Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Middle management extra 2.5
1. Oefenexamen Middle Management
1 Beoordeel de volgende twee stellingen:
1. Informele communicatie moet zoveel mogelijk
worden vermeden.
2. Een voordeel van mondelinge communicatie is de
objectieve verifieerbaarheid van de informatie.
A. Beide stellingen zijn juist.
B. Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist.
C. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist.
D. Beide stellingen zijn onjuist.
Bart Dijkema Extra 4
2. Oefenexamen Middle Management
2 Beoordeel de volgende 2 stellingen:
1.Door de liquiditeit kan de winstgevendheid worden
beoordeeld.
2.De Solvabiliteit kan worden vergroot door het
aflossen van de lening.
A.Beide stellingen zijn juist.
B.Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist.
C.Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist.
D.Beide stellingen zijn onjuist.
Bart Dijkema Extra 4
3. Oefenexamen Middle Management
3 Beoordeel de volgende twee stellingen:
1.Vlottende activa zijn activa die 1 productieproces
meegaan.
2.Financiële vaste activa zijn vorderingen met een
duurzaam karakter, zoals langlopende leningen en
deelnemingen.
A. Beide stellingen zijn juist.
B. Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist.
C. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist.
D. Beide stellingen zijn onjuist.
Bart Dijkema Extra 4
4. Oefenexamen Middle Management
4 Beoordeel de volgende twee stellingen:
1.Wanneer in een informatiesysteem wordt gekozen
voor een standaardapplicatie is outsoursing niet aan
de orde.
2.Bij de afweging tussen tijdigheid, juistheid en de
veiligheid van gegevens dienen de veiligheidseisen te
allen tijde het zwaarst te wegen.
A. Beide stellingen zijn juist.
B. Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist.
C. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist.
D. Beide stellingen zijn onjuist.
Bart Dijkema Extra 4
5. Oefenexamen Middle Management
5 Beoordeel de volgende twee stellingen:
1.Is het informatiesysteem gericht op het doel dat we
voor ogen hadden?
2.Is het inderdaad mogelijk dat doel te realiseren met
behulp van dit systeem?
A. 1 is de doelmatigheid en 2 de doeltreffendheid.
B. 1 is de doeltreffendheid 2 de doelmatigheid.
C. Beide zijn doelmatigheid.
D. Beide zijn doeltreffendheid.
Bart Dijkema Extra 4
6. Oefenexamen Middle Management
6 Beoordeel de volgende twee begrippen:
1.Efficiënt.
2.Effectief.
A. 1 is de doelmatigheid en 2 de doeltreffendheid.
B. 1 is de doeltreffendheid en 2 de doelmatigheid.
C. Beide zijn doelmatigheid.
D. Beide zijn doeltreffendheid.
Bart Dijkema Extra 4
7. Oefenexamen Middle Management
7 Beoordeel de volgende twee stellingen:
1.Het systematisch zoeken naar oplossingen voor
praktische problemen binnen een bedrijf.
2.Het systematisch uitwerken van bedrijfsideeën of
het verder ontwikkelen van eigen of andermans
resultaten tot geheel nieuwe of wezenlijk verbeterde
producten, diensten of productie processen.
A. 1 is research 2 is development.
B. 2 is research 1 is development.
C. Beide zijn research.
D. Beide zijn development.
Bart Dijkema Extra 4
8. Oefenexamen Middle Management
8 Beoordeel de volgende twee stellingen:
1.Interne ruis binnen de communicatie kan worden
verminderd door mondelinge communicatie te
ondersteunen met schriftelijke vastlegging.
2.Externe ruis binnen de communicatie kan worden
verminderd door de juiste mediumkeuze.
A.Beide stellingen zijn juist.
B.Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist.
C.Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist.
D.Beide stellingen zijn onjuist.
Bart Dijkema Extra 4
9. Oefenexamen Middle Management
9 Beoordeel de volgende 2 stellingen:
1.In een sociale werkplaats past goed een
personencultuur.
2.Weinig nieuwe bedrijven hanteren een machtcultuur.
A.Beide stellingen zijn juist.
B.Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist.
C.Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist.
D.Beide stellingen zijn onjuist.
Bart Dijkema Extra 4
10. Oefenexamen Middle Management
10 Beoordeel de volgende twee stellingen:
1.Werkstructurering is zowel van belang voor het
functioneren van de organisatie als voor de
arbeidssatisfactie van medewerkers.
2.De arbeidscultuurtypologie moet zijn afgestemd op
het opleidingsniveau, ambitie en ervaring van de
medewerkers.
A. Beide stellingen zijn juist.
B. Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist.
C. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist.
D. Beide stellingen zijn onjuist.
Bart Dijkema Extra 4
11. Oefenexamen Middle Management
11 Beoordeel de volgende twee stellingen:
1.Het uitgeven van aandelen boven de nominale
waarde leidt tot een agioreserve.
2.In een eenmanszaak of VOF bestaat het eigen
vermogen uit het geplaatst kapitaal, de reserves en
nog niet verdeelde winst.
A. Beide stellingen zijn juist.
B. Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist.
C. Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist.
D. Beide stellingen zijn onjuist.
Bart Dijkema Extra 4
12. Oefenexamen Middle Management
12 Beoordeel de volgende twee stellingen:
1.Convenience goods zijn goederen die de consument
minder frequent koopt.
2.Speciality goods zijn goederen die een consument
doorgaans weinig koopt.
A. 1 is goed en 2 is fout.
B. 1 is fout en 2 is goed.
C. Beide zijn goed.
D. Beide zijn fout.
Bart Dijkema Extra 4
13. Oefenexamen Middle Management
1 Beoordeel de volgende twee begrippen:
1.Het directe kanaal is een onderdeel van het
plaatsbeleid.
2.Reclame is een onderdeel van het Promotiebeleid
A.1 is goed en 2 is fout.
B.1 is fout en 2 is goed.
C.Beide zijn goed.
D.Beide zijn fout.
Bart Dijkema Extra 4