verplaatst, vb. fietsergometer, loopergometer… ◦ Gestandaardiseerd protocol wordt gebruikt ◦ Terwijl de belasting trapsgewijs stijgt worden een aantal metingen gedaan (BD, ECG, klachten, symptomen, …) ◦ Arbeid = kracht x afgelegde weg Lic. Sabine Verschelde
  • 70. – Verbruikte energie tijdens arbeid: bepalen aan de hand van zuurstofverbruik Lic. Sabine Verschelde
  • 71. ◦ Maximale zuurstofopnamevermogen ◦ Bepaalt het uithoudingsvermogen voor inspanning ◦ Hoe goed lichaam O2 opneemt uit omgeving en naar spieren kan vervoeren ◦ Weerspiegelt het maximale prestatievermogen van hart, bloedsomloop en aanpassingen ter hoogte van de spieren Lic. Sabine Verschelde
  • 72. ◦ De verschillen in VO2 max:  Resultaat van verschillende fitheid  Verschil in maximaal hartdebiet (hoeveel ml bloed/min het hart door het lichaam kan pompen)  Sterke relatie met functionele capaciteit van de hartspier Lic. Sabine Verschelde
  • 73.  VO2 max wordt uitgedrukt in: O2/min (absoluut) ml O2/kg (relatief)  VO2 max is sterk genetisch bepaald  Uithoudingstraining: stijging 40 % bij sedentairen (lage uitgangspositie) stijging 5 à 20 % bij getrainden Lic. Sabine Verschelde
  • 74.  VO2 max blijft gelijk tot 30 jaar, dan daling  Sporter houdt daling tegen en zo kan een goede VO2 max behouden blijven tot 50 jaar  Metingen tijdens ergometrie: BD, HF, O2-verbruik, bloedparameters (vb. PH) Lic. Sabine Verschelde
  • 75. ◦ Tijdens inspanning komen mechanismen aan bod die niet aanwezig zijn tijdens rust ◦ Inspanning is een essentieel andere toestand voor het organisme dan rust ◦ Op eenzelfde belasting reageren individuen verschillend Lic. Sabine Verschelde
  • 76. 1.Op korte termijn  1. 1 aanvoer O2 stijgt: ◦ Door groter hartminuutvolume ◦ Door grotere longcapaciteit ◦ Door groter aantal haarvaten Lic. Sabine Verschelde
  • 77. 1.2. Energievoorziening in de spiervezels ◦ Snelle spiervezels stijgt door toename enzymes in anaërobe dissimilatie (afbreken van stoffen zonder zuurstof) ◦ Trage spiervezels stijgt door toename mitochondriën  1.3. Aanpassing in de warmtehuishouding Lic. Sabine Verschelde
  • 78. 2. Op lange termijn: 1. Toename spierkracht: door toename spiereiwitten (myofibrillen) 2. Uithoudingsvermogen 3. Snelheid (reactiesnelheid): snellere wegen van het zenuwstelsel door oefening 4. Coördinatie 5. Lenigheid 6. Kans op blessures daalt doordat banden, pezen en botten dikker worden Lic. Sabine Verschelde
  • 79. 3. Energievoorziening: 3.1. Energiewisse:l ◦ Energie die de mens afgeeft als uitwendige arbeid moet inwendig worden vrijgemaakt ◦ Energie vrijmaken gebeurt door katabole (afbrekende) processen Lic. Sabine Verschelde
  • 80. ◦ Bij elke stap van energiewissel gaat energie verloren onder vorm van warmte = nuttige energie wordt steeds kleiner ◦ Laatste stap is verbruik van ATP bij vorming verbinding tussen actine en myosine ◦ ATP is de universele energieleverancier voor de cellen Lic. Sabine Verschelde
  • 81. 3.2. Rendement van energiewissel:  = de hoeveelheid energie die bij de splitsing van de stof in een bruikbare vorm, dus niet als warmte, vrijkomt Lic. Sabine Verschelde
  • 82. ◦ Energieverlies = warmte energie ◦ Mechanisch rendement = gedeelte van de energie dat kan gebruikt worden als uitwendige arbeid ◦ Mechanisch rendement bij isotone contractie > 50 % ◦ Mechanische rendement bij isometrische contractie = 0 Lic. Sabine Verschelde
  • 83. 3.3. Energiemoleculen:  ATP = energiedrager wanneer ADP en P wordt gevormd, komt energie vrij  ATP = geen voorraad energie ◦ Wordt voortdurend aangevuld ◦ Aanvullen gebeurt als ATP en ADP ◦ Bij splitsing komt energie vrij (+ warmte)  CP = energiedepot van de spiercel Lic. Sabine Verschelde
  • 84. 3.4. Aanvullen van energie: • ADP + CP + energie ATP + C • CP wordt gevormd in de mitochondriën • ATP + C ADP + CP aanvullen CP = fosforylering van creatine gebeurt in de mitochondriën Lic. Sabine Verschelde
  • 85. ATP wordt gehaald uit 2 bronnen: ◦ Aërobe bron: glucose + vetzuren worden omgezet tot CO2 en H2O met vrijzetten van ATP  in de mitochondriën ◦ Anaërobe bron: glycolyse van glucose tot pyruvaat (zonder O2). Pyryvaat wordt omgezet in melkzuur. in het cytoplasma Lic. Sabine Verschelde
  • 86. D. Aërobe en anaërobe stofwisseling: ◦ Elke vorm van beweging kost “brandstof” ◦ De mens heeft 3 soorten brandstof: suikers, vetten en eiwitten ◦ Welk verbrandingssysteem gebruikt wordt, hangt af van de intensiteit. Lic. Sabine Verschelde
  • 87. Aërobe verbranding: ◦ Brandstof verbranden met O2 ◦ Verbranding van koolhydraten en/of vetten ◦ Afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare zuurstof Lic. Sabine Verschelde
  • 88. ◦ Bij arbeid die lang kan worden volgehouden:  Evenwicht tussen verbruikte ATP en nieuwvorming ATP in de mitochondriën  Afvalproducten vinden probleemloos plaats in het intern milieu (CO2 en H2O)  Evenwicht zolang glucose, vetzuren en O2 beschikbaar zijn. Lic. Sabine Verschelde
  • 89. Bij zwaarder wordende arbeid zal het aandeel glucose verbranding groter worden dan het aandeel vetzuurverbranding.  (vb : vermageren : lage intensiteit ) Lic. Sabine Verschelde
  • 90. Als de fysieke activiteit toeneemt, ontstaat een punt waarop het lichaam niet op aërobe wijze kan voldoen aan de energiebehoefte.  Als de inspanning verder stijgt, maakt het lichaam energie vrij op anaërobe wijze. Dit punt heet de anaërobe drempel. Lic. Sabine Verschelde
  • 91. Anaërobe verbranding: ◦ Brandstof verbranden zonder zuurstof ◦ Enkel koolhydraten ◦ Produceert lactaat Lic. Sabine Verschelde
  • 92. ◦ Bij begin van de inspanning omdat de aërobe voorziening wat traag op gang komt ◦ Bij zware inspanningen ◦ Kan niet lang worden volgehouden ◦ Volhoudtijd daalt naarmate inspanning zwaarder wordt Lic. Sabine Verschelde
  • 93. ◦ Vorming van lactaat zorgt voor verzuring van het milieu (ophoping H-atomen). Dit werkt remmend. ◦ Melkzuur zorgt voor spierpijn. ◦ Melkzuur wordt teruggevonden in het bloed. Objectieve meting (inspanningstest.) Lic. Sabine Verschelde
  • 94. Verschillen tussen aëroob en anaëroob: ◦ Aërobe energielevering komt trager op gang ◦ Aërobe energielevering 500 x groter  Aëroob heeft naast glucose ook vetzuren  Verbranding van glucose door O2 levert meer energie dan glycolyse ◦ Aërobe stofwisseling heeft altijd reserve van glucose en vetzuren. ◦ De verwerking (oxidatie) is de beperking. Lic. Sabine Verschelde
  • 95. ◦ Anaërobe stofwisseling heeft wel gebrek aan voorraad uitputtingsprobleem ◦ Aërobe stofwisseling heeft geen afvalproducten ◦ Anaërobe: Melkzuur heeft O2 nodig om te worden afgebroken in de lever en zolang de aërobe arbeid verder gaat is er geen O2 beschikbaar. Lic. Sabine Verschelde
  • 96. Aërobe vermogen = aërobe capaciteit ◦ De hoeveelheid aërobe arbeid die kan worden geleverd is bepalend voor het prestatieniveau: door training kan dit vermogen stijgen ◦ Beperkende factoren:  Ademhalingscapaciteit  O2-opname t.h.v. de longen  Metabole processen in de spiercel  Doorbloeding  Bloedcirculatie / hartwerking  O2-nood van de andere organen Lic. Sabine Verschelde
  • 97. Definitie van aërobe capaciteit:  = de hoogste zuurstofopname, uitgedrukt in l/min die een individu kan bereiken bij het verrichten van lichamelijke arbeid tijdens het ademen van gewone lucht op zeeniveau.  =het aërobe vermogen Lic. Sabine Verschelde
  • 98. Zuurstofschuld: ◦ Door verhoogde zuurstofbehoefte of bij verminderde zuurstofaanvoer ◦ Na afloop van de inspanning moet de energie worden terugbetaald: O2-schuld ◦ Na het leveren van anaërobe arbeid zal HF en AH nog verhoogde frequentie vertonen ◦ Temperatuur metabolisme waterhuishouding verstoord Lic. Sabine Verschelde
  • 99. Lactaatverwerking: ◦ Lactaat is het eindproduct uit het glucosemetabolisme bij anaërobe glycolyse en levert energie aan skeletspieren en tijdens zware inspanningen. Lic. Sabine Verschelde
  • 100. ◦ Halveringstijd van lactaat (tijd waarin de concentratie daalt tot de helft)  Sneller bij getrainden  Sneller tijdens warming down ◦ Omzetting:  Tot pyruvaat en glycogeen  Excretie: in urine  Brandstof voor hart – lever – nieren Lic. Sabine Verschelde
  • 101. E. Warmtehuishouding bij inspanning: Warmteverdeling in het lichaam: ◦ Vooral spieren en huid werken warmteregulerend ◦ Bij warmteoverschot zal door vasodilatatie de warmtestroom naar buiten toe worden gestimuleerd ◦ Bij inspanning is de toename van lichaamstemperatuur tot op zekere hoogte onafhankelijk van omgevingstemperatuur en vochtigheid ◦ Door temperatuurstijging bij inspanning kunnen stofwisselingsprocessen sneller verlopen Lic. Sabine Verschelde
  • 102. Warmteproductie en warmteafgifte: ◦ Verhoogde warmteproductie vooral in de arbeidende spieren: ◦ 2 fasen:  Initiële warmte  Herstelwarmte Lic. Sabine Verschelde
  • 103. Rendement van de energieproductie: ◦ Een lichamelijke inspanning heeft een rendement tussen 20 en 23 % ◦ Minstens 75 % van de energie komt vrij als warmte Lic. Sabine Verschelde
  • 104. Thermoregulatie: ◦ Gebeurt trager dan aanpassing door ademhaling en bloedsomloop ◦ Als er geen vasodilatatie optreedt in de huid veroorzaakt het warmere bloed een stijging van de lichaamstemperatuur hierdoor stijgt huidtemperatuur dilatatie huidbloedvaten openen huidcirculatie warmteafgifte aan omgeving (niet sporten met koorts) Lic. Sabine Verschelde
  • 105. ◦ Het mechanisme van warmteafgifte is het transpiratiesysteem: warmte verdampt: transpiratievocht  Bij rust is verdamping 25 % (en 75 % geleiding en straling)  Bij inspanning is verdamping 75 % (en 25 % geleiding en straling)  Als omgevingstemperatuur 35 C wordt, dan daalt geleiding en straling tot 0 %  Niet sporten bij heet en vochtig weer (sauna?) Lic. Sabine Verschelde
  • 106.  Als omgevingstemperatuur > 35 C kan warmte aan het lichaam worden toegevoegd  Indien ook hoge vochtigheid kan het zijn dat er geen evenwicht is tussen warmteproductie en afgifte Lic. Sabine Verschelde
  • 107. Gevolgen van warmtestuwing: ◦ Het circulerend bloed moet de warmte transporteren naar de huid. In de huid treedt vasodilatatie op zodat tot 20 % van het hartminuutvolume door de huid circuleert…. Minder bloed komt ter beschikking van de organen. ◦ Hartfrequentie t.o.v. een slagvolume dat :hartminuutvolume blijft = zodat grotere inspanning van het hart niet nuttig wordt gebruikt. Lic. Sabine Verschelde
  • 108. ◦ De zuurstofaanvoer naar de spieren toe komt in het gedrang zodat een deel van de spiervezels anaëroob moet functioneren met een grotere melkzuurproductie als gevolg. ◦ Pas op met patiënten en sport : veilig werken ! ◦ Bij hogere omgevingstemperaturen en hoge vochtigheidsgraad neemt het prestatievermogen af. Lic. Sabine Verschelde
  • 109. Warming-up: ◦ Bij elke graad temperatuurstijging in de spier:  Stijgt snelheid van stofwisseling in de spiercel met 10 %  O2 wordt gemakkelijker losgelaten  Spierdoorbloeding stijgt door de vasodilatatie ◦ Het is dus belangrijk spieren voor te bereiden = warming-up nut van warme kledij ◦ Door opwarming stijgt prestatie met 3 à 5 % ◦ Maximale prestatieverbetering door 15’ opwarming ◦ Door hoge omgevingstemperatuur kan de duur en/of intensiteit van de opwarming verminderen. Lic. Sabine Verschelde
  • 110. Praktische aspecten: ◦ Kledij  Verdamping mogelijk (luchtig, katoen)  Bescherming tegen zon ◦ Afdrogen: veroorzaakt vochtverlies, zonder nuttig gebruik voor verdamping ◦ Vochtinname is noodzakelijk  Stijgt als temperatuur stijgt  Stijgt als vochtigheidsgraad daalt ◦ Bij langdurig zweten zout en glucose: isotone drank Lic. Sabine Verschelde
  • 111. F. Prestatieverhoging door doping Doelstellingen: snelheid, kracht, coördinatie en uithouding doen toenemen waardoor men betere trainingseffecten kan bereiken, zowel psychisch als fysisch. Lic. Sabine Verschelde
  • 112. Toegelaten methodes: ◦ training:  sportspecifiek  doelgericht  opbouwen van basisconditie  specifieke trainingsmethodes ◦ voeding:  vitaminen-mineralen  ijzer  Eiwitten!!  drank  voeding ◦ Hoogtestage Lic. Sabine Verschelde
  • 113. Verboden methodes: ◦ vervalsen van testresultaten  staalafname  erkend labo  expertise ◦ medicatie: dopinglijst ◦ Bloeddoping Lic. Sabine Verschelde
  • 114. Definitie doping:  Reeds gekend en beschreven door de Grieken 776 voor Christus (eerste olympische spelen).  Doping is gebruik maken van door de Wet verboden middelen of methoden door een sportbeoefenaar die deelneemt of zich voorbereidt op een competitie. Lic. Sabine Verschelde
  • 115. Waarom verboden: ◦ oneerlijk voordeel ◦ niet respecteren van Fair play ◦ nadelige effecten voor eigen gezondheid ◦ gevaren voor medesporter/tegenstander Lic. Sabine Verschelde
  • 116. Verboden methoden: ◦ Bloeddoping Toedienen van bloed of bloedproducten met als doel het toenemen van RBC. Verhogen van zuurstof opname en transport via bloedbaan. Risico:  allergische reacties op de lichaamsvreemde allergenen  overdracht van infectieziekten vb hepatitis B en C, HIV en andere  Stolbaarheid van heb bloed stijgt door toename van viscositeit en er ontstaat en reëel risico op trombosevorming. (longembolen, herseninfarct) Lic. Sabine Verschelde
  • 117. ◦ vervalsen van het urinestaal  diuretica: verhoogde urine excretie waardoor verdunnen van de urine  andere urine in de blaas brengen (infectie risico)  het ‘peertje’. Lic. Sabine Verschelde
  • 118. Verboden middelen farmacologisch: ◦ Stimulerende middelen  Amfetamines: centraal werkende stimulantia  voordelen:  verhoogde alertheid  verhoogde agressiviteit  toename van zelfzekerheid – euforie  verminderd vermoeidheidgevoel  Nadelen  Verlaagd beoordelingsvermogen  Hartritmestoornissen  Verslaving: psychiatrie  Nervositas  Bloeddruk problemen  Uitputting Lic. Sabine Verschelde
  • 119.  Cafeïne: koffie, thee, cola, chocolade  Efidrine: slijmvliesontzwellend (nesivine) Lic. Sabine Verschelde
  • 120. ◦ Pijnstillende medicatie: Analgetica  Pijngrens wordt verlegd…  paracetamol en acetylsalicylzuur  narcotische analgetica welke zijn afgeleid van opium en morfine zijn verboden en verslavend… Lic. Sabine Verschelde
  • 121. ◦ anabole steroïden  synthetische hormonen welke de spieropbouw bevorderen waardoor er een toename van de spierkracht ontstaat. Eveneens een toename van de reactiesnelheid en herstel. Het stimuleert het eiwitmetabolisme.  Risico: psychische veranderingen, depressie, gedaalde vruchtbaarheid, mannelijke secundaire geslachtskenmerken, vertraagde groei bij jongeren. Lic. Sabine Verschelde
  • 122. ◦ Erythropoetine EPO  Hormoon gemaakt in de nieren dat de aanmaak van RBC stimuleert (door stimulatie van het beenmerg)  Verhoogd risico op toename van viscositeit van het bloed, trombose risico, en verhoogde bloeddruk. Lic. Sabine Verschelde
  • 123. ◦ Synthetische cortisone  Euforisch effect: dalen van het vermoeidheidseffect, toenemend zelfvertrouwen  Nadeel: osteoporose, cushing disease. Lic. Sabine Verschelde
  • 124. ◦ Diuretica  Gewichtsdaling door vochtverlies: gewichtheffen, boks, judo  Risico: deshydratatie, gestoorde thermoregulatie, spierkrampen en hartritmestoornissen Lic. Sabine Verschelde
  • 125. ◦ Beta blokkers:  Kalmerend effect en minder beven  vnl in boogschieten, biljarten  vb inderal  Risico: antihypertensief, met gevaar voor ritmestoornissen (hart) en bronchoconstrictie, hypercholesterolemie. Lic. Sabine Verschelde
  • 126. G. Overtraining (patiënten) Definitie ◦ Verstoring tussen belasting en belastbaarheid waarbij belasting wordt beschreven als de som van fysieke – mentale – sociale eisen. ◦ Overtraining heeft altijd een prestatievermindering als gevolg. Lic. Sabine Verschelde
  • 127. 2. Symptomen van het overtrainingssyndroom ◦ lokale vormen: meer mechanisch  tendinopathie en andere ontstekingen  stressfracturen  spierblessures  peesletsels Lic. Sabine Verschelde
  • 128. ◦ algemene vormen: meer metabool  sympatische vorm: jonge sporters  vermoeidheid  geen zin in trainen  slecht slapen  weinig eetlust  HEES syndroom  verhoogde rustpols  parasympatische vorm: ouderen  gedaalde alertheid  fysieke zwakheid Lic. Sabine Verschelde
  • 129. Onderzoeksresultaten ◦ Hormoonhuishouding  Verstoren van evenwicht in de as hypothalamus, hypofyse, bijnierschors  Gedaald testosteron, en gestegen catecholamines: toename katabole processen tov anabole zoadat herstel wordt vertraagd. Lic. Sabine Verschelde
  • 130. ◦ Afweersysteem:  Hoeveelheid immunoglobulines en fagocyten verminderen waardoor de vatbaarheid voor infecties toeneemt. Lic. Sabine Verschelde
  • 131. ◦ Inspanningsfysiologische processen:  Creatinekinase stijgt wat wijst op spierschade  Er worden meer spiereiwitten afgebroken waardoor proteïnurie ontstaat  Lactaatparadox: men verwacht er meer, maar men produceert er minder. Lic. Sabine Verschelde
  • 132. Reactieve uitputting – reële uitputting ◦ Reële uitputting is het gevolg van foutief trainen (intensiteit, techniek, eenzijdig)… tijdelijke rust met bijsturen trainingsprogramma is must. ◦ Reactieve uitputting is een gevolg van sociale factoren (depressie, surmenage(overwork) of medische problemen) Lic. Sabine Verschelde
  • 133. H. Prestatie en voeding Inleiding ◦ Koolhydratenrijke voeding in vloeibare en vaste vorm kan het prestatievermogen tijdens langdurige inspanning verbeteren. ◦ Vochtinname is essentieel voor het leveren van een goede prestatie.  Dehydratatie van 5% van het lichaamsgewicht geeft een verminderd prestatievermogen van 20-30 % ◦ Duur prestatie geeft frequent aanleiding tot GI klachten. Lic. Sabine Verschelde
  • 134. Oorzaken van GI klachten ◦ Welke klachten  Gastro intestinale klachten  Flatulentie  Misselijkheid en maagzuur  Aandrang tot ontlasting  Oprispingen  Pijn in de zij  Diarree  Overgeven Lic. Sabine Verschelde
  • 135. ◦ Gastro intestinale klachten staan in relatie met:  Stress  Hoeveelheid voeding welke wordt gebruikt voor en tijdens de prestatie  Tijdsduur tussen de laatste maaltijd en het begin van de prestatie 1 u -3u.  Trainingstoestand  Inspanningstype (mechanische belasting van het maag- darmstelsel)  Inspanningsduur versus vermoeidheid Lic. Sabine Verschelde
  • 136. Fysiologische achtergrond: ◦ Gastro-intestinale krampen:  H2 productie door KH malabsorptie  De aangeboden KH worden onvoldoende verwerkt in de dunne darm: de KH komen in het colon terecht en die zorgen voor verhoogde H2 productie door bacteriële fermentatie. Hierdoor ontstaat gasvorming met uitrekken van de darmwand met irritatie. Dit geeft aanleiding tot krampen. ◦ Flatulentie  Oudere ervaren sporters hebben minder last  Zie hoger Lic. Sabine Verschelde
  • 137. ◦ Misselijkheid  Correleert met hypoglycemie: energiedepletie  Door hypoglycemie ook hyperkaliemie (de Na/k pompen worden geremd) ◦ Opboeren en pijn in de zij  Correleren met het verhogen van lactaat in het serum. (staat ivm inspanningsintensiteit)  Wordt eveneens gezien bij te hoge KH inname: meer opboeren, GI krampen, flatulentie en misselijkheid door H2 productie. Lic. Sabine Verschelde
  • 138. Prestatievermogen: ◦ Inspanningsniveau > 60 % maximale zuurstofopname vraagt voldoende energietoevoer tijdens de inspanning  Glycogeenvoorraad op peil houden  Warmte huishouding  Vochtbalans Lic. Sabine Verschelde
  • 139. Besluit: ◦ vermijd voeding in laatste 3 uur voor inspanning. Vermijd eiwitten, vetten en vezels ◦ gebruik isotone of hypotone dorstlessers, hypotone heeft de voorkeur bij hoge nood aan vocht. ◦ Bij duursporten is vloeibare voeding belangrijk vanaf 30 minuten en verder om het uur. ◦ Train het drinken tijdens duursporten. Lic. Sabine Verschelde
  • 140. Het gaat hier om duursporten en niet over een half uur fitness per week.  Denk eraan ◦ Vetten, eiwitten – overgeven ◦ Vezels – darmkrampen ◦ Te veel koolhydraten: flatulentie, krampen, pijn in de zij en oprispingen ◦ Misselijkheid: hypoglycemie. Lic. Sabine Verschelde
  • 141. A. Doelen:  Verhogen aërobe vermogen  Blessurevrij blijven  Juiste techniek  Zo weinig mogelijk energie verbruiken  Uit energie zo groot mogelijke prestatie halen Lic. Sabine Verschelde
  • 142. B. Trainingsprincipes:  Specificiteit  Reversibiliteit  Optimale belasting  Verminderde meeropbrengst  Supercompensatie  Individualiteit  Overload Lic. Sabine Verschelde
  • 143. C. Specificiteit:  Het lichaam past zich aan in de richting van de belasting. Alleen wat getraind wordt, verbetert. Lic. Sabine Verschelde
  • 144. D. Reversibiliteit:  Alle trainingseffecten gaan snel weer verloren als de training stopt. Lic. Sabine Verschelde
  • 145. E. Optimale training:  Optimale training: optimaal effect  Te veel of te zwaar: blessures en overbelasting  Te weinig of te licht: geen progressie Lic. Sabine Verschelde
  • 146. F. Verminderde meeropbrengst: ◦ In het begin: snelle vooruitgang ◦ Na verloop van tijd: minder snelle reactie op trainingsprikkels Lic. Sabine Verschelde
  • 147. G. Supercompensatie: ◦ Fase 1: de belastingsfase  Training: belasting : verbruik brandstof : afvalstoffen ◦ Fase 2: de compensatiefase  Na training: herstel Lic. Sabine Verschelde
  • 148. ◦ Fase 3: de overcompensatiefase:  Na herstel: supercompensatie = lichaam bereidt zich voor op nieuwe gelijkaardige belasting  Er is een verdedigingsreactie: wat in fase 1 werd afgebroken zal in fase 3 in grotere hoeveelheid worden aangemaakt Lic. Sabine Verschelde
  • 149. Na fase 3 moet het ideale moment gekozen worden voor de volgende training.  2 trainingen te snel na elkaar: fase 3 is nog niet bereikt Te veel tijd tussen 2 trainingen: de wet van omkeerbaarheid treedt in werken Lic. Sabine Verschelde
  • 150. H. Trainingseffecten: ◦ Hart ◦ Bloedvaten ◦ Longen ◦ Spieren ◦ Grotere voorraad glycogeen Lic. Sabine Verschelde
  • 151. Overload: Op lange termijn steeds langer trainen om prestatieniveau te verbeteren dus steeds overload Lic. Sabine Verschelde
  • 152. Dit heeft te maken met: ◦ Ongezond gedrag ◦ Negatieve trends Lic. Sabine Verschelde
  • 153. A. Bewegen en overleven: ◦ Nu wordt er minder bewogen ◦ Risico op:  Hart- en vaatziekten  Obesitas  Diabetes  Kanker  … ◦ Preventie stimuleren Lic. Sabine Verschelde
  • 154. B. Werken aan conditie: multidimensioneel: ◦ Uithoudingsvermogen ◦ Kracht ◦ Snelheid ◦ Lenigheid Trainen ( trainingsprincipes) Lic. Sabine Verschelde
  • 155. C. Veilig trainen: ◦ Jongeren weinig risico beginnend sporter vanaf 35 jaar: medisch onderzoek ◦ Gepaste bewegingsactiviteit kiezen  Cyclisch  Langere periode  Grote spiermassa Lic. Sabine Verschelde
  • 156. Wel: roeien, lopen, fietsen, zwemmen, … Minder: voetbal, basketbal, tennis, … • Te grote wissel in intensiteit • Minder adequate opbouw Lic. Sabine Verschelde
  • 157. ◦ Trainingseffect afhankelijk van:  Intensiteit: trainingsgevoelige zone (HF)  Duur  Frequentie ◦ HF moet schommelen tussen 60 en 80 % van de maximale HF ◦ Maximale HF: vrouwen = 226 – leeftijd mannen = 220 – leeftijd Lic. Sabine Verschelde
  • 158. ◦ Trainingszone:  Gewichtscontrole: 50 – 60 % maximale HF  Fitheid: 60 – 70 %  Aëroob: 70 – 80 %  Anaëroob: 80 – 90 %  Uitputting: 90 – 100 % Lic. Sabine Verschelde
  • 159. ◦ Duur: beginners:  Lichte inspanning  Zonder klachten  Per sessie verhogen (nooit meer dan 10 % van vorige week)  Na opbouw: tussen 25 à 60 minuten lage intensiteit: 45 – 60 min hoge intensiteit: 25 – 30 min Lic. Sabine Verschelde
  • 160. ◦ Warming up: 10 à 20 min duur primeert op intensiteit ◦ Cooling down Lic. Sabine Verschelde
  • 161. ◦ Preventie van sportletsels:  overbelasting (vb. tendinitis, …)  Erkennen risicofactoren (medisch, materiaal, …)  Correcte techniek  Trainingsfouten  Aangepast aan de leeftijd: na puberteit mag de belasting gevoelige toenemen Lic. Sabine Verschelde
  • 162. ◦ Training aanpassen aan medische doelgroepen topsport  Diabetes .pulmonaal lijden  Overgewicht .cardiaal lijden  Ouderen  Kinderen  Zwangerschap  Rugklachten  Senioren  CVS Lic. Sabine Verschelde
  • 163. 1. Structuur van  2. Eigenschappen van skeletspierweefsel skeletspierweefsel A. Soorten spierweefsel A. Vormen van contractie B. Skeletspier B. Enkelvoudige spiercontracties C. Spiercelcontractie C. Lengte-spanningsdiagram D. Sliding Filament Theory D. Meervoudige prikkeling E. Calcium2+ E. Invloed van lengte en F. ATP belasting op contractie F. Langzame en snelle spieren G. Contractiekracht – contractiesnelheid  3. Eigenschappen van glad spierweefsel  4. Eigenschappen van hard spierweefsel Lic. Sabine Verschelde
  • 164. 1. Rust / inspanning 7. Trainingsleer 2. Basaal metabolisme A. Doelen 3. Inspanning / belasting B. Trainingsprincipes C. Specificiteit 4. Arbeid meten D. Reversibiliteit 5. VO2 max E. Optimale training 6. Aanpassingsvermogen aan F. Verminderde inspanning meeropbrengst A. op korte termijn G. Supercompensatie B. op lange termijn H. Trainingseffecten C. energievoorziening I. Overload D. Aërobe en anaërobe 8. Wij bewegen te weinig stofwisseling A. Bewegen en overleven E. Warmtehuishouding bij B. Werken aan conditie inspanning C. Veilig trainen F. Prestatieverhoging voor doping G. Overtraining H. Prestatie en voeding Lic. Sabine Verschelde