More Related Content Similar to Evaluatierapport onderzoekseenheid kwaliteit_van_l_1_ Similar to Evaluatierapport onderzoekseenheid kwaliteit_van_l_1_ (20) Evaluatierapport onderzoekseenheid kwaliteit_van_l_1_2. Scheveningseweg 46
2517 KV Den Haag
T (070) 30 66 800
F (070) 30 66 870
I www.hobeon.nl
E info@hobeon.nl
Evaluatierapport
Onderzoekseenheid
‘Kwaliteit van Leren’
Faculteit Educatie
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Hobéon® Management Consult BV
Datum:
5 september 2010
Auteur:
F.M. Brouwer
3. INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING 1
OPDRACHT EN WERKWIJZE 3
DE ONDERZOEKSEENHEID KWALITEIT VAN LEREN 6
1. Missie 6
2. Het werkprogramma en portfolio van de onderzoekseenheid 8
3. Het onderzoeksprofiel 10
4. Inbedding en positionering binnen de HAN 10
5. Omvang van de onderzoekseenheid 11
6. Kwaliteit van de onderzoekers 12
7. Samenwerkingsverbanden en interne relaties 13
8. Publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek 14
9. Kwaliteitszorg van de onderzoekseenheid 15
10. Output, impact en waardering 15
BIJLAGE 1 Samenstelling commissie en cv’s 17
BIJLAGE 2 Programma visitatie 19
BIJLAGE 3 Onafhankelijkheidsverklaringen 22
4. SAMENVATTING
De onderzoekseenheid ‘Kwaliteit van Leren is verbonden aan de Faculteit Educatie van de
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. De eenheid is in zijn huidige samenstelling in 2006 ontstaan.
De hierin gebundelde lectoraten hebben als thema’s Ontwerpen van innovatieve
leerarrangementen, Leren met ICT, Duurzaam beoordelen, Ontwikkelen van competenties op de
werkplek, Pedagogische kwaliteit van de leraar, Innovatie van leren in organisaties, Leren in
veranderende organisaties en Governance en innovatiedynamiek in het onderwijs. De
kenniskringen zijn in 2008 gebundeld in één onderzoeksgroep.
De evaluatie is uitgevoerd aan de hand van het door de hogeschool opgestelde kwaliteitskader voor
onderzoek, door een door de hogeschool ingestelde commissie waarin wetenschap en
beroepspraktijk waren vertegenwoordigd. De commissie heeft haar oordelen ook uitgedrukt in een
waarderingsschaal. De operationele definitie van de waarderingen is expliciet in het licht van de
huidige ontwikkelingsfase van de onderzoekseenheid uitgevoerd. In de samenvatting ligt het
accent op de adviezen en aanbevelingen die de commissie doet.
Missie: voldoende
De missie is zeer algemeen geformuleerd. De onderzoekseenheid laat in haar afzonderlijke
thematieken zien, dat ze dit algemene thema vanuit vele invalshoeken benadert. De faculteit
waarmee de onderzoekseenheid verbonden is, alsmede de belanghebbenden in de omgeving, zijn
tot nu toe vooral bij de uitvoering van het werkprogramma betrokken en niet bij de
missieformulering. De commissie heeft bij beide partijen kunnen constateren, dat zij bereid zijn
deze rol te vervullen en doet de onderzoekseenheid de aanbeveling deze betrokkenheid verder te
ontwikkelen en er gerichte regie op te voeren. In samenhang hiermee kan een tweede aanbeveling
van de commissie gezien worden: de sturende kracht van de missie te versterken en nu meer
precies te definiëren wat de kernopdracht van de onderzoekseenheid is, zowel inhoudelijk als in
relatie tot een regionale onderzoeksagenda. Op basis van een dergelijke aanscherping kan dan
meer focus ontstaan in de werkzaamheden.
Werkprogramma en portfolio: goed
Het onderzoeksprogramma is vooralsnog per lectoraat gepresenteerd en de inhoud van het
portfolio rechtvaardigt dit. Het zijn sterke onderzoeksprogramma’s, waarbij de opdrachten en
onderzoeksvragen systematisch in samenwerking met het werkveld worden gegenereerd.
De omgeving ziet de verbinding met het onderwijs als meerwaarde van de onderzoekseenheid. De
commissie adviseert deze meerwaarde sterker te benutten, door samen met de faculteit, gerichte
inspanningen te leveren om de betrokkenheid van studenten bij het onderzoek te versterken.
In de opleidingen zijn onderzoeksleerlijnen ontwikkeld en professionaliseringsprogramma’s voor
docenten uitgevoerd om deze te ondersteunen. De kennisinhouden die de lectoraten genereren
worden vooral via de minoren in de opleidingen ingebracht. De commissie doet de aanbeveling om
de stap naar verdergaande praktijktheorieën die een plaats verdienen in de basis van het
curriculum systematisch ter hand te nemen en hiervoor ruimte, tijd en aandacht te creëren.
Onderzoeksprofiel: voldoende
De gehanteerde normen voor onderzoek zijn de gangbare normen voor wetenschappelijkheid. Er is
nog geen expliciet discours over praktijkgericht onderzoek en de specifieke methodologische
vragen die dat oproept, bv die naar de generaliseerbaarheid. De commissie beveelt aan hier meer
en vooral explicieter aandacht aan te besteden.
Inbedding en positionering binnen de HAN: voldoende
De structuur voor de inbedding van de onderzoekseenheid in de HAN-organisatie is duidelijk, de
positie binnen de faculteit helder. Op één punt kan die formele inrichting beter: de financiële
verantwoording. De lectoren doen weliswaar gezamenlijk verslag, ook financieel, maar iedere lector
is verantwoordelijk voor het eigen target. Er is geen groepstarget anders dan de optelsom van de
afzonderlijke financiële taakstellingen.. De commissie adviseert de financiële taakstelling en de
verantwoording daaromtrent op het niveau van de onderzoekseenheid te brengen.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 1
5. De organisatorische condities voor het onderzoek zijn nog steeds sterk getekend door de
kenmerken van de onderwijsorganisatie. De commissie beveelt hogeschool, faculteit en
onderzoekseenheid aan de fricties in kaart te brengen en er gezamenlijk oplossingen voor te
creëren.
Inzet van mensen en middelen: voldoende
Op dit moment heeft de onderzoekseenheid voldoende capaciteit om haar werkprogramma uit te
voeren en is ze er in geslaagd de grote financiële opdracht voor 2010 te realiseren. Dit is een grote
prestatie. Toch is de druk die van de financiële targets uitgaat groot, té groot naar het oordeel van
de commissie. Zij adviseert de hogeschool dit knelpunt aan te pakken, door zelf meer te investeren
en door bij te dragen aan de acquisitie van onderzoeksgelden.
Kwaliteit van de onderzoekers: goed
De lectoren hebben individueel een goede wetenschappelijke reputatie en de onderzoekseenheid in
zijn geheel een bovengemiddelde kwaliteit. Het is een vitale en interessante omgeving om lector te
zijn. De commissie adviseert de interne samenwerking en de gemeenschappelijke externe
profilering te versterken en daarmee de unieke inhoudelijke samenstelling beter te benutten.
Een sterk punt is de grote pool van onderzoekers. Een aandachtspunt is nog de ontwikkeling op
methodologisch gebied, met name de verwevenheid van interventieonderzoek en
organisatieadvies.
Samenwerkingsverbanden: voldoende
Het interne netwerk is goed. Een aandachtspunt is nog de ontwikkeling van
samenwerkingsverbanden met andere kenniscentra in de hogeschool,
Het externe netwerk is ook van goede kwaliteit. Naar het oordeel van de commissie kan het sterker
betrokken worden bij de ontwikkeling van de onderzoeksagenda en de onderzoekseenheid kan zich
een helderder beeld vormen van de regionale kenmerken en daaruit voortvloeiende
onderzoeksthema’s.
Publicaties en producten: voldoende
Het is een productieve unit, met meer dan voldoende publicaties, van uiteenlopende aard. De
commissie adviseert om sterker dan tot nu toe het publiceren object van beleid te maken en – bij
een bepaald type onderzoeken – zelfs deel van het onderzoeksontwerp.
Kwaliteitszorg: voldoende
Het door de hogeschool in samenspraak met de lectoren ontwikkelde kwaliteitskader voor
onderzoek verkeert nog in de pilotfase. Met dit kwaliteitskader worden de onderzoekseenheden
uitgedaagd hun doelstellingen SMART te formuleren. Uit de gesprekken is gebleken, dat deze
onderzoekseenheid hiernaast een open innovatiemodel hanteert. De commissie sluit niet uit, dat
beide benaderingen op elkaar aan kunnen sluiten, wil daarbij wel wijzen op het risico, dat de op
meetbare indicatoren gerichte benadering een meer open benadering verdringt.
Output, impact en waardering: goed
De partners in het werkveld hebben waardering voor het onderzoek en advies dat de
onderzoekseenheid inbrengt en merken dat binnen hun organisaties zelf ook een onderzoekscultuur
aan het ontstaan is. De opleidingen zijn ook tevreden over de resultaten die nu al zichtbaar zijn.
Binnen het onderzoeksdomein heeft de onderzoekseenheid een duidelijke positie.
Op deze drie punten zijn dus belangrijke bijdragen aan de doelstellingen geleverd.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 2
6. OPDRACHT EN WERKWIJZE
De onderzoekseenheid
De onderzoekseenheid ‘kwaliteit van leren’ is in zijn huidige samenstelling in 2006 ontstaan. Met
medeneming van twee bestaande lectoraten is in een tijdsbestek van een jaar een
onderzoekseenheid bestaande uit acht lectoraten gevormd:
Ontwerpen van innovatieve leer arrangementen (lector:dr. Bregje de Vries)
Leren met ICT (lector: dr. Marijke Kral)
Duurzaam beoordelen (lector: dr. Dominique Sluijsmans)
Ontwikkelen van competenties op de werkplek (lector: dr. Ruud Klarus)
Pedagogische kwaliteit van de leraar (lector: drs. Arjan Dieleman)
Innovatie van leren in organisaties (lector: dr. Jürg Thölke)
Leren in veranderende organisaties (lector: dr. Gertjan Schuiling)
Governance en innovatiedynamiek in het onderwijs (lector: dr. Frans de Vijlder)
De lectoraten zijn in eerste instantie gestart met een eigen kenniskring, in 2008 is een volgende
stap gezet door deze te bundelen in één onderzoeksgroep. De lectoraten tezamen hebben 5,8 fte,
de onderzoeksgroep omvat 12,9 fte. Het geheel is verbonden aan de Faculteit Educatie van de
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN).
Context van de visitatie
De invoering van het landelijk kwaliteitszorgstelsel voor onderzoek in het hbo is in indirecte zin het
kader waarbinnen deze evaluatie heeft plaatsgevonden. Een hogeschool wordt geacht het
functioneren van de lectoraten extern te laten evalueren en dit systematisch aan te pakken. Over
de systematiek en de uitvoering zal ze dan aan de VKO (Validatiecommissie kwaliteitszorg
onderzoek) verantwoording afleggen en deze evaluatie maakt hiervan deel uit.
Het directe kader waarbinnen de evaluatie is uitgevoerd is dat van het zich ontwikkelende systeem
van kwaliteitszorg voor onderzoek. De hogeschool heeft een Kwaliteitskader voor onderzoek
vastgesteld en daaruit een beoordelingskader afgeleid. Deze evaluatie is de tweede die aan de
hand van dit beoordelingskader is uitgevoerd, tezamen vormen ze de pilot waarbinnen de
werkbaarheid van het kader getoetst wordt.
De commissie
Het College van Bestuur van de hogeschool heeft opgetreden als samensteller en opdrachtgever
van de evaluatiecommissie. Deze bestond uit representanten van onderwijs, wetenschap en
beroepspraktijk. De volgende personen maakten deel uit van de commissie:
Prof. dr. M.J.M Vermeulen (voorzitter), hoogleraar onderwijssociologie aan de universiteit van
Tilburg en aan de Open Universiteit Nederland en directeur van het IVA, een aan de Universiteit
van Tilburg gelieerd instituut voor beleidsonderzoek en advies.
Prof. Dr. P. van Petegem, hoogleraar onderwijskunde aan het Instituut voor Onderwijs- en
Informatiewetenschappen van de Universiteit Antwerpen. en voorzitter van het
Expertisecentrum Hoger Onderwijs.
Prof. Dr. E.B.P. Verbiest, gastprofessor Onderwijsinnovatie aan de Universiteit Antwerpen.
Eerder was hij directeur van Fontys Opleidingscentrum Schoolmanagement en lector
Ontwikkeling van schoolorganisaties en professionalisering van schoolmanagement.
Drs. J.M. Kok, voorzitter van de voormalige Adviesraad van het PO Platform Kwaliteit en
Innovatie , eerder voorzitter van het Procesmanagement Primair Onderwijs en lector Leren en
Innoveren aan de pabo's van de Fontys Hogescholen.
Drs. C.E. Burggraaff, voorzitter van het College van Bestuur van het Regio College voor
Beroepsonderwijs en Educatie Zaanstreek-Waterland. Dit College verzorgt middelbaar beroeps
onderwijs enbedrijfsopleidingen op maat. Totaal kent het Regio College ongeveer 6000
deelnemers/studenten.
Drs. J. Rath, lid van het College van Bestuur van het ‘Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam’ ,
waaronder een groot aantal openbare scholen in het primair, voortgezet en (voortgezet)
speciaal onderwijs in de havenstad ressorteren.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 3
7. Hobéon Management Consult voerde het secretariaat van de commissie, in de persoon van
F.M.Brouwer.
De opdracht
De opdracht van de evaluatiecommissie was:
de onderzoekskwaliteit, lectoraten, onderzoeksorganisatie en training van de
onderzoekseenheid te beoordelen op basis van de informatie die door het instituut en
gesprekken zijn geleverd
te adviseren over de mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering
dit alles in een rapportage vast te leggen.
Het beoordelingskader
Afgeleid uit het HAN Kwaliteitskader onderzoek heeft de HAN een beoordelingskader met tien
onderwerpen ontwikkeld. De items hierin zijn:
1. Missie
2. Werkprogramma en portfolio
3. Onderzoeksprofiel
4. Inbedding en positionering binnen de HAN
5. Omvang van de onderzoekseenheid
6. De kwaliteit van de onderzoekseenheid om haar missie te realiseren
7. Samenwerkingsverbanden en interne relaties
8. Publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek
9. kwaliteitszorg van de onderzoekseenheid
10. Output, impact en waardering
Deze opbouw volgt een andere indeling dan ‘de vijf vragen’ uit het zogenoemde Basisdocument1.
De commissie meent echter met de behandeling van de bovengenoemde tien punten toch
tegelijkertijd de vijf vragen beantwoord te hebben. In de volgende tabel is de relatie tussen het
Beoordelingsprotocol van de HAN en de vijf vragen zichtbaar gemaakt.
Vraag uit het Basisdocument Item in het HAN Beoordelingsprotocol
Is er voldoende productiviteit, impact, waardering en 2 werkprogramma en portfolio
erkenning op het gebied van 8 publicaties, presentaties en andere producten van
kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein; het onderzoek
valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij; 9 kwaliteitszorg
10 output, impact en waardering
de betekenis voor onderwijs en scholing?
Vindt een en ander plaats vanuit een relevante en 1 missie
uitdagende missie en een helder onderzoeksprofiel? 3 onderzoeksprofiel
Worden de missie en het onderzoeksprofiel geborgd 4 inbedding en positionering binnen de HAN
door het portfolio en de wijze waarop de eenheid is 2 werkprogramma en portfolio
georganiseerd? 7 samenwerkingsverbanden en interne relaties
Is de inzet van mensen en middelen daarbij 5 Omvang onderzoekseenheid
toereikend in kwalitatief en kwantitatief opzicht? 6 Kwaliteit onderzoekers
Zijn de interne en externe samenwerkingsverbanden, 4 Inbedding en positionering binnen de HAN
netwerken en relaties daarbij voldoende relevant, 7 Samenwerkingsverbanden en interne relaties
intensief en duurzaam?
Door het volgen van het HAN Beoordelingsprotocol zijn naar het oordeel van de evaluatiecommissie
alle vragen uit het Basisdocument beantwoord.
1
Kwaliteitszorgstelsel ten aanzien van het onderzoek aan hogescholen 2009 – 2015. Basisdocument. Nadere uitwerking van
het brancheprotocol kwaliteitszorg onderzoek (BKO) in een kwaliteitszorgstelsel. HBO-Raad, december 2008.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 4
8. De opdrachtgever heeft de commissie verzocht haar oordelen ook in een waarderingsschaal uit te
drukken: onvoldoende, voldoende, goed of excellent. Naar de letter van het beoordelingskader
zouden er vele onvoldoendes kunnen vallen, omdat hierin een situatie geschetst wordt, waarin de
onderzoekseenheid ‘ uitontwikkeld’ is. Dat is niet het geval en dat lot deelt zij met alle
onderzoekseenheden in het hoger beroepsonderwijs. Wij hebben daarom gemeend de
onderzoekgroep recht te doen met de volgende operationalisering van de waarderingen:
Onvoldoende: de onderzoekseenheid voldoet niet aan de kwaliteitscriteria voor dit item en de
commissie heeft ook niet het vertrouwen dat het in de loop van de verdere ontwikkeling goed
komt.
Voldoende: het is in orde, maar kan nog veel verbeterd worden, of het is nog niet in orde maar
de commissie heeft het vertrouwen dat het in de loop van de al gaande ontwikkeling goed
komt.
Goed: het is in orde zoals het nu is
Excellent: het overtreft alle verwachtingen
Deze operationalisering vindt de commissie noodzakelijk, om recht te doen aan de
ontwikkelingsfase waarin de eenheid zich bevindt.
De werkwijze
De onderzoekseenheid heeft een uitgebreide en informatieve Zelfevaluatie met voldoende
onderliggende documentatie aangeleverd. De commissieleden hebben op basis hiervan een
voorlopige score op de 10 items gegeven, aan de hand van het uitgewerkte beoordelingsprotocol,
met daaraan verbonden hun aandachtspunten in de visitatie. Deze scores en aandachtspunten zijn
bij elkaar gelegd en door de secretaris samengevat in een voorbereidingsdocument, dat de
grondslag en leidraad voor de visitatie vormde.
De visitatie heeft plaatsgevonden op 12 en 13 juli 2010. Het programma is opgenomen als bijlage
2. Lector Dr. D. Sluijsmans kon door omstandigheden niet aan de gesprekken deelnemen.
Het conceptrapport is in september aan de onderzoekseenheid van de Hogeschool aangeboden
voor hoor en wederhoor. De commissie heeft na correctie van feitelijke onjuistheden het definitieve
rapport vastgesteld en aan het CvB van de hogeschool aangeboden.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 5
9. DE ONDERZOEKSEENHEID KWALITEIT VAN LEREN
1. Missie
Missie van de onderzoekseenheid en bijdrage van de onderzoekseenheid aan het realiseren van de HAN-
missie m.b.t. onderzoek
Criteria:
1. De onderzoekseenheid heeft een missie geformuleerd die leidend is voor haar werkprogramma en die
in termen van specifieke, meetbare, acceptabele, realistische en tijdgebonden resultaten beschrijft hoe het
onderzoek van de eenheid bijdraagt aan
o Onderwijs en scholing
o Valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij
o Kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein
inzicht geeft in regionale, landelijke en internationale ambities;
uitdagend is en wordt gedragen door de leden van de onderzoekseenheid en door relevante
belanghebbenden;
2. De missie van de onderzoekseenheid en de samenstelling van lectoraten sluiten aan bij de HAN missie
m.b.t. onderzoek
Oordeel
Voldoende
Bevindingen
De missie is zeer algemeen geformuleerd en zou voor veel onderzoekseenheden op dit terrein
kunnen gelden. Wat de specifieke invulling van déze onderzoekseenheid is, is uit de missie niet af
te lezen. De kernzin in de missie is ‘Door middel van praktijkgericht onderzoek ontwikkelen we
kennis en toepassingen die bijdragen aan de kwaliteit van leren in de beroepspraktijk alsmede in
het bachelor- en masteronderwijs van de faculteit.’
De thema’s voor een groot deel van de lectoraten zijn afgeleid uit het algemene parapluthema
‘kwaliteit van leren’ en de wens om dit thema vanuit vele invalshoeken aan te vliegen. De
onderzoekseenheid ziet als uniek kenmerk, dat deze thema’s zowel het micro-, meso- als
macroniveau (leerproces, organisatie en beleid) bestrijken en binnen alle contexten waarbinnen
leren aan de orde is, van basisonderwijs tot (non)profitorganisatie.
De lectoren zijn toentertijd - zonder in de samenhang van de onderzoekseenheid gebracht te zijn -
aan de slag gegaan. De onderlinge verbinding is de laatste tijd aan het groeien, door de inrichting
van de onderzoekseenheid en het intensievere contact dat daardoor ontstaan is.
Doordat er een proces op gang gekomen is van meer samenwerken zal het mogelijk worden om dit
brede spectrum van invalshoeken in de onderzoekseenheid – wat ook door de verwante
kennisinstellingen als uniek gezien wordt –een sterkere bijdrage te laten zijn aan de gezamenlijke
profilering van de onderzoekseenheid in zijn geheel.
Voortvloeiend uit de missie zijn doelstellingen geformuleerd op de drie gebieden ‘beroepspraktijk
en maatschappij’, ‘opleiding en scholing’ en ‘kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein’.
Ook deze doelstellingen en de daaruit afgeleide speerpunten zijn vaak nog heel algemeen
geformuleerd. Als voorbeeld noemen we de hoofddoelstelling op het gebied ‘beroepspraktijk en
maatschappij’, waar de doelstelling is ‘de beroepspraktijk continu te ontwikkelen, door de kwaliteit
van leren te verbeteren en mensen en organisaties beter in staat te stellen op eigen kracht te
veranderen. Ook investeren we hiertoe in het bevorderen van een onderzoekscultuur en een
onderzoekende houding.’ Van deze doelstellingen zijn concretere indicatoren afgeleid, waaraan
afleesbaar is of de onderzoekseenheid de doelstellingen realiseert. Voor een aantal lastig te
operationaliseren doelstellingen wordt de ontwikkeling van ‘barometers’ in het vooruitzicht gesteld,
waaronder een barometer onderzoekscultuur en een meting van innovatiecapaciteit.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 6
10. Betrokkenheid van belanghebbenden
De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen vindt de verbinding tussen onderwijs en onderzoek een
belangrijk item. De motieven hiervoor lopen geheel in lijn met wat in Nederland überhaupt van
deze verbinding in het hbo verwacht wordt: kwaliteitsverbetering van het onderwijs, via het
inbrengen van casuïstiek en nieuwe kennis, zodat de opleidingen actueel en bij de tijd zijn, en het
ontwikkelen van een onderzoekende houding bij de aanstaande professionals plus de vaardigheden
om onderzoeken gericht op verdere ontwikkeling van de eigen beroepspraktijk uit te voeren.
De Faculteit Educatie is een van de resultaatgebieden voor het werk van de onderzoekseenheid, zij
is opdrachtgever en partner bij de uitvoering van onderzoek, onderwijs en professionalisering van
docenten, maar in de huidige ontwikkelingsfase is zij nog niet werkelijk ‘eigenaar’ van de
onderzoekseenheid, met een eigen bijdrage in missie en doelstellingen van de groep. Hiervoor is de
circulatie en dynamiek in de driehoek onderzoek – onderwijs – beroepenveld eenvoudigweg nog
niet ver genoeg ontwikkeld. De inrichting van de relatie tussen faculteit en onderzoekseenheid
zoals die in de laatste periode tot stand is gebracht, biedt wel het platform waarop een werkelijk
eigenaarschap zich kan ontwikkelen. Deze inrichting verankert de onderzoekseenheid in de
faculteit, doordat bv alle onderzoeksvoorstellen ook bij het management op tafel komen, affiniteit
met onderzoek een eis aan het management geworden is en de faculteit voor het gebied ‘opleiding
en scholing’ direct opdrachtgever is.
Er zijn in de omgeving goed georganiseerde verbanden in de verschillende onderwijssectoren. De
commissie heeft vertegenwoordigers van hen gesproken en is getroffen door de mate waarin zij
openstaan voor perspectieven van gezamenlijke agendavorming met de onderzoekseenheid en
vormen van mede-eigenaarschap. De mogelijkheden hiertoe worden nog niet ten volle benut door
de onderzoekseenheid. De huidige verbindingen liggen nog sterk op het niveau van de
onderzoeksuitvoering, terwijl de stap naar gezamenlijke doelbepaling en
onderzoeksprogrammering wellicht al gezet kan worden. Zo was bijvoorbeeld de Zelfevaluatie op
zich al een eye opener voor de werkveldpartners, omdat zij hierdoor pas een beeld van de totale
onderzoekseenheid kregen. De feitelijke, operationele contacten lopen vaak via één van de lectoren
of andere onderzoekers en dat levert dan niet een beeld op van wat er ‘in het magazijn’ nog meer
te koop is.
Concluderend kunnen we vaststellen dat op het niveau van de onderzoekseenheid het centrale
thema leidend geweest is voor de samenstelling en de onderwerpen die erin gebundeld zijn. In de
opbouwfase is dit een breed centraal thema geweest. Vervolgens zijn de lectoren in eerste instantie
vooral hun eigen weg gegaan. Inmiddels is de middelpuntzoekende beweging weer op gang
gekomen. Op dit moment wordt de sturende kracht van de missie nog niet als sterk ervaren door
de betrokkenen, maar er is een duidelijke bereidheid dit – binnen grenzen – te versterken. Het
verdient aanbeveling om nu meer precies te definiëren wat de kernopdracht van de
onderzoekseenheid is. Daarbij kunnen twee lijnen van aanscherping gehanteerd worden: langs de
inhoud en via de verbinding met regionale onderzoeksagenda's. Op basis van een dergelijke
aanscherping kan dan meer focus ontstaan in de werkzaamheden.
De betrokkenheid van de omgeving, zowel de onderwijsorganisatie als het werkveld kan versterkt
worden. Zowel intern als extern is er de bereidheid en het vermogen om deze rol te spelen. De
onderzoekseenheid zou het proces van afstemming met de omgeving bewuster in moeten richten
en er gerichte regie op voeren.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 7
11. 2. Het werkprogramma en portfolio van de onderzoekseenheid
De borging van de missie van de onderzoekseenheid.
Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid heeft een of meer onderzoeksprogramma’s uitgewerkt die aantoonbaar bijdragen
aan de geformuleerde doelstellingen:
Het onderzoek draagt bij aan verhoging van de kwaliteit van het onderwijs door middel van
o Doorwerking in het curriculum;
o Studiemateriaal en onderwijsvormen;
o Bijdragen aan onderzoeksvaardigheden van studenten;
o Bijdrage aan de professionalisering van docenten.
Valorisatie naar beroepspraktijk en maatschappij
o Het onderzoek draagt bij aan het oplossen van problemen en aan toepassing in de beroepspraktijk;
o Het onderzoek is maatschappelijke relevant en robuust.
De kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein is
o Duidelijk en herkenbaar;
o Relevant voor de maatschappelijke omgeving
2. Het portfolio van de onderzoekseenheid en de onderzoeksthema’s zijn dekkend voor de geformuleerde
missie.
Oordeel
Goed
Bevindingen
In de Zelfevaluatie wordt het onderzoeksprogramma per lectoraat gepresenteerd. Het portfolio is
duidelijk getekend door het feit, dat er acht eigenzinnige en individueel sterke onderzoekers in de
eenheid gebundeld zijn. Ook de ontwikkelingshistorie van de lectoraten, die - zoals eerder
aangegeven - uiteenlopend is, speelt een rol. Er is geen reden om dit te problematiseren, het is wel
een uitdaging voor de onderzoekseenheid om deze diversiteit ook in de onderzoeksprogrammering
als kracht te benutten en tegelijkertijd een productieve mate van samenhang en samenwerking te
ontwikkelen. In de gesprekken is hiervoor de metafoor van de delta ontstaan: een delta, waarin
verschillende stromen en stroompjes lopen, in een eigen bedding, vanuit een zelfde rivier of bron,
en uitmondend in dezelfde zee. Een delta kan breed zijn, maar de breedte is begrensd en enige
kanalisering kan vruchtbaar zijn.
Beroepspraktijk en maatschappij
De onderzoekseenheid blijkt in staat te zijn veel opdrachten en onderzoeksvragen vanuit het
werkveld te genereren. Concrete onderzoeksvragen worden steeds samen met de opdrachtgever
ontwikkeld, het is een samenspel waarin ondersteuning bij de vraagarticulatie en vertaling van
problemen in onderzoeksvragen een rol speelt. Door dit samenspel is de opdrachtgever ook
betrokken bij de uitvoering en de resultaten van het onderzoek. De onderzoekslijnen zijn sturend
voor de opdrachten die aangenomen worden. Impliciet worden criteria gehanteerd, de
onderzoekseenheid is bezig ze te expliciteren.
Voor de partners in het werkveld blijkt de verbinding met onderwijs die de lectoren hebben een
belangrijke reden te zijn om liever bij déze onderzoekers aan te kloppen dan bij een algemeen
onderwijsadviesbureau. Het is belangrijk voor de onderzoekseenheid om dit voordeel goed uit te
nutten. Naar eigen oordeel van de lectoren lukt dit nog te weinig.
In het onderzoeksportfolio neemt ‘opleiden in de school’ een belangrijke plaats in. Het is een
verbindingspunt bij uitstek tussen de onderzoekseenheid en werkveld.
De opleidingsscholen zijn heel blij met de mogelijkheid om echt praktijkgerichte vragen voor te
kunnen leggen, ook bij afstuderende studenten. Ze krijgen ook meer vertrouwen in het resultaat
waarmee studenten aankomen, de kwaliteit van het afstuderen wordt merkbaar beter.
De toegevoegde waarde van de groep ten opzicht van de individuele lectoren waarmee het contact
in eerste instantie gelegd is, is voor de omgeving nog niet altijd zichtbaar.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 8
12. Toch zijn ook hier al aanzetten tot verbinding merkbaar: onderzoeken die samen opgezet worden,
een onderzoeksvraag die in eerste instantie bij de ene lector terecht komt, maar waarbij de
opdrachtgesprekken een achterliggende vraag blootleggen die beter door een andere lector
opgepakt kunnen worden enz.
Onderwijs en professionalisering
Een belangrijke bijdrage aan het onderwijs is het ontwerp en de invoering van de
onderzoeksleerlijn in alle opleidingen van de faculteit geweest. Doelstelling is om aan elke student
basiskennis inzake het doen van onderzoek bij te brengen en een onderzoekende houding bij hen
te ontwikkelen. Bij de opleidingen is hier inmiddels een breed draagvlak voor ontstaan. Gingen een
aantal jaren geleden de wenkbrauwen nog bedenkelijk omhoog bij het woord ‘onderzoek in het
HBO’, inmiddels is het gemeengoed, dat onderzoek iets is dat bij het hoger beroepsonderwijs
hoort, al kan de concreetheid van het beeld dat de docenten erbij hebben natuurlijk – afhankelijk
van hun feitelijke ervaring met onderzoek – nog behoorlijk verschillen.
Deelname van studenten aan onderzoeken die binnen de onderzoeksgroep worden uitgevoerd vindt
vooralsnog slechts op kleine schaal plaats. De onderzoekseenheid deelt met andere
onderzoekseenheden in het hbo het probleem, dat het ritme van onderzoeksopdrachten uitvoeren
voor de omgeving vaak botst met het ritme van het onderwijs. Ook is het nog een bijzondere
vaardigheid om uit grotere onderzoeken deelopdrachten uit te snijden die voor de student een
afgerond en leerzaam geheel vormen en toch een goede bijdrage aan het grotere onderzoek
betekenen.
Via minoren worden de specifieke kennisinhouden van de onderzoeksgebieden van de verschillende
lectoren aan de studenten aangeboden. De commissie constateert, dat het onderzoekswerk het
waard is meer gebruikt te worden in het eigen onderwijsprogramma van de HAN. Behoudens
enkele pregnante voorbeelden – de simulatieschool is vaak aan de orde geweest – is daarvan nu
nog te weinig sprake.
De volgende stap is om op basis van de onderzoekslijnen meer samenhangende praktijktheorieën
te ontwikkelen die een plaats in de kern van het curriculum verdienen. Deze stap is nog niet gezet.
De lectoren kennen en erkennen het als probleem, maar zien dat de druk tot productie het moeilijk
maakt om de reflexieve afstand die hiervoor nodig is te realiseren. Met name op de snijpunten van
de verschillende lectoraten zou dit juist heel interessant zijn, niet alleen met het oog op de
curricula, maar ook met het oog op een bijdrage aan de ontwikkeling van het kennisdomein.
Deze ontwikkeling van boven de afzonderlijke onderzoeksprojecten en – lijnen uitstijgende
theorieën gebeurt niet vanzelf. Er moeten voorwaarden gecreëerd worden om dit werk te doen.
Een van de voorwaarden is geld, want geld betekent tijd. Men kan zich verschillende bronnen voor
dit geld voorstellen, daarover meer in paragraaf 5, maar we adviseren sterk om gericht bezig te
gaan met die verder reikende theorieontwikkeling. Daarmee zou ook het specifieke profiel van deze
onderzoekseenheid, de bundeling van de vele verschillende invalshoeken rond één centraal thema,
beter tot zijn recht kunnen komen.
Voor de docenten is een groot professionaliseringsprogramma uitgevoerd. Er zijn scholingen
uitgevoerd op het gebied van onderzoek en begeleiding van onderzoekende studenten. Met deze
scholingen is al de meerderheid van de docenten bereikt. Voor de feitelijke kennis van onderzoek
bij docenten zijn drie niveaus gedefinieerd. Het basisniveau hoort tot het pakket van elke docent
en het derde niveau is voorwaarde om afstudeeronderzoeken te mogen begeleiden. Deze aldus
geschoolde afstudeerbegeleiders gaan meer eisen stellen aan de studenten en zo is er een mooie
waterval aan het ontstaan. Er zijn ook al een paar andere praktijken zichtbaar die een
onderzoekscultuur in de organisatie stimuleren: leeskringen voor docenten, docenten die artikelen
gaan schrijven etc. Vertegenwoordigers van het werkveld nemen het toegenomen niveau en de
meer onderzoekende houding van de afgestudeerden ook waar en waarderen het zeer.
Kennisontwikkeling
De lectoren hebben een goed netwerk met vergelijkbare onderzoekseenheden. Er komen meerdere
voorbeelden van gezamenlijke onderzoeksvoorstellen, RAAK-Pro-aanvragen etc. langs. Het profiel
van deze onderzoekseenheid, door een collega-lector van een andere hogeschool getypeerd als ‘de
verbinding van bedrijfswetenschappen met onderwijs en de verbinding van ICT met inhoud’, wordt
als sterk punt gezien. Ook Kennisnet, een belangrijke opdrachtgever voor de onderzoekseenheid,
ziet de meerwaarde van de verbindingen die de lectoren binnen de onderzoekseenheid hebben,
zonder daar naar eigen oordeel overigens voldoende gebruik van te maken.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 9
13. Voor de Radboud Universiteit is de HAN een vanzelfsprekende kennispartner in de regio en komt de
ontwikkeling van de onderzoeksfunctie van hogescholen mooi gelijktijdig met de ambitie van de
universiteit zich meer regionaal te profileren. Dit wil zij graag samen met de hogeschool doen.
3. Het onderzoeksprofiel
De onderzoeksbenadering in termen van standaarden en methoden en technieken
Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid kan aantonen c.q. legitimeren dat zij een onderzoeksbenadering hanteert die
voldoet aan wetenschappelijke standaarden.
2. De onderzoekseenheid kan de samenhang tussen de missie, onderzoeksthema’s en het onderzoeksprofiel,
en de gebruikte wetenschappelijke standaarden en onderzoeksmethoden en –technieken onderbouwen.
Oordeel
Voldoende
Bevindingen
De gehanteerde normen voor het onderzoek zijn de gewone normen van wetenschappelijkheid.
Over die normen bestaat in de wetenschap over alle methodologieën heen consensus. Deze
consensus wordt door een van de lectoren als volgt geformuleerd:
er moet een heldere probleemstelling zijn
je moet het systematisch aanpakken
en het proces moet transparant zijn.
Bij de onderzoeken wordt de methode gekozen die het beste past bij de vraagstelling: vaak
kwalitatief, maar ook en steeds vaker kwantitatief onderzoek. Er is voldoende onderzoekservaring
bij de groep onderzoekers aanwezig. De in de onderzoeksgroep instromende docenten leren het ‘on
the job’, er wordt collegiaal wederzijds becommentarieerd of samen onderzocht. De commissie
vraagt de aandacht voor de ontwikkeling van de ‘ambachtelijke’ onderzoeksvaardigheden bij met
name docent-onderzoekers. Zij hebben dit vaak lang geleden en slechts in het kader van hun
opleiding gedaan. Deze vaardigheden moeten opgepoetst worden en daarvoor is een systematische
aanpak nodig.
Er is geen uitgesproken methodologische specialisatie binnen de onderzoeksgroep. Binnen de
onderzoekseenheid in zijn geheel is er binnen deze algemene consensus nog weinig aandacht
besteed aan de methodologische kwesties die het eigen werk oproept. Meer verdieping van het
methodologisch discours verbonden aan praktijkgericht onderzoek en de specifieke vragen die dat
oproept is wenselijk en dit wordt ook als probleem herkend. Zo speelt bv de vraag naar de
spanning tussen kennis genereren m.b.t. concrete situatie (probleem) en kennis genereren die in
de bredere beroepspraktijk bruikbaar is (praktijktheorie), en – hiermee verbonden - naar de mate
waarin, de wijze waarop en de mogelijkheden om breder buikbare praktijktheorie te genereren.
4. Inbedding en positionering binnen de HAN
De herkenbaarheid van de onderzoekseenheid binnen de HAN-organisatie.
Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid is wat betreft organisatie en personeelsbeleid effectief ingebed in de Hogeschool
om haar missie en strategie te realiseren.
2. Tussen de onderzoekseenheid en de faculteit / hogeschool zijn expliciete afspraken gemaakt ten aanzien
van activiteiten ten behoeve van het onderwijs en de scholing van docenten.
Oordeel
Voldoende
Bevindingen
De structuur voor de inbedding van onderzoekseenheid in de HAN-organisatie is duidelijk. De
positie binnen de Faculteit Educatie is helder, de betrokkenheid van het management is in de
gesprekken overtuigend voor het voetlicht gekomen.
Binnen deze structuur ontwikkelt zich het opdrachtgeverschap van de faculteit voor wat betreft de
bijdrage van de onderzoekseenheid aan onderwijs en professionalisering van docenten steeds
meer.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 10
14. Door de regeling dat elk onderzoeksvoorstel langs de faculteitsdirecteur gaat ontstaat er ook een
inhoudelijke betrokkenheid van het management bij het onderzoek dat uitgevoerd wordt voor het
werkveld. Het heeft een goed en gedetailleerd beeld van de dingen waar de onderzoekseenheid
mee bezig is.
Over de plaats van de onderzoekseenheid in de HRM-cyclus zijn ook duidelijke afspraken gemaakt:
de gesprekscyclus vindt in dat organisatieonderdeel plaats waar de onderzoeker of docent-
onderzoeker de grootste aanstelling heeft. Als een docent voor het grootste deel van zijn
aanstelling bij een opleiding werkzaam is, wordt vanuit de onderzoekseenheid input voor de
gesprekscyclus aan de opleiding geleverd en vice versa.
Er zijn ook nog onopgeloste problemen. Zo ligt de financiële verantwoording binnen de hogeschool
bij de afzonderlijke lectoraten en niet bij de onderzoekseenheid, een inrichting die niet past bij de
praktijk en samenhang die diezelfde hogeschool wenst.
De onderwijsorganisatie kent een grote taaiheid, dat is de ervaring van iedereen die probeert de
dynamiek van onderzoek in directe verwevenheid met de omgeving gestalte te geven. De
instituten moeten zich openstellen voor het werkveld en op dat gebied is nog een hele weg te
gaan. De organisatorische condities zijn nog steeds die van een grote onderwijsorganisatie.
Het is belangrijk om hier gericht aandacht aan te geven. Als lectoren te lang energie moeten
spenderen aan iets wat hen inhoudelijk niet verder brengt, dan bestaat het risico dat zij het elan
van de pioniers kwijtraken nog voor de pioniersfase in institutionele termen is afgerond. Voor de
onderzoekseenheid als geheel kan dit ertoe leiden, dat ze zich meer van het onderwijsproces
ontkoppelt dan wenselijk is.
De hogeschool heeft een belangrijke stap gezet door affiniteit met onderzoek als een van de eisen
aan het management te benoemen. Dit duidt erop, dat de organisatie wel besef heeft van het
probleem maar daarmee is het nog niet de wereld uit. Het is de vraag of mensen die niet uit een
onderzoeksomgeving komen voldoende besef hebben van waar het om gaat en welke
mechanismes dan precies nodig zijn. Naar het oordeel van de onderzoekers moet onderzoek als
‘tweede primaire proces’ beter gefaciliteerd worden. Het kan hierbij ook om ‘kleine’ dingen gaan:
de functionaliteit van de website, de beoordeling van materiaal aanvragen etc.
5. Omvang van de onderzoekseenheid
Inzet van mensen en middelen.
Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid heeft voldoende capaciteit om haar werkprogramma en portfolio aan projecten uit
te voeren.
2. De onderzoekseenheid heeft voldoende structurele middelen voor de ontwikkeling en uitvoering van
duurzame onderzoeksprogramma’s.
Oordeel
Voldoende
Bevindingen
Op dit moment heeft de onderzoekseenheid voldoende capaciteit om haar werkprogramma uit te
voeren. Ze is er ook in geslaagd om de majeure verhoging van zelf te werven financiële middelen
die voor het jaar 2010 op de rol stond al goeddeels te realiseren. Dit is een grote prestatie. Toch
heeft de commissie een aantal zorgen op dit punt, die ze overigens met de externe omgeving meer
dan met de interne betrokkenen lijkt te delen.
Binnen de HAN is het financieel zo ingericht, dat de gelden die de instelling krijgt voor onderzoek
naar de faculteiten doorgesluisd worden. Deze kunnen hiermee de bijdragen vanuit de
onderzoekseenheden aan het onderwijs, in de vorm van advies, onderwijsontwikkeling, uitvoering
van onderwijsdelen en minoren, scholing van docenten etc. bekostigen. Het is een inrichting die de
ontwikkeling naar een helder opdrachtgeverschap vanuit de faculteit en de opleidingen daarin
stimuleert.
Voor de opdrachten uit het werkveld is er veel acquirerende kracht nodig en kennelijk beschikbaar.
De tariefstelling is realistisch in die zin, dat alle kosten erin doorberekend worden, dus er is wat dat
betreft geen concurrentievoordeel ten opzichte van commerciële onderzoeks- en adviesbureaus.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 11
15. De onderzoekseenheid moet het van de kwaliteit van de onderzoeken en de voor de partners in het
veld betekenisvolle verbinding met opleidingen hebben. ‘Opleiden in de school’ is natuurlijk ook
financieel en niet alleen inhoudelijk een belangrijk ankerpunt.
Toch is de druk die er uitgaat van de financiële targets groot en die wordt ook zo ervaren. De
commissie ziet als risico van deze inrichting, dat het onderzoek te weinig gestuurd wordt door een
eigen programma, omdat het teveel afhankelijk wordt van externe opdrachten en dat de – beslist
noodzakelijke – stap naar theorievorming niet gezet wordt. Deze zal immers niet als
vanzelfsprekend vanuit de afzonderlijke onderzoeken ‘opstijgen’ en moet expliciet geprogrammeerd
worden. Hiervoor is tijd en reflexieve ruimte nodig. Het is ook in het belang van de hogeschool, dat
deze ruimte geschapen wordt, om meerdere redenen. De status van onderzoek in het hbo is niet
vanzelfsprekend, ook al lijkt bij de universiteiten de eerste aversie tegen deze ontwikkeling al wat
sleets te raken. Het ontwikkelen van een onderzoekstraditie die past bij het hbo is ingewikkeld en
vergt nog het nodige pionierswerk. Daar is tijd voor nodig. Het risico bestaat, dat er anders
onvoldragen benaderingen in de markt gezet worden en dat zal zich uiteindelijk tegen de
onderzoekseenheid keren. Ook voor de inhoudelijke verdieping van de opleidingen is het
belangrijk. De lectoren kunnen en mogen hier niet alleen teren op wat ze vanuit hun achtergrond
meebrengen, hoe indrukwekkend dit ook mag zijn.
We geven de hogeschool ter overweging om aan dit knelpunt iets te doen. We denken daarbij aan
twee mogelijkheden. Ten eerste zou een deel van de gelden die de hogeschool aan onderzoek
besteedt hier expliciet voor bestemd kunnen worden, hetzij door de faculteit zelf, het zij door het
CvB. Ten tweede zou het CvB ook zelf kunnen bijdragen aan de acquisitie van onderzoeksgeld,
door bij te dragen aan het genereren van een tweede geldstroom voor het onderzoek in het hbo en
door bij te dragen aan de vorming van strategische partnerschappen met het werkveld voor het op
gang houden van de derde geldstroom.
6. Kwaliteit van de onderzoekers
De kwaliteit van de onderzoekseenheid om haar missie te realiseren
Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid heeft de kwalificaties en de kwaliteit om het programma uit te voeren en de missie
te realiseren.
2. Het personeelsbeleid van de onderzoekseenheid is erop gericht de geformuleerde doelstellingen
aangaande bijdragen aan de beroepspraktijk en onderwijs en scholing te realiseren.
3. De onderzoekseenheid kenmerkt zich door vitaliteit en een goede samenwerking/synergie.
Oordeel
Goed
Bevindingen
De lectoren hebben individueel een goede naam en een gedegen wetenschappelijke achtergrond.
In zijn geheel leidt dit tot een onderzoekseenheid met een bovengemiddelde kwaliteit. De
onderzoekseenheid als groep heeft nog veel minder een helder profiel naar buiten toe. Gezien de
fase van ontwikkeling van het gemeenschappelijk optrekken is dat begrijpelijk. Er zijn o.i.
voldoende aanzetten om te verwachten, dat deze gemeenschappelijke profilering zich zal
versterken. Wel mag deze gemeenschappelijke profilering en samenwerking punt van aandacht
blijven.
Als bijzondere kracht – het is al een paar keer genoemd – is de unieke inhoudelijke samenstelling
te noemen. Het benutten hiervan voor inhoudelijke ontwikkeling op de kruispunten van de
afzonderlijke themata komt op gang. Het is een aandachtspunt om dit ook naar buiten toe helder
te maken. De groepsnaam is naar buiten toe niet bekend en blijkt zelfs intern niet vaak benut te
worden.
Een sterk punt is de grote pool van onderzoekers. Ook deze pool bestaat uit voldoende hoog
gekwalificeerde medewerkers. Gemeenschappelijke scholingsdagen, koppeling van ervaren met
beginnende onderzoekers, begeleiding door lectoren en senioronderzoekers zijn praktijken die de
kwaliteit van het geleverde werk zeker stellen. De onderzoeksgroep bestaat uit promovendi,
onderzoekers en docent-onderzoekers. De verwachting is, dat het aandeel docent-onderzoekers zal
toenemen als de onderzoeksvaardigheden van zittende docenten versterkt zijn en als de verbinding
onderzoek – opleidingen sterker zal worden.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 12
16. De toewijzing van onderzoeksopdrachten van externe opdrachtgevers gebeurt door de coördinator
van de onderzoeksgroep. Hierbij wordt gekeken naar onderzoekservaring, bekendheid met de
passende methodologie, betrokkenheid bij het onderwerp enz. Uit de gesprekken met de
onderzoekers bleek duidelijk, dat deze praktijk goed functioneert. Er is nog weinig inhoudelijke en
methodologische specialisatie. Voor zover dit een thema is binnen de onderzoekseenheid, blijkt het
volume dat nodig is om tot werkelijke specialisatie te komen als voornaamste bezwaar gezien te
worden.
Als kwalitatieve flessenhals wordt in de Zelfevaluatie gesproken over het gebrek aan medewerkers
die voldoende gekwalificeerd zijn voor projecten waar interventieonderzoek en organisatieadvies
met elkaar verweven zijn. Het is voor praktijkgericht onderzoek een belangrijk terrein. Het heeft
ook direct te maken met het onderzoeksprofiel: wat voor soort onderzoek voeren wij uit?
De onderzoekseenheid lijkt een ‘biotoop’ waar acht goede onderzoekers kunnen gedijen. Het is een
vitale en interessante omgeving om lector te zijn.
De metafoor van de biotoop zegt ook iets over de ‘borging’. We zijn ervan overtuigd, dat als er
iemand weggaat deze groep groot en goed genoeg is om weer een interessante nieuwe lector aan
te trekken.
7. Samenwerkingsverbanden en interne relaties
De interne en externe samenwerkingsrelaties en verbanden van de onderzoekseenheid
Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid vormt en onderhoudt een doeltreffend, intensief en duurzaam relatienetwerk met;
Het onderwijs binnen de hogeschool;
Andere relevante lectoraten binnen de hogeschool;
Andere instellingen voor onderwijs en onderzoek;
De regionale en landelijke beroepspraktijk;
De internationale omgeving.
2. Het netwerk van de onderzoekseenheid draagt bij aan het realiseren van de missie en de ontwikkeling en
realisatie van het werkprogramma.
Oordeel
Voldoende
Bevindingen
Het interne netwerk is goed en dat is niet vanzelf gegaan. De organisatie weet de lectoren
inmiddels te vinden, het is bv interessant, dat zij door het CvB gevraagd zijn om mee te denken
over de strategie van de hogeschool.
De relatie met de faculteit is duidelijk ingericht. Het is niet altijd gemakkelijk, het ‘schuurt’
bijwijlen, maar dat betekent juist, dat het beide partijen serieus is en dat er iets op deze interface
gebeurt.
Er is noch in de documentatie noch in de gesprekken veel naar voren gekomen over verbindingen
met andere relevante lectoraten binnen de HAN. Het is in deze fase ook goed om zich even te
concentreren op wat dichtbij is en de samenwerking binnen de onderzoekseenheid verder gestalte
te geven, maar op iets langere termijn is het wel een aandachtspunt. Veel vraagstukken vragen
een multidisciplinaire aanpak, er is veel kennis binnen de hogeschool beschikbaar, het is belangrijk
om deze waar mogelijk te benutten.
Het relatienetwerk in beroepenveld en maatschappij is in orde. Het is sterk regionaal gekleurd,
zonder dat de specifieke kenmerken van de regio inhoudelijk gesproken op het netvlies staan en
een rol spelen in de invulling van de onderzoekslijnen. Bij de gesprekken hierover bleek ook enige
vrees zich in de regio te laten opsluiten en de indruk te wekken tot alleen regionaal geldige kennis
te komen. O.i. ligt dit eerder omgekeerd: juist een helder beeld van de regionale kenmerken kan
de basis bieden voor een fundering van die generaliseerbaarheid. Voor de onderzoekseenheid kan
hierbij het adagium ‘think global, act local’ wellicht bruikbaar zijn.
Een tweede aandachtspunt hier is de rol van de regio in de programmering. Deze is nog minimaal,
de samenwerking speelt zich vooralsnog op operationeel vlak af, terwijl er in deze regio juist grote
partijen zijn die een verdergaande rol zouden willen en kunnen spelen.
Er is een goed landelijk netwerk binnen het educatieve domein, zowel binnen het hoger
beroepsonderwijs als met andere, met name universitaire kennisinstellingen. Binnen het hbo is er
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 13
17. afstemming met andere educatieve faculteiten over het onderzoeksprogramma. De HAN doet voor
de Pabo en de lerarenopleidingen bijvoorbeeld niets op het gebied van de exacte vakken, dat ligt
bij een andere faculteit, terwijl het concept van een ‘duurzame pabo’ juist bij de HAN gelegd is.
De internationale samenwerking is niet duidelijk in kaart gebracht. Het lijkt vooral te gaan om
deelname aan internationale conferenties – eerbaar genoeg overigens – van wetenschappelijke,
vaak op praktijkonderzoek gerichte verbanden.
8. Publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek
Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid laat door publicaties, presentaties en andere producten van het onderzoek zien dat
zij haar doelstellingen realiseert.
2. Er is voldoende disseminatie van onderzoeksresultaten en producten door middel van publicaties en andere
activiteiten via diverse kanalen en gericht op relevante doelgroepen
Oordeel
Voldoende
Bevindingen
Het is een productieve unit. We hebben geen vaste normen hiervoor, maar als we naar de
publicatielijsten kijken, dan is het meer dan voldoende. Er wordt veel gepubliceerd, in tijdschriften
van uiteenlopende aard.
Of hiermee de doelstelling gerealiseerd wordt, namelijk of de kwaliteit van leren in de organisaties
waarvoor en waarmee gewerkt wordt te verhogen, is een heel andere vraag. Publiceren is hiervoor
wel een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde. Dat geldt voor de publicatie over de
afzonderlijke onderzoeken, maar nog sterker voor een impact die de afzonderlijke projecten te
boven gaat. Daarvoor is ook de ontwikkeling van een boven die afzonderlijke projecten uitstijgende
praktijktheorie of –theorieën nodig. Bij eerdere onderwerpen is dit al aangestipt: het is een stap
die niet zomaar gezet kan worden en dat wordt in de Zelfevaluatie ook als zodanig benoemd.
Wat we niet gezien hebben is een expliciet publicatiebeleid. De onderzoekseenheid zou aan moeten
geven welk type publicaties ze nastreeft, in welke verhouding en waarom. Hieruit zouden ook de
normen afgeleid kunnen worden waaraan het gerealiseerde bestand van publicaties afgemeten
wordt. Een interessante gedachte vonden wij in dit verband, in de woorden van een van de
onderzoekers, dat bij het ontwerp van een onderzoek zelf feitelijk al een idee hoort te bestaan over
de vorm waarin en het forum waarvoor je de resultaten wilt publiceren. We hebben daarbij allerlei
heel flexibele en op maat gesneden publicatiemiddelen genoemd gehoord. Zo gezien is de
publicatiewijze een direct uitvloeisel van de praktijkgerichtheid van het onderzoek en biedt het
tevens de mogelijkheid de opdrachtgever hierin mee te nemen. Op deze wijze ingericht is het
publicatiebeleid, te begrijpen als een slimme manier van publiceren, juist een belangrijk middel om
specifieke doelstellingen te realiseren. Pas binnen een dergelijke context krijgt het tellen van
publicaties betekenis.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 14
18. 9. Kwaliteitszorg van de onderzoekseenheid
Kwaliteitscriteria
1. De onderzoekseenheid verzamelt evaluatiegegevens bij haar belanghebbenden over de output, impact en
waardering van het onderzoek aangaande:
Onderwijs en scholing;
Beroepspraktijk en maatschappij;
Kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein.
2. De onderzoekseenheid heeft kwantitatieve en kwalitatieve streefnormen geformuleerd voor haar output,
impact en waardering.
3. Bij de evaluaties worden interne en externe belanghebbenden betrokken.
4. De evaluatieresultaten worden door de onderzoekseenheid gebruikt om het onderzoeksprogramma te
verbeteren.
Oordeel
Voldoende
Bevindingen
Het door de hogeschool gehanteerde beoordelingskader voor onderzoek verkeert nog in de
pilotfase. Met dit beoordelingskader wordt de onderzoekseenheid uitgedaagd SMARTe
doelstellingen te formuleren. Onlangs is, als uitvloeisel van het kwaliteitszorgsysteem van de HAN
en als vast onderdeel van het totstandkomingsproces van een Zelfevaluatie, een
stakeholdersonderzoek uitgevoerd. De onderzoekseenheid noemt nog andere vormen van
kwaliteitszorg, zoals systematische projectevaluaties, zelf georganiseerde peer reviews etc. en
heeft zich voorgenomen deze te ontwikkelen. Ook bestaan er voornemens een aantal andersoortige
instrumenten te ontwikkelen, o.a. barometers voor de onderzoekscultuur in onderwijs en
beroepenveld, ofwel metingen gericht op de meer kwalitatieve doelstellingen.
Het stakeholdersonderzoek heeft zichtbaar geleid tot een reeks ‘ontwikkelpunten’. Deze zijn
goeddeels nog erg algemeen. Bv onder ‘positionering’ worden genoemd: versterking draagvlak en
zichtbaarheid voor docenten en studenten, verdere verankering in de regio en versterking van de
relatie met de wetenschap. Kortom: verbetering op de drie prestatiegebieden. Dergelijke
verbetervoornemens zijn weinigzeggend voor de ontwikkelrichting van de onderzoekseenheid.
Uit de gesprekken is gebleken, dat de onderzoekseenheid naast deze formele evaluatiemomenten
en –middelen feitelijk een open innovatiemodel hanteert, dat wil zeggen in een dynamisch netwerk
staat met partners in de omgeving en daarin meebewegend innoverende impulsen opneemt en
vertaalt naar het eigen werk. De vraag is hoe dit zich verhoudt tot het systeem van kwaliteitszorg
en het beoordelingskader, dat sterk gericht lijkt op meetbaarheid, de ontwikkeling van indicatoren.
De lectoren zien ook de zin van deze benadering en ze zijn mede-ontwerpers van het kader
geweest. De hogeschool is ervan overtuigd dat beide benaderingen goed te verbinden zijn, zeker
waar ze de ontwikkelingsgerichte toepassing van het beoordelingskader benadrukt. Wij sluiten dit
ook niet uit, willen daarbij echter wel wijzen op het risico, dat doelstellingen verscholen raken
achter targets en normen en de kwaliteitscultuur achter het kwaliteitssysteem. Bij elke vorm van
kwaliteitszorg is het belangrijk het systeem dynamisch te houden. Zodra het een ritueel wordt, is
de verbeterende kracht eruit.
Naast - en in deze fase wellicht boven - kwantitatieve indicatoren is het belangrijk verhalende
vormen van verantwoording te gebruiken. Dat is feitelijk in de zelfevaluatie en in de gesprekken
ook gebeurd. De gedeelde passie voor onderwijs, en de gedeelde gerichtheid op de doelstelling het
leren van leerlingen en studenten te verbeteren die we hebben waargenomen krijgt in een
dergelijke vorm van verantwoording een passende vertaling.
10. Output, impact en waardering
Kwaliteitscriteria
1. De gegevens over de output, impact en waardering van de onderzoekseenheid zijn in overeenstemming
met de geformuleerde ambities, in termen van onderwerpen, indicatoren en streefnormen aangaande:
Onderwijs en scholing.
Beroepspraktijk en maatschappij;
Kennisontwikkeling binnen het onderzoeksdomein.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 15
19. Oordeel
Goed
Bevindingen
In de Slotanalyse van de Zelfevaluatie maakt de onderzoekseenheid zelf de balans op als het gaat
om de praktijken en resultaten in het licht van de doelstellingen. Feitelijk komen daarin veel van de
punten die hier als bevindingen uit de visitatie beschreven zijn terug, zowel in de positieve als in de
nog te versterken punten. In die zin was de visitatie een bevestiging van het beeld dat de
onderzoekseenheid zelf geschetst had.
We hebben bevestigd gezien, dat er bij de partners in het werkveld waardering is voor het
onderzoek en advies dat de onderzoekseenheid inbrengt, en dat er binnen die organisaties zelf ook
een onderzoekscultuur op gang komt. “De discussies worden van hoger niveau en het gaat meer
over het primair proces.” En: “Onderzoek was weg uit de school. De basale onderzoekende houding
die bij onderwijsveranderingen hoort was verdwenen. Je ziet het weer terugkomen.”
Ook merken de scholen, dat zij zwaardere onderzoeksopdrachten kunnen geven aan lio's. Dat komt
echt op gang en dat schrijven de organisaties toe, o.i. terecht, aan het werk van de lectoren binnen
de opleidingen.
De opleidingen zelf zijn ook tevreden met de resultaten zoals die nu al zichtbaar zijn. Wij delen dit,
met de kanttekening dat dit proces relatief, in verhouding tot de andere gebieden, pas laat op gang
gekomen is en van de lectoren veel inspanning en listigheid gevraagd heeft. Wij hebben bij de
vertegenwoordigers van het onderwijs die wij gesproken hebben wel de sterke wens gevoeld de
verbinding tussen onderwijs en onderzoek te versterken. Die verbinding is in structuur ook wel
gelegd, toch denken wij, dat het onderwijs meer gevoel moet krijgen voor de eisen die het doen
van onderzoek voor het werkveld aan de organisatie van het onderwijs stelt en hierover nauwer
met de lectoren in contact moet zijn. Deze lopen te vaak tegen onderwijsorganisatorische hobbels
aan en dat vraagt onevenredig veel energie en uithoudingsvermogen. Die ware beter aan andere
dingen gespendeerd.
De onderzoekseenheid is goed ingebed in de kennisinfrastructuur en neemt daar een geheel eigen
plaats in. Inhoudelijk kan dit nog verder ontwikkeld worden, met name op de snijvlakken van de
verschillende lectoraten.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 16
20. BIJLAGE 1 SAMENSTELLING COMMISSIE EN CV’S
Naam Functie
Prof. dr. M.J.M Vermeulen Marc Vermeulen is hoogleraar onderwijssociologie aan de
(voorzitter) universiteit van Tilburg en aan de Open Universiteit Nederland
(specialisme relatie onderwijs, arbeidsmarkt en economie). Tevens
is hij directeur van het IVA, een aan de Universiteit van Tilburg
gelieerd instituut voor beleidsonderzoek en advies. Daarnaast is hij
Academic Director van postacademische opleidingen voor
onderwijsmanagement van de TiasNimbas Business School.
Voorheen was hij directeur van het Ruud de Moor Centrum voor de
professionele ontwikkeling van docenten van de Open Universiteit
Nederland, hoofd van de afdeling van het pedagogisch onderzoek
IVA Tilburg, (senior) projectleider bij TNO Policy Studies en
Professor of Social Studies in het beroepsonderwijs. Daarnaast
werkt hij regelmatig als consultant voor grote onderwijsinstellingen
in binnen- en buitenland en voor het ministerie van Onderwijs.
Prof. Dr. P. van Petegem Peter Van Petegem is als hoogleraar onderwijskunde verbonden
aan het Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen van
de Universiteit Antwerpen. Hij is voorzitter van het
Expertisecentrum Hoger Onderwijs en leidt de onderzoeksgroep
EDUBRON. Zijn onderzoeksinteresses situeren zich onder meer op
het terrein van kwaliteitszorg in onderwijs, hoger onderwijs en
evaluatie van onderwijsbeleid.
Prof. Dr. E.B.P. Verbiest Eric Verbiest is gastprofessor Onderwijsinnovatie aan de
Universiteit Antwerpen en verbonden aan Magistrum dat
opleidingen voor school managers organiseert. Verbiest studeerde
aan de Sociale Academie (Gent-B) en andragologie en filosofie aan
de Rijksuniversiteit Utrecht. Hij promoveerde in 1984 op een
wijsgerig-andragologisch proefschrift over hulpverlening. Voorheen
was hij directeur van Fontys Opleidingscentrum Schoolmanagement
en lector Ontwikkeling van schoolorganisaties en
professionalisering van schoolmanagement. Hij publiceerde
artikelen en enkele boeken, onder meer op het terrein van
schoolleiderschap, collectief leren en professionele
leergemeenschappen.
Drs. J.M. Kok Jozef Kok studeerde schei- en natuurkunde en onderwijskunde aan
de Radboud universiteit van Nijmegen en organisatiekunde en
verandermanagement aan het SIOO. Hij was een groot aantal jaren
adviseur en later directeur van KPC Groep, een landelijk
onderwijsadviesbureau. Daarna was hij voorzitter van het
Procesmanagement Primair Onderwijs dat in opdracht van het
Ministerie van Onderwijs de regie voerde over alle landelijke
innovaties in het basis- en speciaal onderwijs. In 2002 werd hij
lector aan de pabo's van de Fontys Hogescholen met de
leeropdracht Nieuwe vormen van leren en nieuwe
leerarrangementen. Tot 2005 was hij projectleider van Q-Primair,
een landelijk project voor kwaliteitszorg in het primair onderwijs.
Drs. C.E. Burggraaff Erica Burggraaff is voorzitter van het College van Bestuur van het
Regio College voor Beroepsonderwijs en Educatie Zaanstreek-
Waterland. Het Regio College is gevestigd achter het station in
Zaandam. Het is een instelling voor beroepsonderwijs en
volwasseneneducatie. Het regiocollege verzorgt middelbaar
beroeps onderwijs maar ook bedrijfsopleidingen op maat. Totaal
kent het Regio College volgens de cijfers van 2003 ongeveer 5600
deelnemers(studenten). Daarvan volgden 2300 personen een leer-
arbeidsovereenkomst.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 17
21. Drs. J. Rath Jan Rath is als lid van het College van Bestuur van Stichting Boor
– wat staat voor ‘Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam’ –
medeverantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering en
operationele gang van zaken op 86 openbare scholen in het
primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs in de
havenstad. Hiervoor was hij directeur van scholengroep Rijk van
Nijmegen.
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 18
22. BIJLAGE 2 PROGRAMMA VISITATIE
Programma 12 juli
Evaluatiecommissie intern 14:30 – 16:30 uur
Ontvangst
Interne voorbespreking
College van Bestuur en Faculteit 16:30 – 17: 15 uur
Educatie
Mevr. Drs. K.F.B. van Baele Lid CvB, portefeuillehouder onderzoek en lectoraten
Mevr. Drs. A.T. Bredée Directeur Faculteit Educatie
Lectoren 17:30 – 19:00 uur
Mevr. dr. M. (Marijke) Kral Lector Leren met ict
Dhr. dr. R. (Ruud) Klarus Lector Ontwikkelen van competenties op de werkplek
Mevr. B. (Bregje) de Vries Lector Ontwerpen van innovatieve Leerarrangementen
Dhr. drs. A.J. (Arjan) Dieleman Lector Pedagogische kwaliteit van de leraar
Dhr. dr. G.J. (Gertjan) Schuiling Lector Leren in veranderende organisaties
Dhr. dr. J.M. (Jürg) Thölke Lector Innovatie van leren in organisaties
Dhr. dr. F. J. (Frans) de Vijlder Lector Governance en innovatiedynamiek in het
onderwijs
Programma 13 juli
Evaluatiecommissie intern 8:30 – 9:30 uur
e
Na- en voorbespreking 1 dag
Beroepspraktijk & maatschappij 9:30-10:15
Dhr G. (Gerwin) Boevink MBA-ME manager ICT-centrum Delta
Dhr drs. D. (Dirk) van Bennekom voorzitter CvB Alliantie
Mevr K. M. (Karin) van Weegen directeur De Basis
Dhr J. (Joop) Haverkort directeur onderwijs Conexus
Mevr drs. A. (Anette) Kil-Albersen voorzitter SBL
Dhr L. J.M. (Leo) van Beek vice voorzitter CvB Quadraam
Dhr. drs. H.C.M. (Harrie) Koolen rector Maaswaal College
Kennisdomein 10:15-11:00
Mevr. Dr. F.P. (Femke) Geijsel Lector Pedagogische Kwaliteit van het Onderwijs,
Windesheim
Dhr. Dr. J. (Jeroen) Onstenk Lector Geintegreerd Pedagogisch Handelen, INHolland
Dhr. dr. A.C.A. (Alfons) ten Brummelhuis Hoofd onderzoek Kennisnet,
Mevr. Dr. E. (Eliane) Segers Universitair docent Radboud Universiteit, Pedagogische
Wetenschappen en Onderwijskunde/ Behavioural
Science Institute
Dhr. drs. N (Nico) van Kessel Sectorhoof Onderwijs: Organisatie en Beleidsevaluatie
ITS/Radboud Universiteit
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 19
23. Opleiding & scholing
Docenten en management 11:15-12:00
Mevr. drs. B. T.M. van Waesberghe Directeur Pabo
Mevr. drs. Y. (Yvonne) Visser Directeur ILS (tot 1 juni Directeur Pabo Groenewoud)
Mevr. drs. H. (Hennie) Komduur Adjunctdirecteur ILS
Dhr. G.J.M. (Gertjan) Jansen Locatiedirecteur Pabo Groenewoud (tot 1 juni Directeur
Opleidingskunde)
Mevr. S. (Sabine) van Eldik Instructeur Praktijkonderwijs Pabo
Mevr. M.J.M. (Mieke) Knops-Lambregts Hoofddocent Pabo
Mevr. drs. R.A.M. (Regie) Driessen Hoofdocent ILS
Mevr. drs. M. (Marieke) de Visser (voormalig) Trainer-adviseur Interstudie-NDO
Mevr. drs. S.M.A. (Saskia) Weijzen Trainer-adviseur Interstudie-NDO
Studenten 12:00-12:45
Dhr. T. (Tim) Rouschop ILS
Mevr. M. (Monique) van Bilderbeek Master Begeleidingskunde
Mevr. I. (Irma) Mosselman Master Begeleidingskunde
Dhr. J. (Jaap) Hoenderdos Minor Creatieve Intelligentie
Dhr. M. (Michael) Leenders Opleidingskunde
Mevr. L. (Lisa)Voets Pabo
Mevr. E. (Els)Plamont Pabo
Mevr. D. (Dimara) Hermsen Pabo
Lectoren 13:45 -15:15
Mevr. dr. M. (Marijke) Kral Lector Leren met ict
Dhr. dr. R. (Ruud) Klarus Lector Ontwikkelen van competenties op de werkplek
Mevr. B. (Bregje) de Vries Lector Ontwerpen van innovatieve Leerarrangementen
Dhr. drs. A.J. (Arjan) Dieleman Lector Pedagogische kwaliteit van de leraar
Dhr. dr. G.J. (Gertjan) Schuiling Lector Leren in veranderende organisaties
Dhr. dr. J.M. (Jürg) Thölke Lector Innovatie van leren in organisaties
Dhr. dr. F. J. (Frans) de Vijlder Lector Governance en innovatiedynamiek in het
onderwijs
Mevr. dr. A.H. (Ineke) Lokman Coördinator Onderzoekseenheid
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 20
24. Onderzoeksgroep 15:30 - 17:00 uur
Mevr. dr. A.H. (Ineke) Lokman Coördinator Onderzoekseenheid
Mevr. dr. D. (Dana) Uerz Senior onderzoeker
Dhr. dr. F. H. (Fedor) de Beer Onderzoeker
Mevr. drs. J. (Janneke) van der Steen Onderzoeker
Mevr. drs. M.C.L. (Miranda) Timmermans Promovenda
Dhr. drs. H.J.M. (Harry) Stokhof Docentonderzoeker Pabo
Dhr. drs. L. (Leon) Noij Docentonderzoeker Opleidingskunde
Dhr. dr. H.E. (Henk) Delger Docentonderzoeker ILS
Evaluatiecommissie 17:15 – 18:15 uur
Interne bespreking resultaten evaluatie
Afrondend gesprek met vertegenwoordiger 18:15 – 19:00 uur
CvB en Faculteit Educatie
©Hobéon® Management Consult⏐ Evaluatierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ september 2010 ⏐ 21
25. BIJLA
AGE 3 ON
NAFHANK
KELIJKH EIDSVER
RKLARIN
NGEN
©Hobéon® Management Consult⏐ Evalua
® C atierapport Kwaliteit van Leren HAN ⏐ septemb 2010 ⏐ 22
ber