4. B. Skeletspier
◦ veel celkernen
◦ dwarse streping
◦ T-systeem: vlotte aanvoer Ca²+
◦ endo-peri en epimysium
◦ contractie: alles of niets
◦ contractiel, prikkelbaar, rekbaar, elastisch
◦ willekeurig (commando)
◦ zeer snel samentrekken
◦ langgerekte vezels met veel kernen
Lic. Sabine Verschelde
6. Op microscopisch niveau bestaat een
dwarsgestreepte spier uit dikke (myosine) en dunne
(actine) filamenten.
Die je kunt zien als 'staafjes' die in elkaar geschoven
moeten worden om de spier korter te maken en dus
aan te spannen.
Lic. Sabine Verschelde
13. crossbridgecyclus fase 1 - Myosine (geel) bindt aan
actine (roze) op troponineplaats
onder opname van Ca2+-ionen.
De aangeduide hoek is ongeveer 90 .
Lic. Sabine Verschelde
14. fase 2 – Myosine-kopjes vallen voorover en glijden zo
langs het actine.
ATP gaat daarbij over in ADP en fosfaat.
De aangeduide hoek is ongeveer 50 .
Lic. Sabine Verschelde
15. fase 3 – Myosine-kopjes laten los.
Onder opname van ATP van het actine.
Lic. Sabine Verschelde
18. De sarcomeer is de kleinste zich herhalende
structuur die wordt gebruikt voor het samentrekken
van spieren.
Een sarcomeer is opgebouwd uit dikke
myosinefilamenten en dunne actinefilamenten die
elkaar overlappen.
Lic. Sabine Verschelde
19. I-band: lichte band (actine)
A-band: donkere band (myosine)
Z-lijn: schijf van eiwitten : deelt I-band in
twee
Sarcomeer loopt van Z-schijf tot Z-schijf
H-band: lichtere zone in A-band waar actine
en myosine niet overlappen
Lic. Sabine Verschelde
22. C. Spiercelcontractie
◦ actiepotentiaal zenuw→
release acetylcholine thv de synaps
◦ depolarisatie sarcolemma (eindplaatpotentiaal)
◦ actiepotentiaal sarcolemma
◦ via T-tubuli actiepotentiaal naar binnen
◦ release calciumionen
◦ binding actine-myosine (ATP)
◦ contractie (sliding filament)
Lic. Sabine Verschelde
23. D. Sliding Filament Theory
1. rust: binding myosine aan actine
geblokkeerd door troponine
2. Ca²+ bindt aan troponine
3. vrijkomen bindingsplaats
4. binding
5. omzetting ATP
6. naar binnen schuiven actine
7. nieuwe ATP: verbinding verbreken
Lic. Sabine Verschelde
24. E. Calcium
Ca²+ speelt belangrijke rol bij het tot stand komen
van contractie.
Het SarcoplasmatischReticulum is een depot van Ca²+
zodat snelle influx van Ca²+ in de cel mogelijk wordt.
Lic. Sabine Verschelde
25. F. ATP = adenosinetrifosfaat
= energiemolecule
◦ Nodig om brug te vormen en te verbreken tussen
actine en myosine
◦ Energie komt vrij door 1 fosfaat af te koppelen =
ADP (adenosinedifosfaat)
◦ Rigor mortis (lijkstijfheid) door ontbreken van ATP.
Lic. Sabine Verschelde
26. 1. Structuur van skeletspierweefsel
2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
A. Vormen van contractie
Lic. Sabine Verschelde
27. 1. isotonische contractie
◦ spanning (tonus) in de spier blijft gelijk (iso) tijdens
de contractie
◦ spier verkort
vb: gewicht hangt aan (bewegende) spier
Lic. Sabine Verschelde
29. 3. auxotonische contractie (meestal)
spier verkort terwijl de spanning in de spier toeneemt.
Lic. Sabine Verschelde
30. 4. concentrische contractie
spier wordt korter
vb: 1 en 3
Lic. Sabine Verschelde
31. 5. excentrische contractie
spier wordt langer ten gevolge van
uitwendige kracht
Lic. Sabine Verschelde
32. 1. Structuur van skeletspierweefsel
2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
A. Vormen van contractie
B. Enkelvoudige spiercontracties
Lic. Sabine Verschelde
34. Hoe sterker de zenuwprikkel
hoe meer zenuwcellen worden aangesproken
hoe groter de contractiekracht
Lic. Sabine Verschelde
35. 1. Structuur van skeletspierweefsel
2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
A. Vormen van contractie
B. Enkelvoudige spiercontracties
C. Lengte-spanningsdiagram
Lic. Sabine Verschelde
36. C. Lengte-spanningsdiagram
1. rekken van een spier in rust
= rustrekkingskromme
◦ spanning in de spier stijgt door
elastische eigenschappen
◦ vectoren naar rechts boven
Lic. Sabine Verschelde
37. 2. isotone contractrie
◦ Spier wordt korter bij gelijkblijvende
spanning
◦ Links: gewicht aan niet-geactiveerde
spier
rechts: activatie: dikke spierbuik:
gewicht omhoog
◦ Isotone maxima: max verkorting
vanuit verschillende beginspanning
◦ Opwekken van beweging en snelheid
◦ Vectoren naar links
Vb: fietsen met wind mee
Lic. Sabine Verschelde
38. 3. Isometrische contractie
◦ Lengte constant maar spanning stijgt
◦ Vector naar boven
◦ Isometrische maxima: max spanning
bij bepaalde lengte
◦ Vb: houding
Lic. Sabine Verschelde
39. 4. Auxotone contractie
◦ Lengte en spanning verandert
◦ Vectoren links boven
Lic. Sabine Verschelde
40. 5. Excentrische contractie
◦ Spier wordt langer
◦ Kan gewicht niet houden
◦ Vector rechts boven
Lic. Sabine Verschelde
41. 1. Structuur van skeletspierweefsel
2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
A. Vormen van contractie
B. Enkelvoudige spiercontracties
C. Lengte-spanningsdiagram
D. Meervoudige prikkeling
Lic. Sabine Verschelde
42. D. Meervoudige prikkeling
◦ Tetanische contractie: snel opeenvolgende
impulsen. De volgende impuls begint voordat de
spiervezel volledig is ontspannen na vorige actie.
Het effect is een krachtige contractie.
◦ De volgende spiercontractie begint in het
descrescente deel van de vorige
Lic. Sabine Verschelde
43. ◦ Effect van contracties wordt opgeteld = summatie
want er komt steeds meer Ca²+
◦ Steeds grotere verkorting bij isotonische contractie
◦ Steeds hogere spanning bij isometrische contractie
Lic. Sabine Verschelde
44. ◦ Als de prikkelfrequentie nog stijgt:
= volgende prikkel reeds in crescente fase
= gladde tetanische contractie
= evenwicht bereikt
= verschillende contracties onderscheiden zich
niet meer van elkaar
Lic. Sabine Verschelde
45. 1. Structuur van skeletspierweefsel
2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
A. Vormen van contractie
B. Enkelvoudige spiercontracties
C. Lengte-spanningsdiagram
D. Meervoudige prikkeling
E. Invloed van lengte en belasting op contractie
Lic. Sabine Verschelde
46. E. Invloed van lengte en belasting op contractie
1. Geen overlapping tussen actine en myosine
Onmogelijke koppeling
Geen contractie mogelijk
Lic. Sabine Verschelde
47. ◦ 2. Gedeeltelijke overlapping tussen actine en
myosine
Niet alle koppelingen worden gebruikt
Contractiekracht stijgt als aantal koppelingen
stijgt
Lic. Sabine Verschelde
48. ◦ 3. Volledige overlapping actine-myosine
Alle koppelingen worden benut
contractiekracht maximaal
Lic. Sabine Verschelde
49. ◦ 4. actine-actine raakt
Weerstand moet overwonnen worden ten koste
van de kracht
Kracht daalt
Lic. Sabine Verschelde
50. ◦ 5. Actine-actine overlapt
Weerstand stijgt nog
Contractiekracht daalt verder
Lic. Sabine Verschelde
51. 1. Structuur van skeletspierweefsel
2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
A. Vormen van contractie
B. Enkelvoudige spiercontracties
C. Lengte-spanningsdiagram
D. Meervoudige prikkeling
E. Invloed van lengte en belasting op contractie
F. Langzame en snelle spieren
Lic. Sabine Verschelde
52. F. Langzame en snelle spieren
Dwarsgestreept spierweefsel bestaat uit 2 soorten
spiervezels
◦ Slow Twitch (rode)
◦ Fast Twitch (wit)
Lic. Sabine Verschelde
53. ◦ 1. Slow Twitch
Rode spieren: goede doorbloeding, aëroob
Myoglobine eiwit dat O2 kan binden / O2 reserve
Uithoudingsspieren
Geen lange recuperatie nodig
Langdurige contractie
Langzame contractie
Geen grote krachtontwikkeling
Energiebron: vetzuren
Lager aantal myofibrillen
Groot aantal motorische eenheden
Weinig spiercellen voor 1 zenuw
Kleine motoreenheid
Lic. Sabine Verschelde
54. ◦ 2. Fast Twitch
Witte spieren: minder bloedvaatjes
Minder myoglobine: kleinere O2-reserve
Korte inspanningsspieren
Bewegingsspieren
Snelle explosieve contracties
Lange recuperatie (stijfheid)
Kortdurende contractie
Grote krachtontwikkeling
Energiebron: glucose
Hoger aantal myofibrillen
Klein aantal motorische eenheden
Veel spiercellen voor 1 zenuw
Grote motoreenheid
Lic. Sabine Verschelde
55. ◦ 3. Verhouding Slow en Fast Twitch
Kinderen en ongetrainden 50 Slow / 50 Fast
Topsporters
Duursport: 70 Slow
Krachtsport: 70 Fast
Lic. Sabine Verschelde
57. ◦ Bij maximale belasting:
snelheid is nul
◦ Indien belasting 0:
snelheid maximaal
◦ Bij maximale snelheid:
isotonisch
◦ Bij maximale belasting:
isometrisch
Lic. Sabine Verschelde
58. 1. Structuur van skeletspierweefsel
2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
3. Eigenschappen van glad spierweefsel
Lic. Sabine Verschelde
59. ◦ Spiercellen van actine en myosine minder
geordend
◦ Geen dwarse streping
◦ Niet onder invloed van de wil: onwillekeurige
contractie
◦ Langzamer dan dwarsgestreept spierweefsel
◦ In de wand van holle organen
vb. in de wand van slagaders: bloeddrukregeling
Lic. Sabine Verschelde
60. ◦ Geen sarcoplasmatisch reticulum:
Minder snel transportsysteem
Tragere Ca²+ uitwisseling: contractie en relaxatie
verloopt trager
◦ Individuele gladde spiercellen:
1 cel – 1 autonome zenuw
vb. bloedvat
◦ Syncitiale gladde spiervezels:
gap junctions tussen de cellen zodat
actiepotentiaal kan overgaan
vb. uterus
Lic. Sabine Verschelde
62. 1. Structuur van skeletspierweefsel
2. Eigenschappen van skeletspierweefsel
3. Eigenschappen van glad spierweefsel
4. Eigenschappen van Hartspierweefsel
Lic. Sabine Verschelde
63. ◦ Dwarse streping
◦ Slechts 1 à 2 kernen per cel
◦ Intercalaire schijven: waar cellen raken:
actiepotentialen doorgeven
◦ Veel mitochondriën: voldoet aan hoge
energiebehoefte
◦ Actiepotentiaal: Ca²+: contractie
maar lange refractaire periode: geen tetanie
mogelijk (pompfunctie)
Lic. Sabine Verschelde
64. ◦ Iedere hartslag is één enkelvoudige contractie
◦ Alle hartspiercellen contraheren bij elke hartslag
( zie hartwerking fysiologie / eerste bachelor)
Lic. Sabine Verschelde
66. ◦ De meeste metingen worden gedaan in rust
◦ Wat is rust?
◦ Elke vorm van arbeid (inwendig en uitwendig) gaat
gepaard met stijging van de stofwisseling
Lic. Sabine Verschelde
67. ◦ Grondstofwisseling
◦ Energie voor primaire levensprocessen bij een
organisme volledig in rust (slaap)
Postabsorptief (na vertering)
Thermoneutrale omgeving
Psychologische en fysiologische rust
◦ Afhankelijk van gewicht / leeftijd / geslacht
Lic. Sabine Verschelde
68. ◦ Tijdens inspanning stijgt de stofwisseling
◦ Energie komt vrij door verbranding (oxidatie) van
voedingsstoffen (aëroob)
O2 behoefte in arbeidende weefsels stijgt
Bloedcirculatie stijgt
Warmteproductie stijgt
Lic. Sabine Verschelde
69. ◦ Het meten van een hoeveel arbeid, waarbij de
proefpersoon zich bij voorkeur niet verplaatst, vb.
fietsergometer, loopergometer…
◦ Gestandaardiseerd protocol wordt gebruikt
◦ Terwijl de belasting trapsgewijs stijgt worden een
aantal metingen gedaan (BD, ECG, klachten,
symptomen, …)
◦ Arbeid = kracht x afgelegde weg
Lic. Sabine Verschelde
70. – Verbruikte energie tijdens arbeid: bepalen aan de
hand van zuurstofverbruik
Lic. Sabine Verschelde
71. ◦ Maximale zuurstofopnamevermogen
◦ Bepaalt het uithoudingsvermogen voor inspanning
◦ Hoe goed lichaam O2 opneemt uit omgeving en
naar spieren kan vervoeren
◦ Weerspiegelt het maximale prestatievermogen van
hart, bloedsomloop en aanpassingen ter hoogte
van de spieren
Lic. Sabine Verschelde
72. ◦ De verschillen in VO2 max:
Resultaat van verschillende fitheid
Verschil in maximaal hartdebiet (hoeveel ml
bloed/min het hart door het lichaam kan
pompen)
Sterke relatie met functionele capaciteit van de
hartspier
Lic. Sabine Verschelde
73. VO2 max wordt uitgedrukt in:
O2/min (absoluut)
ml O2/kg (relatief)
VO2 max is sterk genetisch bepaald
Uithoudingstraining:
stijging 40 % bij sedentairen (lage uitgangspositie)
stijging 5 à 20 % bij getrainden
Lic. Sabine Verschelde
74. VO2 max blijft gelijk tot 30 jaar, dan daling
Sporter houdt daling tegen en zo kan een goede
VO2 max behouden blijven tot 50 jaar
Metingen tijdens ergometrie: BD, HF, O2-verbruik,
bloedparameters (vb. PH)
Lic. Sabine Verschelde
75. ◦ Tijdens inspanning komen mechanismen aan bod
die niet aanwezig zijn tijdens rust
◦ Inspanning is een essentieel andere toestand voor
het organisme dan rust
◦ Op eenzelfde belasting reageren individuen
verschillend
Lic. Sabine Verschelde
76. 1.Op korte termijn
1. 1 aanvoer O2 stijgt:
◦ Door groter hartminuutvolume
◦ Door grotere longcapaciteit
◦ Door groter aantal haarvaten
Lic. Sabine Verschelde
77. 1.2. Energievoorziening in de spiervezels
◦ Snelle spiervezels stijgt door toename enzymes in
anaërobe dissimilatie (afbreken van stoffen zonder
zuurstof)
◦ Trage spiervezels stijgt door toename
mitochondriën
1.3. Aanpassing in de warmtehuishouding
Lic. Sabine Verschelde
78. 2. Op lange termijn:
1. Toename spierkracht: door toename spiereiwitten
(myofibrillen)
2. Uithoudingsvermogen
3. Snelheid (reactiesnelheid): snellere wegen van het
zenuwstelsel door oefening
4. Coördinatie
5. Lenigheid
6. Kans op blessures daalt doordat banden, pezen
en botten dikker worden
Lic. Sabine Verschelde
79. 3. Energievoorziening:
3.1. Energiewisse:l
◦ Energie die de mens afgeeft als uitwendige
arbeid moet inwendig worden vrijgemaakt
◦ Energie vrijmaken gebeurt door katabole
(afbrekende) processen
Lic. Sabine Verschelde
80. ◦ Bij elke stap van energiewissel gaat energie
verloren onder vorm van warmte
= nuttige energie wordt steeds kleiner
◦ Laatste stap is verbruik van ATP bij vorming
verbinding tussen actine en myosine
◦ ATP is de universele energieleverancier voor de
cellen
Lic. Sabine Verschelde
81. 3.2. Rendement van energiewissel:
= de hoeveelheid energie die bij de splitsing van de
stof in een bruikbare vorm, dus niet als warmte,
vrijkomt
Lic. Sabine Verschelde
82. ◦ Energieverlies = warmte energie
◦ Mechanisch rendement = gedeelte van de energie
dat kan gebruikt worden als uitwendige arbeid
◦ Mechanisch rendement bij isotone contractie
> 50 %
◦ Mechanische rendement bij isometrische
contractie = 0
Lic. Sabine Verschelde
83. 3.3. Energiemoleculen:
ATP = energiedrager
wanneer ADP en P wordt gevormd, komt energie vrij
ATP = geen voorraad energie
◦ Wordt voortdurend aangevuld
◦ Aanvullen gebeurt als ATP en ADP
◦ Bij splitsing komt energie vrij (+ warmte)
CP = energiedepot van de spiercel
Lic. Sabine Verschelde
84. 3.4. Aanvullen van energie:
• ADP + CP + energie ATP + C
• CP wordt gevormd in de mitochondriën
• ATP + C ADP + CP
aanvullen CP = fosforylering van creatine gebeurt in
de mitochondriën
Lic. Sabine Verschelde
85. ATP wordt gehaald uit 2 bronnen:
◦ Aërobe bron: glucose + vetzuren worden
omgezet tot CO2 en H2O met vrijzetten van
ATP
in de mitochondriën
◦ Anaërobe bron: glycolyse van glucose tot
pyruvaat (zonder O2). Pyryvaat wordt
omgezet in melkzuur.
in het cytoplasma
Lic. Sabine Verschelde
86. D. Aërobe en anaërobe stofwisseling:
◦ Elke vorm van beweging kost “brandstof”
◦ De mens heeft 3 soorten brandstof: suikers, vetten
en eiwitten
◦ Welk verbrandingssysteem gebruikt wordt, hangt
af van de intensiteit.
Lic. Sabine Verschelde
87. Aërobe verbranding:
◦ Brandstof verbranden met O2
◦ Verbranding van koolhydraten en/of vetten
◦ Afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare
zuurstof
Lic. Sabine Verschelde
88. ◦ Bij arbeid die lang kan worden volgehouden:
Evenwicht tussen verbruikte ATP en
nieuwvorming ATP in de mitochondriën
Afvalproducten vinden probleemloos plaats in
het intern milieu (CO2 en H2O)
Evenwicht zolang glucose, vetzuren en O2
beschikbaar zijn.
Lic. Sabine Verschelde
89. Bij zwaarder wordende arbeid zal het aandeel
glucose verbranding groter worden dan het aandeel
vetzuurverbranding.
(vb : vermageren : lage intensiteit )
Lic. Sabine Verschelde
90. Als de fysieke activiteit toeneemt, ontstaat een punt
waarop het lichaam niet op aërobe wijze kan
voldoen aan de energiebehoefte.
Als de inspanning verder stijgt, maakt het lichaam
energie vrij op anaërobe wijze. Dit punt heet de
anaërobe drempel.
Lic. Sabine Verschelde
92. ◦ Bij begin van de inspanning omdat de aërobe
voorziening wat traag op gang komt
◦ Bij zware inspanningen
◦ Kan niet lang worden volgehouden
◦ Volhoudtijd daalt naarmate inspanning zwaarder
wordt
Lic. Sabine Verschelde
93. ◦ Vorming van lactaat zorgt voor verzuring van het
milieu (ophoping H-atomen). Dit werkt remmend.
◦ Melkzuur zorgt voor spierpijn.
◦ Melkzuur wordt teruggevonden in het bloed.
Objectieve meting (inspanningstest.)
Lic. Sabine Verschelde
94. Verschillen tussen aëroob en anaëroob:
◦ Aërobe energielevering komt trager op gang
◦ Aërobe energielevering 500 x groter
Aëroob heeft naast glucose ook vetzuren
Verbranding van glucose door O2 levert meer
energie dan glycolyse
◦ Aërobe stofwisseling heeft altijd reserve van
glucose en vetzuren.
◦ De verwerking (oxidatie) is de beperking.
Lic. Sabine Verschelde
95. ◦ Anaërobe stofwisseling heeft wel gebrek aan
voorraad uitputtingsprobleem
◦ Aërobe stofwisseling heeft geen afvalproducten
◦ Anaërobe: Melkzuur heeft O2 nodig om te worden
afgebroken in de lever en zolang de aërobe arbeid
verder gaat is er geen O2 beschikbaar.
Lic. Sabine Verschelde
96. Aërobe vermogen = aërobe capaciteit
◦ De hoeveelheid aërobe arbeid die kan worden
geleverd is bepalend voor het prestatieniveau:
door training kan dit vermogen stijgen
◦ Beperkende factoren:
Ademhalingscapaciteit
O2-opname t.h.v. de longen
Metabole processen in de spiercel
Doorbloeding
Bloedcirculatie / hartwerking
O2-nood van de andere organen
Lic. Sabine Verschelde
97. Definitie van aërobe capaciteit:
= de hoogste zuurstofopname, uitgedrukt in l/min
die een individu kan bereiken bij het verrichten van
lichamelijke arbeid tijdens het ademen van gewone
lucht op zeeniveau.
=het aërobe vermogen
Lic. Sabine Verschelde
98. Zuurstofschuld:
◦ Door verhoogde zuurstofbehoefte of bij
verminderde zuurstofaanvoer
◦ Na afloop van de inspanning moet de energie
worden terugbetaald: O2-schuld
◦ Na het leveren van anaërobe arbeid zal HF en AH
nog verhoogde frequentie vertonen
◦ Temperatuur
metabolisme
waterhuishouding verstoord
Lic. Sabine Verschelde
99. Lactaatverwerking:
◦ Lactaat is het eindproduct uit het
glucosemetabolisme bij anaërobe glycolyse en
levert energie aan skeletspieren en tijdens zware
inspanningen.
Lic. Sabine Verschelde
100. ◦ Halveringstijd van lactaat (tijd waarin de
concentratie daalt tot de helft)
Sneller bij getrainden
Sneller tijdens warming down
◦ Omzetting:
Tot pyruvaat en glycogeen
Excretie: in urine
Brandstof voor hart – lever – nieren
Lic. Sabine Verschelde
101. E. Warmtehuishouding bij inspanning:
Warmteverdeling in het lichaam:
◦ Vooral spieren en huid werken warmteregulerend
◦ Bij warmteoverschot zal door vasodilatatie de
warmtestroom naar buiten toe worden gestimuleerd
◦ Bij inspanning is de toename van lichaamstemperatuur
tot op zekere hoogte onafhankelijk van
omgevingstemperatuur en vochtigheid
◦ Door temperatuurstijging bij inspanning kunnen
stofwisselingsprocessen sneller verlopen
Lic. Sabine Verschelde
102. Warmteproductie en warmteafgifte:
◦ Verhoogde warmteproductie vooral in de
arbeidende spieren:
◦ 2 fasen:
Initiële warmte
Herstelwarmte
Lic. Sabine Verschelde
103. Rendement van de energieproductie:
◦ Een lichamelijke inspanning heeft een rendement
tussen 20 en 23 %
◦ Minstens 75 % van de energie komt vrij als warmte
Lic. Sabine Verschelde
104. Thermoregulatie:
◦ Gebeurt trager dan aanpassing door ademhaling
en bloedsomloop
◦ Als er geen vasodilatatie optreedt in de huid
veroorzaakt het warmere bloed een stijging van de
lichaamstemperatuur hierdoor stijgt
huidtemperatuur dilatatie huidbloedvaten
openen huidcirculatie warmteafgifte aan
omgeving (niet sporten met koorts)
Lic. Sabine Verschelde
105. ◦ Het mechanisme van warmteafgifte is het
transpiratiesysteem: warmte verdampt: transpiratievocht
Bij rust is verdamping 25 % (en 75 % geleiding en straling)
Bij inspanning is verdamping 75 % (en 25 % geleiding en
straling)
Als omgevingstemperatuur 35 C wordt, dan daalt
geleiding en straling tot 0 %
Niet sporten bij heet en vochtig weer (sauna?)
Lic. Sabine Verschelde
106. Als omgevingstemperatuur > 35 C kan warmte
aan het lichaam worden toegevoegd
Indien ook hoge vochtigheid kan het zijn dat er
geen evenwicht is tussen warmteproductie en
afgifte
Lic. Sabine Verschelde
107. Gevolgen van warmtestuwing:
◦ Het circulerend bloed moet de warmte
transporteren naar de huid. In de huid treedt
vasodilatatie op zodat tot 20 % van het
hartminuutvolume door de huid circuleert….
Minder bloed komt ter beschikking van de
organen.
◦ Hartfrequentie t.o.v. een slagvolume dat
:hartminuutvolume blijft = zodat grotere
inspanning van het hart niet nuttig wordt gebruikt.
Lic. Sabine Verschelde
108. ◦ De zuurstofaanvoer naar de spieren toe komt in
het gedrang zodat een deel van de spiervezels
anaëroob moet functioneren met een grotere
melkzuurproductie als gevolg.
◦ Pas op met patiënten en sport : veilig werken !
◦ Bij hogere omgevingstemperaturen en hoge
vochtigheidsgraad neemt het prestatievermogen
af.
Lic. Sabine Verschelde
109. Warming-up:
◦ Bij elke graad temperatuurstijging in de spier:
Stijgt snelheid van stofwisseling in de spiercel met 10
%
O2 wordt gemakkelijker losgelaten
Spierdoorbloeding stijgt door de vasodilatatie
◦ Het is dus belangrijk spieren voor te bereiden =
warming-up
nut van warme kledij
◦ Door opwarming stijgt prestatie met 3 à 5 %
◦ Maximale prestatieverbetering door 15’ opwarming
◦ Door hoge omgevingstemperatuur kan de duur en/of
intensiteit van de opwarming verminderen.
Lic. Sabine Verschelde
110. Praktische aspecten:
◦ Kledij
Verdamping mogelijk (luchtig, katoen)
Bescherming tegen zon
◦ Afdrogen: veroorzaakt vochtverlies, zonder nuttig
gebruik voor verdamping
◦ Vochtinname is noodzakelijk
Stijgt als temperatuur stijgt
Stijgt als vochtigheidsgraad daalt
◦ Bij langdurig zweten zout en glucose: isotone drank
Lic. Sabine Verschelde
111. F. Prestatieverhoging door doping
Doelstellingen:
snelheid, kracht, coördinatie en uithouding doen
toenemen waardoor men betere trainingseffecten
kan bereiken, zowel psychisch als fysisch.
Lic. Sabine Verschelde
114. Definitie doping:
Reeds gekend en beschreven door de Grieken 776
voor Christus (eerste olympische spelen).
Doping is gebruik maken van door de Wet verboden
middelen of methoden door een sportbeoefenaar
die deelneemt of zich voorbereidt op een
competitie.
Lic. Sabine Verschelde
115. Waarom verboden:
◦ oneerlijk voordeel
◦ niet respecteren van Fair play
◦ nadelige effecten voor eigen gezondheid
◦ gevaren voor medesporter/tegenstander
Lic. Sabine Verschelde
116. Verboden methoden:
◦ Bloeddoping
Toedienen van bloed of bloedproducten met als
doel het toenemen van RBC. Verhogen van zuurstof
opname en transport via bloedbaan.
Risico:
allergische reacties op de lichaamsvreemde allergenen
overdracht van infectieziekten vb hepatitis B en C, HIV en
andere
Stolbaarheid van heb bloed stijgt door toename van
viscositeit en er ontstaat en reëel risico op
trombosevorming. (longembolen, herseninfarct)
Lic. Sabine Verschelde
117. ◦ vervalsen van het urinestaal
diuretica: verhoogde urine excretie waardoor
verdunnen van de urine
andere urine in de blaas brengen (infectie risico)
het ‘peertje’.
Lic. Sabine Verschelde
120. ◦ Pijnstillende medicatie: Analgetica
Pijngrens wordt verlegd…
paracetamol en acetylsalicylzuur
narcotische analgetica welke zijn afgeleid van opium en
morfine zijn verboden en verslavend…
Lic. Sabine Verschelde
121. ◦ anabole steroïden
synthetische hormonen welke de spieropbouw
bevorderen waardoor er een toename van de
spierkracht ontstaat. Eveneens een toename van
de reactiesnelheid en herstel. Het stimuleert het
eiwitmetabolisme.
Risico: psychische veranderingen, depressie,
gedaalde vruchtbaarheid, mannelijke secundaire
geslachtskenmerken, vertraagde groei bij
jongeren.
Lic. Sabine Verschelde
122. ◦ Erythropoetine EPO
Hormoon gemaakt in de nieren dat de aanmaak van RBC
stimuleert (door stimulatie van het beenmerg)
Verhoogd risico op toename van viscositeit van het bloed,
trombose risico, en verhoogde bloeddruk.
Lic. Sabine Verschelde
125. ◦ Beta blokkers:
Kalmerend effect en minder beven
vnl in boogschieten, biljarten
vb inderal
Risico: antihypertensief, met gevaar voor
ritmestoornissen (hart) en bronchoconstrictie,
hypercholesterolemie.
Lic. Sabine Verschelde
126. G. Overtraining (patiënten)
Definitie
◦ Verstoring tussen belasting en belastbaarheid
waarbij belasting wordt beschreven als de som van
fysieke – mentale – sociale eisen.
◦ Overtraining heeft altijd een prestatievermindering
als gevolg.
Lic. Sabine Verschelde
127. 2. Symptomen van het overtrainingssyndroom
◦ lokale vormen: meer mechanisch
tendinopathie en andere ontstekingen
stressfracturen
spierblessures
peesletsels
Lic. Sabine Verschelde
129. Onderzoeksresultaten
◦ Hormoonhuishouding
Verstoren van evenwicht in de as hypothalamus,
hypofyse, bijnierschors
Gedaald testosteron, en gestegen
catecholamines: toename katabole processen tov
anabole zoadat herstel wordt vertraagd.
Lic. Sabine Verschelde
130. ◦ Afweersysteem:
Hoeveelheid immunoglobulines en fagocyten verminderen
waardoor de vatbaarheid voor infecties toeneemt.
Lic. Sabine Verschelde
131. ◦ Inspanningsfysiologische processen:
Creatinekinase stijgt wat wijst op spierschade
Er worden meer spiereiwitten afgebroken waardoor proteïnurie
ontstaat
Lactaatparadox: men verwacht er meer, maar men produceert er
minder.
Lic. Sabine Verschelde
132. Reactieve uitputting – reële uitputting
◦ Reële uitputting is het gevolg van foutief trainen
(intensiteit, techniek, eenzijdig)… tijdelijke rust met
bijsturen trainingsprogramma is must.
◦ Reactieve uitputting is een gevolg van sociale
factoren (depressie, surmenage(overwork) of
medische problemen)
Lic. Sabine Verschelde
133. H. Prestatie en voeding
Inleiding
◦ Koolhydratenrijke voeding in vloeibare en vaste vorm kan
het prestatievermogen tijdens langdurige inspanning
verbeteren.
◦ Vochtinname is essentieel voor het leveren van een goede
prestatie.
Dehydratatie van 5% van het lichaamsgewicht geeft een
verminderd prestatievermogen van 20-30 %
◦ Duur prestatie geeft frequent aanleiding tot GI klachten.
Lic. Sabine Verschelde
134. Oorzaken van GI klachten
◦ Welke klachten
Gastro intestinale klachten
Flatulentie
Misselijkheid en maagzuur
Aandrang tot ontlasting
Oprispingen
Pijn in de zij
Diarree
Overgeven
Lic. Sabine Verschelde
135. ◦ Gastro intestinale klachten staan in relatie met:
Stress
Hoeveelheid voeding welke wordt gebruikt voor en
tijdens de prestatie
Tijdsduur tussen de laatste maaltijd en het begin van de
prestatie 1 u -3u.
Trainingstoestand
Inspanningstype (mechanische belasting van het maag-
darmstelsel)
Inspanningsduur versus vermoeidheid
Lic. Sabine Verschelde
136. Fysiologische achtergrond:
◦ Gastro-intestinale krampen:
H2 productie door KH malabsorptie
De aangeboden KH worden onvoldoende verwerkt in de
dunne darm: de KH komen in het colon terecht en die
zorgen voor verhoogde H2 productie door bacteriële
fermentatie. Hierdoor ontstaat gasvorming met uitrekken
van de darmwand met irritatie. Dit geeft aanleiding tot
krampen.
◦ Flatulentie
Oudere ervaren sporters hebben minder last
Zie hoger
Lic. Sabine Verschelde
137. ◦ Misselijkheid
Correleert met hypoglycemie: energiedepletie
Door hypoglycemie ook hyperkaliemie (de Na/k pompen
worden geremd)
◦ Opboeren en pijn in de zij
Correleren met het verhogen van lactaat in het serum.
(staat ivm inspanningsintensiteit)
Wordt eveneens gezien bij te hoge KH inname: meer
opboeren, GI krampen, flatulentie en misselijkheid door
H2 productie.
Lic. Sabine Verschelde
138. Prestatievermogen:
◦ Inspanningsniveau > 60 % maximale
zuurstofopname vraagt voldoende energietoevoer
tijdens de inspanning
Glycogeenvoorraad op peil houden
Warmte huishouding
Vochtbalans
Lic. Sabine Verschelde
139. Besluit:
◦ vermijd voeding in laatste 3 uur voor inspanning.
Vermijd eiwitten, vetten en vezels
◦ gebruik isotone of hypotone dorstlessers,
hypotone heeft de voorkeur bij hoge nood aan
vocht.
◦ Bij duursporten is vloeibare voeding belangrijk
vanaf 30 minuten en verder om het uur.
◦ Train het drinken tijdens duursporten.
Lic. Sabine Verschelde
140. Het gaat hier om duursporten en niet over een half
uur fitness per week.
Denk eraan
◦ Vetten, eiwitten – overgeven
◦ Vezels – darmkrampen
◦ Te veel koolhydraten: flatulentie, krampen, pijn in
de zij en oprispingen
◦ Misselijkheid: hypoglycemie.
Lic. Sabine Verschelde
141. A. Doelen:
Verhogen aërobe vermogen
Blessurevrij blijven
Juiste techniek
Zo weinig mogelijk energie verbruiken
Uit energie zo groot mogelijke prestatie
halen
Lic. Sabine Verschelde
143. C. Specificiteit:
Het lichaam past zich aan in de richting van de
belasting. Alleen wat getraind wordt, verbetert.
Lic. Sabine Verschelde
144. D. Reversibiliteit:
Alle trainingseffecten gaan snel weer verloren als de
training stopt.
Lic. Sabine Verschelde
145. E. Optimale training:
Optimale training: optimaal effect
Te veel of te zwaar: blessures en overbelasting
Te weinig of te licht: geen progressie
Lic. Sabine Verschelde
146. F. Verminderde meeropbrengst:
◦ In het begin: snelle vooruitgang
◦ Na verloop van tijd: minder snelle reactie op
trainingsprikkels
Lic. Sabine Verschelde
147. G. Supercompensatie:
◦ Fase 1: de belastingsfase
Training: belasting : verbruik brandstof :
afvalstoffen
◦ Fase 2: de compensatiefase
Na training: herstel
Lic. Sabine Verschelde
148. ◦ Fase 3: de overcompensatiefase:
Na herstel: supercompensatie = lichaam bereidt
zich voor op nieuwe gelijkaardige belasting
Er is een verdedigingsreactie: wat in fase 1 werd
afgebroken zal in fase 3 in grotere hoeveelheid
worden aangemaakt
Lic. Sabine Verschelde
149. Na fase 3 moet het ideale moment gekozen worden
voor de volgende training.
2 trainingen te snel na elkaar: fase 3 is nog niet
bereikt
Te veel tijd tussen 2 trainingen: de wet van
omkeerbaarheid treedt in werken
Lic. Sabine Verschelde
159. ◦ Duur: beginners:
Lichte inspanning
Zonder klachten
Per sessie verhogen (nooit meer dan 10 % van
vorige week)
Na opbouw:
tussen 25 à 60 minuten
lage intensiteit: 45 – 60 min
hoge intensiteit: 25 – 30 min
Lic. Sabine Verschelde
160. ◦ Warming up: 10 à 20 min
duur primeert op intensiteit
◦ Cooling down
Lic. Sabine Verschelde
161. ◦ Preventie van sportletsels:
overbelasting (vb. tendinitis, …)
Erkennen risicofactoren (medisch, materiaal, …)
Correcte techniek
Trainingsfouten
Aangepast aan de leeftijd: na puberteit mag de
belasting gevoelige toenemen
Lic. Sabine Verschelde
163. 1. Structuur van 2. Eigenschappen van
skeletspierweefsel skeletspierweefsel
A. Soorten spierweefsel A. Vormen van contractie
B. Skeletspier B. Enkelvoudige spiercontracties
C. Spiercelcontractie C. Lengte-spanningsdiagram
D. Sliding Filament Theory D. Meervoudige prikkeling
E. Calcium2+ E. Invloed van lengte en
F. ATP belasting op contractie
F. Langzame en snelle spieren
G. Contractiekracht –
contractiesnelheid
3. Eigenschappen van glad
spierweefsel
4. Eigenschappen van hard
spierweefsel
Lic. Sabine Verschelde
164. 1. Rust / inspanning 7. Trainingsleer
2. Basaal metabolisme A. Doelen
3. Inspanning / belasting B. Trainingsprincipes
C. Specificiteit
4. Arbeid meten D. Reversibiliteit
5. VO2 max E. Optimale training
6. Aanpassingsvermogen aan F. Verminderde
inspanning meeropbrengst
A. op korte termijn G. Supercompensatie
B. op lange termijn H. Trainingseffecten
C. energievoorziening I. Overload
D. Aërobe en anaërobe 8. Wij bewegen te weinig
stofwisseling A. Bewegen en overleven
E. Warmtehuishouding bij B. Werken aan conditie
inspanning C. Veilig trainen
F. Prestatieverhoging voor
doping
G. Overtraining
H. Prestatie en voeding
Lic. Sabine Verschelde