SlideShare a Scribd company logo
1 of 30
Download to read offline
Evaluatierapport
Onderzoekseenheid
‘Kwaliteit van Leren’
Faculteit Educatie
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Scheveningseweg 46
                                      2517 KV Den Haag
                                      T (070) 30 66 800
                                      F (070) 30 66 870
                                      I www.hobeon.nl
                                      E info@hobeon.nl




            Evaluatierapport
            Onderzoekseenheid
            ‘Kwaliteit van Leren’
            Faculteit Educatie
            Hogeschool van Arnhem en Nijmegen




Hobéon® Management Consult BV
Datum:
5 september 2010
Auteur:
F.M. Brouwer
INHOUDSOPGAVE


SAMENVATTING                                                            1 

OPDRACHT EN WERKWIJZE                                                   3 

DE ONDERZOEKSEENHEID KWALITEIT VAN LEREN                                6 
1.   Missie                                                             6 
2.   Het werkprogramma en portfolio van de onderzoekseenheid            8 
3.   Het onderzoeksprofiel                                             10 
4.   Inbedding en positionering binnen de HAN                          10 
5.   Omvang van de onderzoekseenheid                                   11 
6.   Kwaliteit van de onderzoekers                                     12 
7.   Samenwerkingsverbanden en interne relaties                        13 
8.   Publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek   14 
9.   Kwaliteitszorg van de onderzoekseenheid                           15 
10.  Output, impact en waardering                                      15 

BIJLAGE 1 Samenstelling commissie en cv’s                              17 
BIJLAGE 2 Programma visitatie                                          19 
BIJLAGE 3 Onafhankelijkheidsverklaringen                               22 
SAMENVATTING


De onderzoekseenheid ‘Kwaliteit van Leren is verbonden aan de Faculteit Educatie van de
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. De eenheid is in zijn huidige samenstelling in 2006 ontstaan.
De hierin gebundelde lectoraten hebben als thema’s Ontwerpen van innovatieve
leerarrangementen, Leren met ICT, Duurzaam beoordelen, Ontwikkelen van competenties op de
werkplek, Pedagogische kwaliteit van de leraar, Innovatie van leren in organisaties, Leren in
veranderende organisaties en Governance en innovatiedynamiek in het onderwijs. De
kenniskringen zijn in 2008 gebundeld in één onderzoeksgroep.
De evaluatie is uitgevoerd aan de hand van het door de hogeschool opgestelde kwaliteitskader voor
onderzoek, door een door de hogeschool ingestelde commissie waarin wetenschap en
beroepspraktijk waren vertegenwoordigd. De commissie heeft haar oordelen ook uitgedrukt in een
waarderingsschaal. De operationele definitie van de waarderingen is expliciet in het licht van de
huidige ontwikkelingsfase van de onderzoekseenheid uitgevoerd. In de samenvatting ligt het
accent op de adviezen en aanbevelingen die de commissie doet.

Missie: voldoende
De missie is zeer algemeen geformuleerd. De onderzoekseenheid laat in haar afzonderlijke
thematieken zien, dat ze dit algemene thema vanuit vele invalshoeken benadert. De faculteit
waarmee de onderzoekseenheid verbonden is, alsmede de belanghebbenden in de omgeving, zijn
tot nu toe vooral bij de uitvoering van het werkprogramma betrokken en niet bij de
missieformulering. De commissie heeft bij beide partijen kunnen constateren, dat zij bereid zijn
deze rol te vervullen en doet de onderzoekseenheid de aanbeveling deze betrokkenheid verder te
ontwikkelen en er gerichte regie op te voeren. In samenhang hiermee kan een tweede aanbeveling
van de commissie gezien worden: de sturende kracht van de missie te versterken en nu meer
precies te definiëren wat de kernopdracht van de onderzoekseenheid is, zowel inhoudelijk als in
relatie tot een regionale onderzoeksagenda. Op basis van een dergelijke aanscherping kan dan
meer focus ontstaan in de werkzaamheden.

Werkprogramma en portfolio: goed
Het onderzoeksprogramma is vooralsnog per lectoraat gepresenteerd en de inhoud van het
portfolio rechtvaardigt dit. Het zijn sterke onderzoeksprogramma’s, waarbij de opdrachten en
onderzoeksvragen systematisch in samenwerking met het werkveld worden gegenereerd.
De omgeving ziet de verbinding met het onderwijs als meerwaarde van de onderzoekseenheid. De
commissie adviseert deze meerwaarde sterker te benutten, door samen met de faculteit, gerichte
inspanningen te leveren om de betrokkenheid van studenten bij het onderzoek te versterken.
In de opleidingen zijn onderzoeksleerlijnen ontwikkeld en professionaliseringsprogramma’s voor
docenten uitgevoerd om deze te ondersteunen. De kennisinhouden die de lectoraten genereren
worden vooral via de minoren in de opleidingen ingebracht. De commissie doet de aanbeveling om
de stap naar verdergaande praktijktheorieën die een plaats verdienen in de basis van het
curriculum systematisch ter hand te nemen en hiervoor ruimte, tijd en aandacht te creëren.

Onderzoeksprofiel: voldoende
De gehanteerde normen voor onderzoek zijn de gangbare normen voor wetenschappelijkheid. Er is
nog geen expliciet discours over praktijkgericht onderzoek en de specifieke methodologische
vragen die dat oproept, bv die naar de generaliseerbaarheid. De commissie beveelt aan hier meer
en vooral explicieter aandacht aan te besteden.

Inbedding en positionering binnen de HAN: voldoende
De structuur voor de inbedding van de onderzoekseenheid in de HAN-organisatie is duidelijk, de
positie binnen de faculteit helder. Op één punt kan die formele inrichting beter: de financiële
verantwoording. De lectoren doen weliswaar gezamenlijk verslag, ook financieel, maar iedere lector
is verantwoordelijk voor het eigen target. Er is geen groepstarget anders dan de optelsom van de
afzonderlijke financiële taakstellingen.. De commissie adviseert de financiële taakstelling en de
verantwoording daaromtrent op het niveau van de onderzoekseenheid te brengen.




           ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 1
De organisatorische condities voor het onderzoek zijn nog steeds sterk getekend door de
kenmerken van de onderwijsorganisatie. De commissie beveelt hogeschool, faculteit en
onderzoekseenheid aan de fricties in kaart te brengen en er gezamenlijk oplossingen voor te
creëren.

Inzet van mensen en middelen: voldoende
Op dit moment heeft de onderzoekseenheid voldoende capaciteit om haar werkprogramma uit te
voeren en is ze er in geslaagd de grote financiële opdracht voor 2010 te realiseren. Dit is een grote
prestatie. Toch is de druk die van de financiële targets uitgaat groot, té groot naar het oordeel van
de commissie. Zij adviseert de hogeschool dit knelpunt aan te pakken, door zelf meer te investeren
en door bij te dragen aan de acquisitie van onderzoeksgelden.

Kwaliteit van de onderzoekers: goed
De lectoren hebben individueel een goede wetenschappelijke reputatie en de onderzoekseenheid in
zijn geheel een bovengemiddelde kwaliteit. Het is een vitale en interessante omgeving om lector te
zijn. De commissie adviseert de interne samenwerking en de gemeenschappelijke externe
profilering te versterken en daarmee de unieke inhoudelijke samenstelling beter te benutten.
Een sterk punt is de grote pool van onderzoekers. Een aandachtspunt is nog de ontwikkeling op
methodologisch gebied, met name de verwevenheid van interventieonderzoek en
organisatieadvies.

Samenwerkingsverbanden: voldoende
Het interne netwerk is goed. Een aandachtspunt is nog de ontwikkeling van
samenwerkingsverbanden met andere kenniscentra in de hogeschool,
Het externe netwerk is ook van goede kwaliteit. Naar het oordeel van de commissie kan het sterker
betrokken worden bij de ontwikkeling van de onderzoeksagenda en de onderzoekseenheid kan zich
een helderder beeld vormen van de regionale kenmerken en daaruit voortvloeiende
onderzoeksthema’s.

Publicaties en producten: voldoende
Het is een productieve unit, met meer dan voldoende publicaties, van uiteenlopende aard. De
commissie adviseert om sterker dan tot nu toe het publiceren object van beleid te maken en – bij
een bepaald type onderzoeken – zelfs deel van het onderzoeksontwerp.

Kwaliteitszorg: voldoende
Het door de hogeschool in samenspraak met de lectoren ontwikkelde kwaliteitskader voor
onderzoek verkeert nog in de pilotfase. Met dit kwaliteitskader worden de onderzoekseenheden
uitgedaagd hun doelstellingen SMART te formuleren. Uit de gesprekken is gebleken, dat deze
onderzoekseenheid hiernaast een open innovatiemodel hanteert. De commissie sluit niet uit, dat
beide benaderingen op elkaar aan kunnen sluiten, wil daarbij wel wijzen op het risico, dat de op
meetbare indicatoren gerichte benadering een meer open benadering verdringt.

Output, impact en waardering: goed
De partners in het werkveld hebben waardering voor het onderzoek en advies dat de
onderzoekseenheid inbrengt en merken dat binnen hun organisaties zelf ook een onderzoekscultuur
aan het ontstaan is. De opleidingen zijn ook tevreden over de resultaten die nu al zichtbaar zijn.
Binnen het onderzoeksdomein heeft de onderzoekseenheid een duidelijke positie.
Op deze drie punten zijn dus belangrijke bijdragen aan de doelstellingen geleverd.




            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 2
OPDRACHT EN WERKWIJZE

De onderzoekseenheid
De onderzoekseenheid ‘kwaliteit van leren’ is in zijn huidige samenstelling in 2006 ontstaan. Met
medeneming van twee bestaande lectoraten is in een tijdsbestek van een jaar een
onderzoekseenheid bestaande uit acht lectoraten gevormd:
   Ontwerpen van innovatieve leer arrangementen (lector:dr. Bregje de Vries)
   Leren met ICT (lector: dr. Marijke Kral)
   Duurzaam beoordelen (lector: dr. Dominique Sluijsmans)
   Ontwikkelen van competenties op de werkplek (lector: dr. Ruud Klarus)
   Pedagogische kwaliteit van de leraar (lector: drs. Arjan Dieleman)
   Innovatie van leren in organisaties (lector: dr. Jürg Thölke)
   Leren in veranderende organisaties (lector: dr. Gertjan Schuiling)
   Governance en innovatiedynamiek in het onderwijs (lector: dr. Frans de Vijlder)

De lectoraten zijn in eerste instantie gestart met een eigen kenniskring, in 2008 is een volgende
stap gezet door deze te bundelen in één onderzoeksgroep. De lectoraten tezamen hebben 5,8 fte,
de onderzoeksgroep omvat 12,9 fte. Het geheel is verbonden aan de Faculteit Educatie van de
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN).

Context van de visitatie
De invoering van het landelijk kwaliteitszorgstelsel voor onderzoek in het hbo is in indirecte zin het
kader waarbinnen deze evaluatie heeft plaatsgevonden. Een hogeschool wordt geacht het
functioneren van de lectoraten extern te laten evalueren en dit systematisch aan te pakken. Over
de systematiek en de uitvoering zal ze dan aan de VKO (Validatiecommissie kwaliteitszorg
onderzoek) verantwoording afleggen en deze evaluatie maakt hiervan deel uit.
Het directe kader waarbinnen de evaluatie is uitgevoerd is dat van het zich ontwikkelende systeem
van kwaliteitszorg voor onderzoek. De hogeschool heeft een Kwaliteitskader voor onderzoek
vastgesteld en daaruit een beoordelingskader afgeleid. Deze evaluatie is de tweede die aan de
hand van dit beoordelingskader is uitgevoerd, tezamen vormen ze de pilot waarbinnen de
werkbaarheid van het kader getoetst wordt.

De commissie
Het College van Bestuur van de hogeschool heeft opgetreden als samensteller en opdrachtgever
van de evaluatiecommissie. Deze bestond uit representanten van onderwijs, wetenschap en
beroepspraktijk. De volgende personen maakten deel uit van de commissie:
    Prof. dr. M.J.M Vermeulen (voorzitter), hoogleraar onderwijssociologie aan de universiteit van
    Tilburg en aan de Open Universiteit Nederland en directeur van het IVA, een aan de Universiteit
    van Tilburg gelieerd instituut voor beleidsonderzoek en advies.
    Prof. Dr. P. van Petegem, hoogleraar onderwijskunde aan het Instituut voor Onderwijs- en
    Informatiewetenschappen van de Universiteit Antwerpen. en voorzitter van het
    Expertisecentrum Hoger Onderwijs.
    Prof. Dr. E.B.P. Verbiest, gastprofessor Onderwijsinnovatie aan de Universiteit Antwerpen.
    Eerder was hij directeur van Fontys Opleidingscentrum Schoolmanagement en lector
    Ontwikkeling van schoolorganisaties en professionalisering van schoolmanagement.
    Drs. J.M. Kok, voorzitter van de voormalige Adviesraad van het PO Platform Kwaliteit en
    Innovatie , eerder voorzitter van het Procesmanagement Primair Onderwijs en lector Leren en
    Innoveren aan de pabo's van de Fontys Hogescholen.
    Drs. C.E. Burggraaff, voorzitter van het College van Bestuur van het Regio College voor
    Beroepsonderwijs en Educatie Zaanstreek-Waterland. Dit College verzorgt middelbaar beroeps
    onderwijs enbedrijfsopleidingen op maat. Totaal kent het Regio College ongeveer 6000
    deelnemers/studenten.
    Drs. J. Rath, lid van het College van Bestuur van het ‘Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam’ ,
    waaronder een groot aantal openbare scholen in het primair, voortgezet en (voortgezet)
    speciaal onderwijs in de havenstad ressorteren.




            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 3
Hobéon Management Consult voerde het secretariaat van de commissie, in de persoon van
F.M.Brouwer.

De opdracht
De opdracht van de evaluatiecommissie was:
      de onderzoekskwaliteit, lectoraten, onderzoeksorganisatie en training van de
      onderzoekseenheid te beoordelen op basis van de informatie die door het instituut en
      gesprekken zijn geleverd
      te adviseren over de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering
      dit alles in een rapportage vast te leggen.

Het beoordelingskader
Afgeleid uit het HAN Kwaliteitskader onderzoek heeft de HAN een beoordelingskader met tien
onderwerpen ontwikkeld. De items hierin zijn:
1. Missie
2. Werkprogramma en portfolio
3. Onderzoeksprofiel
4. Inbedding en positionering binnen de HAN
5. Omvang van de onderzoekseenheid
6. De kwaliteit van de onderzoekseenheid om haar missie te realiseren
7. Samenwerkingsverbanden en interne relaties
8. Publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek
9. kwaliteitszorg van de onderzoekseenheid
10. Output, impact en waardering

Deze opbouw volgt een andere indeling dan ‘de vijf vragen’ uit het zogenoemde Basisdocument1.
De commissie meent echter met de behandeling van de bovengenoemde tien punten toch
tegelijkertijd de vijf vragen beantwoord te hebben. In de volgende tabel is de relatie tussen het
Beoordelingsprotocol van de HAN en de vijf vragen zichtbaar gemaakt.

Vraag uit het Basisdocument                                    Item in het HAN Beoordelingsprotocol
Is er voldoende productiviteit, impact, waardering en          2 werkprogramma en portfolio
erkenning op het gebied van                                    8 publicaties, presentaties en andere producten van
    kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein;            het onderzoek
    valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij;          9 kwaliteitszorg
                                                               10 output, impact en waardering
    de betekenis voor onderwijs en scholing?

Vindt een en ander plaats vanuit een relevante en              1 missie
uitdagende missie en een helder onderzoeksprofiel?             3 onderzoeksprofiel

Worden de missie en het onderzoeksprofiel geborgd              4   inbedding en positionering binnen de HAN
door het portfolio en de wijze waarop de eenheid is            2   werkprogramma en portfolio
georganiseerd?                                                 7   samenwerkingsverbanden en interne relaties
Is de inzet van mensen en middelen daarbij                     5   Omvang onderzoekseenheid
toereikend in kwalitatief en kwantitatief opzicht?             6   Kwaliteit onderzoekers

Zijn de interne en externe samenwerkingsverbanden,             4 Inbedding en positionering binnen de HAN
netwerken en relaties daarbij voldoende relevant,              7 Samenwerkingsverbanden en interne relaties
intensief en duurzaam?



Door het volgen van het HAN Beoordelingsprotocol zijn naar het oordeel van de evaluatiecommissie
alle vragen uit het Basisdocument beantwoord.




1
    Kwaliteitszorgstelsel ten aanzien van het onderzoek aan hogescholen 2009 – 2015. Basisdocument. Nadere uitwerking van
    het brancheprotocol kwaliteitszorg onderzoek (BKO) in een kwaliteitszorgstelsel. HBO-Raad, december 2008.


                ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 4
De opdrachtgever heeft de commissie verzocht haar oordelen ook in een waarderingsschaal uit te
drukken: onvoldoende, voldoende, goed of excellent. Naar de letter van het beoordelingskader
zouden er vele onvoldoendes kunnen vallen, omdat hierin een situatie geschetst wordt, waarin de
onderzoekseenheid ‘ uitontwikkeld’ is. Dat is niet het geval en dat lot deelt zij met alle
onderzoekseenheden in het hoger beroepsonderwijs. Wij hebben daarom gemeend de
onderzoekgroep recht te doen met de volgende operationalisering van de waarderingen:
   Onvoldoende: de onderzoekseenheid voldoet niet aan de kwaliteitscriteria voor dit item en de
   commissie heeft ook niet het vertrouwen dat het in de loop van de verdere ontwikkeling goed
   komt.
   Voldoende: het is in orde, maar kan nog veel verbeterd worden, of het is nog niet in orde maar
   de commissie heeft het vertrouwen dat het in de loop van de al gaande ontwikkeling goed
   komt.
   Goed: het is in orde zoals het nu is
   Excellent: het overtreft alle verwachtingen

Deze operationalisering vindt de commissie noodzakelijk, om recht te doen aan de
ontwikkelingsfase waarin de eenheid zich bevindt.

De werkwijze
De onderzoekseenheid heeft een uitgebreide en informatieve Zelfevaluatie met voldoende
onderliggende documentatie aangeleverd. De commissieleden hebben op basis hiervan een
voorlopige score op de 10 items gegeven, aan de hand van het uitgewerkte beoordelingsprotocol,
met daaraan verbonden hun aandachtspunten in de visitatie. Deze scores en aandachtspunten zijn
bij elkaar gelegd en door de secretaris samengevat in een voorbereidingsdocument, dat de
grondslag en leidraad voor de visitatie vormde.
De visitatie heeft plaatsgevonden op 12 en 13 juli 2010. Het programma is opgenomen als bijlage
2. Lector Dr. D. Sluijsmans kon door omstandigheden niet aan de gesprekken deelnemen.
Het conceptrapport is in september aan de onderzoekseenheid van de Hogeschool aangeboden
voor hoor en wederhoor. De commissie heeft na correctie van feitelijke onjuistheden het definitieve
rapport vastgesteld en aan het CvB van de hogeschool aangeboden.




            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 5
DE ONDERZOEKSEENHEID KWALITEIT VAN LEREN


 1. Missie
 Missie van de onderzoekseenheid en bijdrage van de onderzoekseenheid aan het realiseren van de HAN-
 missie m.b.t. onderzoek

 Criteria:
 1. De onderzoekseenheid heeft een missie geformuleerd die leidend is voor haar werkprogramma en die
   in termen van specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden resultaten beschrijft hoe het
   onderzoek van de eenheid bijdraagt aan
   o Onderwijs en scholing
   o Valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij
   o Kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein
   inzicht geeft in regionale, landelijke en internationale ambities;
   uitdagend is en wordt gedragen door de leden van de onderzoekseenheid en door relevante
   belanghebbenden;

 2. De missie van de onderzoekseenheid en de samenstelling van lectoraten sluiten aan bij de HAN missie
 m.b.t. onderzoek



Oordeel
Voldoende

Bevindingen
De missie is zeer algemeen geformuleerd en zou voor veel onderzoekseenheden op dit terrein
kunnen gelden. Wat de specifieke invulling van déze onderzoekseenheid is, is uit de missie niet af
te lezen. De kernzin in de missie is ‘Door middel van praktijkgericht onderzoek ontwikkelen we
kennis en toepassingen die bijdragen aan de kwaliteit van leren in de beroepspraktijk alsmede in
het bachelor- en masteronderwijs van de faculteit.’
De thema’s voor een groot deel van de lectoraten zijn afgeleid uit het algemene parapluthema
‘kwaliteit van leren’ en de wens om dit thema vanuit vele invalshoeken aan te vliegen. De
onderzoekseenheid ziet als uniek kenmerk, dat deze thema’s zowel het micro-, meso- als
macroniveau (leerproces, organisatie en beleid) bestrijken en binnen alle contexten waarbinnen
leren aan de orde is, van basisonderwijs tot (non)profitorganisatie.
De lectoren zijn toentertijd - zonder in de samenhang van de onderzoekseenheid gebracht te zijn -
aan de slag gegaan. De onderlinge verbinding is de laatste tijd aan het groeien, door de inrichting
van de onderzoekseenheid en het intensievere contact dat daardoor ontstaan is.
Doordat er een proces op gang gekomen is van meer samenwerken zal het mogelijk worden om dit
brede spectrum van invalshoeken in de onderzoekseenheid – wat ook door de verwante
kennisinstellingen als uniek gezien wordt –een sterkere bijdrage te laten zijn aan de gezamenlijke
profilering van de onderzoekseenheid in zijn geheel.

Voortvloeiend uit de missie zijn doelstellingen geformuleerd op de drie gebieden ‘beroepspraktijk
en maatschappij’, ‘opleiding en scholing’ en ‘kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein’.
Ook deze doelstellingen en de daaruit afgeleide speerpunten zijn vaak nog heel algemeen
geformuleerd. Als voorbeeld noemen we de hoofddoelstelling op het gebied ‘beroepspraktijk en
maatschappij’, waar de doelstelling is ‘de beroepspraktijk continu te ontwikkelen, door de kwaliteit
van leren te verbeteren en mensen en organisaties beter in staat te stellen op eigen kracht te
veranderen. Ook investeren we hiertoe in het bevorderen van een onderzoekscultuur en een
onderzoekende houding.’ Van deze doelstellingen zijn concretere indicatoren afgeleid, waaraan
afleesbaar is of de onderzoekseenheid de doelstellingen realiseert. Voor een aantal lastig te
operationaliseren doelstellingen wordt de ontwikkeling van ‘barometers’ in het vooruitzicht gesteld,
waaronder een barometer onderzoekscultuur en een meting van innovatiecapaciteit.




             ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 6
Betrokkenheid van belanghebbenden
De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen vindt de verbinding tussen onderwijs en onderzoek een
belangrijk item. De motieven hiervoor lopen geheel in lijn met wat in Nederland überhaupt van
deze verbinding in het hbo verwacht wordt: kwaliteitsverbetering van het onderwijs, via het
inbrengen van casuïstiek en nieuwe kennis, zodat de opleidingen actueel en bij de tijd zijn, en het
ontwikkelen van een onderzoekende houding bij de aanstaande professionals plus de vaardigheden
om onderzoeken gericht op verdere ontwikkeling van de eigen beroepspraktijk uit te voeren.

De Faculteit Educatie is een van de resultaatgebieden voor het werk van de onderzoekseenheid, zij
is opdrachtgever en partner bij de uitvoering van onderzoek, onderwijs en professionalisering van
docenten, maar in de huidige ontwikkelingsfase is zij nog niet werkelijk ‘eigenaar’ van de
onderzoekseenheid, met een eigen bijdrage in missie en doelstellingen van de groep. Hiervoor is de
circulatie en dynamiek in de driehoek onderzoek – onderwijs – beroepenveld eenvoudigweg nog
niet ver genoeg ontwikkeld. De inrichting van de relatie tussen faculteit en onderzoekseenheid
zoals die in de laatste periode tot stand is gebracht, biedt wel het platform waarop een werkelijk
eigenaarschap zich kan ontwikkelen. Deze inrichting verankert de onderzoekseenheid in de
faculteit, doordat bv alle onderzoeksvoorstellen ook bij het management op tafel komen, affiniteit
met onderzoek een eis aan het management geworden is en de faculteit voor het gebied ‘opleiding
en scholing’ direct opdrachtgever is.

Er zijn in de omgeving goed georganiseerde verbanden in de verschillende onderwijssectoren. De
commissie heeft vertegenwoordigers van hen gesproken en is getroffen door de mate waarin zij
openstaan voor perspectieven van gezamenlijke agendavorming met de onderzoekseenheid en
vormen van mede-eigenaarschap. De mogelijkheden hiertoe worden nog niet ten volle benut door
de onderzoekseenheid. De huidige verbindingen liggen nog sterk op het niveau van de
onderzoeksuitvoering, terwijl de stap naar gezamenlijke doelbepaling en
onderzoeksprogrammering wellicht al gezet kan worden. Zo was bijvoorbeeld de Zelfevaluatie op
zich al een eye opener voor de werkveldpartners, omdat zij hierdoor pas een beeld van de totale
onderzoekseenheid kregen. De feitelijke, operationele contacten lopen vaak via één van de lectoren
of andere onderzoekers en dat levert dan niet een beeld op van wat er ‘in het magazijn’ nog meer
te koop is.

Concluderend kunnen we vaststellen dat op het niveau van de onderzoekseenheid het centrale
thema leidend geweest is voor de samenstelling en de onderwerpen die erin gebundeld zijn. In de
opbouwfase is dit een breed centraal thema geweest. Vervolgens zijn de lectoren in eerste instantie
vooral hun eigen weg gegaan. Inmiddels is de middelpuntzoekende beweging weer op gang
gekomen. Op dit moment wordt de sturende kracht van de missie nog niet als sterk ervaren door
de betrokkenen, maar er is een duidelijke bereidheid dit – binnen grenzen – te versterken. Het
verdient aanbeveling om nu meer precies te definiëren wat de kernopdracht van de
onderzoekseenheid is. Daarbij kunnen twee lijnen van aanscherping gehanteerd worden: langs de
inhoud en via de verbinding met regionale onderzoeksagenda's. Op basis van een dergelijke
aanscherping kan dan meer focus ontstaan in de werkzaamheden.

De betrokkenheid van de omgeving, zowel de onderwijsorganisatie als het werkveld kan versterkt
worden. Zowel intern als extern is er de bereidheid en het vermogen om deze rol te spelen. De
onderzoekseenheid zou het proces van afstemming met de omgeving bewuster in moeten richten
en er gerichte regie op voeren.




            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 7
2. Het werkprogramma en portfolio van de onderzoekseenheid
 De borging van de missie van de onderzoekseenheid.

 Kwaliteitscriteria
 1. De onderzoekseenheid heeft een of meer onderzoeksprogramma’s uitgewerkt die aantoonbaar bijdragen
    aan de geformuleerde doelstellingen:
         Het onderzoek draagt bij aan verhoging van de kwaliteit van het onderwijs door middel van
         o Doorwerking in het curriculum;
         o Studiemateriaal en onderwijsvormen;
         o Bijdragen aan onderzoeksvaardigheden van studenten;
         o Bijdrage aan de professionalisering van docenten.
         Valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij
         o Het onderzoek draagt bij aan het oplossen van problemen en aan toepassing in de beroepspraktijk;
         o Het onderzoek is maatschappelijke relevant en robuust.
         De kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein is
         o Duidelijk en herkenbaar;
         o Relevant voor de maatschappelijke omgeving
 2. Het portfolio van de onderzoekseenheid en de onderzoeksthema’s zijn dekkend voor de geformuleerde
     missie.



Oordeel
Goed

Bevindingen
In de Zelfevaluatie wordt het onderzoeksprogramma per lectoraat gepresenteerd. Het portfolio is
duidelijk getekend door het feit, dat er acht eigenzinnige en individueel sterke onderzoekers in de
eenheid gebundeld zijn. Ook de ontwikkelingshistorie van de lectoraten, die - zoals eerder
aangegeven - uiteenlopend is, speelt een rol. Er is geen reden om dit te problematiseren, het is wel
een uitdaging voor de onderzoekseenheid om deze diversiteit ook in de onderzoeksprogrammering
als kracht te benutten en tegelijkertijd een productieve mate van samenhang en samenwerking te
ontwikkelen. In de gesprekken is hiervoor de metafoor van de delta ontstaan: een delta, waarin
verschillende stromen en stroompjes lopen, in een eigen bedding, vanuit een zelfde rivier of bron,
en uitmondend in dezelfde zee. Een delta kan breed zijn, maar de breedte is begrensd en enige
kanalisering kan vruchtbaar zijn.

Beroepspraktijk en maatschappij
De onderzoekseenheid blijkt in staat te zijn veel opdrachten en onderzoeksvragen vanuit het
werkveld te genereren. Concrete onderzoeksvragen worden steeds samen met de opdrachtgever
ontwikkeld, het is een samenspel waarin ondersteuning bij de vraagarticulatie en vertaling van
problemen in onderzoeksvragen een rol speelt. Door dit samenspel is de opdrachtgever ook
betrokken bij de uitvoering en de resultaten van het onderzoek. De onderzoekslijnen zijn sturend
voor de opdrachten die aangenomen worden. Impliciet worden criteria gehanteerd, de
onderzoekseenheid is bezig ze te expliciteren.
Voor de partners in het werkveld blijkt de verbinding met onderwijs die de lectoren hebben een
belangrijke reden te zijn om liever bij déze onderzoekers aan te kloppen dan bij een algemeen
onderwijsadviesbureau. Het is belangrijk voor de onderzoekseenheid om dit voordeel goed uit te
nutten. Naar eigen oordeel van de lectoren lukt dit nog te weinig.
In het onderzoeksportfolio neemt ‘opleiden in de school’ een belangrijke plaats in. Het is een
verbindingspunt bij uitstek tussen de onderzoekseenheid en werkveld.
De opleidingsscholen zijn heel blij met de mogelijkheid om echt praktijkgerichte vragen voor te
kunnen leggen, ook bij afstuderende studenten. Ze krijgen ook meer vertrouwen in het resultaat
waarmee studenten aankomen, de kwaliteit van het afstuderen wordt merkbaar beter.
De toegevoegde waarde van de groep ten opzicht van de individuele lectoren waarmee het contact
in eerste instantie gelegd is, is voor de omgeving nog niet altijd zichtbaar.




            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 8
Toch zijn ook hier al aanzetten tot verbinding merkbaar: onderzoeken die samen opgezet worden,
een onderzoeksvraag die in eerste instantie bij de ene lector terecht komt, maar waarbij de
opdrachtgesprekken een achterliggende vraag blootleggen die beter door een andere lector
opgepakt kunnen worden enz.

Onderwijs en professionalisering
Een belangrijke bijdrage aan het onderwijs is het ontwerp en de invoering van de
onderzoeksleerlijn in alle opleidingen van de faculteit geweest. Doelstelling is om aan elke student
basiskennis inzake het doen van onderzoek bij te brengen en een onderzoekende houding bij hen
te ontwikkelen. Bij de opleidingen is hier inmiddels een breed draagvlak voor ontstaan. Gingen een
aantal jaren geleden de wenkbrauwen nog bedenkelijk omhoog bij het woord ‘onderzoek in het
HBO’, inmiddels is het gemeengoed, dat onderzoek iets is dat bij het hoger beroepsonderwijs
hoort, al kan de concreetheid van het beeld dat de docenten erbij hebben natuurlijk – afhankelijk
van hun feitelijke ervaring met onderzoek – nog behoorlijk verschillen.
Deelname van studenten aan onderzoeken die binnen de onderzoeksgroep worden uitgevoerd vindt
vooralsnog slechts op kleine schaal plaats. De onderzoekseenheid deelt met andere
onderzoekseenheden in het hbo het probleem, dat het ritme van onderzoeksopdrachten uitvoeren
voor de omgeving vaak botst met het ritme van het onderwijs. Ook is het nog een bijzondere
vaardigheid om uit grotere onderzoeken deelopdrachten uit te snijden die voor de student een
afgerond en leerzaam geheel vormen en toch een goede bijdrage aan het grotere onderzoek
betekenen.
Via minoren worden de specifieke kennisinhouden van de onderzoeksgebieden van de verschillende
lectoren aan de studenten aangeboden. De commissie constateert, dat het onderzoekswerk het
waard is meer gebruikt te worden in het eigen onderwijsprogramma van de HAN. Behoudens
enkele pregnante voorbeelden – de simulatieschool is vaak aan de orde geweest – is daarvan nu
nog te weinig sprake.
De volgende stap is om op basis van de onderzoekslijnen meer samenhangende praktijktheorieën
te ontwikkelen die een plaats in de kern van het curriculum verdienen. Deze stap is nog niet gezet.
De lectoren kennen en erkennen het als probleem, maar zien dat de druk tot productie het moeilijk
maakt om de reflexieve afstand die hiervoor nodig is te realiseren. Met name op de snijpunten van
de verschillende lectoraten zou dit juist heel interessant zijn, niet alleen met het oog op de
curricula, maar ook met het oog op een bijdrage aan de ontwikkeling van het kennisdomein.
Deze ontwikkeling van boven de afzonderlijke onderzoeksprojecten en – lijnen uitstijgende
theorieën gebeurt niet vanzelf. Er moeten voorwaarden gecreëerd worden om dit werk te doen.
Een van de voorwaarden is geld, want geld betekent tijd. Men kan zich verschillende bronnen voor
dit geld voorstellen, daarover meer in paragraaf 5, maar we adviseren sterk om gericht bezig te
gaan met die verder reikende theorieontwikkeling. Daarmee zou ook het specifieke profiel van deze
onderzoekseenheid, de bundeling van de vele verschillende invalshoeken rond één centraal thema,
beter tot zijn recht kunnen komen.
Voor de docenten is een groot professionaliseringsprogramma uitgevoerd. Er zijn scholingen
uitgevoerd op het gebied van onderzoek en begeleiding van onderzoekende studenten. Met deze
scholingen is al de meerderheid van de docenten bereikt. Voor de feitelijke kennis van onderzoek
bij docenten zijn drie niveaus gedefinieerd. Het basisniveau hoort tot het pakket van elke docent
en het derde niveau is voorwaarde om afstudeeronderzoeken te mogen begeleiden. Deze aldus
geschoolde afstudeerbegeleiders gaan meer eisen stellen aan de studenten en zo is er een mooie
waterval aan het ontstaan. Er zijn ook al een paar andere praktijken zichtbaar die een
onderzoekscultuur in de organisatie stimuleren: leeskringen voor docenten, docenten die artikelen
gaan schrijven etc. Vertegenwoordigers van het werkveld nemen het toegenomen niveau en de
meer onderzoekende houding van de afgestudeerden ook waar en waarderen het zeer.

Kennisontwikkeling
De lectoren hebben een goed netwerk met vergelijkbare onderzoekseenheden. Er komen meerdere
voorbeelden van gezamenlijke onderzoeksvoorstellen, RAAK-Pro-aanvragen etc. langs. Het profiel
van deze onderzoekseenheid, door een collega-lector van een andere hogeschool getypeerd als ‘de
verbinding van bedrijfswetenschappen met onderwijs en de verbinding van ICT met inhoud’, wordt
als sterk punt gezien. Ook Kennisnet, een belangrijke opdrachtgever voor de onderzoekseenheid,
ziet de meerwaarde van de verbindingen die de lectoren binnen de onderzoekseenheid hebben,
zonder daar naar eigen oordeel overigens voldoende gebruik van te maken.


            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 9
Voor de Radboud Universiteit is de HAN een vanzelfsprekende kennispartner in de regio en komt de
ontwikkeling van de onderzoeksfunctie van hogescholen mooi gelijktijdig met de ambitie van de
universiteit zich meer regionaal te profileren. Dit wil zij graag samen met de hogeschool doen.

 3. Het onderzoeksprofiel
 De onderzoeksbenadering in termen van standaarden en methoden en technieken

 Kwaliteitscriteria
 1. De onderzoekseenheid kan aantonen c.q. legitimeren dat zij een onderzoeksbenadering hanteert die
     voldoet aan wetenschappelijke standaarden.
 2. De onderzoekseenheid kan de samenhang tussen de missie, onderzoeksthema’s en het onderzoeksprofiel,
     en de gebruikte wetenschappelijke standaarden en onderzoeksmethoden en –technieken onderbouwen.



Oordeel
Voldoende

Bevindingen
De gehanteerde normen voor het onderzoek zijn de gewone normen van wetenschappelijkheid.
Over die normen bestaat in de wetenschap over alle methodologieën heen consensus. Deze
consensus wordt door een van de lectoren als volgt geformuleerd:
     er moet een heldere probleemstelling zijn
     je moet het systematisch aanpakken
     en het proces moet transparant zijn.
Bij de onderzoeken wordt de methode gekozen die het beste past bij de vraagstelling: vaak
kwalitatief, maar ook en steeds vaker kwantitatief onderzoek. Er is voldoende onderzoekservaring
bij de groep onderzoekers aanwezig. De in de onderzoeksgroep instromende docenten leren het ‘on
the job’, er wordt collegiaal wederzijds becommentarieerd of samen onderzocht. De commissie
vraagt de aandacht voor de ontwikkeling van de ‘ambachtelijke’ onderzoeksvaardigheden bij met
name docent-onderzoekers. Zij hebben dit vaak lang geleden en slechts in het kader van hun
opleiding gedaan. Deze vaardigheden moeten opgepoetst worden en daarvoor is een systematische
aanpak nodig.
Er is geen uitgesproken methodologische specialisatie binnen de onderzoeksgroep. Binnen de
onderzoekseenheid in zijn geheel is er binnen deze algemene consensus nog weinig aandacht
besteed aan de methodologische kwesties die het eigen werk oproept. Meer verdieping van het
methodologisch discours verbonden aan praktijkgericht onderzoek en de specifieke vragen die dat
oproept is wenselijk en dit wordt ook als probleem herkend. Zo speelt bv de vraag naar de
spanning tussen kennis genereren m.b.t. concrete situatie (probleem) en kennis genereren die in
de bredere beroepspraktijk bruikbaar is (praktijktheorie), en – hiermee verbonden - naar de mate
waarin, de wijze waarop en de mogelijkheden om breder buikbare praktijktheorie te genereren.

 4. Inbedding en positionering binnen de HAN
 De herkenbaarheid van de onderzoekseenheid binnen de HAN-organisatie.

 Kwaliteitscriteria
 1. De onderzoekseenheid is wat betreft organisatie en personeelsbeleid effectief ingebed in de Hogeschool
     om haar missie en strategie te realiseren.
 2. Tussen de onderzoekseenheid en de faculteit / hogeschool zijn expliciete afspraken gemaakt ten aanzien
     van activiteiten ten behoeve van het onderwijs en de scholing van docenten.



Oordeel
Voldoende

Bevindingen
De structuur voor de inbedding van onderzoekseenheid in de HAN-organisatie is duidelijk. De
positie binnen de Faculteit Educatie is helder, de betrokkenheid van het management is in de
gesprekken overtuigend voor het voetlicht gekomen.
Binnen deze structuur ontwikkelt zich het opdrachtgeverschap van de faculteit voor wat betreft de
bijdrage van de onderzoekseenheid aan onderwijs en professionalisering van docenten steeds
meer.



            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 10
Door de regeling dat elk onderzoeksvoorstel langs de faculteitsdirecteur gaat ontstaat er ook een
inhoudelijke betrokkenheid van het management bij het onderzoek dat uitgevoerd wordt voor het
werkveld. Het heeft een goed en gedetailleerd beeld van de dingen waar de onderzoekseenheid
mee bezig is.
Over de plaats van de onderzoekseenheid in de HRM-cyclus zijn ook duidelijke afspraken gemaakt:
de gesprekscyclus vindt in dat organisatieonderdeel plaats waar de onderzoeker of docent-
onderzoeker de grootste aanstelling heeft. Als een docent voor het grootste deel van zijn
aanstelling bij een opleiding werkzaam is, wordt vanuit de onderzoekseenheid input voor de
gesprekscyclus aan de opleiding geleverd en vice versa.

Er zijn ook nog onopgeloste problemen. Zo ligt de financiële verantwoording binnen de hogeschool
bij de afzonderlijke lectoraten en niet bij de onderzoekseenheid, een inrichting die niet past bij de
praktijk en samenhang die diezelfde hogeschool wenst.
De onderwijsorganisatie kent een grote taaiheid, dat is de ervaring van iedereen die probeert de
dynamiek van onderzoek in directe verwevenheid met de omgeving gestalte te geven. De
instituten moeten zich openstellen voor het werkveld en op dat gebied is nog een hele weg te
gaan. De organisatorische condities zijn nog steeds die van een grote onderwijsorganisatie.
Het is belangrijk om hier gericht aandacht aan te geven. Als lectoren te lang energie moeten
spenderen aan iets wat hen inhoudelijk niet verder brengt, dan bestaat het risico dat zij het elan
van de pioniers kwijtraken nog voor de pioniersfase in institutionele termen is afgerond. Voor de
onderzoekseenheid als geheel kan dit ertoe leiden, dat ze zich meer van het onderwijsproces
ontkoppelt dan wenselijk is.
De hogeschool heeft een belangrijke stap gezet door affiniteit met onderzoek als een van de eisen
aan het management te benoemen. Dit duidt erop, dat de organisatie wel besef heeft van het
probleem maar daarmee is het nog niet de wereld uit. Het is de vraag of mensen die niet uit een
onderzoeksomgeving komen voldoende besef hebben van waar het om gaat en welke
mechanismes dan precies nodig zijn. Naar het oordeel van de onderzoekers moet onderzoek als
‘tweede primaire proces’ beter gefaciliteerd worden. Het kan hierbij ook om ‘kleine’ dingen gaan:
de functionaliteit van de website, de beoordeling van materiaal aanvragen etc.

5. Omvang van de onderzoekseenheid
Inzet van mensen en middelen.

Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid heeft voldoende capaciteit om haar werkprogramma en portfolio aan projecten uit
    te voeren.
2. De onderzoekseenheid heeft voldoende structurele middelen voor de ontwikkeling en uitvoering van
    duurzame onderzoeksprogramma’s.



Oordeel
Voldoende

Bevindingen
Op dit moment heeft de onderzoekseenheid voldoende capaciteit om haar werkprogramma uit te
voeren. Ze is er ook in geslaagd om de majeure verhoging van zelf te werven financiële middelen
die voor het jaar 2010 op de rol stond al goeddeels te realiseren. Dit is een grote prestatie. Toch
heeft de commissie een aantal zorgen op dit punt, die ze overigens met de externe omgeving meer
dan met de interne betrokkenen lijkt te delen.
Binnen de HAN is het financieel zo ingericht, dat de gelden die de instelling krijgt voor onderzoek
naar de faculteiten doorgesluisd worden. Deze kunnen hiermee de bijdragen vanuit de
onderzoekseenheden aan het onderwijs, in de vorm van advies, onderwijsontwikkeling, uitvoering
van onderwijsdelen en minoren, scholing van docenten etc. bekostigen. Het is een inrichting die de
ontwikkeling naar een helder opdrachtgeverschap vanuit de faculteit en de opleidingen daarin
stimuleert.
Voor de opdrachten uit het werkveld is er veel acquirerende kracht nodig en kennelijk beschikbaar.
De tariefstelling is realistisch in die zin, dat alle kosten erin doorberekend worden, dus er is wat dat
betreft geen concurrentievoordeel ten opzichte van commerciële onderzoeks- en adviesbureaus.




            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 11
De onderzoekseenheid moet het van de kwaliteit van de onderzoeken en de voor de partners in het
veld betekenisvolle verbinding met opleidingen hebben. ‘Opleiden in de school’ is natuurlijk ook
financieel en niet alleen inhoudelijk een belangrijk ankerpunt.
Toch is de druk die er uitgaat van de financiële targets groot en die wordt ook zo ervaren. De
commissie ziet als risico van deze inrichting, dat het onderzoek te weinig gestuurd wordt door een
eigen programma, omdat het teveel afhankelijk wordt van externe opdrachten en dat de – beslist
noodzakelijke – stap naar theorievorming niet gezet wordt. Deze zal immers niet als
vanzelfsprekend vanuit de afzonderlijke onderzoeken ‘opstijgen’ en moet expliciet geprogrammeerd
worden. Hiervoor is tijd en reflexieve ruimte nodig. Het is ook in het belang van de hogeschool, dat
deze ruimte geschapen wordt, om meerdere redenen. De status van onderzoek in het hbo is niet
vanzelfsprekend, ook al lijkt bij de universiteiten de eerste aversie tegen deze ontwikkeling al wat
sleets te raken. Het ontwikkelen van een onderzoekstraditie die past bij het hbo is ingewikkeld en
vergt nog het nodige pionierswerk. Daar is tijd voor nodig. Het risico bestaat, dat er anders
onvoldragen benaderingen in de markt gezet worden en dat zal zich uiteindelijk tegen de
onderzoekseenheid keren. Ook voor de inhoudelijke verdieping van de opleidingen is het
belangrijk. De lectoren kunnen en mogen hier niet alleen teren op wat ze vanuit hun achtergrond
meebrengen, hoe indrukwekkend dit ook mag zijn.
We geven de hogeschool ter overweging om aan dit knelpunt iets te doen. We denken daarbij aan
twee mogelijkheden. Ten eerste zou een deel van de gelden die de hogeschool aan onderzoek
besteedt hier expliciet voor bestemd kunnen worden, hetzij door de faculteit zelf, het zij door het
CvB. Ten tweede zou het CvB ook zelf kunnen bijdragen aan de acquisitie van onderzoeksgeld,
door bij te dragen aan het genereren van een tweede geldstroom voor het onderzoek in het hbo en
door bij te dragen aan de vorming van strategische partnerschappen met het werkveld voor het op
gang houden van de derde geldstroom.

6. Kwaliteit van de onderzoekers
De kwaliteit van de onderzoekseenheid om haar missie te realiseren

Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid heeft de kwalificaties en de kwaliteit om het programma uit te voeren en de missie
    te realiseren.
2. Het personeelsbeleid van de onderzoekseenheid is erop gericht de geformuleerde doelstellingen
    aangaande bijdragen aan de beroepspraktijk en onderwijs en scholing te realiseren.
3. De onderzoekseenheid kenmerkt zich door vitaliteit en een goede samenwerking/synergie.



Oordeel
Goed

Bevindingen
De lectoren hebben individueel een goede naam en een gedegen wetenschappelijke achtergrond.
In zijn geheel leidt dit tot een onderzoekseenheid met een bovengemiddelde kwaliteit. De
onderzoekseenheid als groep heeft nog veel minder een helder profiel naar buiten toe. Gezien de
fase van ontwikkeling van het gemeenschappelijk optrekken is dat begrijpelijk. Er zijn o.i.
voldoende aanzetten om te verwachten, dat deze gemeenschappelijke profilering zich zal
versterken. Wel mag deze gemeenschappelijke profilering en samenwerking punt van aandacht
blijven.
Als bijzondere kracht – het is al een paar keer genoemd – is de unieke inhoudelijke samenstelling
te noemen. Het benutten hiervan voor inhoudelijke ontwikkeling op de kruispunten van de
afzonderlijke themata komt op gang. Het is een aandachtspunt om dit ook naar buiten toe helder
te maken. De groepsnaam is naar buiten toe niet bekend en blijkt zelfs intern niet vaak benut te
worden.
Een sterk punt is de grote pool van onderzoekers. Ook deze pool bestaat uit voldoende hoog
gekwalificeerde medewerkers. Gemeenschappelijke scholingsdagen, koppeling van ervaren met
beginnende onderzoekers, begeleiding door lectoren en senioronderzoekers zijn praktijken die de
kwaliteit van het geleverde werk zeker stellen. De onderzoeksgroep bestaat uit promovendi,
onderzoekers en docent-onderzoekers. De verwachting is, dat het aandeel docent-onderzoekers zal
toenemen als de onderzoeksvaardigheden van zittende docenten versterkt zijn en als de verbinding
onderzoek – opleidingen sterker zal worden.



            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 12
De toewijzing van onderzoeksopdrachten van externe opdrachtgevers gebeurt door de coördinator
van de onderzoeksgroep. Hierbij wordt gekeken naar onderzoekservaring, bekendheid met de
passende methodologie, betrokkenheid bij het onderwerp enz. Uit de gesprekken met de
onderzoekers bleek duidelijk, dat deze praktijk goed functioneert. Er is nog weinig inhoudelijke en
methodologische specialisatie. Voor zover dit een thema is binnen de onderzoekseenheid, blijkt het
volume dat nodig is om tot werkelijke specialisatie te komen als voornaamste bezwaar gezien te
worden.
Als kwalitatieve flessenhals wordt in de Zelfevaluatie gesproken over het gebrek aan medewerkers
die voldoende gekwalificeerd zijn voor projecten waar interventieonderzoek en organisatieadvies
met elkaar verweven zijn. Het is voor praktijkgericht onderzoek een belangrijk terrein. Het heeft
ook direct te maken met het onderzoeksprofiel: wat voor soort onderzoek voeren wij uit?

De onderzoekseenheid lijkt een ‘biotoop’ waar acht goede onderzoekers kunnen gedijen. Het is een
vitale en interessante omgeving om lector te zijn.
De metafoor van de biotoop zegt ook iets over de ‘borging’. We zijn ervan overtuigd, dat als er
iemand weggaat deze groep groot en goed genoeg is om weer een interessante nieuwe lector aan
te trekken.

7. Samenwerkingsverbanden en interne relaties
De interne en externe samenwerkingsrelaties en verbanden van de onderzoekseenheid

Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid vormt en onderhoudt een doeltreffend, intensief en duurzaam relatienetwerk met;
         Het onderwijs binnen de hogeschool;
         Andere relevante lectoraten binnen de hogeschool;
         Andere instellingen voor onderwijs en onderzoek;
         De regionale en landelijke beroepspraktijk;
         De internationale omgeving.
2. Het netwerk van de onderzoekseenheid draagt bij aan het realiseren van de missie en de ontwikkeling en
    realisatie van het werkprogramma.



Oordeel
Voldoende

Bevindingen
Het interne netwerk is goed en dat is niet vanzelf gegaan. De organisatie weet de lectoren
inmiddels te vinden, het is bv interessant, dat zij door het CvB gevraagd zijn om mee te denken
over de strategie van de hogeschool.
De relatie met de faculteit is duidelijk ingericht. Het is niet altijd gemakkelijk, het ‘schuurt’
bijwijlen, maar dat betekent juist, dat het beide partijen serieus is en dat er iets op deze interface
gebeurt.
Er is noch in de documentatie noch in de gesprekken veel naar voren gekomen over verbindingen
met andere relevante lectoraten binnen de HAN. Het is in deze fase ook goed om zich even te
concentreren op wat dichtbij is en de samenwerking binnen de onderzoekseenheid verder gestalte
te geven, maar op iets langere termijn is het wel een aandachtspunt. Veel vraagstukken vragen
een multidisciplinaire aanpak, er is veel kennis binnen de hogeschool beschikbaar, het is belangrijk
om deze waar mogelijk te benutten.
Het relatienetwerk in beroepenveld en maatschappij is in orde. Het is sterk regionaal gekleurd,
zonder dat de specifieke kenmerken van de regio inhoudelijk gesproken op het netvlies staan en
een rol spelen in de invulling van de onderzoekslijnen. Bij de gesprekken hierover bleek ook enige
vrees zich in de regio te laten opsluiten en de indruk te wekken tot alleen regionaal geldige kennis
te komen. O.i. ligt dit eerder omgekeerd: juist een helder beeld van de regionale kenmerken kan
de basis bieden voor een fundering van die generaliseerbaarheid. Voor de onderzoekseenheid kan
hierbij het adagium ‘think global, act local’ wellicht bruikbaar zijn.
Een tweede aandachtspunt hier is de rol van de regio in de programmering. Deze is nog minimaal,
de samenwerking speelt zich vooralsnog op operationeel vlak af, terwijl er in deze regio juist grote
partijen zijn die een verdergaande rol zouden willen en kunnen spelen.
Er is een goed landelijk netwerk binnen het educatieve domein, zowel binnen het hoger
beroepsonderwijs als met andere, met name universitaire kennisinstellingen. Binnen het hbo is er



            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 13
afstemming met andere educatieve faculteiten over het onderzoeksprogramma. De HAN doet voor
de Pabo en de lerarenopleidingen bijvoorbeeld niets op het gebied van de exacte vakken, dat ligt
bij een andere faculteit, terwijl het concept van een ‘duurzame pabo’ juist bij de HAN gelegd is.
De internationale samenwerking is niet duidelijk in kaart gebracht. Het lijkt vooral te gaan om
deelname aan internationale conferenties – eerbaar genoeg overigens – van wetenschappelijke,
vaak op praktijkonderzoek gerichte verbanden.

8.   Publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek

Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid laat door publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek zien dat
    zij haar doelstellingen realiseert.
2. Er is voldoende disseminatie van onderzoeksresultaten en producten door middel van publicaties en andere
    activiteiten via diverse kanalen en gericht op relevante doelgroepen



Oordeel
Voldoende

Bevindingen
Het is een productieve unit. We hebben geen vaste normen hiervoor, maar als we naar de
publicatielijsten kijken, dan is het meer dan voldoende. Er wordt veel gepubliceerd, in tijdschriften
van uiteenlopende aard.
Of hiermee de doelstelling gerealiseerd wordt, namelijk of de kwaliteit van leren in de organisaties
waarvoor en waarmee gewerkt wordt te verhogen, is een heel andere vraag. Publiceren is hiervoor
wel een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde. Dat geldt voor de publicatie over de
afzonderlijke onderzoeken, maar nog sterker voor een impact die de afzonderlijke projecten te
boven gaat. Daarvoor is ook de ontwikkeling van een boven die afzonderlijke projecten uitstijgende
praktijktheorie of –theorieën nodig. Bij eerdere onderwerpen is dit al aangestipt: het is een stap
die niet zomaar gezet kan worden en dat wordt in de Zelfevaluatie ook als zodanig benoemd.
Wat we niet gezien hebben is een expliciet publicatiebeleid. De onderzoekseenheid zou aan moeten
geven welk type publicaties ze nastreeft, in welke verhouding en waarom. Hieruit zouden ook de
normen afgeleid kunnen worden waaraan het gerealiseerde bestand van publicaties afgemeten
wordt. Een interessante gedachte vonden wij in dit verband, in de woorden van een van de
onderzoekers, dat bij het ontwerp van een onderzoek zelf feitelijk al een idee hoort te bestaan over
de vorm waarin en het forum waarvoor je de resultaten wilt publiceren. We hebben daarbij allerlei
heel flexibele en op maat gesneden publicatiemiddelen genoemd gehoord. Zo gezien is de
publicatiewijze een direct uitvloeisel van de praktijkgerichtheid van het onderzoek en biedt het
tevens de mogelijkheid de opdrachtgever hierin mee te nemen. Op deze wijze ingericht is het
publicatiebeleid, te begrijpen als een slimme manier van publiceren, juist een belangrijk middel om
specifieke doelstellingen te realiseren. Pas binnen een dergelijke context krijgt het tellen van
publicaties betekenis.




            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 14
9.   Kwaliteitszorg van de onderzoekseenheid

Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid verzamelt evaluatiegegevens bij haar belanghebbenden over de output, impact en
    waardering van het onderzoek aangaande:
         Onderwijs en scholing;
         Beroepspraktijk en maatschappij;
         Kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein.
2. De onderzoekseenheid heeft kwantitatieve en kwalitatieve streefnormen geformuleerd voor haar output,
    impact en waardering.
3. Bij de evaluaties worden interne en externe belanghebbenden betrokken.
4. De evaluatieresultaten worden door de onderzoekseenheid gebruikt om het onderzoeksprogramma te
    verbeteren.



Oordeel
Voldoende

Bevindingen
Het door de hogeschool gehanteerde beoordelingskader voor onderzoek verkeert nog in de
pilotfase. Met dit beoordelingskader wordt de onderzoekseenheid uitgedaagd SMARTe
doelstellingen te formuleren. Onlangs is, als uitvloeisel van het kwaliteitszorgsysteem van de HAN
en als vast onderdeel van het totstandkomingsproces van een Zelfevaluatie, een
stakeholdersonderzoek uitgevoerd. De onderzoekseenheid noemt nog andere vormen van
kwaliteitszorg, zoals systematische projectevaluaties, zelf georganiseerde peer reviews etc. en
heeft zich voorgenomen deze te ontwikkelen. Ook bestaan er voornemens een aantal andersoortige
instrumenten te ontwikkelen, o.a. barometers voor de onderzoekscultuur in onderwijs en
beroepenveld, ofwel metingen gericht op de meer kwalitatieve doelstellingen.
Het stakeholdersonderzoek heeft zichtbaar geleid tot een reeks ‘ontwikkelpunten’. Deze zijn
goeddeels nog erg algemeen. Bv onder ‘positionering’ worden genoemd: versterking draagvlak en
zichtbaarheid voor docenten en studenten, verdere verankering in de regio en versterking van de
relatie met de wetenschap. Kortom: verbetering op de drie prestatiegebieden. Dergelijke
verbetervoornemens zijn weinigzeggend voor de ontwikkelrichting van de onderzoekseenheid.
Uit de gesprekken is gebleken, dat de onderzoekseenheid naast deze formele evaluatiemomenten
en –middelen feitelijk een open innovatiemodel hanteert, dat wil zeggen in een dynamisch netwerk
staat met partners in de omgeving en daarin meebewegend innoverende impulsen opneemt en
vertaalt naar het eigen werk. De vraag is hoe dit zich verhoudt tot het systeem van kwaliteitszorg
en het beoordelingskader, dat sterk gericht lijkt op meetbaarheid, de ontwikkeling van indicatoren.
De lectoren zien ook de zin van deze benadering en ze zijn mede-ontwerpers van het kader
geweest. De hogeschool is ervan overtuigd dat beide benaderingen goed te verbinden zijn, zeker
waar ze de ontwikkelingsgerichte toepassing van het beoordelingskader benadrukt. Wij sluiten dit
ook niet uit, willen daarbij echter wel wijzen op het risico, dat doelstellingen verscholen raken
achter targets en normen en de kwaliteitscultuur achter het kwaliteitssysteem. Bij elke vorm van
kwaliteitszorg is het belangrijk het systeem dynamisch te houden. Zodra het een ritueel wordt, is
de verbeterende kracht eruit.
Naast - en in deze fase wellicht boven - kwantitatieve indicatoren is het belangrijk verhalende
vormen van verantwoording te gebruiken. Dat is feitelijk in de zelfevaluatie en in de gesprekken
ook gebeurd. De gedeelde passie voor onderwijs, en de gedeelde gerichtheid op de doelstelling het
leren van leerlingen en studenten te verbeteren die we hebben waargenomen krijgt in een
dergelijke vorm van verantwoording een passende vertaling.


10. Output, impact en waardering

Kwaliteitscriteria
1. De gegevens over de output, impact en waardering van de onderzoekseenheid zijn in overeenstemming
    met de geformuleerde ambities, in termen van onderwerpen, indicatoren en streefnormen aangaande:
         Onderwijs en scholing.
         Beroepspraktijk en maatschappij;
         Kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein.




            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 15
Oordeel
Goed

 Bevindingen
In de Slotanalyse van de Zelfevaluatie maakt de onderzoekseenheid zelf de balans op als het gaat
om de praktijken en resultaten in het licht van de doelstellingen. Feitelijk komen daarin veel van de
punten die hier als bevindingen uit de visitatie beschreven zijn terug, zowel in de positieve als in de
nog te versterken punten. In die zin was de visitatie een bevestiging van het beeld dat de
onderzoekseenheid zelf geschetst had.
We hebben bevestigd gezien, dat er bij de partners in het werkveld waardering is voor het
onderzoek en advies dat de onderzoekseenheid inbrengt, en dat er binnen die organisaties zelf ook
een onderzoekscultuur op gang komt. “De discussies worden van hoger niveau en het gaat meer
over het primair proces.” En: “Onderzoek was weg uit de school. De basale onderzoekende houding
die bij onderwijsveranderingen hoort was verdwenen. Je ziet het weer terugkomen.”
Ook merken de scholen, dat zij zwaardere onderzoeksopdrachten kunnen geven aan lio's. Dat komt
echt op gang en dat schrijven de organisaties toe, o.i. terecht, aan het werk van de lectoren binnen
de opleidingen.
De opleidingen zelf zijn ook tevreden met de resultaten zoals die nu al zichtbaar zijn. Wij delen dit,
met de kanttekening dat dit proces relatief, in verhouding tot de andere gebieden, pas laat op gang
gekomen is en van de lectoren veel inspanning en listigheid gevraagd heeft. Wij hebben bij de
vertegenwoordigers van het onderwijs die wij gesproken hebben wel de sterke wens gevoeld de
verbinding tussen onderwijs en onderzoek te versterken. Die verbinding is in structuur ook wel
gelegd, toch denken wij, dat het onderwijs meer gevoel moet krijgen voor de eisen die het doen
van onderzoek voor het werkveld aan de organisatie van het onderwijs stelt en hierover nauwer
met de lectoren in contact moet zijn. Deze lopen te vaak tegen onderwijsorganisatorische hobbels
aan en dat vraagt onevenredig veel energie en uithoudingsvermogen. Die ware beter aan andere
dingen gespendeerd.
De onderzoekseenheid is goed ingebed in de kennisinfrastructuur en neemt daar een geheel eigen
plaats in. Inhoudelijk kan dit nog verder ontwikkeld worden, met name op de snijvlakken van de
verschillende lectoraten.




           ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 16
BIJLAGE 1 SAMENSTELLING COMMISSIE EN CV’S


Naam                                Functie

Prof. dr. M.J.M Vermeulen           Marc Vermeulen is hoogleraar onderwijssociologie aan de
(voorzitter)                        universiteit van Tilburg en aan de Open Universiteit Nederland
                                    (specialisme relatie onderwijs, arbeidsmarkt en economie). Tevens
                                    is hij directeur van het IVA, een aan de Universiteit van Tilburg
                                    gelieerd instituut voor beleidsonderzoek en advies. Daarnaast is hij
                                    Academic Director van postacademische opleidingen voor
                                    onderwijsmanagement van de TiasNimbas Business School.
                                    Voorheen was hij directeur van het Ruud de Moor Centrum voor de
                                    professionele ontwikkeling van docenten van de Open Universiteit
                                    Nederland, hoofd van de afdeling van het pedagogisch onderzoek
                                    IVA Tilburg, (senior) projectleider bij TNO Policy Studies en
                                    Professor of Social Studies in het beroepsonderwijs. Daarnaast
                                    werkt hij regelmatig als consultant voor grote onderwijsinstellingen
                                    in binnen- en buitenland en voor het ministerie van Onderwijs.
Prof. Dr. P. van Petegem            Peter Van Petegem is als hoogleraar onderwijskunde verbonden
                                    aan het Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen van
                                    de Universiteit Antwerpen. Hij is voorzitter van het
                                    Expertisecentrum Hoger Onderwijs en leidt de onderzoeksgroep
                                    EDUBRON. Zijn onderzoeksinteresses situeren zich onder meer op
                                    het terrein van kwaliteitszorg in onderwijs, hoger onderwijs en
                                    evaluatie van onderwijsbeleid.
Prof. Dr. E.B.P. Verbiest           Eric Verbiest is gastprofessor Onderwijsinnovatie aan de
                                    Universiteit Antwerpen en verbonden aan Magistrum dat
                                    opleidingen voor school managers organiseert. Verbiest studeerde
                                    aan de Sociale Academie (Gent-B) en andragologie en filosofie aan
                                    de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij promoveerde in 1984 op een
                                    wijsgerig-andragologisch proefschrift over hulpverlening. Voorheen
                                    was hij directeur van Fontys Opleidingscentrum Schoolmanagement
                                    en lector Ontwikkeling van schoolorganisaties en
                                    professionalisering van schoolmanagement. Hij publiceerde
                                    artikelen en enkele boeken, onder meer op het terrein van
                                    schoolleiderschap, collectief leren en professionele
                                    leergemeenschappen.
Drs. J.M. Kok                       Jozef Kok studeerde schei- en natuurkunde en onderwijskunde aan
                                    de Radboud universiteit van Nijmegen en organisatiekunde en
                                    verandermanagement aan het SIOO. Hij was een groot aantal jaren
                                    adviseur en later directeur van KPC Groep, een landelijk
                                    onderwijsadviesbureau. Daarna was hij voorzitter van het
                                    Procesmanagement Primair Onderwijs dat in opdracht van het
                                    Ministerie van Onderwijs de regie voerde over alle landelijke
                                    innovaties in het basis- en speciaal onderwijs. In 2002 werd hij
                                    lector aan de pabo's van de Fontys Hogescholen met de
                                    leeropdracht Nieuwe vormen van leren en nieuwe
                                    leerarrangementen. Tot 2005 was hij projectleider van Q-Primair,
                                    een landelijk project voor kwaliteitszorg in het primair onderwijs.
Drs. C.E. Burggraaff                Erica Burggraaff is voorzitter van het College van Bestuur van het
                                    Regio College voor Beroepsonderwijs en Educatie Zaanstreek-
                                    Waterland. Het Regio College is gevestigd achter het station in
                                    Zaandam. Het is een instelling voor beroepsonderwijs en
                                    volwasseneneducatie. Het regiocollege verzorgt middelbaar
                                    beroeps onderwijs maar ook bedrijfsopleidingen op maat. Totaal
                                    kent het Regio College volgens de cijfers van 2003 ongeveer 5600
                                    deelnemers(studenten). Daarvan volgden 2300 personen een leer-
                                    arbeidsovereenkomst.



            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 17
Drs. J. Rath                       Jan Rath is als lid van het College van Bestuur van Stichting Boor
                                   – wat staat voor ‘Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam’ –
                                   medeverantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering en
                                   operationele gang van zaken op 86 openbare scholen in het
                                   primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs in de
                                   havenstad. Hiervoor was hij directeur van scholengroep Rijk van
                                   Nijmegen.




           ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 18
BIJLAGE 2 PROGRAMMA VISITATIE


Programma 12 juli


Evaluatiecommissie intern                          14:30 – 16:30 uur
Ontvangst
Interne voorbespreking
College van Bestuur en Faculteit                   16:30 – 17: 15 uur
Educatie
Mevr. Drs. K.F.B. van Baele                        Lid CvB, portefeuillehouder onderzoek en lectoraten
Mevr. Drs. A.T. Bredée                             Directeur Faculteit Educatie
Lectoren                                           17:30 – 19:00 uur
Mevr. dr. M. (Marijke) Kral                        Lector Leren met ict
Dhr. dr. R. (Ruud) Klarus                          Lector Ontwikkelen van competenties op de werkplek

Mevr. B. (Bregje) de Vries                         Lector Ontwerpen van innovatieve Leerarrangementen
Dhr. drs. A.J. (Arjan) Dieleman                    Lector Pedagogische kwaliteit van de leraar
Dhr. dr. G.J. (Gertjan) Schuiling                  Lector Leren in veranderende organisaties
Dhr. dr. J.M. (Jürg) Thölke                        Lector Innovatie van leren in organisaties
Dhr. dr. F. J. (Frans) de Vijlder                  Lector Governance en innovatiedynamiek in het
                                                   onderwijs




Programma 13 juli

Evaluatiecommissie intern                          8:30 – 9:30 uur
                           e
Na- en voorbespreking 1 dag
Beroepspraktijk & maatschappij                     9:30-10:15
Dhr G. (Gerwin) Boevink MBA-ME                     manager ICT-centrum Delta
Dhr drs. D. (Dirk) van Bennekom                    voorzitter CvB Alliantie
Mevr K. M. (Karin) van Weegen                      directeur De Basis
Dhr J. (Joop) Haverkort                            directeur onderwijs Conexus
Mevr drs. A. (Anette) Kil-Albersen                 voorzitter SBL
Dhr L. J.M. (Leo) van Beek                         vice voorzitter CvB Quadraam
Dhr. drs. H.C.M. (Harrie) Koolen                   rector Maaswaal College


Kennisdomein                                       10:15-11:00
Mevr. Dr. F.P. (Femke) Geijsel                     Lector Pedagogische Kwaliteit van het Onderwijs,
                                                   Windesheim

Dhr. Dr. J. (Jeroen) Onstenk                       Lector Geintegreerd Pedagogisch Handelen, INHolland
Dhr. dr. A.C.A. (Alfons) ten Brummelhuis           Hoofd onderzoek Kennisnet,
Mevr. Dr. E. (Eliane) Segers                       Universitair docent Radboud Universiteit, Pedagogische
                                                   Wetenschappen en Onderwijskunde/ Behavioural
                                                   Science Institute

Dhr. drs. N (Nico) van Kessel                      Sectorhoof Onderwijs: Organisatie en Beleidsevaluatie
                                                   ITS/Radboud Universiteit




            ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 19
Opleiding & scholing
Docenten en management                            11:15-12:00
Mevr. drs. B. T.M. van Waesberghe                 Directeur Pabo
Mevr. drs. Y. (Yvonne) Visser                     Directeur ILS (tot 1 juni Directeur Pabo Groenewoud)
Mevr. drs. H. (Hennie) Komduur                    Adjunctdirecteur ILS
Dhr. G.J.M. (Gertjan) Jansen                      Locatiedirecteur Pabo Groenewoud (tot 1 juni Directeur
                                                  Opleidingskunde)

Mevr. S. (Sabine) van Eldik                       Instructeur Praktijkonderwijs Pabo
Mevr. M.J.M. (Mieke) Knops-Lambregts              Hoofddocent Pabo
Mevr. drs. R.A.M. (Regie) Driessen                Hoofdocent ILS
Mevr. drs. M. (Marieke) de Visser                 (voormalig) Trainer-adviseur Interstudie-NDO
Mevr. drs. S.M.A. (Saskia) Weijzen                Trainer-adviseur Interstudie-NDO


Studenten                                         12:00-12:45
Dhr. T. (Tim) Rouschop                            ILS
Mevr. M. (Monique) van Bilderbeek                 Master Begeleidingskunde
Mevr. I. (Irma) Mosselman                         Master Begeleidingskunde
Dhr. J. (Jaap) Hoenderdos                         Minor Creatieve Intelligentie
Dhr. M. (Michael) Leenders                        Opleidingskunde
Mevr. L. (Lisa)Voets                              Pabo
Mevr. E. (Els)Plamont                             Pabo
Mevr. D. (Dimara) Hermsen                         Pabo


Lectoren                                          13:45 -15:15
Mevr. dr. M. (Marijke) Kral                       Lector Leren met ict
Dhr. dr. R. (Ruud) Klarus                         Lector Ontwikkelen van competenties op de werkplek


Mevr. B. (Bregje) de Vries                        Lector Ontwerpen van innovatieve Leerarrangementen


Dhr. drs. A.J. (Arjan) Dieleman                   Lector Pedagogische kwaliteit van de leraar
Dhr. dr. G.J. (Gertjan) Schuiling                 Lector Leren in veranderende organisaties
Dhr. dr. J.M. (Jürg) Thölke                       Lector Innovatie van leren in organisaties
Dhr. dr. F. J. (Frans) de Vijlder                 Lector Governance en innovatiedynamiek in het
                                                  onderwijs

Mevr. dr. A.H. (Ineke) Lokman                     Coördinator Onderzoekseenheid




           ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 20
Onderzoeksgroep                                   15:30 - 17:00 uur
Mevr. dr. A.H. (Ineke) Lokman                     Coördinator Onderzoekseenheid
Mevr. dr. D. (Dana) Uerz                          Senior onderzoeker
Dhr. dr. F. H. (Fedor) de Beer                    Onderzoeker
Mevr. drs. J. (Janneke) van der Steen             Onderzoeker
Mevr. drs. M.C.L. (Miranda) Timmermans            Promovenda
Dhr. drs. H.J.M. (Harry) Stokhof                  Docentonderzoeker Pabo
Dhr. drs. L. (Leon) Noij                          Docentonderzoeker Opleidingskunde
Dhr. dr. H.E. (Henk) Delger                       Docentonderzoeker ILS


Evaluatiecommissie                                17:15 – 18:15 uur
Interne bespreking resultaten evaluatie


Afrondend gesprek met vertegenwoordiger 18:15 – 19:00 uur
CvB en Faculteit Educatie




           ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 21
BIJLA
    AGE 3 ON
           NAFHANK
                 KELIJKH EIDSVER
                               RKLARIN
                                     NGEN




      ©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua
             ®            C             atierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 22
                                                                                    ber
©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua tierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 23
       ®                          a                                            ber
©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua tierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 24
       ®                          a                                            ber
©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua tierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 25
       ®                          a                                            ber
©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua tierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 26
       ®                          a                                            ber
©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua tierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 27
       ®                          a                                            ber

More Related Content

What's hot

Leidt verbinding onderzoek en onderwijs tot professionalisering en/of beter o...
Leidt verbinding onderzoek en onderwijs tot professionalisering en/of beter o...Leidt verbinding onderzoek en onderwijs tot professionalisering en/of beter o...
Leidt verbinding onderzoek en onderwijs tot professionalisering en/of beter o...HAN University of Applied Sciences
 
Voorstel waarderingsladder 21042021
Voorstel waarderingsladder 21042021Voorstel waarderingsladder 21042021
Voorstel waarderingsladder 21042021robert bouwhuis
 
onderweg naar flexibeler onderwijs: het slopen van oude manieren en het afsch...
onderweg naar flexibeler onderwijs: het slopen van oude manieren en het afsch...onderweg naar flexibeler onderwijs: het slopen van oude manieren en het afsch...
onderweg naar flexibeler onderwijs: het slopen van oude manieren en het afsch...robert bouwhuis
 
Het vergroten van toegankelijkheid van - en transparantie in (hoger) onderwij...
Het vergroten van toegankelijkheid van - en transparantie in (hoger) onderwij...Het vergroten van toegankelijkheid van - en transparantie in (hoger) onderwij...
Het vergroten van toegankelijkheid van - en transparantie in (hoger) onderwij...robert bouwhuis
 
Flexibiliseren van onderwijs: ervaringen, toekomstige ontwikkelingen en mogel...
Flexibiliseren van onderwijs: ervaringen, toekomstige ontwikkelingen en mogel...Flexibiliseren van onderwijs: ervaringen, toekomstige ontwikkelingen en mogel...
Flexibiliseren van onderwijs: ervaringen, toekomstige ontwikkelingen en mogel...robert bouwhuis
 
Masterclass II Werkt Lerenderwijs? Effecten van de lerende organisatie op kin...
Masterclass II Werkt Lerenderwijs? Effecten van de lerende organisatie op kin...Masterclass II Werkt Lerenderwijs? Effecten van de lerende organisatie op kin...
Masterclass II Werkt Lerenderwijs? Effecten van de lerende organisatie op kin...Pedagogisch kader Lerenderwijs
 
Verscholen van leren_22042021
Verscholen van leren_22042021Verscholen van leren_22042021
Verscholen van leren_22042021robert bouwhuis
 
Slides webinar 28 oktober 2013 (1)
Slides webinar 28 oktober 2013 (1)Slides webinar 28 oktober 2013 (1)
Slides webinar 28 oktober 2013 (1)Crowdale.com
 
Slides webinar 28 oktober 2013 (laatste versie)
Slides webinar 28 oktober 2013 (laatste versie)Slides webinar 28 oktober 2013 (laatste versie)
Slides webinar 28 oktober 2013 (laatste versie)Crowdale.com
 

What's hot (9)

Leidt verbinding onderzoek en onderwijs tot professionalisering en/of beter o...
Leidt verbinding onderzoek en onderwijs tot professionalisering en/of beter o...Leidt verbinding onderzoek en onderwijs tot professionalisering en/of beter o...
Leidt verbinding onderzoek en onderwijs tot professionalisering en/of beter o...
 
Voorstel waarderingsladder 21042021
Voorstel waarderingsladder 21042021Voorstel waarderingsladder 21042021
Voorstel waarderingsladder 21042021
 
onderweg naar flexibeler onderwijs: het slopen van oude manieren en het afsch...
onderweg naar flexibeler onderwijs: het slopen van oude manieren en het afsch...onderweg naar flexibeler onderwijs: het slopen van oude manieren en het afsch...
onderweg naar flexibeler onderwijs: het slopen van oude manieren en het afsch...
 
Het vergroten van toegankelijkheid van - en transparantie in (hoger) onderwij...
Het vergroten van toegankelijkheid van - en transparantie in (hoger) onderwij...Het vergroten van toegankelijkheid van - en transparantie in (hoger) onderwij...
Het vergroten van toegankelijkheid van - en transparantie in (hoger) onderwij...
 
Flexibiliseren van onderwijs: ervaringen, toekomstige ontwikkelingen en mogel...
Flexibiliseren van onderwijs: ervaringen, toekomstige ontwikkelingen en mogel...Flexibiliseren van onderwijs: ervaringen, toekomstige ontwikkelingen en mogel...
Flexibiliseren van onderwijs: ervaringen, toekomstige ontwikkelingen en mogel...
 
Masterclass II Werkt Lerenderwijs? Effecten van de lerende organisatie op kin...
Masterclass II Werkt Lerenderwijs? Effecten van de lerende organisatie op kin...Masterclass II Werkt Lerenderwijs? Effecten van de lerende organisatie op kin...
Masterclass II Werkt Lerenderwijs? Effecten van de lerende organisatie op kin...
 
Verscholen van leren_22042021
Verscholen van leren_22042021Verscholen van leren_22042021
Verscholen van leren_22042021
 
Slides webinar 28 oktober 2013 (1)
Slides webinar 28 oktober 2013 (1)Slides webinar 28 oktober 2013 (1)
Slides webinar 28 oktober 2013 (1)
 
Slides webinar 28 oktober 2013 (laatste versie)
Slides webinar 28 oktober 2013 (laatste versie)Slides webinar 28 oktober 2013 (laatste versie)
Slides webinar 28 oktober 2013 (laatste versie)
 

Similar to Evaluatierapport onderzoekseenheid kwaliteit_van_l_1_

De Academische School, 12 Juni 2006
De Academische School, 12 Juni 2006De Academische School, 12 Juni 2006
De Academische School, 12 Juni 2006iahpostmes
 
gelezen en goedgekeurd
gelezen en goedgekeurdgelezen en goedgekeurd
gelezen en goedgekeurdAlan Veys
 
Evaluatie Rapport Diversiteitsensitief Onderwijs
Evaluatie Rapport Diversiteitsensitief OnderwijsEvaluatie Rapport Diversiteitsensitief Onderwijs
Evaluatie Rapport Diversiteitsensitief OnderwijsHester Radstake
 
MuLLLti - LNO2 21 mei 2013
MuLLLti - LNO2 21 mei 2013MuLLLti - LNO2 21 mei 2013
MuLLLti - LNO2 21 mei 2013Yves Blieck
 
2010.052 1028
2010.052 10282010.052 1028
2010.052 1028swaipnew
 
The return of the matrix
The return of the matrixThe return of the matrix
The return of the matrixLPC
 
Slides webinar 28 oktober 2013
Slides webinar 28 oktober 2013Slides webinar 28 oktober 2013
Slides webinar 28 oktober 2013Crowdale.com
 
Onderwijsverandering en innovatie: van visie naar praktijk
Onderwijsverandering en innovatie: van visie naar praktijkOnderwijsverandering en innovatie: van visie naar praktijk
Onderwijsverandering en innovatie: van visie naar praktijkSURF Events
 
Heb je vandaag nog een goede vraag gesteld
Heb je vandaag nog een goede vraag gesteldHeb je vandaag nog een goede vraag gesteld
Heb je vandaag nog een goede vraag gesteldLPC
 
2.Flexibel_werken_met_leeruitkomsten_en_(gevalideerde)_bewijslast(1).pdf
2.Flexibel_werken_met_leeruitkomsten_en_(gevalideerde)_bewijslast(1).pdf2.Flexibel_werken_met_leeruitkomsten_en_(gevalideerde)_bewijslast(1).pdf
2.Flexibel_werken_met_leeruitkomsten_en_(gevalideerde)_bewijslast(1).pdfssuser7c8583
 
Ontwikkeling en implementatie van praktijkonderzoek in het Instituut voor Ler...
Ontwikkeling en implementatie van praktijkonderzoek in het Instituut voor Ler...Ontwikkeling en implementatie van praktijkonderzoek in het Instituut voor Ler...
Ontwikkeling en implementatie van praktijkonderzoek in het Instituut voor Ler...HAN University of Applied Sciences
 
Brochure_Meerwaarde_van_eigentijds_onderwijs_-_Kennisnet_2014
Brochure_Meerwaarde_van_eigentijds_onderwijs_-_Kennisnet_2014Brochure_Meerwaarde_van_eigentijds_onderwijs_-_Kennisnet_2014
Brochure_Meerwaarde_van_eigentijds_onderwijs_-_Kennisnet_2014Jasmijn Kester MEM
 
Rapport herstelplan windesheim
Rapport herstelplan windesheimRapport herstelplan windesheim
Rapport herstelplan windesheimGermailt
 
Samenwerken op de leerafdeling: matching bij plaatsing en samenwerkingsrelat...
Samenwerken op de leerafdeling: matching bij plaatsing en samenwerkingsrelat...Samenwerken op de leerafdeling: matching bij plaatsing en samenwerkingsrelat...
Samenwerken op de leerafdeling: matching bij plaatsing en samenwerkingsrelat...Redactie Werkplekleren
 

Similar to Evaluatierapport onderzoekseenheid kwaliteit_van_l_1_ (20)

De Academische School, 12 Juni 2006
De Academische School, 12 Juni 2006De Academische School, 12 Juni 2006
De Academische School, 12 Juni 2006
 
gelezen en goedgekeurd
gelezen en goedgekeurdgelezen en goedgekeurd
gelezen en goedgekeurd
 
Evaluatie Rapport Diversiteitsensitief Onderwijs
Evaluatie Rapport Diversiteitsensitief OnderwijsEvaluatie Rapport Diversiteitsensitief Onderwijs
Evaluatie Rapport Diversiteitsensitief Onderwijs
 
MuLLLti - LNO2 21 mei 2013
MuLLLti - LNO2 21 mei 2013MuLLLti - LNO2 21 mei 2013
MuLLLti - LNO2 21 mei 2013
 
2010.052 1028
2010.052 10282010.052 1028
2010.052 1028
 
The return of the matrix
The return of the matrixThe return of the matrix
The return of the matrix
 
EQAVET in Nederland
EQAVET in NederlandEQAVET in Nederland
EQAVET in Nederland
 
Ls4 vet flyer_nl
Ls4 vet flyer_nlLs4 vet flyer_nl
Ls4 vet flyer_nl
 
JNJN
JNJNJNJN
JNJN
 
10 bedenkingen
10 bedenkingen10 bedenkingen
10 bedenkingen
 
Slides webinar 28 oktober 2013
Slides webinar 28 oktober 2013Slides webinar 28 oktober 2013
Slides webinar 28 oktober 2013
 
Functiemix Def
Functiemix DefFunctiemix Def
Functiemix Def
 
Onderwijsverandering en innovatie: van visie naar praktijk
Onderwijsverandering en innovatie: van visie naar praktijkOnderwijsverandering en innovatie: van visie naar praktijk
Onderwijsverandering en innovatie: van visie naar praktijk
 
Heb je vandaag nog een goede vraag gesteld
Heb je vandaag nog een goede vraag gesteldHeb je vandaag nog een goede vraag gesteld
Heb je vandaag nog een goede vraag gesteld
 
2.Flexibel_werken_met_leeruitkomsten_en_(gevalideerde)_bewijslast(1).pdf
2.Flexibel_werken_met_leeruitkomsten_en_(gevalideerde)_bewijslast(1).pdf2.Flexibel_werken_met_leeruitkomsten_en_(gevalideerde)_bewijslast(1).pdf
2.Flexibel_werken_met_leeruitkomsten_en_(gevalideerde)_bewijslast(1).pdf
 
Ontwikkeling en implementatie van praktijkonderzoek in het Instituut voor Ler...
Ontwikkeling en implementatie van praktijkonderzoek in het Instituut voor Ler...Ontwikkeling en implementatie van praktijkonderzoek in het Instituut voor Ler...
Ontwikkeling en implementatie van praktijkonderzoek in het Instituut voor Ler...
 
Brochure_Meerwaarde_van_eigentijds_onderwijs_-_Kennisnet_2014
Brochure_Meerwaarde_van_eigentijds_onderwijs_-_Kennisnet_2014Brochure_Meerwaarde_van_eigentijds_onderwijs_-_Kennisnet_2014
Brochure_Meerwaarde_van_eigentijds_onderwijs_-_Kennisnet_2014
 
Rapport herstelplan windesheim
Rapport herstelplan windesheimRapport herstelplan windesheim
Rapport herstelplan windesheim
 
Samenwerken op de leerafdeling: matching bij plaatsing en samenwerkingsrelat...
Samenwerken op de leerafdeling: matching bij plaatsing en samenwerkingsrelat...Samenwerken op de leerafdeling: matching bij plaatsing en samenwerkingsrelat...
Samenwerken op de leerafdeling: matching bij plaatsing en samenwerkingsrelat...
 
Leren doe je samen
Leren doe je samenLeren doe je samen
Leren doe je samen
 

More from mkuiten

Strategisch beleidsplan 2010 2015
Strategisch beleidsplan 2010 2015Strategisch beleidsplan 2010 2015
Strategisch beleidsplan 2010 2015mkuiten
 
Triple a encyclopedie
Triple a encyclopedieTriple a encyclopedie
Triple a encyclopediemkuiten
 
Keynote martin valcke
Keynote martin valckeKeynote martin valcke
Keynote martin valckemkuiten
 
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie mkuiten
 
Rob abbenhuis 17 feb
Rob abbenhuis 17 febRob abbenhuis 17 feb
Rob abbenhuis 17 febmkuiten
 
Sectorbeleidsplan 2008 2010
Sectorbeleidsplan 2008 2010Sectorbeleidsplan 2008 2010
Sectorbeleidsplan 2008 2010mkuiten
 
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie mkuiten
 
Onderzoeks en innovatieopdracht_mli_versie_12_september_2010[1]
Onderzoeks en innovatieopdracht_mli_versie_12_september_2010[1]Onderzoeks en innovatieopdracht_mli_versie_12_september_2010[1]
Onderzoeks en innovatieopdracht_mli_versie_12_september_2010[1]mkuiten
 
Good learning
Good learningGood learning
Good learningmkuiten
 
Keynote martin valcke
Keynote martin valckeKeynote martin valcke
Keynote martin valckemkuiten
 
Opbouw opleiding ouders2
Opbouw opleiding ouders2Opbouw opleiding ouders2
Opbouw opleiding ouders2mkuiten
 
Op weg naar je diploma
Op weg naar je diplomaOp weg naar je diploma
Op weg naar je diplomamkuiten
 
Denkgewoonten en leervoorkeuren
Denkgewoonten en leervoorkeurenDenkgewoonten en leervoorkeuren
Denkgewoonten en leervoorkeurenmkuiten
 

More from mkuiten (13)

Strategisch beleidsplan 2010 2015
Strategisch beleidsplan 2010 2015Strategisch beleidsplan 2010 2015
Strategisch beleidsplan 2010 2015
 
Triple a encyclopedie
Triple a encyclopedieTriple a encyclopedie
Triple a encyclopedie
 
Keynote martin valcke
Keynote martin valckeKeynote martin valcke
Keynote martin valcke
 
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie
 
Rob abbenhuis 17 feb
Rob abbenhuis 17 febRob abbenhuis 17 feb
Rob abbenhuis 17 feb
 
Sectorbeleidsplan 2008 2010
Sectorbeleidsplan 2008 2010Sectorbeleidsplan 2008 2010
Sectorbeleidsplan 2008 2010
 
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie
Key note presentatie 27 januari 2011 motivatie en metacognitie
 
Onderzoeks en innovatieopdracht_mli_versie_12_september_2010[1]
Onderzoeks en innovatieopdracht_mli_versie_12_september_2010[1]Onderzoeks en innovatieopdracht_mli_versie_12_september_2010[1]
Onderzoeks en innovatieopdracht_mli_versie_12_september_2010[1]
 
Good learning
Good learningGood learning
Good learning
 
Keynote martin valcke
Keynote martin valckeKeynote martin valcke
Keynote martin valcke
 
Opbouw opleiding ouders2
Opbouw opleiding ouders2Opbouw opleiding ouders2
Opbouw opleiding ouders2
 
Op weg naar je diploma
Op weg naar je diplomaOp weg naar je diploma
Op weg naar je diploma
 
Denkgewoonten en leervoorkeuren
Denkgewoonten en leervoorkeurenDenkgewoonten en leervoorkeuren
Denkgewoonten en leervoorkeuren
 

Evaluatierapport onderzoekseenheid kwaliteit_van_l_1_

  • 2. Scheveningseweg 46 2517 KV Den Haag T (070) 30 66 800 F (070) 30 66 870 I www.hobeon.nl E info@hobeon.nl Evaluatierapport Onderzoekseenheid ‘Kwaliteit van Leren’ Faculteit Educatie Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Hobéon® Management Consult BV Datum: 5 september 2010 Auteur: F.M. Brouwer
  • 3. INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING 1  OPDRACHT EN WERKWIJZE 3  DE ONDERZOEKSEENHEID KWALITEIT VAN LEREN 6  1.  Missie 6  2.  Het werkprogramma en portfolio van de onderzoekseenheid 8  3.  Het onderzoeksprofiel 10  4.  Inbedding en positionering binnen de HAN 10  5.  Omvang van de onderzoekseenheid 11  6.  Kwaliteit van de onderzoekers 12  7.  Samenwerkingsverbanden en interne relaties 13  8.  Publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek 14  9.  Kwaliteitszorg van de onderzoekseenheid 15  10.  Output, impact en waardering 15  BIJLAGE 1 Samenstelling commissie en cv’s 17  BIJLAGE 2 Programma visitatie 19  BIJLAGE 3 Onafhankelijkheidsverklaringen 22 
  • 4. SAMENVATTING De onderzoekseenheid ‘Kwaliteit van Leren is verbonden aan de Faculteit Educatie van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. De eenheid is in zijn huidige samenstelling in 2006 ontstaan. De hierin gebundelde lectoraten hebben als thema’s Ontwerpen van innovatieve leerarrangementen, Leren met ICT, Duurzaam beoordelen, Ontwikkelen van competenties op de werkplek, Pedagogische kwaliteit van de leraar, Innovatie van leren in organisaties, Leren in veranderende organisaties en Governance en innovatiedynamiek in het onderwijs. De kenniskringen zijn in 2008 gebundeld in één onderzoeksgroep. De evaluatie is uitgevoerd aan de hand van het door de hogeschool opgestelde kwaliteitskader voor onderzoek, door een door de hogeschool ingestelde commissie waarin wetenschap en beroepspraktijk waren vertegenwoordigd. De commissie heeft haar oordelen ook uitgedrukt in een waarderingsschaal. De operationele definitie van de waarderingen is expliciet in het licht van de huidige ontwikkelingsfase van de onderzoekseenheid uitgevoerd. In de samenvatting ligt het accent op de adviezen en aanbevelingen die de commissie doet. Missie: voldoende De missie is zeer algemeen geformuleerd. De onderzoekseenheid laat in haar afzonderlijke thematieken zien, dat ze dit algemene thema vanuit vele invalshoeken benadert. De faculteit waarmee de onderzoekseenheid verbonden is, alsmede de belanghebbenden in de omgeving, zijn tot nu toe vooral bij de uitvoering van het werkprogramma betrokken en niet bij de missieformulering. De commissie heeft bij beide partijen kunnen constateren, dat zij bereid zijn deze rol te vervullen en doet de onderzoekseenheid de aanbeveling deze betrokkenheid verder te ontwikkelen en er gerichte regie op te voeren. In samenhang hiermee kan een tweede aanbeveling van de commissie gezien worden: de sturende kracht van de missie te versterken en nu meer precies te definiëren wat de kernopdracht van de onderzoekseenheid is, zowel inhoudelijk als in relatie tot een regionale onderzoeksagenda. Op basis van een dergelijke aanscherping kan dan meer focus ontstaan in de werkzaamheden. Werkprogramma en portfolio: goed Het onderzoeksprogramma is vooralsnog per lectoraat gepresenteerd en de inhoud van het portfolio rechtvaardigt dit. Het zijn sterke onderzoeksprogramma’s, waarbij de opdrachten en onderzoeksvragen systematisch in samenwerking met het werkveld worden gegenereerd. De omgeving ziet de verbinding met het onderwijs als meerwaarde van de onderzoekseenheid. De commissie adviseert deze meerwaarde sterker te benutten, door samen met de faculteit, gerichte inspanningen te leveren om de betrokkenheid van studenten bij het onderzoek te versterken. In de opleidingen zijn onderzoeksleerlijnen ontwikkeld en professionaliseringsprogramma’s voor docenten uitgevoerd om deze te ondersteunen. De kennisinhouden die de lectoraten genereren worden vooral via de minoren in de opleidingen ingebracht. De commissie doet de aanbeveling om de stap naar verdergaande praktijktheorieën die een plaats verdienen in de basis van het curriculum systematisch ter hand te nemen en hiervoor ruimte, tijd en aandacht te creëren. Onderzoeksprofiel: voldoende De gehanteerde normen voor onderzoek zijn de gangbare normen voor wetenschappelijkheid. Er is nog geen expliciet discours over praktijkgericht onderzoek en de specifieke methodologische vragen die dat oproept, bv die naar de generaliseerbaarheid. De commissie beveelt aan hier meer en vooral explicieter aandacht aan te besteden. Inbedding en positionering binnen de HAN: voldoende De structuur voor de inbedding van de onderzoekseenheid in de HAN-organisatie is duidelijk, de positie binnen de faculteit helder. Op één punt kan die formele inrichting beter: de financiële verantwoording. De lectoren doen weliswaar gezamenlijk verslag, ook financieel, maar iedere lector is verantwoordelijk voor het eigen target. Er is geen groepstarget anders dan de optelsom van de afzonderlijke financiële taakstellingen.. De commissie adviseert de financiële taakstelling en de verantwoording daaromtrent op het niveau van de onderzoekseenheid te brengen. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 1
  • 5. De organisatorische condities voor het onderzoek zijn nog steeds sterk getekend door de kenmerken van de onderwijsorganisatie. De commissie beveelt hogeschool, faculteit en onderzoekseenheid aan de fricties in kaart te brengen en er gezamenlijk oplossingen voor te creëren. Inzet van mensen en middelen: voldoende Op dit moment heeft de onderzoekseenheid voldoende capaciteit om haar werkprogramma uit te voeren en is ze er in geslaagd de grote financiële opdracht voor 2010 te realiseren. Dit is een grote prestatie. Toch is de druk die van de financiële targets uitgaat groot, té groot naar het oordeel van de commissie. Zij adviseert de hogeschool dit knelpunt aan te pakken, door zelf meer te investeren en door bij te dragen aan de acquisitie van onderzoeksgelden. Kwaliteit van de onderzoekers: goed De lectoren hebben individueel een goede wetenschappelijke reputatie en de onderzoekseenheid in zijn geheel een bovengemiddelde kwaliteit. Het is een vitale en interessante omgeving om lector te zijn. De commissie adviseert de interne samenwerking en de gemeenschappelijke externe profilering te versterken en daarmee de unieke inhoudelijke samenstelling beter te benutten. Een sterk punt is de grote pool van onderzoekers. Een aandachtspunt is nog de ontwikkeling op methodologisch gebied, met name de verwevenheid van interventieonderzoek en organisatieadvies. Samenwerkingsverbanden: voldoende Het interne netwerk is goed. Een aandachtspunt is nog de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden met andere kenniscentra in de hogeschool, Het externe netwerk is ook van goede kwaliteit. Naar het oordeel van de commissie kan het sterker betrokken worden bij de ontwikkeling van de onderzoeksagenda en de onderzoekseenheid kan zich een helderder beeld vormen van de regionale kenmerken en daaruit voortvloeiende onderzoeksthema’s. Publicaties en producten: voldoende Het is een productieve unit, met meer dan voldoende publicaties, van uiteenlopende aard. De commissie adviseert om sterker dan tot nu toe het publiceren object van beleid te maken en – bij een bepaald type onderzoeken – zelfs deel van het onderzoeksontwerp. Kwaliteitszorg: voldoende Het door de hogeschool in samenspraak met de lectoren ontwikkelde kwaliteitskader voor onderzoek verkeert nog in de pilotfase. Met dit kwaliteitskader worden de onderzoekseenheden uitgedaagd hun doelstellingen SMART te formuleren. Uit de gesprekken is gebleken, dat deze onderzoekseenheid hiernaast een open innovatiemodel hanteert. De commissie sluit niet uit, dat beide benaderingen op elkaar aan kunnen sluiten, wil daarbij wel wijzen op het risico, dat de op meetbare indicatoren gerichte benadering een meer open benadering verdringt. Output, impact en waardering: goed De partners in het werkveld hebben waardering voor het onderzoek en advies dat de onderzoekseenheid inbrengt en merken dat binnen hun organisaties zelf ook een onderzoekscultuur aan het ontstaan is. De opleidingen zijn ook tevreden over de resultaten die nu al zichtbaar zijn. Binnen het onderzoeksdomein heeft de onderzoekseenheid een duidelijke positie. Op deze drie punten zijn dus belangrijke bijdragen aan de doelstellingen geleverd. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 2
  • 6. OPDRACHT EN WERKWIJZE De onderzoekseenheid De onderzoekseenheid ‘kwaliteit van leren’ is in zijn huidige samenstelling in 2006 ontstaan. Met medeneming van twee bestaande lectoraten is in een tijdsbestek van een jaar een onderzoekseenheid bestaande uit acht lectoraten gevormd: Ontwerpen van innovatieve leer arrangementen (lector:dr. Bregje de Vries) Leren met ICT (lector: dr. Marijke Kral) Duurzaam beoordelen (lector: dr. Dominique Sluijsmans) Ontwikkelen van competenties op de werkplek (lector: dr. Ruud Klarus) Pedagogische kwaliteit van de leraar (lector: drs. Arjan Dieleman) Innovatie van leren in organisaties (lector: dr. Jürg Thölke) Leren in veranderende organisaties (lector: dr. Gertjan Schuiling) Governance en innovatiedynamiek in het onderwijs (lector: dr. Frans de Vijlder) De lectoraten zijn in eerste instantie gestart met een eigen kenniskring, in 2008 is een volgende stap gezet door deze te bundelen in één onderzoeksgroep. De lectoraten tezamen hebben 5,8 fte, de onderzoeksgroep omvat 12,9 fte. Het geheel is verbonden aan de Faculteit Educatie van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Context van de visitatie De invoering van het landelijk kwaliteitszorgstelsel voor onderzoek in het hbo is in indirecte zin het kader waarbinnen deze evaluatie heeft plaatsgevonden. Een hogeschool wordt geacht het functioneren van de lectoraten extern te laten evalueren en dit systematisch aan te pakken. Over de systematiek en de uitvoering zal ze dan aan de VKO (Validatiecommissie kwaliteitszorg onderzoek) verantwoording afleggen en deze evaluatie maakt hiervan deel uit. Het directe kader waarbinnen de evaluatie is uitgevoerd is dat van het zich ontwikkelende systeem van kwaliteitszorg voor onderzoek. De hogeschool heeft een Kwaliteitskader voor onderzoek vastgesteld en daaruit een beoordelingskader afgeleid. Deze evaluatie is de tweede die aan de hand van dit beoordelingskader is uitgevoerd, tezamen vormen ze de pilot waarbinnen de werkbaarheid van het kader getoetst wordt. De commissie Het College van Bestuur van de hogeschool heeft opgetreden als samensteller en opdrachtgever van de evaluatiecommissie. Deze bestond uit representanten van onderwijs, wetenschap en beroepspraktijk. De volgende personen maakten deel uit van de commissie: Prof. dr. M.J.M Vermeulen (voorzitter), hoogleraar onderwijssociologie aan de universiteit van Tilburg en aan de Open Universiteit Nederland en directeur van het IVA, een aan de Universiteit van Tilburg gelieerd instituut voor beleidsonderzoek en advies. Prof. Dr. P. van Petegem, hoogleraar onderwijskunde aan het Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen van de Universiteit Antwerpen. en voorzitter van het Expertisecentrum Hoger Onderwijs. Prof. Dr. E.B.P. Verbiest, gastprofessor Onderwijsinnovatie aan de Universiteit Antwerpen. Eerder was hij directeur van Fontys Opleidingscentrum Schoolmanagement en lector Ontwikkeling van schoolorganisaties en professionalisering van schoolmanagement. Drs. J.M. Kok, voorzitter van de voormalige Adviesraad van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie , eerder voorzitter van het Procesmanagement Primair Onderwijs en lector Leren en Innoveren aan de pabo's van de Fontys Hogescholen. Drs. C.E. Burggraaff, voorzitter van het College van Bestuur van het Regio College voor Beroepsonderwijs en Educatie Zaanstreek-Waterland. Dit College verzorgt middelbaar beroeps onderwijs enbedrijfsopleidingen op maat. Totaal kent het Regio College ongeveer 6000 deelnemers/studenten. Drs. J. Rath, lid van het College van Bestuur van het ‘Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam’ , waaronder een groot aantal openbare scholen in het primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs in de havenstad ressorteren. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 3
  • 7. Hobéon Management Consult voerde het secretariaat van de commissie, in de persoon van F.M.Brouwer. De opdracht De opdracht van de evaluatiecommissie was: de onderzoekskwaliteit, lectoraten, onderzoeksorganisatie en training van de onderzoekseenheid te beoordelen op basis van de informatie die door het instituut en gesprekken zijn geleverd te adviseren over de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering dit alles in een rapportage vast te leggen. Het beoordelingskader Afgeleid uit het HAN Kwaliteitskader onderzoek heeft de HAN een beoordelingskader met tien onderwerpen ontwikkeld. De items hierin zijn: 1. Missie 2. Werkprogramma en portfolio 3. Onderzoeksprofiel 4. Inbedding en positionering binnen de HAN 5. Omvang van de onderzoekseenheid 6. De kwaliteit van de onderzoekseenheid om haar missie te realiseren 7. Samenwerkingsverbanden en interne relaties 8. Publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek 9. kwaliteitszorg van de onderzoekseenheid 10. Output, impact en waardering Deze opbouw volgt een andere indeling dan ‘de vijf vragen’ uit het zogenoemde Basisdocument1. De commissie meent echter met de behandeling van de bovengenoemde tien punten toch tegelijkertijd de vijf vragen beantwoord te hebben. In de volgende tabel is de relatie tussen het Beoordelingsprotocol van de HAN en de vijf vragen zichtbaar gemaakt. Vraag uit het Basisdocument Item in het HAN Beoordelingsprotocol Is er voldoende productiviteit, impact, waardering en 2 werkprogramma en portfolio erkenning op het gebied van 8 publicaties, presentaties en andere producten van kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein; het onderzoek valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij; 9 kwaliteitszorg 10 output, impact en waardering de betekenis voor onderwijs en scholing? Vindt een en ander plaats vanuit een relevante en 1 missie uitdagende missie en een helder onderzoeksprofiel? 3 onderzoeksprofiel Worden de missie en het onderzoeksprofiel geborgd 4 inbedding en positionering binnen de HAN door het portfolio en de wijze waarop de eenheid is 2 werkprogramma en portfolio georganiseerd? 7 samenwerkingsverbanden en interne relaties Is de inzet van mensen en middelen daarbij 5 Omvang onderzoekseenheid toereikend in kwalitatief en kwantitatief opzicht? 6 Kwaliteit onderzoekers Zijn de interne en externe samenwerkingsverbanden, 4 Inbedding en positionering binnen de HAN netwerken en relaties daarbij voldoende relevant, 7 Samenwerkingsverbanden en interne relaties intensief en duurzaam? Door het volgen van het HAN Beoordelingsprotocol zijn naar het oordeel van de evaluatiecommissie alle vragen uit het Basisdocument beantwoord. 1 Kwaliteitszorgstelsel ten aanzien van het onderzoek aan hogescholen 2009 – 2015. Basisdocument. Nadere uitwerking van het brancheprotocol kwaliteitszorg onderzoek (BKO) in een kwaliteitszorgstelsel. HBO-Raad, december 2008. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 4
  • 8. De opdrachtgever heeft de commissie verzocht haar oordelen ook in een waarderingsschaal uit te drukken: onvoldoende, voldoende, goed of excellent. Naar de letter van het beoordelingskader zouden er vele onvoldoendes kunnen vallen, omdat hierin een situatie geschetst wordt, waarin de onderzoekseenheid ‘ uitontwikkeld’ is. Dat is niet het geval en dat lot deelt zij met alle onderzoekseenheden in het hoger beroepsonderwijs. Wij hebben daarom gemeend de onderzoekgroep recht te doen met de volgende operationalisering van de waarderingen: Onvoldoende: de onderzoekseenheid voldoet niet aan de kwaliteitscriteria voor dit item en de commissie heeft ook niet het vertrouwen dat het in de loop van de verdere ontwikkeling goed komt. Voldoende: het is in orde, maar kan nog veel verbeterd worden, of het is nog niet in orde maar de commissie heeft het vertrouwen dat het in de loop van de al gaande ontwikkeling goed komt. Goed: het is in orde zoals het nu is Excellent: het overtreft alle verwachtingen Deze operationalisering vindt de commissie noodzakelijk, om recht te doen aan de ontwikkelingsfase waarin de eenheid zich bevindt. De werkwijze De onderzoekseenheid heeft een uitgebreide en informatieve Zelfevaluatie met voldoende onderliggende documentatie aangeleverd. De commissieleden hebben op basis hiervan een voorlopige score op de 10 items gegeven, aan de hand van het uitgewerkte beoordelingsprotocol, met daaraan verbonden hun aandachtspunten in de visitatie. Deze scores en aandachtspunten zijn bij elkaar gelegd en door de secretaris samengevat in een voorbereidingsdocument, dat de grondslag en leidraad voor de visitatie vormde. De visitatie heeft plaatsgevonden op 12 en 13 juli 2010. Het programma is opgenomen als bijlage 2. Lector Dr. D. Sluijsmans kon door omstandigheden niet aan de gesprekken deelnemen. Het conceptrapport is in september aan de onderzoekseenheid van de Hogeschool aangeboden voor hoor en wederhoor. De commissie heeft na correctie van feitelijke onjuistheden het definitieve rapport vastgesteld en aan het CvB van de hogeschool aangeboden. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 5
  • 9. DE ONDERZOEKSEENHEID KWALITEIT VAN LEREN 1. Missie Missie van de onderzoekseenheid en bijdrage van de onderzoekseenheid aan het realiseren van de HAN- missie m.b.t. onderzoek Criteria: 1. De onderzoekseenheid heeft een missie geformuleerd die leidend is voor haar werkprogramma en die in termen van specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden resultaten beschrijft hoe het onderzoek van de eenheid bijdraagt aan o Onderwijs en scholing o Valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij o Kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein inzicht geeft in regionale, landelijke en internationale ambities; uitdagend is en wordt gedragen door de leden van de onderzoekseenheid en door relevante belanghebbenden; 2. De missie van de onderzoekseenheid en de samenstelling van lectoraten sluiten aan bij de HAN missie m.b.t. onderzoek Oordeel Voldoende Bevindingen De missie is zeer algemeen geformuleerd en zou voor veel onderzoekseenheden op dit terrein kunnen gelden. Wat de specifieke invulling van déze onderzoekseenheid is, is uit de missie niet af te lezen. De kernzin in de missie is ‘Door middel van praktijkgericht onderzoek ontwikkelen we kennis en toepassingen die bijdragen aan de kwaliteit van leren in de beroepspraktijk alsmede in het bachelor- en masteronderwijs van de faculteit.’ De thema’s voor een groot deel van de lectoraten zijn afgeleid uit het algemene parapluthema ‘kwaliteit van leren’ en de wens om dit thema vanuit vele invalshoeken aan te vliegen. De onderzoekseenheid ziet als uniek kenmerk, dat deze thema’s zowel het micro-, meso- als macroniveau (leerproces, organisatie en beleid) bestrijken en binnen alle contexten waarbinnen leren aan de orde is, van basisonderwijs tot (non)profitorganisatie. De lectoren zijn toentertijd - zonder in de samenhang van de onderzoekseenheid gebracht te zijn - aan de slag gegaan. De onderlinge verbinding is de laatste tijd aan het groeien, door de inrichting van de onderzoekseenheid en het intensievere contact dat daardoor ontstaan is. Doordat er een proces op gang gekomen is van meer samenwerken zal het mogelijk worden om dit brede spectrum van invalshoeken in de onderzoekseenheid – wat ook door de verwante kennisinstellingen als uniek gezien wordt –een sterkere bijdrage te laten zijn aan de gezamenlijke profilering van de onderzoekseenheid in zijn geheel. Voortvloeiend uit de missie zijn doelstellingen geformuleerd op de drie gebieden ‘beroepspraktijk en maatschappij’, ‘opleiding en scholing’ en ‘kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein’. Ook deze doelstellingen en de daaruit afgeleide speerpunten zijn vaak nog heel algemeen geformuleerd. Als voorbeeld noemen we de hoofddoelstelling op het gebied ‘beroepspraktijk en maatschappij’, waar de doelstelling is ‘de beroepspraktijk continu te ontwikkelen, door de kwaliteit van leren te verbeteren en mensen en organisaties beter in staat te stellen op eigen kracht te veranderen. Ook investeren we hiertoe in het bevorderen van een onderzoekscultuur en een onderzoekende houding.’ Van deze doelstellingen zijn concretere indicatoren afgeleid, waaraan afleesbaar is of de onderzoekseenheid de doelstellingen realiseert. Voor een aantal lastig te operationaliseren doelstellingen wordt de ontwikkeling van ‘barometers’ in het vooruitzicht gesteld, waaronder een barometer onderzoekscultuur en een meting van innovatiecapaciteit. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 6
  • 10. Betrokkenheid van belanghebbenden De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen vindt de verbinding tussen onderwijs en onderzoek een belangrijk item. De motieven hiervoor lopen geheel in lijn met wat in Nederland überhaupt van deze verbinding in het hbo verwacht wordt: kwaliteitsverbetering van het onderwijs, via het inbrengen van casuïstiek en nieuwe kennis, zodat de opleidingen actueel en bij de tijd zijn, en het ontwikkelen van een onderzoekende houding bij de aanstaande professionals plus de vaardigheden om onderzoeken gericht op verdere ontwikkeling van de eigen beroepspraktijk uit te voeren. De Faculteit Educatie is een van de resultaatgebieden voor het werk van de onderzoekseenheid, zij is opdrachtgever en partner bij de uitvoering van onderzoek, onderwijs en professionalisering van docenten, maar in de huidige ontwikkelingsfase is zij nog niet werkelijk ‘eigenaar’ van de onderzoekseenheid, met een eigen bijdrage in missie en doelstellingen van de groep. Hiervoor is de circulatie en dynamiek in de driehoek onderzoek – onderwijs – beroepenveld eenvoudigweg nog niet ver genoeg ontwikkeld. De inrichting van de relatie tussen faculteit en onderzoekseenheid zoals die in de laatste periode tot stand is gebracht, biedt wel het platform waarop een werkelijk eigenaarschap zich kan ontwikkelen. Deze inrichting verankert de onderzoekseenheid in de faculteit, doordat bv alle onderzoeksvoorstellen ook bij het management op tafel komen, affiniteit met onderzoek een eis aan het management geworden is en de faculteit voor het gebied ‘opleiding en scholing’ direct opdrachtgever is. Er zijn in de omgeving goed georganiseerde verbanden in de verschillende onderwijssectoren. De commissie heeft vertegenwoordigers van hen gesproken en is getroffen door de mate waarin zij openstaan voor perspectieven van gezamenlijke agendavorming met de onderzoekseenheid en vormen van mede-eigenaarschap. De mogelijkheden hiertoe worden nog niet ten volle benut door de onderzoekseenheid. De huidige verbindingen liggen nog sterk op het niveau van de onderzoeksuitvoering, terwijl de stap naar gezamenlijke doelbepaling en onderzoeksprogrammering wellicht al gezet kan worden. Zo was bijvoorbeeld de Zelfevaluatie op zich al een eye opener voor de werkveldpartners, omdat zij hierdoor pas een beeld van de totale onderzoekseenheid kregen. De feitelijke, operationele contacten lopen vaak via één van de lectoren of andere onderzoekers en dat levert dan niet een beeld op van wat er ‘in het magazijn’ nog meer te koop is. Concluderend kunnen we vaststellen dat op het niveau van de onderzoekseenheid het centrale thema leidend geweest is voor de samenstelling en de onderwerpen die erin gebundeld zijn. In de opbouwfase is dit een breed centraal thema geweest. Vervolgens zijn de lectoren in eerste instantie vooral hun eigen weg gegaan. Inmiddels is de middelpuntzoekende beweging weer op gang gekomen. Op dit moment wordt de sturende kracht van de missie nog niet als sterk ervaren door de betrokkenen, maar er is een duidelijke bereidheid dit – binnen grenzen – te versterken. Het verdient aanbeveling om nu meer precies te definiëren wat de kernopdracht van de onderzoekseenheid is. Daarbij kunnen twee lijnen van aanscherping gehanteerd worden: langs de inhoud en via de verbinding met regionale onderzoeksagenda's. Op basis van een dergelijke aanscherping kan dan meer focus ontstaan in de werkzaamheden. De betrokkenheid van de omgeving, zowel de onderwijsorganisatie als het werkveld kan versterkt worden. Zowel intern als extern is er de bereidheid en het vermogen om deze rol te spelen. De onderzoekseenheid zou het proces van afstemming met de omgeving bewuster in moeten richten en er gerichte regie op voeren. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 7
  • 11. 2. Het werkprogramma en portfolio van de onderzoekseenheid De borging van de missie van de onderzoekseenheid. Kwaliteitscriteria 1. De onderzoekseenheid heeft een of meer onderzoeksprogramma’s uitgewerkt die aantoonbaar bijdragen aan de geformuleerde doelstellingen: Het onderzoek draagt bij aan verhoging van de kwaliteit van het onderwijs door middel van o Doorwerking in het curriculum; o Studiemateriaal en onderwijsvormen; o Bijdragen aan onderzoeksvaardigheden van studenten; o Bijdrage aan de professionalisering van docenten. Valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij o Het onderzoek draagt bij aan het oplossen van problemen en aan toepassing in de beroepspraktijk; o Het onderzoek is maatschappelijke relevant en robuust. De kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein is o Duidelijk en herkenbaar; o Relevant voor de maatschappelijke omgeving 2. Het portfolio van de onderzoekseenheid en de onderzoeksthema’s zijn dekkend voor de geformuleerde missie. Oordeel Goed Bevindingen In de Zelfevaluatie wordt het onderzoeksprogramma per lectoraat gepresenteerd. Het portfolio is duidelijk getekend door het feit, dat er acht eigenzinnige en individueel sterke onderzoekers in de eenheid gebundeld zijn. Ook de ontwikkelingshistorie van de lectoraten, die - zoals eerder aangegeven - uiteenlopend is, speelt een rol. Er is geen reden om dit te problematiseren, het is wel een uitdaging voor de onderzoekseenheid om deze diversiteit ook in de onderzoeksprogrammering als kracht te benutten en tegelijkertijd een productieve mate van samenhang en samenwerking te ontwikkelen. In de gesprekken is hiervoor de metafoor van de delta ontstaan: een delta, waarin verschillende stromen en stroompjes lopen, in een eigen bedding, vanuit een zelfde rivier of bron, en uitmondend in dezelfde zee. Een delta kan breed zijn, maar de breedte is begrensd en enige kanalisering kan vruchtbaar zijn. Beroepspraktijk en maatschappij De onderzoekseenheid blijkt in staat te zijn veel opdrachten en onderzoeksvragen vanuit het werkveld te genereren. Concrete onderzoeksvragen worden steeds samen met de opdrachtgever ontwikkeld, het is een samenspel waarin ondersteuning bij de vraagarticulatie en vertaling van problemen in onderzoeksvragen een rol speelt. Door dit samenspel is de opdrachtgever ook betrokken bij de uitvoering en de resultaten van het onderzoek. De onderzoekslijnen zijn sturend voor de opdrachten die aangenomen worden. Impliciet worden criteria gehanteerd, de onderzoekseenheid is bezig ze te expliciteren. Voor de partners in het werkveld blijkt de verbinding met onderwijs die de lectoren hebben een belangrijke reden te zijn om liever bij déze onderzoekers aan te kloppen dan bij een algemeen onderwijsadviesbureau. Het is belangrijk voor de onderzoekseenheid om dit voordeel goed uit te nutten. Naar eigen oordeel van de lectoren lukt dit nog te weinig. In het onderzoeksportfolio neemt ‘opleiden in de school’ een belangrijke plaats in. Het is een verbindingspunt bij uitstek tussen de onderzoekseenheid en werkveld. De opleidingsscholen zijn heel blij met de mogelijkheid om echt praktijkgerichte vragen voor te kunnen leggen, ook bij afstuderende studenten. Ze krijgen ook meer vertrouwen in het resultaat waarmee studenten aankomen, de kwaliteit van het afstuderen wordt merkbaar beter. De toegevoegde waarde van de groep ten opzicht van de individuele lectoren waarmee het contact in eerste instantie gelegd is, is voor de omgeving nog niet altijd zichtbaar. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 8
  • 12. Toch zijn ook hier al aanzetten tot verbinding merkbaar: onderzoeken die samen opgezet worden, een onderzoeksvraag die in eerste instantie bij de ene lector terecht komt, maar waarbij de opdrachtgesprekken een achterliggende vraag blootleggen die beter door een andere lector opgepakt kunnen worden enz. Onderwijs en professionalisering Een belangrijke bijdrage aan het onderwijs is het ontwerp en de invoering van de onderzoeksleerlijn in alle opleidingen van de faculteit geweest. Doelstelling is om aan elke student basiskennis inzake het doen van onderzoek bij te brengen en een onderzoekende houding bij hen te ontwikkelen. Bij de opleidingen is hier inmiddels een breed draagvlak voor ontstaan. Gingen een aantal jaren geleden de wenkbrauwen nog bedenkelijk omhoog bij het woord ‘onderzoek in het HBO’, inmiddels is het gemeengoed, dat onderzoek iets is dat bij het hoger beroepsonderwijs hoort, al kan de concreetheid van het beeld dat de docenten erbij hebben natuurlijk – afhankelijk van hun feitelijke ervaring met onderzoek – nog behoorlijk verschillen. Deelname van studenten aan onderzoeken die binnen de onderzoeksgroep worden uitgevoerd vindt vooralsnog slechts op kleine schaal plaats. De onderzoekseenheid deelt met andere onderzoekseenheden in het hbo het probleem, dat het ritme van onderzoeksopdrachten uitvoeren voor de omgeving vaak botst met het ritme van het onderwijs. Ook is het nog een bijzondere vaardigheid om uit grotere onderzoeken deelopdrachten uit te snijden die voor de student een afgerond en leerzaam geheel vormen en toch een goede bijdrage aan het grotere onderzoek betekenen. Via minoren worden de specifieke kennisinhouden van de onderzoeksgebieden van de verschillende lectoren aan de studenten aangeboden. De commissie constateert, dat het onderzoekswerk het waard is meer gebruikt te worden in het eigen onderwijsprogramma van de HAN. Behoudens enkele pregnante voorbeelden – de simulatieschool is vaak aan de orde geweest – is daarvan nu nog te weinig sprake. De volgende stap is om op basis van de onderzoekslijnen meer samenhangende praktijktheorieën te ontwikkelen die een plaats in de kern van het curriculum verdienen. Deze stap is nog niet gezet. De lectoren kennen en erkennen het als probleem, maar zien dat de druk tot productie het moeilijk maakt om de reflexieve afstand die hiervoor nodig is te realiseren. Met name op de snijpunten van de verschillende lectoraten zou dit juist heel interessant zijn, niet alleen met het oog op de curricula, maar ook met het oog op een bijdrage aan de ontwikkeling van het kennisdomein. Deze ontwikkeling van boven de afzonderlijke onderzoeksprojecten en – lijnen uitstijgende theorieën gebeurt niet vanzelf. Er moeten voorwaarden gecreëerd worden om dit werk te doen. Een van de voorwaarden is geld, want geld betekent tijd. Men kan zich verschillende bronnen voor dit geld voorstellen, daarover meer in paragraaf 5, maar we adviseren sterk om gericht bezig te gaan met die verder reikende theorieontwikkeling. Daarmee zou ook het specifieke profiel van deze onderzoekseenheid, de bundeling van de vele verschillende invalshoeken rond één centraal thema, beter tot zijn recht kunnen komen. Voor de docenten is een groot professionaliseringsprogramma uitgevoerd. Er zijn scholingen uitgevoerd op het gebied van onderzoek en begeleiding van onderzoekende studenten. Met deze scholingen is al de meerderheid van de docenten bereikt. Voor de feitelijke kennis van onderzoek bij docenten zijn drie niveaus gedefinieerd. Het basisniveau hoort tot het pakket van elke docent en het derde niveau is voorwaarde om afstudeeronderzoeken te mogen begeleiden. Deze aldus geschoolde afstudeerbegeleiders gaan meer eisen stellen aan de studenten en zo is er een mooie waterval aan het ontstaan. Er zijn ook al een paar andere praktijken zichtbaar die een onderzoekscultuur in de organisatie stimuleren: leeskringen voor docenten, docenten die artikelen gaan schrijven etc. Vertegenwoordigers van het werkveld nemen het toegenomen niveau en de meer onderzoekende houding van de afgestudeerden ook waar en waarderen het zeer. Kennisontwikkeling De lectoren hebben een goed netwerk met vergelijkbare onderzoekseenheden. Er komen meerdere voorbeelden van gezamenlijke onderzoeksvoorstellen, RAAK-Pro-aanvragen etc. langs. Het profiel van deze onderzoekseenheid, door een collega-lector van een andere hogeschool getypeerd als ‘de verbinding van bedrijfswetenschappen met onderwijs en de verbinding van ICT met inhoud’, wordt als sterk punt gezien. Ook Kennisnet, een belangrijke opdrachtgever voor de onderzoekseenheid, ziet de meerwaarde van de verbindingen die de lectoren binnen de onderzoekseenheid hebben, zonder daar naar eigen oordeel overigens voldoende gebruik van te maken. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 9
  • 13. Voor de Radboud Universiteit is de HAN een vanzelfsprekende kennispartner in de regio en komt de ontwikkeling van de onderzoeksfunctie van hogescholen mooi gelijktijdig met de ambitie van de universiteit zich meer regionaal te profileren. Dit wil zij graag samen met de hogeschool doen. 3. Het onderzoeksprofiel De onderzoeksbenadering in termen van standaarden en methoden en technieken Kwaliteitscriteria 1. De onderzoekseenheid kan aantonen c.q. legitimeren dat zij een onderzoeksbenadering hanteert die voldoet aan wetenschappelijke standaarden. 2. De onderzoekseenheid kan de samenhang tussen de missie, onderzoeksthema’s en het onderzoeksprofiel, en de gebruikte wetenschappelijke standaarden en onderzoeksmethoden en –technieken onderbouwen. Oordeel Voldoende Bevindingen De gehanteerde normen voor het onderzoek zijn de gewone normen van wetenschappelijkheid. Over die normen bestaat in de wetenschap over alle methodologieën heen consensus. Deze consensus wordt door een van de lectoren als volgt geformuleerd: er moet een heldere probleemstelling zijn je moet het systematisch aanpakken en het proces moet transparant zijn. Bij de onderzoeken wordt de methode gekozen die het beste past bij de vraagstelling: vaak kwalitatief, maar ook en steeds vaker kwantitatief onderzoek. Er is voldoende onderzoekservaring bij de groep onderzoekers aanwezig. De in de onderzoeksgroep instromende docenten leren het ‘on the job’, er wordt collegiaal wederzijds becommentarieerd of samen onderzocht. De commissie vraagt de aandacht voor de ontwikkeling van de ‘ambachtelijke’ onderzoeksvaardigheden bij met name docent-onderzoekers. Zij hebben dit vaak lang geleden en slechts in het kader van hun opleiding gedaan. Deze vaardigheden moeten opgepoetst worden en daarvoor is een systematische aanpak nodig. Er is geen uitgesproken methodologische specialisatie binnen de onderzoeksgroep. Binnen de onderzoekseenheid in zijn geheel is er binnen deze algemene consensus nog weinig aandacht besteed aan de methodologische kwesties die het eigen werk oproept. Meer verdieping van het methodologisch discours verbonden aan praktijkgericht onderzoek en de specifieke vragen die dat oproept is wenselijk en dit wordt ook als probleem herkend. Zo speelt bv de vraag naar de spanning tussen kennis genereren m.b.t. concrete situatie (probleem) en kennis genereren die in de bredere beroepspraktijk bruikbaar is (praktijktheorie), en – hiermee verbonden - naar de mate waarin, de wijze waarop en de mogelijkheden om breder buikbare praktijktheorie te genereren. 4. Inbedding en positionering binnen de HAN De herkenbaarheid van de onderzoekseenheid binnen de HAN-organisatie. Kwaliteitscriteria 1. De onderzoekseenheid is wat betreft organisatie en personeelsbeleid effectief ingebed in de Hogeschool om haar missie en strategie te realiseren. 2. Tussen de onderzoekseenheid en de faculteit / hogeschool zijn expliciete afspraken gemaakt ten aanzien van activiteiten ten behoeve van het onderwijs en de scholing van docenten. Oordeel Voldoende Bevindingen De structuur voor de inbedding van onderzoekseenheid in de HAN-organisatie is duidelijk. De positie binnen de Faculteit Educatie is helder, de betrokkenheid van het management is in de gesprekken overtuigend voor het voetlicht gekomen. Binnen deze structuur ontwikkelt zich het opdrachtgeverschap van de faculteit voor wat betreft de bijdrage van de onderzoekseenheid aan onderwijs en professionalisering van docenten steeds meer. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 10
  • 14. Door de regeling dat elk onderzoeksvoorstel langs de faculteitsdirecteur gaat ontstaat er ook een inhoudelijke betrokkenheid van het management bij het onderzoek dat uitgevoerd wordt voor het werkveld. Het heeft een goed en gedetailleerd beeld van de dingen waar de onderzoekseenheid mee bezig is. Over de plaats van de onderzoekseenheid in de HRM-cyclus zijn ook duidelijke afspraken gemaakt: de gesprekscyclus vindt in dat organisatieonderdeel plaats waar de onderzoeker of docent- onderzoeker de grootste aanstelling heeft. Als een docent voor het grootste deel van zijn aanstelling bij een opleiding werkzaam is, wordt vanuit de onderzoekseenheid input voor de gesprekscyclus aan de opleiding geleverd en vice versa. Er zijn ook nog onopgeloste problemen. Zo ligt de financiële verantwoording binnen de hogeschool bij de afzonderlijke lectoraten en niet bij de onderzoekseenheid, een inrichting die niet past bij de praktijk en samenhang die diezelfde hogeschool wenst. De onderwijsorganisatie kent een grote taaiheid, dat is de ervaring van iedereen die probeert de dynamiek van onderzoek in directe verwevenheid met de omgeving gestalte te geven. De instituten moeten zich openstellen voor het werkveld en op dat gebied is nog een hele weg te gaan. De organisatorische condities zijn nog steeds die van een grote onderwijsorganisatie. Het is belangrijk om hier gericht aandacht aan te geven. Als lectoren te lang energie moeten spenderen aan iets wat hen inhoudelijk niet verder brengt, dan bestaat het risico dat zij het elan van de pioniers kwijtraken nog voor de pioniersfase in institutionele termen is afgerond. Voor de onderzoekseenheid als geheel kan dit ertoe leiden, dat ze zich meer van het onderwijsproces ontkoppelt dan wenselijk is. De hogeschool heeft een belangrijke stap gezet door affiniteit met onderzoek als een van de eisen aan het management te benoemen. Dit duidt erop, dat de organisatie wel besef heeft van het probleem maar daarmee is het nog niet de wereld uit. Het is de vraag of mensen die niet uit een onderzoeksomgeving komen voldoende besef hebben van waar het om gaat en welke mechanismes dan precies nodig zijn. Naar het oordeel van de onderzoekers moet onderzoek als ‘tweede primaire proces’ beter gefaciliteerd worden. Het kan hierbij ook om ‘kleine’ dingen gaan: de functionaliteit van de website, de beoordeling van materiaal aanvragen etc. 5. Omvang van de onderzoekseenheid Inzet van mensen en middelen. Kwaliteitscriteria 1. De onderzoekseenheid heeft voldoende capaciteit om haar werkprogramma en portfolio aan projecten uit te voeren. 2. De onderzoekseenheid heeft voldoende structurele middelen voor de ontwikkeling en uitvoering van duurzame onderzoeksprogramma’s. Oordeel Voldoende Bevindingen Op dit moment heeft de onderzoekseenheid voldoende capaciteit om haar werkprogramma uit te voeren. Ze is er ook in geslaagd om de majeure verhoging van zelf te werven financiële middelen die voor het jaar 2010 op de rol stond al goeddeels te realiseren. Dit is een grote prestatie. Toch heeft de commissie een aantal zorgen op dit punt, die ze overigens met de externe omgeving meer dan met de interne betrokkenen lijkt te delen. Binnen de HAN is het financieel zo ingericht, dat de gelden die de instelling krijgt voor onderzoek naar de faculteiten doorgesluisd worden. Deze kunnen hiermee de bijdragen vanuit de onderzoekseenheden aan het onderwijs, in de vorm van advies, onderwijsontwikkeling, uitvoering van onderwijsdelen en minoren, scholing van docenten etc. bekostigen. Het is een inrichting die de ontwikkeling naar een helder opdrachtgeverschap vanuit de faculteit en de opleidingen daarin stimuleert. Voor de opdrachten uit het werkveld is er veel acquirerende kracht nodig en kennelijk beschikbaar. De tariefstelling is realistisch in die zin, dat alle kosten erin doorberekend worden, dus er is wat dat betreft geen concurrentievoordeel ten opzichte van commerciële onderzoeks- en adviesbureaus. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 11
  • 15. De onderzoekseenheid moet het van de kwaliteit van de onderzoeken en de voor de partners in het veld betekenisvolle verbinding met opleidingen hebben. ‘Opleiden in de school’ is natuurlijk ook financieel en niet alleen inhoudelijk een belangrijk ankerpunt. Toch is de druk die er uitgaat van de financiële targets groot en die wordt ook zo ervaren. De commissie ziet als risico van deze inrichting, dat het onderzoek te weinig gestuurd wordt door een eigen programma, omdat het teveel afhankelijk wordt van externe opdrachten en dat de – beslist noodzakelijke – stap naar theorievorming niet gezet wordt. Deze zal immers niet als vanzelfsprekend vanuit de afzonderlijke onderzoeken ‘opstijgen’ en moet expliciet geprogrammeerd worden. Hiervoor is tijd en reflexieve ruimte nodig. Het is ook in het belang van de hogeschool, dat deze ruimte geschapen wordt, om meerdere redenen. De status van onderzoek in het hbo is niet vanzelfsprekend, ook al lijkt bij de universiteiten de eerste aversie tegen deze ontwikkeling al wat sleets te raken. Het ontwikkelen van een onderzoekstraditie die past bij het hbo is ingewikkeld en vergt nog het nodige pionierswerk. Daar is tijd voor nodig. Het risico bestaat, dat er anders onvoldragen benaderingen in de markt gezet worden en dat zal zich uiteindelijk tegen de onderzoekseenheid keren. Ook voor de inhoudelijke verdieping van de opleidingen is het belangrijk. De lectoren kunnen en mogen hier niet alleen teren op wat ze vanuit hun achtergrond meebrengen, hoe indrukwekkend dit ook mag zijn. We geven de hogeschool ter overweging om aan dit knelpunt iets te doen. We denken daarbij aan twee mogelijkheden. Ten eerste zou een deel van de gelden die de hogeschool aan onderzoek besteedt hier expliciet voor bestemd kunnen worden, hetzij door de faculteit zelf, het zij door het CvB. Ten tweede zou het CvB ook zelf kunnen bijdragen aan de acquisitie van onderzoeksgeld, door bij te dragen aan het genereren van een tweede geldstroom voor het onderzoek in het hbo en door bij te dragen aan de vorming van strategische partnerschappen met het werkveld voor het op gang houden van de derde geldstroom. 6. Kwaliteit van de onderzoekers De kwaliteit van de onderzoekseenheid om haar missie te realiseren Kwaliteitscriteria 1. De onderzoekseenheid heeft de kwalificaties en de kwaliteit om het programma uit te voeren en de missie te realiseren. 2. Het personeelsbeleid van de onderzoekseenheid is erop gericht de geformuleerde doelstellingen aangaande bijdragen aan de beroepspraktijk en onderwijs en scholing te realiseren. 3. De onderzoekseenheid kenmerkt zich door vitaliteit en een goede samenwerking/synergie. Oordeel Goed Bevindingen De lectoren hebben individueel een goede naam en een gedegen wetenschappelijke achtergrond. In zijn geheel leidt dit tot een onderzoekseenheid met een bovengemiddelde kwaliteit. De onderzoekseenheid als groep heeft nog veel minder een helder profiel naar buiten toe. Gezien de fase van ontwikkeling van het gemeenschappelijk optrekken is dat begrijpelijk. Er zijn o.i. voldoende aanzetten om te verwachten, dat deze gemeenschappelijke profilering zich zal versterken. Wel mag deze gemeenschappelijke profilering en samenwerking punt van aandacht blijven. Als bijzondere kracht – het is al een paar keer genoemd – is de unieke inhoudelijke samenstelling te noemen. Het benutten hiervan voor inhoudelijke ontwikkeling op de kruispunten van de afzonderlijke themata komt op gang. Het is een aandachtspunt om dit ook naar buiten toe helder te maken. De groepsnaam is naar buiten toe niet bekend en blijkt zelfs intern niet vaak benut te worden. Een sterk punt is de grote pool van onderzoekers. Ook deze pool bestaat uit voldoende hoog gekwalificeerde medewerkers. Gemeenschappelijke scholingsdagen, koppeling van ervaren met beginnende onderzoekers, begeleiding door lectoren en senioronderzoekers zijn praktijken die de kwaliteit van het geleverde werk zeker stellen. De onderzoeksgroep bestaat uit promovendi, onderzoekers en docent-onderzoekers. De verwachting is, dat het aandeel docent-onderzoekers zal toenemen als de onderzoeksvaardigheden van zittende docenten versterkt zijn en als de verbinding onderzoek – opleidingen sterker zal worden. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 12
  • 16. De toewijzing van onderzoeksopdrachten van externe opdrachtgevers gebeurt door de coördinator van de onderzoeksgroep. Hierbij wordt gekeken naar onderzoekservaring, bekendheid met de passende methodologie, betrokkenheid bij het onderwerp enz. Uit de gesprekken met de onderzoekers bleek duidelijk, dat deze praktijk goed functioneert. Er is nog weinig inhoudelijke en methodologische specialisatie. Voor zover dit een thema is binnen de onderzoekseenheid, blijkt het volume dat nodig is om tot werkelijke specialisatie te komen als voornaamste bezwaar gezien te worden. Als kwalitatieve flessenhals wordt in de Zelfevaluatie gesproken over het gebrek aan medewerkers die voldoende gekwalificeerd zijn voor projecten waar interventieonderzoek en organisatieadvies met elkaar verweven zijn. Het is voor praktijkgericht onderzoek een belangrijk terrein. Het heeft ook direct te maken met het onderzoeksprofiel: wat voor soort onderzoek voeren wij uit? De onderzoekseenheid lijkt een ‘biotoop’ waar acht goede onderzoekers kunnen gedijen. Het is een vitale en interessante omgeving om lector te zijn. De metafoor van de biotoop zegt ook iets over de ‘borging’. We zijn ervan overtuigd, dat als er iemand weggaat deze groep groot en goed genoeg is om weer een interessante nieuwe lector aan te trekken. 7. Samenwerkingsverbanden en interne relaties De interne en externe samenwerkingsrelaties en verbanden van de onderzoekseenheid Kwaliteitscriteria 1. De onderzoekseenheid vormt en onderhoudt een doeltreffend, intensief en duurzaam relatienetwerk met; Het onderwijs binnen de hogeschool; Andere relevante lectoraten binnen de hogeschool; Andere instellingen voor onderwijs en onderzoek; De regionale en landelijke beroepspraktijk; De internationale omgeving. 2. Het netwerk van de onderzoekseenheid draagt bij aan het realiseren van de missie en de ontwikkeling en realisatie van het werkprogramma. Oordeel Voldoende Bevindingen Het interne netwerk is goed en dat is niet vanzelf gegaan. De organisatie weet de lectoren inmiddels te vinden, het is bv interessant, dat zij door het CvB gevraagd zijn om mee te denken over de strategie van de hogeschool. De relatie met de faculteit is duidelijk ingericht. Het is niet altijd gemakkelijk, het ‘schuurt’ bijwijlen, maar dat betekent juist, dat het beide partijen serieus is en dat er iets op deze interface gebeurt. Er is noch in de documentatie noch in de gesprekken veel naar voren gekomen over verbindingen met andere relevante lectoraten binnen de HAN. Het is in deze fase ook goed om zich even te concentreren op wat dichtbij is en de samenwerking binnen de onderzoekseenheid verder gestalte te geven, maar op iets langere termijn is het wel een aandachtspunt. Veel vraagstukken vragen een multidisciplinaire aanpak, er is veel kennis binnen de hogeschool beschikbaar, het is belangrijk om deze waar mogelijk te benutten. Het relatienetwerk in beroepenveld en maatschappij is in orde. Het is sterk regionaal gekleurd, zonder dat de specifieke kenmerken van de regio inhoudelijk gesproken op het netvlies staan en een rol spelen in de invulling van de onderzoekslijnen. Bij de gesprekken hierover bleek ook enige vrees zich in de regio te laten opsluiten en de indruk te wekken tot alleen regionaal geldige kennis te komen. O.i. ligt dit eerder omgekeerd: juist een helder beeld van de regionale kenmerken kan de basis bieden voor een fundering van die generaliseerbaarheid. Voor de onderzoekseenheid kan hierbij het adagium ‘think global, act local’ wellicht bruikbaar zijn. Een tweede aandachtspunt hier is de rol van de regio in de programmering. Deze is nog minimaal, de samenwerking speelt zich vooralsnog op operationeel vlak af, terwijl er in deze regio juist grote partijen zijn die een verdergaande rol zouden willen en kunnen spelen. Er is een goed landelijk netwerk binnen het educatieve domein, zowel binnen het hoger beroepsonderwijs als met andere, met name universitaire kennisinstellingen. Binnen het hbo is er ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 13
  • 17. afstemming met andere educatieve faculteiten over het onderzoeksprogramma. De HAN doet voor de Pabo en de lerarenopleidingen bijvoorbeeld niets op het gebied van de exacte vakken, dat ligt bij een andere faculteit, terwijl het concept van een ‘duurzame pabo’ juist bij de HAN gelegd is. De internationale samenwerking is niet duidelijk in kaart gebracht. Het lijkt vooral te gaan om deelname aan internationale conferenties – eerbaar genoeg overigens – van wetenschappelijke, vaak op praktijkonderzoek gerichte verbanden. 8. Publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek Kwaliteitscriteria 1. De onderzoekseenheid laat door publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek zien dat zij haar doelstellingen realiseert. 2. Er is voldoende disseminatie van onderzoeksresultaten en producten door middel van publicaties en andere activiteiten via diverse kanalen en gericht op relevante doelgroepen Oordeel Voldoende Bevindingen Het is een productieve unit. We hebben geen vaste normen hiervoor, maar als we naar de publicatielijsten kijken, dan is het meer dan voldoende. Er wordt veel gepubliceerd, in tijdschriften van uiteenlopende aard. Of hiermee de doelstelling gerealiseerd wordt, namelijk of de kwaliteit van leren in de organisaties waarvoor en waarmee gewerkt wordt te verhogen, is een heel andere vraag. Publiceren is hiervoor wel een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde. Dat geldt voor de publicatie over de afzonderlijke onderzoeken, maar nog sterker voor een impact die de afzonderlijke projecten te boven gaat. Daarvoor is ook de ontwikkeling van een boven die afzonderlijke projecten uitstijgende praktijktheorie of –theorieën nodig. Bij eerdere onderwerpen is dit al aangestipt: het is een stap die niet zomaar gezet kan worden en dat wordt in de Zelfevaluatie ook als zodanig benoemd. Wat we niet gezien hebben is een expliciet publicatiebeleid. De onderzoekseenheid zou aan moeten geven welk type publicaties ze nastreeft, in welke verhouding en waarom. Hieruit zouden ook de normen afgeleid kunnen worden waaraan het gerealiseerde bestand van publicaties afgemeten wordt. Een interessante gedachte vonden wij in dit verband, in de woorden van een van de onderzoekers, dat bij het ontwerp van een onderzoek zelf feitelijk al een idee hoort te bestaan over de vorm waarin en het forum waarvoor je de resultaten wilt publiceren. We hebben daarbij allerlei heel flexibele en op maat gesneden publicatiemiddelen genoemd gehoord. Zo gezien is de publicatiewijze een direct uitvloeisel van de praktijkgerichtheid van het onderzoek en biedt het tevens de mogelijkheid de opdrachtgever hierin mee te nemen. Op deze wijze ingericht is het publicatiebeleid, te begrijpen als een slimme manier van publiceren, juist een belangrijk middel om specifieke doelstellingen te realiseren. Pas binnen een dergelijke context krijgt het tellen van publicaties betekenis. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 14
  • 18. 9. Kwaliteitszorg van de onderzoekseenheid Kwaliteitscriteria 1. De onderzoekseenheid verzamelt evaluatiegegevens bij haar belanghebbenden over de output, impact en waardering van het onderzoek aangaande: Onderwijs en scholing; Beroepspraktijk en maatschappij; Kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein. 2. De onderzoekseenheid heeft kwantitatieve en kwalitatieve streefnormen geformuleerd voor haar output, impact en waardering. 3. Bij de evaluaties worden interne en externe belanghebbenden betrokken. 4. De evaluatieresultaten worden door de onderzoekseenheid gebruikt om het onderzoeksprogramma te verbeteren. Oordeel Voldoende Bevindingen Het door de hogeschool gehanteerde beoordelingskader voor onderzoek verkeert nog in de pilotfase. Met dit beoordelingskader wordt de onderzoekseenheid uitgedaagd SMARTe doelstellingen te formuleren. Onlangs is, als uitvloeisel van het kwaliteitszorgsysteem van de HAN en als vast onderdeel van het totstandkomingsproces van een Zelfevaluatie, een stakeholdersonderzoek uitgevoerd. De onderzoekseenheid noemt nog andere vormen van kwaliteitszorg, zoals systematische projectevaluaties, zelf georganiseerde peer reviews etc. en heeft zich voorgenomen deze te ontwikkelen. Ook bestaan er voornemens een aantal andersoortige instrumenten te ontwikkelen, o.a. barometers voor de onderzoekscultuur in onderwijs en beroepenveld, ofwel metingen gericht op de meer kwalitatieve doelstellingen. Het stakeholdersonderzoek heeft zichtbaar geleid tot een reeks ‘ontwikkelpunten’. Deze zijn goeddeels nog erg algemeen. Bv onder ‘positionering’ worden genoemd: versterking draagvlak en zichtbaarheid voor docenten en studenten, verdere verankering in de regio en versterking van de relatie met de wetenschap. Kortom: verbetering op de drie prestatiegebieden. Dergelijke verbetervoornemens zijn weinigzeggend voor de ontwikkelrichting van de onderzoekseenheid. Uit de gesprekken is gebleken, dat de onderzoekseenheid naast deze formele evaluatiemomenten en –middelen feitelijk een open innovatiemodel hanteert, dat wil zeggen in een dynamisch netwerk staat met partners in de omgeving en daarin meebewegend innoverende impulsen opneemt en vertaalt naar het eigen werk. De vraag is hoe dit zich verhoudt tot het systeem van kwaliteitszorg en het beoordelingskader, dat sterk gericht lijkt op meetbaarheid, de ontwikkeling van indicatoren. De lectoren zien ook de zin van deze benadering en ze zijn mede-ontwerpers van het kader geweest. De hogeschool is ervan overtuigd dat beide benaderingen goed te verbinden zijn, zeker waar ze de ontwikkelingsgerichte toepassing van het beoordelingskader benadrukt. Wij sluiten dit ook niet uit, willen daarbij echter wel wijzen op het risico, dat doelstellingen verscholen raken achter targets en normen en de kwaliteitscultuur achter het kwaliteitssysteem. Bij elke vorm van kwaliteitszorg is het belangrijk het systeem dynamisch te houden. Zodra het een ritueel wordt, is de verbeterende kracht eruit. Naast - en in deze fase wellicht boven - kwantitatieve indicatoren is het belangrijk verhalende vormen van verantwoording te gebruiken. Dat is feitelijk in de zelfevaluatie en in de gesprekken ook gebeurd. De gedeelde passie voor onderwijs, en de gedeelde gerichtheid op de doelstelling het leren van leerlingen en studenten te verbeteren die we hebben waargenomen krijgt in een dergelijke vorm van verantwoording een passende vertaling. 10. Output, impact en waardering Kwaliteitscriteria 1. De gegevens over de output, impact en waardering van de onderzoekseenheid zijn in overeenstemming met de geformuleerde ambities, in termen van onderwerpen, indicatoren en streefnormen aangaande: Onderwijs en scholing. Beroepspraktijk en maatschappij; Kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 15
  • 19. Oordeel Goed Bevindingen In de Slotanalyse van de Zelfevaluatie maakt de onderzoekseenheid zelf de balans op als het gaat om de praktijken en resultaten in het licht van de doelstellingen. Feitelijk komen daarin veel van de punten die hier als bevindingen uit de visitatie beschreven zijn terug, zowel in de positieve als in de nog te versterken punten. In die zin was de visitatie een bevestiging van het beeld dat de onderzoekseenheid zelf geschetst had. We hebben bevestigd gezien, dat er bij de partners in het werkveld waardering is voor het onderzoek en advies dat de onderzoekseenheid inbrengt, en dat er binnen die organisaties zelf ook een onderzoekscultuur op gang komt. “De discussies worden van hoger niveau en het gaat meer over het primair proces.” En: “Onderzoek was weg uit de school. De basale onderzoekende houding die bij onderwijsveranderingen hoort was verdwenen. Je ziet het weer terugkomen.” Ook merken de scholen, dat zij zwaardere onderzoeksopdrachten kunnen geven aan lio's. Dat komt echt op gang en dat schrijven de organisaties toe, o.i. terecht, aan het werk van de lectoren binnen de opleidingen. De opleidingen zelf zijn ook tevreden met de resultaten zoals die nu al zichtbaar zijn. Wij delen dit, met de kanttekening dat dit proces relatief, in verhouding tot de andere gebieden, pas laat op gang gekomen is en van de lectoren veel inspanning en listigheid gevraagd heeft. Wij hebben bij de vertegenwoordigers van het onderwijs die wij gesproken hebben wel de sterke wens gevoeld de verbinding tussen onderwijs en onderzoek te versterken. Die verbinding is in structuur ook wel gelegd, toch denken wij, dat het onderwijs meer gevoel moet krijgen voor de eisen die het doen van onderzoek voor het werkveld aan de organisatie van het onderwijs stelt en hierover nauwer met de lectoren in contact moet zijn. Deze lopen te vaak tegen onderwijsorganisatorische hobbels aan en dat vraagt onevenredig veel energie en uithoudingsvermogen. Die ware beter aan andere dingen gespendeerd. De onderzoekseenheid is goed ingebed in de kennisinfrastructuur en neemt daar een geheel eigen plaats in. Inhoudelijk kan dit nog verder ontwikkeld worden, met name op de snijvlakken van de verschillende lectoraten. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 16
  • 20. BIJLAGE 1 SAMENSTELLING COMMISSIE EN CV’S Naam Functie Prof. dr. M.J.M Vermeulen Marc Vermeulen is hoogleraar onderwijssociologie aan de (voorzitter) universiteit van Tilburg en aan de Open Universiteit Nederland (specialisme relatie onderwijs, arbeidsmarkt en economie). Tevens is hij directeur van het IVA, een aan de Universiteit van Tilburg gelieerd instituut voor beleidsonderzoek en advies. Daarnaast is hij Academic Director van postacademische opleidingen voor onderwijsmanagement van de TiasNimbas Business School. Voorheen was hij directeur van het Ruud de Moor Centrum voor de professionele ontwikkeling van docenten van de Open Universiteit Nederland, hoofd van de afdeling van het pedagogisch onderzoek IVA Tilburg, (senior) projectleider bij TNO Policy Studies en Professor of Social Studies in het beroepsonderwijs. Daarnaast werkt hij regelmatig als consultant voor grote onderwijsinstellingen in binnen- en buitenland en voor het ministerie van Onderwijs. Prof. Dr. P. van Petegem Peter Van Petegem is als hoogleraar onderwijskunde verbonden aan het Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen van de Universiteit Antwerpen. Hij is voorzitter van het Expertisecentrum Hoger Onderwijs en leidt de onderzoeksgroep EDUBRON. Zijn onderzoeksinteresses situeren zich onder meer op het terrein van kwaliteitszorg in onderwijs, hoger onderwijs en evaluatie van onderwijsbeleid. Prof. Dr. E.B.P. Verbiest Eric Verbiest is gastprofessor Onderwijsinnovatie aan de Universiteit Antwerpen en verbonden aan Magistrum dat opleidingen voor school managers organiseert. Verbiest studeerde aan de Sociale Academie (Gent-B) en andragologie en filosofie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij promoveerde in 1984 op een wijsgerig-andragologisch proefschrift over hulpverlening. Voorheen was hij directeur van Fontys Opleidingscentrum Schoolmanagement en lector Ontwikkeling van schoolorganisaties en professionalisering van schoolmanagement. Hij publiceerde artikelen en enkele boeken, onder meer op het terrein van schoolleiderschap, collectief leren en professionele leergemeenschappen. Drs. J.M. Kok Jozef Kok studeerde schei- en natuurkunde en onderwijskunde aan de Radboud universiteit van Nijmegen en organisatiekunde en verandermanagement aan het SIOO. Hij was een groot aantal jaren adviseur en later directeur van KPC Groep, een landelijk onderwijsadviesbureau. Daarna was hij voorzitter van het Procesmanagement Primair Onderwijs dat in opdracht van het Ministerie van Onderwijs de regie voerde over alle landelijke innovaties in het basis- en speciaal onderwijs. In 2002 werd hij lector aan de pabo's van de Fontys Hogescholen met de leeropdracht Nieuwe vormen van leren en nieuwe leerarrangementen. Tot 2005 was hij projectleider van Q-Primair, een landelijk project voor kwaliteitszorg in het primair onderwijs. Drs. C.E. Burggraaff Erica Burggraaff is voorzitter van het College van Bestuur van het Regio College voor Beroepsonderwijs en Educatie Zaanstreek- Waterland. Het Regio College is gevestigd achter het station in Zaandam. Het is een instelling voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Het regiocollege verzorgt middelbaar beroeps onderwijs maar ook bedrijfsopleidingen op maat. Totaal kent het Regio College volgens de cijfers van 2003 ongeveer 5600 deelnemers(studenten). Daarvan volgden 2300 personen een leer- arbeidsovereenkomst. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 17
  • 21. Drs. J. Rath Jan Rath is als lid van het College van Bestuur van Stichting Boor – wat staat voor ‘Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam’ – medeverantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering en operationele gang van zaken op 86 openbare scholen in het primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs in de havenstad. Hiervoor was hij directeur van scholengroep Rijk van Nijmegen. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 18
  • 22. BIJLAGE 2 PROGRAMMA VISITATIE Programma 12 juli Evaluatiecommissie intern 14:30 – 16:30 uur Ontvangst Interne voorbespreking College van Bestuur en Faculteit 16:30 – 17: 15 uur Educatie Mevr. Drs. K.F.B. van Baele Lid CvB, portefeuillehouder onderzoek en lectoraten Mevr. Drs. A.T. Bredée Directeur Faculteit Educatie Lectoren 17:30 – 19:00 uur Mevr. dr. M. (Marijke) Kral Lector Leren met ict Dhr. dr. R. (Ruud) Klarus Lector Ontwikkelen van competenties op de werkplek Mevr. B. (Bregje) de Vries Lector Ontwerpen van innovatieve Leerarrangementen Dhr. drs. A.J. (Arjan) Dieleman Lector Pedagogische kwaliteit van de leraar Dhr. dr. G.J. (Gertjan) Schuiling Lector Leren in veranderende organisaties Dhr. dr. J.M. (Jürg) Thölke Lector Innovatie van leren in organisaties Dhr. dr. F. J. (Frans) de Vijlder Lector Governance en innovatiedynamiek in het onderwijs Programma 13 juli Evaluatiecommissie intern 8:30 – 9:30 uur e Na- en voorbespreking 1 dag Beroepspraktijk & maatschappij 9:30-10:15 Dhr G. (Gerwin) Boevink MBA-ME manager ICT-centrum Delta Dhr drs. D. (Dirk) van Bennekom voorzitter CvB Alliantie Mevr K. M. (Karin) van Weegen directeur De Basis Dhr J. (Joop) Haverkort directeur onderwijs Conexus Mevr drs. A. (Anette) Kil-Albersen voorzitter SBL Dhr L. J.M. (Leo) van Beek vice voorzitter CvB Quadraam Dhr. drs. H.C.M. (Harrie) Koolen rector Maaswaal College Kennisdomein 10:15-11:00 Mevr. Dr. F.P. (Femke) Geijsel Lector Pedagogische Kwaliteit van het Onderwijs, Windesheim Dhr. Dr. J. (Jeroen) Onstenk Lector Geintegreerd Pedagogisch Handelen, INHolland Dhr. dr. A.C.A. (Alfons) ten Brummelhuis Hoofd onderzoek Kennisnet, Mevr. Dr. E. (Eliane) Segers Universitair docent Radboud Universiteit, Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde/ Behavioural Science Institute Dhr. drs. N (Nico) van Kessel Sectorhoof Onderwijs: Organisatie en Beleidsevaluatie ITS/Radboud Universiteit ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 19
  • 23. Opleiding & scholing Docenten en management 11:15-12:00 Mevr. drs. B. T.M. van Waesberghe Directeur Pabo Mevr. drs. Y. (Yvonne) Visser Directeur ILS (tot 1 juni Directeur Pabo Groenewoud) Mevr. drs. H. (Hennie) Komduur Adjunctdirecteur ILS Dhr. G.J.M. (Gertjan) Jansen Locatiedirecteur Pabo Groenewoud (tot 1 juni Directeur Opleidingskunde) Mevr. S. (Sabine) van Eldik Instructeur Praktijkonderwijs Pabo Mevr. M.J.M. (Mieke) Knops-Lambregts Hoofddocent Pabo Mevr. drs. R.A.M. (Regie) Driessen Hoofdocent ILS Mevr. drs. M. (Marieke) de Visser (voormalig) Trainer-adviseur Interstudie-NDO Mevr. drs. S.M.A. (Saskia) Weijzen Trainer-adviseur Interstudie-NDO Studenten 12:00-12:45 Dhr. T. (Tim) Rouschop ILS Mevr. M. (Monique) van Bilderbeek Master Begeleidingskunde Mevr. I. (Irma) Mosselman Master Begeleidingskunde Dhr. J. (Jaap) Hoenderdos Minor Creatieve Intelligentie Dhr. M. (Michael) Leenders Opleidingskunde Mevr. L. (Lisa)Voets Pabo Mevr. E. (Els)Plamont Pabo Mevr. D. (Dimara) Hermsen Pabo Lectoren 13:45 -15:15 Mevr. dr. M. (Marijke) Kral Lector Leren met ict Dhr. dr. R. (Ruud) Klarus Lector Ontwikkelen van competenties op de werkplek Mevr. B. (Bregje) de Vries Lector Ontwerpen van innovatieve Leerarrangementen Dhr. drs. A.J. (Arjan) Dieleman Lector Pedagogische kwaliteit van de leraar Dhr. dr. G.J. (Gertjan) Schuiling Lector Leren in veranderende organisaties Dhr. dr. J.M. (Jürg) Thölke Lector Innovatie van leren in organisaties Dhr. dr. F. J. (Frans) de Vijlder Lector Governance en innovatiedynamiek in het onderwijs Mevr. dr. A.H. (Ineke) Lokman Coördinator Onderzoekseenheid ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 20
  • 24. Onderzoeksgroep 15:30 - 17:00 uur Mevr. dr. A.H. (Ineke) Lokman Coördinator Onderzoekseenheid Mevr. dr. D. (Dana) Uerz Senior onderzoeker Dhr. dr. F. H. (Fedor) de Beer Onderzoeker Mevr. drs. J. (Janneke) van der Steen Onderzoeker Mevr. drs. M.C.L. (Miranda) Timmermans Promovenda Dhr. drs. H.J.M. (Harry) Stokhof Docentonderzoeker Pabo Dhr. drs. L. (Leon) Noij Docentonderzoeker Opleidingskunde Dhr. dr. H.E. (Henk) Delger Docentonderzoeker ILS Evaluatiecommissie 17:15 – 18:15 uur Interne bespreking resultaten evaluatie Afrondend gesprek met vertegenwoordiger 18:15 – 19:00 uur CvB en Faculteit Educatie ©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 21
  • 25. BIJLA AGE 3 ON NAFHANK KELIJKH EIDSVER RKLARIN NGEN ©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua ® C atierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 22 ber
  • 26. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua tierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 23 ® a ber
  • 27. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua tierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 24 ® a ber
  • 28. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua tierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 25 ® a ber
  • 29. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua tierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 26 ® a ber
  • 30. ©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua tierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 27 ® a ber